Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994-1995
23 328
Arbeidsmarktbeleid onderwijs
Nr. 12
BRIEF VAN DE MIIMISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 28 november 1994 Op 8 december heeft uw vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een algemeen overleg over de positie van de leraar met staatssecretaris Netelenbos en met mij. Geagendeerd is een aantal brieven waarvan een belangrijk deel nog dateert vanuit het voorjaar 1994. Ter bespoediging van ons overleg komt het mij verstandig voor u op de hoogte te stellen van de vorderingen bij die al wat langer liggende onderwerpen. Ik zal daarbij dezelfde indeling aanhouden als ik heb gebruikt bij het activiteitenprogramma Vitaal Leraarschap dat ik u op 26 februari ji. heb toegezonden (kamerstuk 23 328, nr. 5). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
415207F ISSN0921 -7371 ? d u e ve
s c r!± h . ge V*
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
Inleiding Sedert het gesprek dat ik in december 1993 met u voerde en de aanbieding aan u van het activiteitenprogramma Vitaal Leraarschap in februari van dit jaar is veel tot ontwikkeling gekomen. Over de stand van zaken wordt u hierbij geïnformeerd. De verbetering van de kwaliteit van het leraarschap en van de leraren– opleidingen blijft de komende periode hoofdonderdeel van het onderwijs– beleid. Dit komt mede tot uitdrukking door de prioriteit van 35 miljoen gulden die door de regering extra ter beschikking wordt gesteld en waaraan u bij de behandeling en vaststelling van mijn begroting uw goedkeuring hebt gegeven. In mijn brief van 11 november jl. heb ik aan u uiteengezet dat het bedrag wordt ingezet voor taakrealisatie in het basisonderwijs, gekoppeld aan de ontwikkeling en uitvoering van de leraar-in-opleiding. Hiermee wordt op betrekkelijk eenvoudige wijze de mogelijkheid voor de schoolleider verbeterd om invulling te geven aan zijn onderwijskundige en andere leidinggevende taken. 1. Het woord aan het onderwijsveld Informatieuitwisseling tussen scholen en onderlinge deskundigheids– bevordering zijn noodzakelijke processen als het er om gaat Vitaal Leraarschap op de scholen vorm te geven. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor het Forum Vitaal Leraarschap Forum verrichtzijn werkzaamheden sedert maart jl. Uit rapportages van Forum krijgen wij daarvan het volgende beeld. a. Speurders: Ongeveer 70 leraren/directeuren hebben zich inmiddels aangemeld om actief succesvolle schoolprojecten op te sporen en deze bekend te maken. b. Regiobijeenkomsten: Forum organiseerde 8 regiobijeenkomsten met scholen voor primair en voortgezet onderwijs over onderwerpen als: personeelsbeleid en mobiliteit, onderwijsvernieuwing, schoolprofiel– budget, kwaliteitszorg en taakbeleid, beroepscode, directiestructuur. c. Netwerkbijeenkomsten: Vanaf zomer 1994 is een reeks van 25 bijeenkomsten voor het primair en 25 voor het voortgezet onderwijs van start gegaan. Doel is informatie-uitwisseling tussen docenten, vooral geconcentreerd op een bepaald project, en netwerkvorming. d. Wisselwerk: zie § 3.1 b e. Kwaliteitszorg: Speciale aandacht in de uitwisseling van ervaring tussen scholen betreft het onderwerp kwaliteitszorg, waarvoorthans voorbereidende werkzaamheden worden verricht. f. Beroepsprofiel leraar primair onderwijs: In samenwerking met vakbonden en onderwijsorganisaties zullen debatten worden georgani– seerd over het beroepsprofiel en de betekenis voor de praktijk. g. Katernenreeks: Forum zal een aantal katernen gaan uitgeven, ondermeer over de onderwerpen beroepsprofielen, kwaliteitszorg en seniorenbeleid. Per 15 november jl. heeft Mw. drs. M.M.J. Quint het voorzitterschap van Forum overgedragen aan de heer drs. D. de Vries. 2. De overheid stimuleert en schept gunstige voorwaarden 2.7, Bestaande beleidsruimte zichtbaar maken a. Taakbeleid Een belangrijk element van personeelsbeleid voor scholen is het voeren van een taakbeleid: scholen stellen vast welke taken zij op zich nemen die voortvloeien uit de wet en de missie van de school; vervolgens verdelen zij de taken evenwichtig over de personeelsleden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
Het voortgezet onderwijs heeft al de beschikking over methodieken voor het taakbeleid, ontwikkeld door het IVA uit Tilburg en het NIA uit Amsterdam. Voor het primair onderwijs wordt zo'n methodiek inmiddels ook door het IVA ontwikkeld. Een concept-versie is gereed en wordt met de hulp van een aantal scholen verder aangevuld en uitgewerkt. b. Wisselwerk Onder de naam Wisselwerk is een nadere uitwerking gegeven aan de aangekondigde mogelijkheid van interim functievervulling. Metdeze mogelijkheid wordt een verdere stimulans gegeven aan de personeels– mobiliteit. Het project Wisselwerk beoogt leraren tijdelijk - met een garantie op terugkeer naar de eigen werkplek van baan te laten veran– deren, binnen of buiten het onderwijs. Het project dat is ondergebracht bij Forum, is in september van start gegaan. De bemiddeling vindt plaats via 10 contactpunten verspreid over het land. Het cursusjaar 1994/1995 wordt gezien als een experimenteel jaar. Uit onderzoek blijkt dat er grote belangstelling bestaat voor wisselwerk. Het experimentele jaar moet leren of en hoe het mogelijk is die belangstelling ook daadwerkelijk in wisselwerkcontracten om te zetten. Taakstelling is wel dat er vóór 1 augustus 1995 tenminste 50 contracten voor wisselwerk zijn gesloten. c. Personeelsmobiliteit in de praktijk Het aangekondigde onderzoek naar succesvolle aanzetten voor personeelsmobiliteit is uitgevoerd. De neerslag daarvan is verschenen in een Uitleg-extra van 2 november 1994: «Scholen in Beweging». d. Voorlichting schoolprofielbudget Het schoolprofielbudget biedt scholen materiële ruimte voor personeelsbeleid, innovatie en kwaliteitsverbetering waarmee scholen een betere kans krijgen uit te groeien tot professionele organisaties. Per 1 augustus 1995 komt een nieuwe tranche van het schoolprofielbudget vrij, waarmee het budget stijgt tot een totaal van 367 miljoen gulden. Ten behoeve van een goede besteding van het schoolprofielbudget door de scholen is in 1994 voorlichting gegeven. Naast de reguliere publicatie in Uitleg hierover is in april 1994 een Uitleg Extra verschenen waarin artikelen over scholen uit het PO en VO waren opgenomen, die al concrete bestedingsplannen hadden voor het schoolprofielbudget dat zij met ingang van 1 augustus zouden krijgen. Daarnaast is op 1 juni een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd t.b.v. de verzorgingsinstellingen, de vak– en besturenorganisaties en de educatieve faculteiten. Deze bijeenkomst had vooral ten doel te bespreken welke rol deze intermediaire organisaties kunnen spelen bij het vinden van een goede, school– specifieke besteding van het schoolprofielbudget. De besteding van het schoolprofielbudget wordt in december en januari via het scholenpanel onderzocht door Regioplan; dit onderzoek zal niet alleen gegevens opleveren over de wijze waarop de scholen deze extra middelen in het schooljaar 1994/1995 inzetten, maar tevens over de behoefte die er bij de scholen bestaat aan informatie over de mogelijk– heden voor het inzetten van het schoolprofielbudget. Nu in de komende jaren het schoolprofielbudget zal uigroeien naar de volle omvang van het bedrag dat in Convenant II is afgesproken, zullen wij mede gebruik makend van de gegevens uit het Regioplan-onderzoek de voorlichting intensiveren en daarbij bv. ook de aandacht gaan richten op de leraren en ouders die via de medezeggenschapsraad invloed kunnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
uitoefenen op de wijze waarop binnen de eigen school het schoolprofiel– budget zal worden ingezet bij het aanpakken van schoolspecifieke zaken. e. Opvang en begeleiding van jonge leraren Op 25 juli 194 heb ik de Kamer bericht over het inspectierapport «Een goede start, opvang en ondersteuning van beginnende leraren door basisscholen» (Kamerstuk 23 328 nr.11). In die brief heb iktoegezegd op korte termijn opdracht te geven tot het ontwikkelen van een begeleidings– instrumentarium voor basisscholen. Deze opdracht is inmiddels verstrekt aan de Stichting Schooladviescentrum (SAC) te Utrecht. Bij de ontwik– keling van het instrumentarium zal o.a. gebruik worden gemaakt van de «good practice»-voorbeelden uit het inspectierapport en van de ervaringen van jonge leraren in het basisonderwijs. Mede in verband met een goede afstemming met de begeleiding van de studenten in de afsluitende fase van hun opleiding zullen ook lerarenopleidingen basisonderwijs betrokken worden bij het tot stand brengen van een begeleidingsinstrumentarium. De basisscholen zelf zullen door middel van praktijkconsultaties en (proef)uitvoeringen in de praktijk meewerken aan de ontwikkeling van het eindproduct, dat naar verwacht wordt eind 1995 beschikbaar kan zijn. De inspectie heeft een vergelijkbaar onderzoek gepland in het voort– gezet onderwijs. Uitkomst van dat onderzoek kan zijn dat het ook voor die sector gewenst is een dergelijk instrumentarium te ontwikkelen. Wij zullen het SAC vragen zoveel mogelijk elementen die ook bruikbaar zijn voor het voortgezet onderwijs te identificeren. f. Cursusprogramma functioneringsgesprekken en beoordelen In Convenant II is overeengekomen dat een budget van 5 miljoen per jaar gedurende drie jaren, met ingang van 1994 beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van deskundigheidsbevordering van leidinggevenden inzake functionerings– en beoordelingsgesprekken. Conform deze afspraak, hebben de besturen– en vakorganisaties gezamenlijk een plan van aanpak ingediend voor een cursusprogramma. Daarbij wordt naast specifieke trainingen, aandacht besteed aan de plaats van het functionerings– en beoordelingsgesprek in het totale personeels– beleid. Het gehele cursusaanbod vormt een landelijk dekkend geheel zowel vanuit oogpunt van topografie als denominatie en schoolsoort. De voorbereidende aktiviteiten zijn in het najaar van 1994 gestart. Met de organisaties is afgesproken de aktiviteiten in het eerste jaar te evalueren, zodat bijstelling voor de komende jaren kan plaatsvinden. g. Maatwerk voor senioren Zoals bekend, vergrijst het personeel in de onderwijssector enorm. In het verleden werden reeds diverse maatregelen getroffen gericht op taakverlichting van ouder personeel en het gezond blijven functioneren. In het kader van Convenant II werden nieuwe afspraken gemaakt die leidden tot de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) en de regeling seniorenbeleid onderwijspersoneel (SOP). Inmiddels is in de stimulerende en voorwaarden scheppende sfeer een project aanbesteed, getiteld «Van klacht naar kracht». Dit project wordt uitgevoerd door het instituut voor sociaal-wetenschappelijk beleids– onderzoek en advies (IVA). Doel van het project is waar het beleid van de overheid erop is gericht de participatie van ouderen te bevorderen, scholen in staat te stellen organisatorische en op het individu toege– sneden voorzieningen te treffen. Zoals de titel van het project aangeeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
gaat het in dit project om een invalshoek waarbij de sterke punten van de oudere leraar centraal staan. Een invalshoek die tot op heden nog maar weinig belicht is. Het IVA zal met het veld de problematiek en mogelijke oplossingen in beeld brengen. Het resultaat zal een drietal brochures zijn resp een voor de PO–, VO–, en BVE-sector. Scholen worden daarmee geholpen om op een adequate manier hun personeelsbeleid voor de oudere leraar vorm te geven. 2.2. Nieuwe en aanvullende mogelijkheden a. Sabbatsverlof De nota «Sabbatsverlof in het onderwijs» werd, na aanbieding aan de Tweede Kamer, begin april van dit jaar verzonden naar de Commissie Besturenorganisaties en de Sectorcommissie Onderwijs en Weten– schappen. Sedert die tijd zijn de consequenties zichtbaar geworden van de Wet Financiering Voorzieningen Privatisering ABP (Wet FVP). Als gevolg hiervan zullen per 1 januari 1995 de financiële gevolgen van sabbatsverlof voor de werkgever beduidend verschillen van de varianten die in de maartnota werden bekend gemaakt. Een tripartite samengestelde werkgroep heeft in oktober en november oriënterend overleg gevoerd over de in aanmerking komende varianten van sabbatsverlof en de mogelijke consequenties. Met name is bezien welke de financiële gevolgen zijn voor de werknemer en de werkgever i.v.m. premies sociale zekerheid en pensioenen uit hoofde van het Besluit Werkloosheid Onderwijs– en Onderzoekpersoneel BWOO en de Wet Financiering Voorzieningen Privatisering ABP (Wet FVP). Over de fiscale implicaties van sabbatsverlof werd contact opgenomen met het Ministerie van Financiën. Doel van het oriënterend overleg was de voorbereiding van het overleg over de centrale arbeidsovereenkomst 1995. Het rapport van het oriënterend overleg wordt eind november/begin december opgemaakt en besproken in het overleg. Medio december zal het rapport aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden. b. Functiewaardering Op 19 april 1994 is een opiniërende conferentie gehouden over de functiewaardering in PO, VO en BVE. De rapportage daarvan is op 17 juni 1994 aan de Tweede Kamer gezonden. De conclusies van de conferentie kunnen worden samengevat in de aanbeveling van een geleidelijke versterking van het functiewaarderingselement in PO, VO en de BVE-sector. Ervaringen in andere sectoren leren dat een randvoorwaarde is dat functiewaardering binnen een behoorlijk ontwikkeld personeelsbeleid wordt geïntroduceerd. Is aan die voorwaarde niet voldaan, dan verwordt functiewaardering tot een op zichzelf staande «schalenjagerij»; de bijdrage die het aan versterking van de beroepskwaliteit kan leveren, komt daarmee sterk onder druk te staan. Kijkend naar de sectoren PO, VO en BVE moeten we constateren dat aan die essentiële voorwaarde nog niet is voldaan. Dat is de overwegende reden om niet nu over te gaan tot ontwikkeling van een functie– waarderingssysteem. In plaats daarvan kiezen we voor een «groeimodel». Het streefbeeld waar dit groeimodel op is gericht, is nog niet in alle opzichten helder. Van doorslaggevend belang daarbij zal de uitkomst zijn van onze discussies over de uiteindelijke vorm van decentralisatie van arbeidsv/oorwaardenvorming. Daarover is aan u een notitie toegezegd die binnen enkele maanden zal verschijnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
Het eindbeeld mag dan nog niet in alle details duideiijk zijn, toch bestaat er voldoende helderheid als het gaat om de vraag waarop het groeimodel zich zou moeten richten: een situatie waarin onderwijswerkgevers - al dan niet in gezamenlijkheid –functiewaardering benutten als instrument voor personeelsbeleid. De eerste stap in het groeimodel is het verder uitbouwen van de mogelijkheden voortaak–, functie– en belonings– differentiatie. Hierbij wordt prioriteit gelegd bij het in beeld brengen van actuele vragen binnen de huidige functie– en beloningsstructuur. Dat leidt tot een stimuleringsprogramma waarin de volgende activiteiten worden voorgesteld: a. de verkenning van de mogelijkheden voor functie–, taak–, en beloningsdifferentiatie en de onderlinge samenhang; b. de ondersteuning van experimenten met bovenschoolse structuren voor de directie in het primair onderwijs; c. de ontwikkeling van een meer op de ROC-situatie toegesneden functiestructuur in het BVE; d. de fasering in het leraarsberoep; e. de formulering van ijkpunten voor functiewaardering; f. de ontwikkeling van voorbeeldfuncties voor laagbetaalde werkzaam– heden. Voor het goede begrip gaat het hierbij (met uitzondering van e) niet in de eerste plaats om activiteiten van het ministerie. Het zijn activiteiten waarvoor schoolbesturen(organisaties) en hun overlegpartners geïnteres– seerd zullen worden. Ocenw wil de projecten financieel ondersteunen. De ervaringen die hierbij worden opgedaan, kunnen vervolgens een belangrijke bijdrage leveren aan het besluitvormingsproces t.a.v. een op termijn - al of niet - te ontwikkelen functiewaarderingssysteem voor PO, VO en BVE. De bovenstaande activiteiten vormen onderdeel van een voorstel voor de verdere aanpak waarover overleg wordt gevoerd met werkgevers– en werknemersorganisaties. Daarnaast bevat het voorstel een taakverdeling tussen de sociale partners en OCenW. Uitgaande van het in gang gezette proces van decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming ligt - zoals gezegd - de verantwoordelijkheid voor de uitwerking van de bovenge– noemde activiteiten voor een belangrijk deel bij de sociale partners. Daarnaast verdient ook de betrokkenheid van het onderwijsveld zelf voldoende aandacht. e. Afvloeiingsregeling Mijn voorstel om de verplichting voor scholen van het hebben van een afvloeiingsregeling uit het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel te schrappen wordt thans in het Georganiseerd Overleg besproken. Het overlegresultaat zal ik aan de Kamer meedelen. 3. Overheidsverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de leraar 3.1.1. Beroepsprofielen en bekwaamheidseisen
1 Ter inzage geiegd bij de afdeiing Pariemen– taire Documentatie.
In april 1994 is het beroepsprofiel voor de leraar primair onderwijs mij aangeboden, zoals dat in opdracht van de besturen– en vakorganisaties was ontwikkeld. In een bijlage treft u dit document aan.1 De volgende stap die de overheid moet zetten, is het vaststellen van de bekwaamheidseisen voor het primair onderwijs, m.n. met het oog op de lerarenopleidingen basisonderwijs die hierop hun opleiding moeten afstemmen. M.b.t. deze bekwaamheidseisen zat ik nog met een paar fundamentele vragen waarop een antwoord gevonden zou moeten worden, alvorens de bekwaamheidseisen zouden kunnen worden opgesteld en vastgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
ben eerste vraag was wat de bekwaamheidseisen zijn die de overheid vaststelt: zijn dit de bekwaamheidseisen voor de startende leraar of die voor de ervaren leraar, en welke functie hebben de bekwaamheidseisen en voor wie. Een tweede vraag betrof de wijze waarop de bekwaamheidseisen in de regelgeving worden opgenomen. Een derde vraag betrof het concretiseringsniveau van de bekwaamheidseisen; hoe concreet moeten en kunnen de bekwaamheids– eisen worden geformuleerd, opdat zij de doeltreffendheid hebben die zij behoren te hebben. In de vierde plaats zou een antwoord gevonden moeten worden op de vraag wat de procedure moet zijn om de bekwaamheidseisen tot stand te brengen. Om meer zicht te krijgen op de antwoorden op deze vragen en om waar dat mogelijk is een zo breed mogelijke overeenstemming te bereiken over de antwoorden bij de betrokkenen uit het veld, heb ik de VSLPC gevraagd een conferentie over de bekwaamheidseisen te organiseren. Deze is op 4 oktober 1994 gehouden. Het definitieve verslag van deze conferentie is onlangs gereed gekomen; in een bijlage treft u dit verslag aan.1 Voor het vervolgtraject om te komen tot de bekwaamheidseisen staat mij globaal het volgende voor ogen. Ik ben voornemens op korte termijn aan de VSLPC een opdracht te geven een lijst van bekwaamheden op te stellen, uitgaande van het voorliggende beroepsprofiel en van de opbrengsten van de conferentie. Voor het formuleren van de opdracht zal ik me laten ondersteunen door een resonansgroep waarin vertegenwoor– digers van de vak– en besturenorganisaties en de opleidingen basison– derwijs zitting hebben. Voor een vakspecifieke inkleuring van de bekwaamheidseisen wil ik de VSLPC vragen deskundigheid in te huren bij de SLO en indien dat gewenst is bij de opleidingen basisonderwijs en het scholenveld zelf. Het resultaat hiervan zou ik in een veldconsultatie willen beproeven op werkbaarheid voor de scholen en bruikbaarheid voor de opleidingen. Dit gehele traject zal naar verwachting een jaar in beslag nemen; de set met bekwaamheden voor het primair onderwijs zou dus eind 1995 beschikbaar moeten zijn. Wat betreft de beroepsprofielen voor VO en de BVE-sector is de stand van zaken dat een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van besturen– en vakorganisaties bezig is met het opstellen van drie beroeps– profielen: één voor de eerste fase VO, één voor de tweede fase VO en één voor de BVE-sector. Ik verwacht dat deze profielen in het voorjaar van 1995 opgeleverd kunnen worden. Ik zal u te zijner tijd nader berichten over de te volgen procedure bij het opstellen en vaststellen van de bekwaamheidseisen voor deze sectoren. 3.1.2. Beoordelingsstelsel (assessment)
1
Ter inzage geiegd bij de afdeiing Pariemen–
Voor een goed begrip: dit onderwerp gaat niet over de beoordeling van de functievervulling van personeel zoals bedoeld in 2.1.f, maar om de toetsing van de bekwaamheidseisen die aan het personeel moeten worden gesteld. De toetsbaarheid van bekwaamheidseisen was op de conferentie over bekwaamheidseisen (zie vorige 3.1.1) een prominent thema. In dat verband werd een belangrijke rol gezien voor het beoordelingssysteem. Professor Verloop (RUL) heb ik gevraagd een verkenning te plegen gericht op de mogelijkheden en modaliteiten van invoering van een dergelijk stelsel. Zijn rapportage verwacht ik dezer dagen. Mocht blijken dat de gedachte van een beoordelinsstelsel levensvat–
taire Documentatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
baarheid heeft, dan lijkt het als volgende stap gewenst dit nader te verkennen in een beperkt pilot project. 3.1.3. Specialisatie basisonderwijs Op 7 juni 1994 heb ik de notitie «Specialisatie in het basisonderwijs» (Kamerstuk 23 328 nr. 8) naar de Kamer gezonden. Hierin heb ik voorge– steld de mogelijkheden van basisscholen om gebruik te maken van specialisten uit te breiden; het betreft hier mogelijkheden en niet voorschriften voor scholen. Het kan gaan om groepsleraren die naast de algemene bevoegdheid zich ook een specialisme hebben eigen gemaakt of om vakleraren. Wat dat laatste betreft wordt voorgesteld om de mogelijkheid vakleraren - voor muziek, lichamelijke oefening, tekenen, handvaardigheid, Fries of OET aan te trekken uit te breiden met Engels en dans/drama. In het kader van de vernieuwingsprojecten in het HBO heb ik onder– steuning gegeven aan een project waarin op de opleiding basisonderwijs een opleidingsprogramma met verschillende specialisaties wordt opgezet volgens de lijn zoals die in de notitie is beschreven. Een eindrapportage van dit project is voorzien voor het eind van 1996. 3.2. De lerarenopleidingen Ik maak u er op attent dat u parallel aan deze brief ook een brief zult ontvangen over het onderwerp educatieve faculteiten en versterking van de lerarenopleidingen. a. ULO's Het convenant ulo's is 8 juli jl. door MOW en de vz. VSNU ondertekend en ter kennisneming (eveneens 8 juli) naar de Commissie Koppelaars (ACO) en de T.K. gezonden (WO/U-94032032). Daaraan voorafgaand (14 april) heeft overleg met de Kamer plaatsgevonden (Kamerstuk 23 400 VII, nr 96, waarin aanbiedingsbrief is opgenomen). b. Eerstegraads opleiding deeltijdse algemene vorming In vervolg op de conclusies van de visitatiecommissie heeft een aantal instellingen specifieke reacties opgesteld, waaronder plannen voor verbetering van de geconstateerde tekortkomingen. De inspectie heeft de werkwijze en de conclusies van de visitatiecommissie en de instellings– specifieke reacties geëvalueerd en geconcludeerd dat, hoewel de visitatiecommissie niet hetzelfde referentiekader heeft gehanteerd als is geschied bij de visitatie van de ulo's en dit een consistente beoordeling van de deeltijdse opleidingen bemoeilijkt, in geen van de gevallen tot zorgelijkverklaring diende te worden overgegaan. Vooruitlopend op mijn definitieve standpuntbepaling over de bestuurlijke reactie op de visitatie, ga ik er, evenals de visitatiecommissie, van uit dat een deel van de geconstateerde problemen kan worden opgelost door een intensivering van de samenwerking wo-hbo. Voor dit laatste punt verwijs ik naar het convenant met de universiteiten inzake de ulo's, waarin een samenwerkingsbepaling wo-hbo is opgenomen. Onlangs (bij brief van 2 november jl.) heb ik de HBO-Raad en de VSNU herinnerd aan hun toezegging om op dit punt tot bestuurlijke afspraken te komen en hen gevraagd mij daarover op korte termijn te informeren. c. Leraar-in-opleiding Over het voornemen het l.i.o.-schap te ontwikkelen en uit te voeren is de Tweede Kamer bij brief van 29 maart 1994 (Kamerstuk 23 328, nr. 7)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12
8
ingelicht. De Tweede Kamer heeft mij gevraagd hierin geen onomkeerbare stappen te zetten zonder eerst met haar daarover te overleggen. Voor de stand van zaken rond dit onderwerp verwijs ik naar de genoemde brief van 29 maart. Over de verbetering van de praktijkcomponent in de lerarenopleiding meld ik u het volgende: - voor de stagevergoeding is een bedrag van Mf 9 met ingang van 1995 structureel in de begroting opgenomen; - Bij brief van 11 november 1994 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de besteding van de prioriteit van 35 miljoen gulden ter verbetering van de kwaliteit van leraren: van het bedrag van f 35 mln zal voor elk van de jaren 1995, 1996 en 1997 een bedrag van f 2,8 mln, in totaal f 8,4 mln, worden ingezet voor het ontwikkeltraject van de leraar-in-opleiding. De uitwerking van dit traject zal nog geschieden. Afhankelijk van het overleg met de Tweede Kamer op 8 december a.s. zal het volgend voorjaar een concrete uitwerking met de overlegpartners worden besproken. d. Vernieuwingsprojecten Enkele hogescholen hebben een aantal grootschalige vernieuwings– projecten in het verlengde van Vitaal Leraarschap ingediend bij de commissie Franssen. Het gaat om de volgende clusters van projecten: - EFNON/SEIZON: verbetering en vernieuwing van de lerarenopleiding, - Hogeschool Midden Nederland, Hogeschool Rotterdam en Omstreken en Hogeschool van Amsterdam: kwaliteitsnetwerken van lerarenoplei– dingen en scholen, - Federatie Christelijk HBO: projectplan Christelijke educatieve netwerken. De commissie heeft over de meeste projecten een positief oordeel. Cofinanciering is daarbij een randvoorwaarde. Voor deze vernieuwings– projecten op het terrein van de lerarenopleidingen zal de minister voor een derde als cofinancier optreden. e. Lerarenopleiding basisonderwijs Bij brief van 30 mei 1994 (Kamerstuk 23 400 VIII, nr. 74) is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de voortgang in het beleid met betrekking tot de lerarenopleidingen basisonderwijs. Naar aanleiding van het inspectierapport over de bestuurlijke reacties van de instellingen bij het visitatierapport over de lerarenopleidingen basisonderwijs, waarin onder meer zorgelijk te achten instellingen met name worden genoemd, heb ik op 2 november jl. een gesprek gevoerd met de HBO-Raad en de instellingen met een lerarenopleiding basisonderwijs. De bij dit gesprek gegeven toelichting en de informatie van de instellingen over de voortgang van hun vernieuwingstraject (zowel schriftelijk als mondeling) hebben geleid tot de afspraak dat de minister met de HBO-Raad nader zal overleggen over de voortgang van het vernieuwingstraject van de lerarenopleiding basisonderwijs door de instellingen. Het is mij tevens bekend, dat de lerarenopleidingen Basisonderwijs in het kader van het vernieuwingstrajekt op landelijk en plaatselijk niveau de banden met het afnemend veld willen verbeteren en systematiseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 328, nr. 12