Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 665
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie
Nr. 37
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG Vastgesteld 17 december 2002 De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 9 december 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Wijn van Economische Zaken over stimulering van de milieukwaliteit van elektriciteitsproductie (MEP) (28 665). Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Timmermans De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
1
Samenstelling: Leden: Verbugt (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), B.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Netelenbos (PvdA), Van Hoof (VVD), Timmermans (PvdA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Hoogendijk (LPF), De Graaf (LPF), Eberhard (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Stuger (LPF), Van Fessem (CDA) en Algra (CDA). Plv. leden: Klein Molekamp (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Bos (PvdA),Blaauw (VVD), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Mastwijk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Varela (LPF), Smulders (LPF), Wiersma (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Vos (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Wit (SP), Zeroual (LPF), De Haan (CDA) en De Pater-van der Meer (CDA).
KST66018 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
1
Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Economische Zaken
Voorzitter: Hofstra Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Crone, Kortenhorst, Duyvendak, Van der Vlies, Gerkens, Giskes, Van Dijke, Hofstra en Timmermans, en de heer Wijn, staatssecretaris van Economische Zaken. Aan de orde is de behandeling van: - het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (MEP) (28665). De voorzitter: Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken, alsmede de vele medewerkers in zijn gevolg welkom. Ik heet ook de belangstellenden op de publieke tribune en uiteraard de collega’s welkom. Wij hebben het vandaag in dit wetgevingsoverleg over de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, wat hier in de wandeling MEP heet. Er is op de plenaire agenda voor het kerstreces nog maar weinig ruimte beschikbaar. Wij moeten dan ook proberen om dit onderwerp vandaag zoveel mogelijk af te ronden, zodat wij slechts bij uitzondering nog een beroep moeten doen op de plenaire vergadering. Ik stel mij voor dat eenieder in eerste termijn al datgene inbrengt wat hij of zij wil, of dat nu algemene politieke opmerkingen zijn of wellicht heel gedetailleerde opmerkingen over wetsartikelen. Alvorens ik het woord geef aan de heer Crone, wijs ik erop dat ik de voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken slechts tijdelijk vervang. Ik hoop dat
hij er is voordat ikzelf het woord moet voeren. De heer Crone (PvdA): Voorzitter. Allereerst geef ik mijn algemeen politiek oordeel. Wij voeren hier een vreselijke ’’hollen of stilstaandiscussie’’, in feite al vanaf het moment waarop het kabinet met het strategisch akkoord is begonnen. Er waren en zijn goede overwegingen om zowel de fiscale als de subsidieregelingen voor duurzame energie te herzien, maar het kabinet heeft alles gedaan om de chaos maximaal te maken. Het heeft niet helder van tevoren gezegd wat het uitgangspunt was, behalve dan dat het een budgettaire opbrengst moest hebben. Dat is het enige uitgangspunt dat voortdurend is gecommuniceerd. Er werd echter steeds niet helder gemaakt waar het nu echt om ging: ging het nu om het stimuleren van bepaalde technologiee¨n, ging het om de overstap op een CO2gerelateerde regeling? Wat verder zeer chaotisch heeft gewerkt, is dat alles op verschillende tijdstippen naar buiten is gebracht. Ik herinner mij nog goed dat minister Heinsbroek, die toen nog minister was, eind augustus trots naar buiten kwam en zei: die fiscale regelingen gaan we allemaal afschaffen. Het land was letterlijk te klein, want de anderhalf miljoen klanten van groene energie dachten dat zij hun energiesubsidie in e´e´n klap zouden kwijtraken. Dat was ook de officie¨le reactie van veel organisaties, zoals de distributiebedrijven, de verkopende partijen, de consumentenbonden en anderen, zoals ik. Het kabinet presenteerde namelijk alleen maar het zuur, maar gaf niet aan wat ervoor in de plaats kwam. Het was dan ook logisch dat de mensen en
Maandag 9 december 2002 Aanvang 16.15 uur
het parlement zeiden: waar zijn jullie mee bezig? Ik sluit dit af met de conclusie dat hierdoor het investeringsklimaat en het gedrag bij burgers zeer ernstig geschaad zijn, zodanig dat ik mij afvraag of dat weer goed komt, zelfs als wij vandaag tot de mooiste subsidiebedragen zouden komen die ik in mijn hoofd heb. Dan nog zal men altijd blijven denken: men heeft er nu vlak voor de verkiezingen toch weer wat moois van gemaakt, maar straks komt er weer een regeerakkoord en gaat er dan weer een bezuinigingsronde overheen, worden de bedragen dan weer anders, krijgen wij dan weer een andere architectuur? Ik wil van de staatssecretaris dan ook een heldere politieke uitspraak over waar wij mee bezig zijn geweest en vooral ook over hoe wij nu verdergaan. Wij hebben namelijk allemaal de mailtjes gekregen en de gesprekken gevoerd over de investeringsprojecten die zijn opgeschort en over de demontage van de bestaande installaties. Dat laatste is nog veel erger dan een paar maanden uitstel. Wij kennen allemaal de voorbeelden van glastuinbouwbedrijven waar de WKK-installaties zijn afgekoppeld en per vrachtwagen naar Duitsland zijn vervoerd. Die installaties komen dus niet meer terug, zelfs niet als wij de bedragen twee keer zo hoog maken als ik nu in mijn hoofd heb. Het aantasten van het investeringsklimaat is dus het allerergste wat er is gebeurd. Dat kan, als dit zo doorzet, ook een dramatisch effect hebben op de productiecapaciteit van stroom in ons land. WKK, duurzaam of niet, levert immers 40% van onze productiecapaciteit. Ik wil klip en klaar van de staatssecretaris de toezegging, dat hij hoe dan ook zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
3
evalueren en continu zal bewaken of er iets misgaat. Als die afbouw immers doorgaat, als de WKKinstallaties ’s nachts dichtgaan, zoals nu voortdurend gebeurt, dan moet hij met aanvullend beleid komen. Dat is echt nodig. Het kabinet heeft dat voor een deel aan zichzelf te danken door al die onrust die het heeft veroorzaakt. Ik richt mij nu verder op de MEP-regeling en alles wat daarmee te maken heeft, want wij moeten er nu maar het beste van zien te maken om eruit te komen. In het debat moeten wij allereerst een goed onderscheid maken tussen de architectuur van de nieuwe regeling en de cijfertjes, de subsidiebedragen. De architectuur is immers blijvend en wordt ook in de wet vastgelegd, terwijl de cijfertjes jaarlijks terugkomen. Bovendien moet er geen belangenverstrengeling optreden in die zin dat mensen de architectuur willen veranderen omdat zij dan meer geld krijgen, zoals je ook wel eens merkt. Dat speelt altijd een rol. De staatssecretaris heeft bij de begrotingsbehandeling ook een dergelijk onderscheid gemaakt. Overigens stel ik bij amendement voor om de ministerie¨le regelingen met de subsidiebedragen niet via een lichte voorhangprocedure te behandelen, zoals het kabinet voorstelt, maar via een zware voorhangprocedure. Dan komen de cijfers jaarlijks aan de orde en kunnen deze pas worden vastgesteld nadat de Kamer ermee akkoord is gegaan. Ik hoop dat de collega’s hier ook zo over denken, want het gaat toch om grote bedragen en belangen. Het is dan gebruikelijk dat de Kamer niet alleen de vinger aan de pols houdt, maar ook meebeslist. De MEP-regeling is qua architectuur sowieso beter dan de fiscale regelingen die wij hadden, omdat wij ons nu sterker en gedetailleerder kunnen richten op de producentenkant en omdat wij ons hiermee meer op ons eigen land kunnen richten en dus het buitenlandlek kunnen dichten. Ook de heffing op de transportkosten van stroom is een prima aanpak. Wij hadden dat al in 1997-1998 voorgesteld, maar toen wilde niemand ervan weten. Ik ben dan ook heel blij dat het nu via deze architectuur gaat. Helaas voldoet de regeling daarmee wel aan de hoofdlijn, maar nog niet aan een aantal kernpunten. Het is nog steeds geen heldere en zuivere
CO2-regeling. Het is een rare mengeling van subsidies, fiscaliteit en een onvolkomen kostengrondslag, die ik ook niet kan uitleggen. Het is niet herkenbaar dat installaties dezelfde subsidie krijgen als zij dezelfde CO2-reductie bereiken. Er is bijvoorbeeld aangetoond dat WKK veel minder krijgt dan de CO2vermijding die WKK veroorzaakt. Waarom is dat het geval? Ik zou dus liever een heldere architectuur hebben, gericht op CO2 en uiteraard op nieuwe technologiee¨n. Dat zijn dus de twee hoofdcomponenten: CO2 en technologie. Verder zetten wij vanwege de handhaving van de 36i-regeling toch niet de ferme stap naar uitsluitend een producentensubsidie. Een groot bedrag blijft immers nog hangen bij de distributiebedrijven, de aanbieders van stroom, de leveranciers, de handelaren. Dat komt niet automatisch bij de producenten terecht, terwijl dat wel het uitgangspunt is, zelfs in de berekeningen van het kabinet. Moeten wij dus niet een stap verder zetten en de 36i-regeling afschaffen ten gunste van de producentensubsidie? Wij zijn ook het enige land dat u¨berhaupt een consumentensubsidie heeft; andere landen kiezen altijd voor een producentensubsidie. Daar komt bij dat via de 36i-regeling nog sprake is van een enorm buitenlandlek. Feitelijk is deze regeling een subsidie voor buitenlandse, vooral Scandinavische biomassastroom die hier binnenkomt. Het kabinet zegt dat het het buitenlandlek dicht, maar het laat tegelijkertijd een groot lek zitten van ongeveer 175 mln euro. Dat Nederlandse belastinggeld gaat naar buitenlandse producenten die overigens niet eens goede biomassastroom leveren, maar in dit geval letterlijk pulpstroom. Het drama is dat wij daarmee niet alleen geld naar het buitenland exporteren, maar de markt voor de Nederlandse productie volkomen onmogelijk maken. Daar moet het grootste deel van dit debat over gaan. Wij stoppen heel veel geld in oude buitenlandse stroom, zonder dat sprake is van reciprociteit. De staatssecretaris en ik hebben dat gezien toen wij op 11 september 2001 – daarom vergeet ik het nooit – samen in Finland waren. In Zweden en Finland kun je een groencertificaat voor biomassastroom voor niets krijgen, want die groencertificaten hebben in die landen
geen enkele waarde. Zij kennen namelijk niet het systeem dat wij hebben met verhandelbare groencertificaten. In Nederland kosten die certificaten geld, want de productie is bij ons schaars. Daar is dat echter anders. Wij geven er echter wel 2,9 cent subsidie voor. De groencertificaten uit die landen zijn net zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. Men kan daarmee echter onbeperkt groene stroom naar Nederland exporteren voor 0,1 cent, waar men dan 2,9 cent subsidie van de overheid voor terugkrijgt. Over windhandel gesproken, maar dan zonder windmolens! Ik vind dat echt onaanvaardbaar. Dit lek moeten wij dichten. Met reciprociteit lossen wij dat op, want dan erkennen wij alleen de groencertificaten uit die landen als zij ook onze groencertificaten erkennen. Dan moet men de definities op elkaar gaan afstemmen. Dat lijkt mij ook in het kader van de Europese eenwording en de marktwerking zeer goed. Iemand fluisterde mij in dat het ook zal moeten als dadelijk de Europese richtlijnen gelden. Wij doen daarmee dus iets dat later toch zal moeten. Zelfs nu al liggen er miljoenen certificaten op de plank die meer dan een jaar geldig zijn. Dat betekent dat het komende jaar niemand meer certificaten uit Nederland zal kopen en dat dus ook geen productie in Nederland zal plaatsvinden. Dat is niet nodig, want de Nederlandse productie is bijna groot genoeg om de vraag van Nederlandse klanten te honoreren. Zo nodig, kunnen wij daar cijfermatig en technisch nog een toelichting op geven. Ik vind het een cruciale fout in ons systeem, die dus kan worden opgelost door reciprociteit in onze regelgeving in te voeren. Dan is het probleem opgelost. Het afschaffen van de 36i-regeling helpt daar ook bij. Die afschaffing heeft dan twee hoofdfuncties: het voorkomt dat buitenlandlek en het zorgt ervoor dat de producenten en niet de consumenten op de binnenlandse markt recht hebben op de vergoedingen. De markt doet echter zijn werk. Als de productie wordt gesubsidieerd, wordt het product goedkoper en zullen de producenten vanzelf hun klant zoeken. Langs een omweg krijgt de consument dus wel het prijsvoordeel, want zo werken de economie en de markt. Ik hoop dat wij het op dit hoofdpunt eens worden. Dat kan technisch eenvou-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
4
dig worden opgelost; dat hoeft niet per se met amendementen. De bedragen die dan vrijvallen omdat wij de 36i-regeling afschaffen, komen in de ministerie¨le regeling terug. Die 175 mln euro kan dus worden teruggeploegd. Dat betekent dan een hogere bijdrage voor producenten. Ik pleit ervoor om ook een deel van het bedrag in te zetten voor een hogere WKK-vergoeding, want die vergoeding is nu laag in relatie tot de CO2-vermijding waarvan met WKK sprake is. WKK krijgt ook veel minder dan tot nu toe het geval was, terwijl de huidige bijdrage al te laag is en WKK-installaties steeds vaker worden gesloten. Als wij het buitenlandlek op deze manier dichten, kan de opbrengst van 175 mln euro grofweg als volgt worden verdeeld: eenderde voor WKK en tweederde voor subsidie¨ring van duurzame energie. Wij kunnen dat nu niet regelen, want de 36i-regeling is onderdeel van fiscale wetgeving. De desbetreffende wetgeving ligt nu bij de Eerste Kamer en zal per 1 januari ingaan. Wij kunnen de staatssecretaris wel vragen om een wetsvoorstel voor te bereiden waarin de 36i-regeling wordt afgeschaft. Op dat punt heb ik een motie voorbereid. Deze zaak zal dan, naar ik aanneem, met de minister van Financie¨n moeten worden geregeld. Wij zullen dan vragen om de 36i-regeling op hetzelfde moment af te schaffen als het moment waarop de nieuwe MEP-regeling wordt ingevoerd. Dat gebeurt immers pas na goedkeuring door de Eerste Kamer, misschien per 1 april of per 1 juli 2003. Wij kunnen dat op elkaar afstemmen. Op een aantal thema’s zijn nog verbeteringen mogelijk. Dan doel ik op de duur en de flexibiliteit van de subsidie. De subsidieduur is volgens de MEP maximaal tien jaar. Als men tussentijds zijn installaties verbetert, krijgt men toch na tien jaar geen subsidie meer. Daarover heb ik een amendement ingediend. Een ander punt betreft de biomassa: welke vorm van biomassa geeft je welke subsidie? De voorhangprocedure voor de subsidietarieven heb ik al genoemd, zodat wij jaarlijks over die tarieven komen te spreken. Bij WKK gaat het niet alleen om een beter tarief, maar ook om een subsidie voor stroom achter de meter. Verder vraag ik mij af of voor windenergie wel de juiste maatstaf is gekozen. Ook heb ik nog een aantal opmerkingen over zonnecellen en
waterstof. Wellicht kan ik dat in een volgende ronde doen. De voorzitter: Ik heb liever dat u dat direct aan de orde stelt. Dan hoeft u wellicht niet al te veel in details te treden. De heer Crone (PvdA): Dat zal ik proberen. Bij de kostenvergoedingen is het natuurlijk allereerst relevant met welke sommetjes EZ een en ander heeft bekeken. Wat zijn eigenlijk de kostenoverwegingen op grond waarvan men zegt: er is een onrendabele top en die gaan wij vergoeden, want dat vinden wij maatschappelijk wenselijk? Op ons verzoek is een verificatie van de cijfers gemaakt. Het is opmerkelijk dat dan blijkt dat veel berekeningen niet zo goed zijn gedaan. Er wordt bijvoorbeeld gerekend met restwaarden van installaties na tien jaar, als de subsidie voorbij is, maar iedereen in de markt weet dat die restwaarde vrijwel nihil is. De afschrijvingen zijn dus hoger. Verder wordt ervan uitgegaan dat 100% van de 36i-vergoeding ter beschikking komt van de producent. Iedereen weet dat deze rekenkundige veronderstelling niet klopt, want de afnemers gebruiken een deel van de subsidie bijvoorbeeld om reclamecampagnes te financieren. Er is geen enkele afnemer die deze subsidie voor 100% aan de consument doorgeeft. Dat is voor mij een extra reden om de 36i-vergoeding rechtstreeks naar de producenten te sluizen. Doet de staatssecretaris dat niet, dan moet hij bij een consequente redenering de subsidie verhogen. Verder zijn de financieringslasten op een uniforme wijze ingevuld, terwijl iedereen snapt dat financieringslasten van grote bedrijven als Shell en Essent anders zijn dan die van kleine producenten. Zij hebben een veel goedkoper eigen en vreemd vermogen dan kleinere producenten die in coo¨peratie- of ander verband alles bij de bank moeten lenen en voor alles grote zekerheden moeten geven. Ook bij de financieringslasten is het dus te veel een simpele redenering geworden. Als ik dat bij elkaar optel en zie dat de staatssecretaris vorige week bij nota van wijziging plotsklaps de bedragen heeft verhoogd, dan kan ik niet meer overzien welke kostenberekeningen hij nu hanteert. Is nu wel met al deze dingen rekening gehouden of is het
vrij toevallig dat alle bedragen verhoogd zijn tot een niveau dat in de buurt ligt van wat mensen hebben gevraagd? Het bevestigt nog eens het nogal willekeurige karakter dat hier kennelijk achter schuilgaat. Ik wil dan ook graag weten op basis van welke principes de berekeningen zijn gemaakt. De vraag is trouwens of een kostenberekening in dit geval wel relevant is. Ik denk dat dat niet zo is, want wij hebben hier met marktwerking te maken. Bij marktwerking vraagt geen enkele koper van stroom zich af wat de kosten zijn geweest die iemand gemaakt heeft. Zo werkt de markt niet. Je vraagt: wat voor een prijs wilt u ervoor hebben? Als wij in Nederland de kosten hebben vergoed, zelf van de onrendabele top, en een ander levert goedkopere stroom, dan doen de kosten er helemaal niet toe. Dat zie je ook met de biomassastroom uit Zweden en Finland. Die is vele malen goedkoper. Zelfs al is het rendement op de Nederlandse productie 6%, 7% of 8%, dat interesseert de koper helemaal niets. Die kijkt gewoon waar hij de goedkoopste biomassastroom kan krijgen. Dat is dus de stroom uit het buitenland. Wij moeten dus bij de vaststelling van de bedragen niet naar de kostentoerekening, maar vooral naar de markt kijken. De staatssecretaris heeft gezegd dat er ook een marktanalyse zou plaatsvinden, maar dat is niet gebeurd. Op blz. 2 van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat geen marktconsultaties hebben plaatsgevonden. Dat is jammer, want theoretische cijferexercities doen er in de markt niet toe. Is het niet nodig dat alsnog een marktconsultatie plaatsvindt voordat wij hier de ministerie¨le regelingen behandelen op basis waarvan de bedragen definitief worden vastgesteld? Ik ga kort in op de biomassa, omdat ik weet dat collega Duyvendak daar iets meer over zegt. Mijn opmerking betreft het onderscheid tussen schone en minder schone biomassa. Wij kiezen ervoor om de subsidie voor de beste biomassa – dat is de biomassa van plantaardige oorsprong, die niet is vervuild – een betere voorziening te geven. Uit allerlei berekeningen blijkt dat je dan tot een andere opbouw van de tarieven komt, ook voor de andere biomassa.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
5
Ik heb al gezegd dat het subsidiebedrag voor WKK-installaties omhoog moet. Dat is de hoofdzaak. Een tweede hoofdpunt is dat ook WKK van achter de meter moet worden gesubsidieerd, want dat heeft precies hetzelfde CO2vermijdingseffect. De heer Kortenhorst (CDA): U bedoelt van voor de meter. De heer Crone (PvdA): Achter de meter of voor de meter, in ieder geval van beide kanten. Vanuit mijn gezichtspunt is het van achter de meter, maar u komt uit het bedrijfsleven dus vanuit uw gezichtspunt is het van voor de meter. Wij bedoelen hetzelfde. De staatssecretaris moet dan maar op de meter kijken. Steeds meer burgers willen zonnecellen op het dak, maar ook daar zijn de subsidies, nu met de EPR, toch weer steeds in beweging. Zou het niet goed zijn om de bedragen te verhogen dan wel een link te leggen met de hoeveelheid stroom die mensen in feite terugleveren aan het net? Dan ziet men ook een oorzaak-gevolgrelatie. Overigens geef ik de voorkeur aan een vaste bijdrage, omdat het vaak om uitgaven ineens gaat. De heer Duyvendak (GroenLinks): Voorzitter. Het is geen geheim dat GroenLinks niet gelukkig was met de REB-regeling zoals die door Paars tot stand was gekomen. Het effect daarvan was dat in Nederland de productie van duurzame energie veel te langzaam op gang kwam. Het effect was ook dat er veel belastinggeld ging naar buitenlandse installaties. Dat vinden wij principieel niet zo’n punt, maar wel dat het ging om oude buitenlandse installaties. Er vond in het buitenland een verdringing plaats. Het leidde niet tot nieuwe extra productiecapaciteit van duurzame energie, ook niet in het buitenland. Een ander probleem was dat in de regeling nauwelijks een onderscheid werd gemaakt naar het type duurzame energie dat wordt opgewekt, terwijl daar toch heel verschillende, in het jargon van nu gezegd, onrendabele toppen bij zaten. Het kabinet is nu gekomen met een wetsvoorstel MEP en met wijzigingsvoorstellen op de REB. Het is een beetje zoeken naar de doelstellingen daarvan. Ik heb in ieder geval ontdekt dat bezuiniging een heel
belangrijk doel was. Een ander doel was aan het aanpakken van free-riders, zeg het weglekken van het geld naar het buitenland. Het bezuinigingsdoel lijkt wel te worden gehaald, maar dat vind ik nog geen felicitatie waard. Ik vind een bezuinigingsdoel bij zo’n belangrijk onderwerp immers eerder tragisch. Daar komt bij dat het maar zeer de vraag is of de free-riders nu wel worden aangepakt. Collega Crone doelde daar ook al op. Wat betreft de structuur van het wetsvoorstel MEP en de consequenties daarvan voor de fiscale REB, menen wij dat het nieuwe systeem grosso modo een vooruitgang is vanwege de subsidies en de veel verdergaande differentiatie. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat het een ongelooflijke haastklus was. Eigenlijk bespreken wij een soort ’’werk in uitvoering’’. Dat vind ik erg linke soep, want dat levert een groot risico op fouten op in een kwetsbare markt. De signalen uit de markt duiden ook op verwarring, het stopzetten van investeringen, terugtrekkende bewegingen en noem maar op. De manier waarop het kabinet dit heeft aangepakt, is echt verwerpelijk. Eerst werd het fors aangekondigd in het regeerakkoord en daarna werd het uitermate rommelig uitgewerkt. Dat kun je zowel ten opzichte van de klanten van groene stroom als ten opzichte van het bedrijfsleven niet maken. Er wordt gezegd dat de Europese Commissie de voorliggende voorstellen nog moet beoordelen. Men verwacht een positieve beoordeling, maar is daar al helderheid over? ’’Als, danvragen’’ zijn in de politiek niet altijd populair, maar in dit geval lijkt het mij toch relevant om te horen wat er gebeurt als de Europese Commissie toch heel fundamentele kritiek heeft op de voorstellen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat die reactie komt op het moment dat de Kamer net met verkiezingsreces is gegaan. Wat ik in de toelichting op het wetsvoorstel heel verwarrend vind, is het gegoochel met productie- en consumptiedoelen in Nederland voor duurzame energie. Aan de ene kant wordt gezegd dat er een consumptiedoelstelling is, afgeleid van de Europese doelstelling: 9% duurzame elektriciteitsconsumptie in 2010. Aan de andere kant zet de MEP helemaal in op productiedoelen. De MEP is een instrument voor productiedoel-
stellingen, maar er worden geen productiedoelstellingen geformuleerd. Om de effecten van de MEP goed te kunnen beoordelen, lijkt het mij goed om die productiedoelstellingen wel te formuleren. Dan kunnen wij toetsen of die doelstellingen gehaald worden, nu het instrumentarium vooral op het realiseren van productiecapaciteit is ingericht. Als men het consumptiedoel zo belangrijk vindt, dan zijn het weglekken van belastinggelden naar het buitenland en het importeren van duurzame energie helaas geen probleem. Dat wordt echter wel een probleem gevonden, althans op sommige pagina’s in de memorie van toelichting. Ik krijg op dit punt graag helderheid, want nu wordt dan weer het een dan weer het ander als een soort gelegenheidsargument gebruikt. De wijze waarop de tarieven tot stand komen, is niet erg consequent. Er staat wel een maximum in de wet, maar de tarieven worden verder per ministerieel besluit vastgelegd. Of je moet het maximum heel hoog maken, zodat je er verder geen last van hebt, of je haalt het maximum uit de wet en je regelt alles per besluit. Daarvoor hebben wij een amendement ingediend. In dat geval moet de AMvB wel een zware voorhangprocedure kennen, zodat de Kamer daar goed naar kan kijken. Ik sluit aan bij wat de heer Crone daarover zei. Mijn volgende opmerking gaat over het feit dat de MEP alleen ten gunste kan komen van nieuwe installaties. Het is nogal lastig en het kan een rem zijn op de vernieuwing van installaties als je ’’nieuw’’ zo zwart-wit definieert als in het wetsvoorstel is gebeurd. Wat gebeurt er als je na negen jaar je installatie op dezelfde plek vernieuwt? Kom je dan helemaal niet meer in aanmerking voor een subsidie? Stel dat je nu een gasgestookte elektriciteitscentrale hebt en je stapt over op biomassa. Kom je dan in aanmerking voor de MEP-subsidie of niet? Er zijn natuurlijk veel aanpassingen die voor het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot duurzame energie heel belangrijk zijn, maar die worden uitgesloten als je zwart-wit zegt ’’oud niet’’, ’’nieuw wel’’. Ik begrijp dat het ingewikkeld is, maar ik hoor toch graag van de staatssecretaris of er niet wat tussenvormen mogelijk zijn. Anders leidt dit ertoe dat geen innovatie plaatsvindt, maar dat een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
6
centrale tien jaar lang geheel wordt uitgenut en interessante nieuwe mogelijkheden blijven liggen. Dan kom ik op de uitwerking van de MEP op de verschillende typen duurzame energie. Op de hoorzitting is van veel kanten betoogd dat ten onrechte in de voorliggende regeling geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de biomassa. Dat is van de gekke. Er is immers biomassa waar je bij wijze van spreken geld op toe krijgt als je die kunt verbranden en er is andere biomassa waarvan de verbranding geld kost. Het wordt duurder naarmate de biomassa schoner is. Mijn fractie pleit er met klem voor om het onderscheid tussen schone en niet-schone biomassa in de wet vast te leggen, zodat daar met de tarieven op kan worden ingespeeld. Op stuk nr. 19 heb ik op dit punt met de heer Crone een amendement ingediend, waarin de definitie van schone biomassa volgens een EU-richtlijn voor verbrandingsinstallaties in de wet wordt vastgelegd. Daarvan afgeleid kunnen dan de tarieven worden bepaald. Mijn fractie denkt dan aan een tarief van 9,7 cent voor schone biomassa en aan een tarief van 0 cent voor ’’vuile biomassa’’. Het buitenlandlek blijft met de 36i-regeling bestaan. Zelfs de ruim 2 cent blijkt heel aantrekkelijk om van oudere installaties afkomstige ’’groene stroom’’ uit het buitenland te importeren. Naar het idee van mijn fractie mag dat niet de bedoeling van de wet zijn en van de inzet van belastinggelden. Doelstelling moet vooral zijn om nieuwe capaciteit te realiseren. De heer Crone suggereerde om de 36iregeling helemaal te schrappen. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij tegen de suggestie aankijkt om biomassa, schoon of niet schoon, geheel van de 36i-regeling uit te sluiten. Deze regeling blijft dan alleen bestaan voor zonne- en windenergie. De heer Crone (PvdA): Ik zie niet in waarom de regeling voor zonne- en windenergie moet worden gehandhaafd, want ook daarbij gaat het natuurlijk om een consumentensubsidie. Waarom moeten afnemers dan de machtspositie krijgen waarin zij bepalen hoeveel van de 36igelden naar de producent gaan dan wel naar marketing of extra winst voor zichzelf? Als de productie ten gevolge van de subsidie goedkoper
wordt, komt dat voordeel uiteindelijk altijd bij de consument terecht. Ik kies dan liever voor een consequente lijn. De heer Duyvendak (GroenLinks): Ik stelde mijn vraag nadat u hierover een andere vraag had gesteld. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris daarop. Ik heb enige twijfel over het helemaal afschaffen van de 36i-regeling, omdat in Nederland met het product groene stroom toch iets is opgebouwd dat ook met de consumentenkant te maken heeft, bijvoorbeeld qua vraagstimulering. Ik heb enige huiver om dat in e´e´n keer overboord te gooien, hoewel ik ook zie dat het consequent kan zijn om helemaal voor de andere kant te kiezen. Voor mijn echte oordeel moet u maar naar mijn tweede termijn luisteren. Wat de windenergie betreft, heb ik een nieuw woord gehoord: vollasturen. Er is van veel kanten op gewezen dat de maat van 18.000 uur een maat is die niet tot de meest efficie¨nte subsidie¨ring leidt, terwijl een maat van 23.000 dat wel zou doen. Ik hoor daar graag de reactie van de staatssecretaris op. Het zou zonde zijn als je niet volledig alle technologische mogelijkheden zou benutten. Ik vind het jammer dat het kabinet met de MEP in feite de zonneenergie in Nederland als optie loslaat. Mijn fractie ziet heel goed in dat windenergie en schone biomassa in Nederland vooralsnog als duurzame energiebronnen verreweg het meeste perspectief bieden. Zij wil er echter graag aan vasthouden dat zonne-energie daar goed bij zou kunnen komen, vooral op langere termijn. Als je nu zo’n gering bedrag op zonne-energie zet, dan stop je daar in feite mee. Dan missen wij in Nederland op dat punt de boot. Wij zien graag dat voor zonne-energie een hogere MEP-vergoeding wordt gegeven, bijvoorbeeld 25 cent per kilowattuur. Dat kan dan worden verbonden aan een maximum per jaar van bijvoorbeeld 2 mln of 4 mln euro. Dan heeft de regeling geen open einde en kunnen de technologische ontwikkeling en innovatie en de kennis in Nederland op dit punt wel worden gehandhaafd. Ook daarop krijg ik graag de reactie van de staatssecretaris. De kwestie van de AVI’s en de afvalverbranding vind ik ongelooflijk lastig. Ik hoor daar graag de visie
van de staatssecretaris op. Mijn suggestie is of wij daar in februari of maart rustig op kunnen terugkomen. Ik vrees dat wij met het nu voorgestelde systeem de import van enorme hoeveelheden diermeel en dergelijke naar onze centrales heel rendabel maken, zodat dit uit heel Europa wordt aangesleept om de centrales te stoken. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Tegelijkertijd zie ik in dat wij op dit punt wel iets moeten doen. Ik heb de oplossing niet, maar misschien kunnen wij op een later moment op deze vrij technische kwestie terugkomen. Wat WKK betreft, sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer Crone. Het zou goed zijn als er in de Europese Unie een definitie komt voor schone en niet-schone biomassa, zoals wij die in Nederland nu proberen vast te leggen. Dan zijn wij niet meer zo aan grenzen gebonden in deze toch steeds verder liberaliserende markt. Ik zou het ook prettig vinden als de staatssecretaris zich inzet voor een Europees systeem waarin de leeftijd van installaties voor duurzame energie wordt vastgelegd. Nu blijkt er immers geen eenduidig systeem van registratie van die leeftijd te zijn en dat levert in de praktijk problemen op. De heer Kortenhorst (CDA): Voorzitter. Voordat ik met mijn inhoudelijke bijdrage begin, spreek ik een woord van dank uit aan de staatssecretaris en de hem ondersteunende ambtenaren voor de zeer gedegen en uitgebreide beantwoording van de vele vragen uit het verslag. De beantwoording van die vragen en de nota van wijziging nemen, wat ons betreft, een groot aantal vragen weg. Mijn inhoudelijke bijdrage kan vandaag dan ook relatief beperkt zijn, maar natuurlijk niet minder belangrijk. Zoals reeds is aangegeven in het verslag, kan mijn fractie zich vinden in de systematiek die in het wetsvoorstel is gekozen. De nadelen die zijn verbonden aan de stimulering van duurzaam opgewekte elektriciteit via de REB, worden met de voorgestelde systematiek in belangrijke mate opgeheven. Het is de verwachting van mijn fractie dat de voorgestelde systematiek dan ook een belangrijke impuls zal geven aan de verdere uitbouw van productiecapaciteit van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en WKK.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
7
Daarbij spreekt mijn fractie haar tevredenheid uit over de recentelijk door de staatssecretaris ingevoerde aanpassingen van de subsidiebedragen. Met deze aanpassingen heeft de staatssecretaris aangegeven oor te hebben voor de kritische geluiden uit het veld. Mijn fractie heeft dit met waardering gadegeslagen. Er is voor mijn fractie evenwel een aantal onderwerpen die een nadere regeling dan wel een aanpassing vergen. Daartoe hebben wij een aantal amendementen ingediend. Die zullen wij straks in de tweede ronde per artikel toelichten. De voorzitter: Wij hebben afgesproken dat wij alles in e´e´n keer doen, dus bij voorkeur in eerste termijn. De heer Kortenhorst (CDA): Goed. De heer Duyvendak (GroenLinks): De heer Kortenhorst is wel heel erg tevreden met het voorliggende wetsvoorstel. De heer Kortenhorst (CDA): Nee, ik kom nog met amendementen. De heer Duyvendak (GroenLinks): Akkoord. Maar vindt u het in algemene zin geen groot probleem dat er nog 175 mln euro weglekt naar het buitenland voor installaties die daar al lang draaien? Dat geld zouden wij toch veel beter kunnen inzetten voor het tot stand brengen van productiecapaciteit in Nederland? De heer Kortenhorst (CDA): Ik zei al dat de nieuwe regeling een belangrijke impuls geeft. Een impuls is een beginnende beweging. Ook wij signaleren dat buitenlandlek. Daarover is al voldoende gezegd. Mijn beeldvorming komt wel nadat de staatssecretaris heeft geantwoord. Op stuk nr. 15 hebben wij een amendement ingediend over de krachtgekoppelde WKK. De meeste WKK-installaties produceren zowel warmte als elektriciteit. De geproduceerde elektriciteit wordt gebruikt voor de aandrijving van een elektromotor die de gewenste mechanische energie oplevert. Het product is dan geen elektriciteit, maar mechanische energie. De geproduceerde elektriciteit is dan slechts een tussenstap, nodig voor het verkrijgen van de door een bedrijf gewenste mechanische
energie. Er is evenwel ook een beperkt aantal WKK-installaties dat die overbodige tussenstap overslaat en de opgewekte energie rechtstreeks omzet in voor het productieproces gewenste mechanische nuttige energie. Op grond van het huidige wetsvoorstel komen deze zeer efficie¨nte WKK-installaties ten onrechte niet voor subsidie in aanmerking. In het amendement wordt de reikwijdte van het wetsvoorstel zodanig uitgebreid, dat ook krachtgekoppelde WKKinstallaties voor subsidie in aanmerking komen. Over die verbreding van de WKK hebben wij zojuist ook al het een en ander gehoord. Op stuk nr. 13 hebben wij, mede namens de fracties van de SP, GroenLinks en de PvdA, een amendement ingediend over de aandelen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. In het wetgevingsoverleg met betrekking tot de OEPS hebben wij dat reeds aangekondigd. Onze fractie is van mening dat de aandelen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, ofwel TenneT, in handen van de Nederlandse Staat moeten zijn en met het oog op de toekomst ook moeten blijven. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is immers belast met de uitvoering van een aantal voor de elektriciteitsvoorziening wezenlijke publieke taken. In dit verband wijzen wij op de taak van TenneT om bijvoorbeeld te zorgen voor de integriteit van het net, de systeemdiensten, de veiling van de landsoverschrijdende verbindingen en het treffen van voorzieningen in verband met de leveringszekerheid. Het verstrekken van subsidies ter bevordering van een duurzame en milieuhygie¨nische elektriciteitsvoorziening komt daar nu bij. TenneT vervult dus een essentie¨le rol in de elektriciteitsvoorziening. Vanwege die belangrijke functie vindt mijn fractie het van groot belang dat de aandelen van TenneT berusten bij de Staat. Mijn fractie hecht grote waarde aan een eenduidige verantwoordelijkheid voor TenneT, voor zover het betreft de aan haar opgedragen wettelijke taken. Er bestaan geen bezwaren tegen dat TenneT uitvoeringstechnische aspecten van de haar opgedragen wettelijke taken door dochtermaatschappijen laat verrichten. Echter, de juridische eindverantwoordelijkheid
moet geheel bij TenneT blijven berusten, opdat zij ten volle op de uitvoering van deze taak kan worden aangesproken. In het voorgestelde amendement wordt daarom expliciet deze eindverantwoordelijkheid van TenneT in de wet vastgelegd. Voor de goede orde merk ik op dat, waar in artikel 16, lid 2, onderdeel f, wordt gesproken van ’’bevorderen’’, is bedoeld dat TenneT voorzieningen moet treffen die andere partijen, zoals producenten van duurzame elektriciteit, in staat stellen hun bijdrage te leveren aan de duurzame elektriciteitsvoorziening. Het woord ’’bevorderen’’ slaat derhalve op het scheppen van randvoorwaarden en diensten die andere producenten in staat stellen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een duurzame elektriciteitsvoorziening. Dan kom ik op ons amendement op stuk nr. 14. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat WKK-installaties een vergoeding ontvangen voor vermeden CO2, de CO2-index. Uit dit criterium volgt dat het niet moet uitmaken of de door een WKKinstallatie geproduceerde elektriciteit wordt ingevoerd in het openbare net, een particulier net of rechtstreeks in een installatie. Dit amendement heft de inconsistentie op dit punt op. Daar is al eerder over gesproken. Dan kom ik op ons amendement op stuk nr. 16. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris aangegeven dat meetgegevens van afnemers slechts door netbeheerders aan leveranciers en handelaren kunnen worden verstrekt na expliciete schriftelijke toestemming van de afnemers aan wie de gegevens toebehoren. Met het voorgestelde amendement wordt dit principe, dat mijn fractie volledig juist acht, expliciet in de wet vastgelegd. Dan kom ik op ons amendement op stuk nr. 18. Mijn fractie is van mening dat ook netbeheerders, net als andere partijen, een bijdrage moeten leveren aan een duurzame en milieuhygie¨nische elektriciteitsvoorziening. Er is geen enkele reden om de netbeheerders bovenop de kostenvergoeding, die kan blijven bestaan, ook nog een winstopslag te geven die dan door de kleinverbruikers moet worden opgebracht. Vandaar dit amendement. Tot slot kom ik op ons amendement op stuk nr. 17. Mijn fractie hecht er zeer aan dat ook in de toekomst kleinverbruikers worden gestimu-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
8
leerd om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van duurzame en milieuhygie¨nische elektriciteitsvoorziening. Naast het kopen van groene stroom, zijn er ook consumenten die beschikken over kleine installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit, zoals zonnecellen. In de praktijk is het gebruik van zonnepanelen slechts mogelijk wanneer de overtollige elektriciteit naar het net kan worden afgevoerd. Het is redelijk dat de leverancier deze elektriciteit voor een redelijke prijs van die kleinverbruiker afneemt. Met het voorgestelde amendement levert ook deze kleinverbruiker als kleine leverancier een bijdrage aan de totstandkoming van een duurzame en milieuhygie¨nische elektriciteitsvoorziening. Voorzitter: Timmermans Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Officieel is het voorliggende wetsvoorstel vooral bedoeld om belastinggeld efficie¨nter te gaan gebruiken. De ongewenste neveneffecten van de REB, zoals de weglek van belastinggeld zonder dat dit leidt tot nieuwe opwekkingscapaciteit, de onzekerheid in de markt en de relatieve overstimulering van een aantal duurzame energieopties, moesten worden weggenomen. De SP is het hiermee eens. Hoe effectiever belastinggeld wordt ingezet, hoe meer duurzame energie ermee kan worden gerealiseerd. De voorgestelde systematiek lijkt ons dan ook een verbetering, maar er is nog geen ideale situatie. Daar is al eerder over gesproken. De bedragen die in eerste instantie werden voorgesteld, zouden leiden tot desinvesteringen in duurzame energie. Ik heb daarom een amendement ingediend dat de subsidiebedragen voor windenergie op land en voor WKK-installaties meer dan verdubbelde. Voor windenergie op land heeft de staatssecretaris ons voorstel inmiddels overgenomen en bij een aantal andere opties gaat hij zelfs nog verder. Daar zijn wij blij mee. De MEP zou betaald worden uit een opslag van €34 per jaar op alle stroomrekeningen, zoals wij konden lezen in het Financieele Dagblad van 5 september. Nu de subsidiebedragen die met dit wetsvoorstel samenhangen, fors zijn verhoogd, zou je toch verwachten dat de regeling duurder uitpakt. Toch is het bezuinigingsbedrag van 500 mln
euro ongewijzigd gebleven. Betekent dit dat de genoemde opslag wordt verhoogd of gaat de staatssecretaris dit op een andere manier financieren? De SP baalt ervan dat de subsidiebedragen die in de nota naar aanleiding van het verslag worden genoemd, niet in de wet zijn opgenomen. De staatssecretaris heeft wel een maximumbedrag in de wet opgenomen, maar kan de subsidiebedragen die aan nieuwe aanvragen worden toegekend, jaarlijks naar eigen inzicht invullen. Als een subsidieaanvraag lang in behandeling is, kan dus in de tussentijd de hoogte van het subsidiebedrag worden bijgesteld. Dat komt volgens ons de betrouwbaarheid van de overheid niet ten goede. Dit is erg vrijblijvend en bovendien volgens ons een belemmering voor de democratische controle door de Kamer. Wij vinden een onderscheid tussen schone en vuile biomassa wenselijk. De staatssecretaris is bereid om te bezien of zo’n onderscheid in de praktijk kan worden gemaakt. Volgens de SP kan dat. Een goed beginpunt zijn de Europese emissierichtlijnen voor afvalverbranding en verbranding van biomassa. Deze worden op dit moment ook ingepast in de Nederlandse regelgeving. Wanneer zal deze regelgeving ingaan? Welke vervuilende stoffen in welke hoeveelheden de lucht in worden gestuurd hangt vooral af van de gebruikte brandstof. Op basis van de emissierichtlijnen moet het dus mogelijk zijn een onderscheid te maken tussen schone en vuile biomassa. Op welke termijn kunnen wij een lijst tegemoet zien met stoffen die in ieder geval onder schone biomassa vallen en/of een lijst met stoffen die in ieder geval tot de vuile biomassa gerekend worden? Totdat de regelgeving op basis van dergelijke lijsten verder kan worden aangescherpt, moet volgens ons worden voorkomen dat de duurzame energieproductie uit biomassa terugloopt. Dan zou je namelijk het kind (schone biomassa) met het badwater (vuile biomassa) weggooien. Dat kan behoorlijk aantikken, want alleen al de biomassaproductie van Essent is goed voor zo’n 40% van de Nederlandse productie van groene stroom. Warmtekracht voorziet maar liefst in 35% van de totale Nederlandse elektriciteitspro-
ductie. Relatief duurzame bronnen als deze, die zo belangrijk zijn voor de Nederlandse duurzame energievoorziening, moeten volgens ons worden gestimuleerd. Om deze redenen overweeg ik een amendement in te dienen waarmee alle subsidiebedragen uit de nota naar aanleiding van het verslag in de wet worden opgenomen, terwijl de subsidiebedragen voor de grootschalige zuivere biomassa en de WKK worden verhoogd. Hoewel de subsidiebedragen voor windenergie nu redelijk goed zijn vastgesteld, wordt slechts een bepaalde maximumsubsidie verleend. Collega Duyvendak heeft dit ook al genoemd. Dit maximum zal afhankelijk zijn van het aantal uren dat de windmolen voluit draait: het aantal vollast-uren. Als het ergens geregeld hard waait, is het niet erg als de geplaatste windmolen pas bij windkracht 4 begint te draaien. Maar op plaatsen waar het bijna nooit zo hard waait, is het handiger als de molen bij elk zuchtje wind begint te draaien. Hij produceert dan minder stroom per uur, maar omdat hij vaker draait wellicht evenveel stroom per jaar. In de nu voorgestelde regeling zou het eerstgenoemde type turbine wel veel meer subsidie krijgen. Op deze manier worden twee windmoleneigenaren met dezelfde jaarproductie verschillend behandeld. Ik overweeg wederom een amendement dat deze belachelijke beperking uit de wet sloopt. Hoewel waterkracht in ons land maar een beperkt potentieel heeft, hecht de SP eraan vissterfte als gevolg van de waterkrachtcentrales te voorkomen. Ik vraag of de staatssecretaris hier ook aan hecht en wat hij hieraan gaat doen. Ik overweeg hierover een motie in te dienen. Wat de zonne-energie betreft, ben ik benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op de stelling van de heer Duyvendak. Samenvattend kan ik zeggen dat de heer Wijn ons een aardig eind tegemoet is gekomen. De subsidiebedragen voor stroom uit biomassa en WKK zijn echter nog steeds te laag en de democratische controle op de bedragen is volgens ons onvoldoende gewaarborgd. Daarnaast is voor windenergie een beperking in het wetsvoorstel opgenomen die de uitbouw van duurzame capaciteit in Nederland
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
9
ernstig beperkt. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kijken wij juist naar de cijfers achter de komma. De subsidiebedragen per kilowattuur varie¨ren immers van tussen de 0 en de 7 cent. Het verschil tussen bijvoorbeeld 6 en 7 cent lijkt klein, maar voor een producent kan dit juist het verschil tussen winst en verlies uitmaken. De centenkwestie heeft dus uiteindelijk voor de producent grote financie¨le gevolgen, maar die gevolgen mogen ons vanuit het rentmeesterschap over de Schepping, vanwaar uit de SGPfractie de voorliggende problematiek uiteindelijk toch benadert, wat waard zijn. Een rentmeester behoort immers alert te zijn op de grote gevolgen die zijn kleine handelingen kunnen hebben. De doelstelling van het wetsvoorstel, de investering in een duurzame energieproductie in Nederland, kan op de goedkeuring van de SGP-fractie rekenen. Het is wel jammer dat het allemaal in heel korte tijd tegen het licht moet worden gehouden en moet worden beoordeeld. De vraag is of de zorgvuldigheid daarmee in optima forma kan zijn gediend. Maar goed, die discussie hebben wij al gehad en wij hebben nu het wetsvoorstel te beoordelen. Zowel de aanbodsturing via de MEP als de vraagsturing via de REB probeert een verschuiving tot stand te brengen van gewone naar duurzame energieproductie. Dat is natuurlijk prima. Dit moet er echter niet toe leiden dat afnemers van energie, groot of klein, er niet meer naar streven hun energieverbruik in de hand te houden. Terugdringing van het energieverbruik blijft immers ook altijd nog een hoog doel dat dus nastrevenswaardig en gewenst is. Dat de subsidies bij sommige opties lager zijn dan oorspronkelijk in de Wet belasting op milieugrondslag, behoeft op zichzelf geen bezwaar te zijn. Gesteld wordt dat dit zelfs een beoogd effect van het wetsvoorstel is. Belangrijker is het antwoord op de vraag of met de voorgestelde en inmiddels wat opgehoogde bedragen de onrendabele top afdoende wordt gefinancierd. Wordt door de op basis van artikel 72p gestelde bedragen volledig voldaan aan de doelstelling die in artikel 72o is aangegeven, namelijk dat wordt gecompenseerd
’’naar de mate waarin dat nodig is ter bevordering van het aanbod van duurzame elektriciteit’’? Zullen de voorgestelde subsidiebedragen nog negatieve effecten hebben op het aanbod, zodat ondernemers besluiten hun productiebedrijf voor duurzame energie te sluiten? Worden met het wetsvoorstel de Kyotodoelstellingen en de Europese verplichtingen volledig gehaald? Zitten er in de MEP-regeling ook stimulansen die ervoor zorgen dat bedrijven ernaar streven om de productie rendabel te maken en steeds opnieuw pogingen daartoe aan te wenden, zodat de subsidie wellicht uiteindelijk niet meer nodig is omdat de kostprijs even hoog wordt als die van gewone elektriciteit? Behouden producenten dan toch hun recht op subsidie zolang dat traject loopt? Dat zijn algemene beleidsvragen die ik toch nog een keer gesteld wil hebben in de hoop dat de staatssecretaris daarop een macrobeoordeling kan geven, want daar ging het toch allemaal om? Dan kom ik op de vormgeving van het wetsvoorstel. De subsidie¨ring vindt plaats via een zelffinancierend systeem, buiten de begroting om. Dit lijkt ons op zichzelf geen probleem. Wel hebben wij er onze vragen bij dat de subsidie verstrekt wordt door de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, die dan voor deze taak de status van deeltijd-ZBO krijgt. Wij vragen ons af of dit wel zo’n gelukkige keuze is. Voor die taak blijft dan uiteraard op enige afstand de ministerie¨le verantwoordelijkheid gelden. Voor de overige taken van deze netbeheerder geldt dit niet. Zo mag er bij de ZBO-poot geen winstoogmerk zijn en geen vermogensvorming plaatsvinden, terwijl dit bij de overige onderdelen van de netbeheerder TenneT wel mag. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting, is er ook bij TenneT zelf nog onduidelijkheid over de vermenging van taken. Zijn deze taak en de boekhouding in het kader van duurzaamheid van de energieproductie wel altijd te scheiden van de overige taken van de netbeheerder? Is er bijvoorbeeld een afdoende regeling als er een faillissement optreedt? Is het afdoende als een dochtermaatschappij wordt opgericht, waartoe het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt? Deze vragen moeten naar onze mening voldoende transparant worden beantwoord. Overigens steunen wij het amende-
ment van de heer Kortenhorst om de aandelen van TenneT in handen van de Nederlandse Staat te houden. Hij noemde onze fractie niet, want ik was hem nog een definitieve conclusie schuldig. Hij mag mij dus in dat rijtje opnemen. De heer Kortenhorst (CDA): U bent buitengewoon welkom. De heer Van der Vlies (SGP): De subsidieregeling geldt alleen voor de oorspronkelijk aangevraagde hoeveelheid. Uitbreiding van de productiecapaciteit leidt niet tot een hogere subsidie. Wordt hiermee niet te veel alleen de bestaande capaciteit bevoordeeld zonder dat er stimulansen zijn om meer duurzame energie te produceren? Een afname van de productie wordt wel ’’gestraft’’, omdat er voor subsidieverstrekking ook echt geproduceerd moet zijn, maar een toename wordt niet bevoordeeld. Is dit wel wat de regering met de fixatie beoogt? In de memorie van toelichting wordt in dit verband gesproken van een strenge regel bij renovatie of uitbreiding, maar naar onze mening is dit wat al te rigide. Dat er geen dubbele subsidie mag worden verstrekt – artikel 72m – is natuurlijk logisch. Als nog tijdens de tienjaarstermijn uitbreiding of renovatie plaatsvindt, is een stimulans toch te overwegen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat het in de praktijk moeilijk is om objectieve controleerbare criteria voor uitbreiding of renovatie te vinden, maar is het niet vreemd om de subsidie te blijven fixeren op de aangevraagde hoeveelheid, ook als de productie intussen toeneemt, nog los van de vraag hoe dat gebeurt? Het moet toch wel mogelijk zijn om criteria te vinden voor uitbreiding of renovatie? Komt er bijvoorbeeld niet grote onduidelijkheid over de term ’’dezelfde lokatie’’ in lid 2 van het desbetreffende artikel? Wordt hiermee bedoeld dat het een perceel van e´e´n eigenaar is? Wat betekent dat woord ’’dezelfde’’ eigenlijk? Hoe gaat het bijvoorbeeld als twee ondernemers, uiteraard in elkaars omgeving verkerend, besluiten hun productie aan elkaar te koppelen? Ik denk bijvoorbeeld aan de upgrading van de glastuinbouw, of andere mogelijkheden. Dat is niet ’’dezelfde lokatie’’ in de strikte zin van het woord, tenzij je dat breder interpreteert. Daarover wil ik graag volstrekte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
10
helderheid krijgen. Daartegenover staat de regeling dat bij ingrijpende renovatie van installaties ouder dan 1996 we´l ontheffing kan plaatsvinden; naar artikel 72 s kan in dat geval de producent die geen subsidie kreeg voor de uitbreiding alsnog subsidie krijgen. Als dit het geval is, dan lijkt mij sprake van rechtsongelijkheid. Graag een heldere reactie. De MEP-regeling geldt volgens artikel 72 s alleen voor installaties van na 1 januari 1996, omdat dit aansluit bij de huidige regeling in het kader van de REB. Is er zo geen sprake van concurrentievervalsing, omdat deze ondernemers de volle prijs moeten betalen, terwijl nieuwe installaties wel een subsidie krijgen? De subsidies worden vastgesteld als een vast bedrag voor tien jaar om de producent zekerheid te bieden, tenzij de relatieve kostprijs verandert. In hoeverre worden kostprijsveranderingen meegerekend en welk effect heeft dit op de tienjarige zekerheid van de subsidie? Is die zekerheid van tien jaar uiteindelijk wel vol te houden? Is er geen risico dat de subsidie voor de onrendabele top bij de eerste de beste bezuinigingen weer wordt gekort, zodat de lasten bij de consumenten terechtkomen? Is het de verwachting dat de tienjarige zekerheid ook nog kan worden geboden als een op Europees niveau geharmoniseerd beleid komt, rond het jaar 2010? De subsidie wordt betaald met een vast bedrag dat afnemers per aansluiting moeten betalen: voor 2003 is dat gesteld op €34 per aansluiting. Volgens pagina 34 en 35 van de nota naar aanleiding van het verslag is wel overwogen om een verschillend tarief te nemen voor groot- en kleinverbruik, maar is daarvoor uiteindelijk niet gekozen omdat bij een gelijk bedrag voor iedere gebruiker lastenneutraliteit optreedt. Is het niet toch te overwegen om verschillende tarieven te hanteren om de gebruikers ook langs deze weg financieel te prikkelen om hun energieverbruik te beperken? Het verhaal over de lastenneutraliteit lijkt wel te kloppen, maar het venijn zit ’m in de staart: ’’indien echter nu of in de toekomst een tariefsverhoging zou moeten plaatsvinden, ontstaat een lastenverzwaring.’’ Wat is dat nou voor een zin, in die context? In feite liggen tarieven helemaal niet zo vast als het lijkt. Er kan nog van alles mee gebeuren. Wat zijn de garanties dat dit tarief in
de nabije toekomst niet excessief toeneemt? Is de lastenverzwaring dan voor iedereen gelijk of geldt in dat geval wel een onderscheid naar rato van het gebruik? Precies een week geleden heb ik bij de begrotingsbehandeling van LNV, bij de paragraaf over visserij, een intussen kamerbreed gesteunde motie ingediend om visgeleidingssystemen bij bestaande en de nieuwe voorziene waterkrachtcentrales verplicht te stellen; overigens gelden ook in Europees verband al regels om migrerende vissen vrije doorgang rond de rivieren te geven. Uiteraard zijn aan deze visgeleidingssystemen voor de centrales kosten verbonden. Die behoren tot de categorie ’’niet rendabel te maken kosten’’ en daarom vraag ik de regering om in het kader van de MEP-regeling hieraan tegemoet te komen. De motie wordt morgen in stemming gebracht, is dus nog niet aanvaard, maar wordt kamerbreed gesteund. Misschien is hij door zijn collega al op de hoogte gebracht, maar ik herinner de staatssecretaris er toch maar aan dat dit aan het dossier moet worden gehecht. Een dergelijke beleidsrichting mag niet stagneren. Wij vinden allemaal dat dit moet, er is niets mis mee, behalve het onrendabele karakter van de kosten. Desgewenst wil ik de nadere voorwaarden preciseren. Nu de kwestie van de zuivere en niet-zuivere biomassa. In het wetsvoorstel lijkt elke vorm van biomassa gelijk te worden behandeld. In de praktijk blijkt men er echter verschillend mee om te gaan. Ten slotte de warmtekrachtkoppeling, een zeer belangrijke vorm van duurzame energievoorziening. Dit wetsvoorstel wil geen verandering brengen in de voorziening voor WKK die niet op het net wordt ingebracht. De redenen in de nota naar aanleiding van het verslag zijn te begrijpen, maar deze belangrijke vorm moet niet worden ontmoedigd en als de WKK minder aantrekkelijk wordt, zou dat kunnen gebeuren. Heeft de andere benadering, e´e´n in plaats van tien jaar, niet tot gevolg dat producenten en bedrijven niet meer voor deze vorm zullen kiezen en zullen terugvallen op gewone energie? Dat zou jammer zijn, zeker in het licht van hetgeen in de afgelopen jaren is ingezet en bereikt.
D66 benadrukt dat het feit dat dit kabinet wil bezuinigen op het dossier van duurzame energie, niet in de lijn van het Nederlandse streven van de afgelopen jaren ligt en evenmin overeenkomt met hetgeen we in de EU zo driftig met elkaar afspreken. Gelukkig is de staatssecretaris op een aantal punten tegemoetgekomen aan de kritiek en dat is een pluspunt. Wij hebben ons verplicht om in 2010 zo’n 9% duurzame energie te gebruiken. De toets zou moeten zijn of dit wetsvoorstel ons dichter daarbij brengt. In ieder geval roept het de nodige vragen op, pas aan het eind van de rit zullen we dit kunnen beoordelen. Wel moeten we het zo veel mogelijk proberen. Je kunt het probleem van twee kanten benaderen: vraag stimuleren, aanbod stimuleren, nu doen we allebei een beetje. In Europa is Nederland daar uniek in. Waarom doen wij het zo en is het te verwachten dat er druk zal komen uit Europa om voor een van de twee te kiezen, namelijk de aanbodstimulering? Voor beide is wel wat te zeggen. De Raad van State wijst er ook op dat het ongunstig is om het huidige nihiltarief om te zetten in een korting en daarmee het idee van de vraagstimulering eigenlijk af te bouwen, omdat producenten dan te weinig worden gestimuleerd om groene energie te maken. Economische Zaken zegt daar weer op dat het alleen moet gaan om de stimulering van de productie, omdat de vraag al groot genoeg is en we ons daarover dus geen zorgen hoeven te maken. Voor beide is wat te zeggen, maar toch zetten wij vraagtekens bij de ingeslagen weg: we schaffen het nihiltarief namelijk af en daarmee maken we consumenten afhankelijk van ontwikkelingen op de markt. Kan de staatssecretaris ons garanderen dat onze vrees onterecht is dat er per 1 januari 2003, onder het mom van hogere kosten of wat dan ook, meteen prijsstijgingen gaan optreden? Daarbij denken wij ook dat, als de vraagstimulering blijft bestaan, het buitenlandlek ten dele in stand wordt gehouden. Ik vraag de staatssecretaris om toe te lichten dat dit werkelijk niet het geval is. Een en ander is namelijk nog gebaseerd op de korting van 2,9 cent per kWh en daarmee blijft het aantrekkelijk om uit het buitenland groene stroom te kopen en toch nog goedkoper uit te zijn. Verder kan men zich afvragen of
Mevrouw Giskes (D66): Voorzitter.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
11
een afnameplicht van groene stroom niet veel helderder is. Aan de andere kant redeneert het wetsvoorstel aangaande de stimulering van het aanbod dat het vast tarief en de REB samen wel voldoende zijn om de producenten aan hun trekken te laten komen. Daarbij lijkt men te vergeten dat er nog distributeurs tussen zitten, die ook gebruikmaken van de tarieven in de REB. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe wij op deze manier de producenten garanderen dat zij toch voldoende terugkrijgen voor de duurdere groene stroom die zij worden geacht op te wekken? Dat geldt met name voor de kleinere producenten, die minder een vuist kunnen maken tegen de distributeurs. De hoogte van de vergoedingstarieven hebben anderen ook aan de orde gesteld. Dit alles is voor ons wat moeilijk te beoordelen, ook omdat we dit weekend hoorden dat alles weer net wat anders wordt en we maandagochtend konden vernemen dat alles nog niet helemaal klopte. Eigenlijk is dit toch geen manier om over een wet als deze te praten; het verdient allemaal geen schoonheidsprijs. Ik roep de staatssecretaris op om nog e´e´n keer alle betrokken partijen te horen over de tarieven, alle aspecten af te wegen en daarna met een eenduidig definitief verhaal te komen, dat ook echt klopt. Ik vind dat de wet gewoon niet kan ingaan, zolang dat niet het geval is. Over de biomassa is er ook nog geen eenduidige uitspraak. Wanneer kunnen wij de definitieve uitwerking verwachten? En wat zal de tijdelijke regeling zijn als de MEP al zou worden ingevoerd? Ook ik wijs op het uitgangspunt voor windenergie van de maximaal 18.000 vollast-uren in tien jaar tijd, die in de praktijk te laag zullen blijken omdat er zeker meer zal worden geproduceerd en deze stimulans al binnen acht jaar zal zijn uitgeput. Moet de staatssecretaris dit niet bijstellen? Het is goed dat de 45 cent voor WKK wordt verhoogd naar 57 cent. Dat strookt met hetgeen waarom wij vroegen, maar het blijft ingewikkeld dat uitgerekend alleen voor WKK op basis van een CO2-index moet worden gewerkt. Voor ons is niet duidelijk of dit het risico inhoudt dat er in de definitieve situatie onder die 57 cent zal kunnen worden gedoken. Kortom, hoe wordt rekening gehouden met centrales die echt
efficie¨nt werken? Over de stimulering van zonne-energie horen we in het wetsvoorstel niets terug. D66 hecht zeer aan het bevorderen van ook die vorm van duurzame energie. D66 betreurt de bezuinigingen van 20% op het budget voor WKK. De staatssecretaris ziet, verwijzend naar de kosteneffectiviteit van het wetsvoorstel en het al bijzonder gunstige beleid, geen reden tot verdere steun indien een WKKexploitant ook met de ondersteuning niet voldoende kostendekkend kan opereren. Wij begrijpen zijn redenering niet, want zijn WKKcentrales door de aardgasvoeding en de koppeling zelf al niet heel schoon en draaien ze niet al met een hoog rendement? Wij begrijpen wel dat de steun wordt ingetrokken als de WKK-installatie niet voldoende kostendekkend kan opereren, maar al met al hebben wij de indruk dat er een terugtrekkende beweging in het WKK-dossier plaatsvindt. Waar is dit voor nodig, waarom wordt er niet wat enthousiaster mee omgegaan? De staatssecretaris moet dit maar eens uitleggen. In andere EU-landen worden wel degelijk hogere bijdragen gegeven voor WKK. Strookt de grens die Nederland gaat stellen wel met wat in de rest van de EU gebeurt? Men is van plan om het vergunningenstelsel voortvarend te stroomlijnen, dat alles in het kader van de ’’beter bestuur voor burger en bedrijfoperatie’’. Wij hopen van harte dat dit zal lukken, maar het is ons niet helder hoe het moet gaan met een investeerder als na een tijd blijkt dat de onrendabele top groeit, bijvoorbeeld door een daling van de prijs voor grijze stroom en de minder interessante verhoudingen die daarvan het gevolg zijn. Is het dan denkbaar dat de ene producent voor tien jaar vastzit aan het ene stelsel en een andere weer aan een ander, dus dat zij eigenlijk parallel moeten produceren in ongelijke omstandigheden? Is dat geen concurrentievervalsing? En mag de exploitatie onderbroken worden, zonder na hervatting de subsidie te moeten verliezen? Is het dus mogelijk om opnieuw voor eenzelfde installatie, bijvoorbeeld na renovatie of uitbreiding, subsidie te krijgen, en dan weer voor de duur van tien jaar? Ik begrijp namelijk uit de antwoorden dat de verstrekking slechts eenmalig is. Is dat wel logisch?
Ook komen windenergie-installaties van voor 1996 niet in aanmerking. Is het daarmee de bedoeling om juist de pioniers uit de markt te prijzen? Wij begrijpen van de bevoorschottingssystematiek dat er pas achteraf wordt berekend, maar dan is er dus geen sprake van bevoorschotting. Waarom is het niet mogelijk om met een sterkere periodiciteit af te rekenen? Volgens ons is dat namelijk in het belang van de producenten. In artikel 72 q staat verder vrolijk dat alles geldt onder voorbehoud van verdragen die roet in het eten zouden kunnen gooien. Dat is nogal wat, als je tegelijk verlangt dat producenten investeren en zich voor een lange termijn vastleggen. Voelt de staatssecretaris zich verantwoordelijk voor de schade die daaruit zou kunnen voortvloeien en neemt hij die voor zijn rekening? Ach ja, vragen staat vrij. Voor de afnemers van groene stroom is het wel belangrijk dat tarieven niet extreem kunnen schommelen. Hoe wil de staatssecretaris regelen dat de prijs stabiel blijft? Verder geldt hetgeen in artikel 72 a en c is gesteld alleen voor het innen van achterstallige betalingen bij wanbetalers voor het MEP-tarief, maar niet voor het aansluittarief. Is dat wel logisch, omdat je in die gevallen toch met een en dezelfde betaler te maken hebt en waarschijnlijk ook met dezelfde problemen? Kan dit niet beter worden afgestemd? Het is niet duidelijk wanneer de wet precies moet ingaan. Verschillende onderdelen kunnen op verschillende momenten bij KB van kracht worden. In de tussentijd zullen we dus moeten bouwen op het afgesproken fiscale instrumentarium. Wordt het zo allemaal niet erg rommelig? Voor biomassa en waterkracht is het per 1 januari gewoon afgelopen, want die zijn buiten de fiscaliteit gelaten. Moet daarvoor geen noodvoorziening komen? Hoe denkt de staatssecretaris dit te regelen? Zoals ik al zei, het tempo waarin de Kamer wordt geacht dit alles tot zich te nemen en te behandelen, is onverantwoord. Het is ook echt bijna onverantwoord om zo te gaan knutselen in een belangrijke hoek als de productie van duurzame energie. Wij betreuren dit. We doen ons best omdat de zaak voor ons belangrijk genoeg is. We vragen ons af of hiermee de investeringszekerheid wel is gediend en of we niet het grote risico nemen dat mensen op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
12
deze manier alleen maar afhaken. Wij hebben dus ernstig behoefte aan een extra ronde voor de vaststelling van deze wet, waarin wordt gekeken naar de echt beste tariefstelling. De heer Crone (PvdA): Ik ben het met u eens dat het een rommeltje is geweest, vooral met de cijfers, maar ik zou het niet goed vinden om de wet niet vast te stellen. De wet biedt namelijk de grove architectuur. Ik heb om die reden wel bepleit om de ministerie¨le regelingen waarin de tarieven komen in een zware voorhangprocedure naar de Kamer terug te krijgen. Die zou moeten worden voorafgegaan door een echte marktconsultatie, in plaats van de slechts theoretische berekeningen die er nu zijn. Overigens markeer ik mijn positie hiermee ook ten opzichte van de SP, die alle tarieven in de wet wil zetten. Dat lijkt me niets, want dan moet bij elke wijziging de hele wetgevingsprocedure worden doorlopen en dat duurt me veel te lang. Mijn voorstel vind ik het juiste midden. Mevrouw Giskes (D66): Ik vind dit een goede benadering. Er is niets mis met de principie¨le overgang die wij willen maken, alleen is op het tempo en de invulling nog het nodige af te dingen. Wij vinden het niet verantwoord om het in grote haast te doen, zeker de tarieven niet, want daarmee loop je het grote risico dat investeringen achterwege blijven. Ik denk dus dat ik u kan volgen. De voorzitter: Als het antwoord ’’ja’’ is, dan mag u dat gewoon zeggen, hoor! De heer Van Dijke (ChristenUnie): Voorzitter. De opmerkingen over de zorgvuldigheid kunnen dan wel behartigenswaard zijn, maar ze doen niets af aan het feit dat het allemaal een haastig gedoe is. De zorgvuldigheid is daarbij niet gediend. Ook is het maar de vraag of het allemaal zo vertrouwenwekkend is voor degenen die het betreft en die in de toekomst grote investeringen moeten doen. Ik begrijp best dat haast is geboden vanwege het mogelijke weglekken naar het buitenland, maar ik waag het te betwijfelen of het allemaal de schoonheidsprijs verdient. Het is toch bijzonder vreemd dat, bij wijze van spreken, de redding voor de Kamer van de Kamer zelf moet
komen om invloed te hebben op de tarieven die we zullen hanteren. Mijn fractie onderschrijft wel het doel van dit wetsvoorstel: adequate stimulering van het opwekken van groene stroom. Dit draagt bij aan de Kyotodoelstelling, die door het kabinetsbeleid wel degelijk in gevaar komt. Ook steunen wij de systematiek van het wetsvoorstel, namelijk het verschuiven van de nadruk op het stimuleren van de vraag naar duurzame energie naar het stimuleren van het opwekken ervan. Het is van belang dat het investeren in de opwekkingscapaciteit in eigen land rendabel wordt, dus dat er een level playing field ontstaat. Zo begrijp ik namelijk het wetsvoorstel: terwijl de afname van groene stroom ongeacht de herkomst blijvend generiek wordt gestimuleerd, wordt de opwekkingscapaciteit in Nederland nu extra gestimuleerd om ervoor te zorgen dat het totaal van de Europese capaciteit groeit. Is dat ook het oogmerk van de staatssecretaris? Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om tien jaar lang subsidie te ontvangen, maar wel in de vorm van een voorschot. Levert dat investeerders voldoende zekerheid? Ik kom daar straks op terug. Het aantal zorgen over het wetsvoorstel is door de nota’s van wijziging weggenomen of verminderd, al hebben we inmiddels uit de reacties begrepen dat de nieuwe tarieven best voor discussie vatbaar zijn, en in elk geval onvoldoende om binnenlandse investeerders vast te houden. Voor WKK blijft ook na de nota van wijziging de onzekerheid levensgroot. Dat klemt te meer aangezien er in de afgelopen jaren wel de middelen waren, maar de criteria te weinig waren toegesneden op de praktijk, zodat daarvan ook geen stimulans voor WKK van uitging. Bovendien is er allerminst overeenstemming over wat de juiste feiten en cijfers zijn. Daarom vraag ik de staatssecretaris of er overeenstemming bestaat met de WKKsector en wanneer er duidelijkheid komt over de werkelijke cijfers. Sowieso doen de nieuwe bedragen in de nota van wijziging al vermoeden dat er kennelijk niet zo’n goede onderbouwing is gegeven van de eerste cijfers van de staatssecretaris. We moeten dan maar aannemen dat de tweede serie wel degelijk onderbouwd was. Een en ander doet het vertrouwen in het wetsvoorstel niet toenemen. Graag een reactie
van de staatssecretaris. Uit het onderzoek dat de Kamer heeft laten verrichten, blijkt dat sommige kostenaspecten niet zijn meegewogen en dat het juist om die kostenaspecten gaat die voor de leveranciers zwaar tellen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris die uitkomst? Verder lezen we tussen de regels door dat een afwijzing door de Europese Commissie een risico blijft. Wat doet de staatssecretaris als daar tegenstand, c.q. bezwaren opdoemen? Er zijn dus best redeneringen om dit wetsvoorstel niet nu te behandelen, maar naar voren te schuiven. Het is allemaal niet erg sterk. In de wet wordt geregeld dat de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet, TenneT, de subsidies verstrekt. Hoe zal de splitsing tussen bestuursorgaan en vennootschap in de praktijk vorm krijgen? Is een belangenverstrengeling helemaal uitgesloten? Ik stel mij bijvoorbeeld voor dat TenneT toekenning van een subsidie afhankelijk maakt van de acceptatie van een laag netwerktarief. Is dat allemaal uitgesloten? Zekerheid kan worden geboden door de privatisering uit te sluiten. De kern van het wetsvoorstel is dat het recht op subsidie¨ring wordt geregeld, alsmede de bandbreedte ervan. Het maximumtarief wordt bijvoorbeeld vastgesteld. Door een nota van wijziging wordt 7 in plaats van 6 cent voorgesteld. Volgens de windenergie-exploitanten van het park bij Egmond aan Zee is 7,7 cent pas genoeg voor wind op zee. Graag een reactie op deze cijfers. Hier komt ook de stimulering van WKK om de hoek kijken: kan de staatssecretaris uitleggen waarom WKK-stroom voor eigen gebruik niet wordt gestimuleerd, en alleen de stroom die aan het net wordt toegevoegd? Zou het uiteindelijk niet moeten gaan om de vermeden CO2-emissie en niet alleen om de onrendabele top? Stimulering van duurzame energie heeft immers als uiteindelijke doel toch de reductie van de CO2-uitstoot? Een belangrijk punt van kritiek lijkt mij de onzekerheid die wordt geschapen doordat de subsidies in de vorm van voorschotten worden uitgekeerd en er slechts tien jaar vooruit wordt gekeken. Energiebedrijven moeten nu eenmaal met langere termijnen rekening houden. Is de status van een voorschot al met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
13
al niet te onzeker om een degelijke financieringsbasis te kunnen geven? Er wordt geregeld dat TenneT een tarief kan vaststellen van €34 per aansluiting om de subsidiebedragen te kunnen betalen. Hoe blijft gewaarborgd dat deze lastenverzwaring voor de burgers jaarlijks wordt gecompenseerd via de REB-tarieven? Wordt dit in dezelfde ministerie¨le regeling vastgesteld, of afzonderlijk in de jaarlijkse belastingplannen? De heer Hofstra (VVD): Voorzitter. Links, de heren Duyvendak en Crone, hadden het over ’’chaos’’ en ’’verwerpelijkheid’’ bij de aanpak van deze wetgeving, maar de heer Kortenhorst vond weer dat er uitstekend werk is verricht. Ik kan mij in beide beschrijvingen niet goed terugvinden. Ik dacht meer aan die prachtige strip van Maarten Toonder, waarin Olivier B. Bommel opeens behoort tot de tien aardse bovenbazen en de andere bazen zo benauwd zijn dat hij de allerhoogste baas wordt, dat ze hem van ragfijn spel verdenken. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hier geen ragfijn spel wordt gespeeld. De heer Crone (PvdA): U kent vast ook het einde van het verhaal: Bommel was blij dat hij tot de bovenbazen was geroepen, maar toen hij begreep hoe het kapitalisme werkt, bedacht hij zich. Mijn socialistische beginselen zijn geworteld in Marx en Maarten Toonder! De heer Van Dijke (ChristenUnie): Ja. En in Donald Duck staat... De heer Crone (PvdA): Ik heb kennelijk een gevoelige snaar geraakt... De kern van de kwestie is: wat wordt er gedaan? De staatssecretaris kwam eerst met tarieven waarvan iedereen in het veld riep dat ze niet konden. Wij hebben er geen verstand van, dus denken dat zij misschien wel gelijk hebben. Vervolgens ontvangen wij bij nota van wijziging weer veel leukere tarieven – nog niet helemaal wat ze zouden moeten zijn, maar toch een stuk beter. Maar wat is met het budget gebeurd? Kan dit ook binnen het budget? De heer Van Dijke (ChristenUnie): De vraag naar het budget is belangrijk, maar de vraag of de voorgestelde gewijzigde tarieven
redelijk zijn voor de sector, is voor u kennelijk wat minder relevant. Of zie ik dit verkeerd? De heer Hofstra (VVD): Daar kom ik nog op. In de nota van wijziging vallen ons de cijfers op: het maximum wordt 7 cent per kWh, plus de 2,9 cent wordt dit een maximum van 9,9. Ik kom echter nergens een getal tegen dat hoger is dan 9,7 cent. Misschien kan deze onduidelijkheid worden opgeheven. Maar goed, door de €34 per aansluiting is er een budget van 258 mln euro. Houdt de staatssecretaris bij deze tarieven wel veel over? De alternatieven volgens het Belastingplan 2003 zijn namelijk lager, dus er is wel wat rek. Hoe ziet het met het budget? Het is voor de VVD namelijk belangrijk dat wij dit wel binnen het budget proberen te doen. Dit is geen lastenverhoging voor de burgers, want we geven dit weer terug, maar toch moeten we een grens stellen aan deze mutaties. Concreet: is dit een openeinderegeling? Mij lijkt het van wel. Dit betekent dat er geld over kan blijven. Dat gaat terug naar de algemene middelen. Maar er kunnen ook tekorten ontstaan. Wat doet de staatssecretaris dan? Sluit hij het loket dan voor 31 december? Worden de tarieven automatisch geı¨ndexeerd? Er komt bij ministerie¨le regeling elk jaar een nieuwe tarievenlijst, maar dat is voor projecten die dan worden aangemeld en beoordeeld. Zit er in de looptijd een automatische inflatiecorrectie op de tarieven? En hoe staat het met de rechtszekerheid als er andere tarieven komen, dan wel als contracten vlak voor het eind van de tien jaar niet meer worden gecontinueerd? Graag een nadere toelichting van de staatssecretaris op dat punt. Het gaat allemaal om het doel van de duurzame productie. We missen transparantie in de tarieven met betrekking tot de CO2-reductie en de bijdrage aan duurzame elektriciteitsproductie. Wij hebben allerlei verschillende technieken. Wind lijkt op veel plekken in Nederland kansrijk, maar we hebben ons land procedureel zo dichtgetimmerd dat je nergens meer een windmolen neer kunt zetten. Is wind dus wel kansrijk? Waterkracht kan in Nederland maar op beperkte schaal worden gebruikt. Ook zijn er op aarde plekken met meer zon dan Nederland. Kortom,
elke techniek heeft zijn eigen toepassingsmogelijkheid. Inderdaad heeft het geen zin om veel geld te stoppen in zaken die technisch wel kunnen, maar weinig opleveren. Het doel van de VVD-fractie is om het geld te stoppen in die technieken die op termijn een subsidieloze exploitatie mogelijk maken. Graag hoor ik de staatssecretaris hierover. Zijn de tarieven tegen die achtergrond wel consistent? De VVD is zoals bekend geen voorstander van het rondpompen van subsidies, dus de nu ingezette operatie met de MEP-regeling gaat de goede kant op. Wij zijn er ook voor dat wij op termijn die subsidies kunnen verlagen en dat er meer duurzaamheid komt in de normale productie van elektriciteit. Kan de staatssecretaris daarover iets zeggen? Uit de tijdreeks blijkt dat de aansluitkosten wel stijgen – al is dat fiscaal aan de andere kant keurig geregeld, dus geen probleem op zich. Het budget wordt steeds hoger. Zou vanuit de visie van subsidieloze exploitatie die tijdreeks niet moeten dalen? Verschillende collega’s hebben gedetailleerde opmerkingen gemaakt over biomassa. Volgens mij wil de staatssecretaris tot een categorisering komen. Ik neem dus aan dat binnenkort een invulling komt voor schone en andere vormen van biomassa. Ik sluit mij aan bij de vragen over de 18.000 vollast-uren bij de windmolens. Ik begrijp van de vakwereld dat we daarmee eigenlijk de verkeerde soort windturbines stimuleren. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, dus waarom kiest de staatssecretaris hiervoor? Neemt hij het risico op de koop toe dat wij dingen stimuleren die technisch niet te prefereren zijn? Ik ben het eens met wat collega Kortenhorst over de zonnecellen voor particulieren zei. Het is wel kleinschalig, maar alle kleine beetjes helpen. Ook zitten wij met het rendementspercentage van 26 bij de afvalverbranding. Wij horen daarover veel klachten. Als dat percentage wordt gehandhaafd, worden allerlei zaken afgebroken die nu goed lopen. De heer Crone heeft terecht veel aandacht gevraagd voor het buitenlandlek. Ik vind het verwerpelijk dat wij nog steeds veel geld – ook al is het minder dan nu – sluizen naar het buitenland. Dat hangt inderdaad samen met de 2,9 cent die wij via artikel 36 i REB weggeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
14
Iedereen weet dat de grote distributeurs alle Nederlanders op assertieve, zoniet agressieve wijze via callcentra opbellen om die 2,9 cent te bemachtigen. Zoals de staatssecretaris ons antwoordde, moet je die 2,9 cent vergelijken met de 2,7 cent die grijzestroomproductie kost, zonder transport. De 2,9 cent levert een groot bedrag op dat de vraag naar groene stroom kunstmatig groot maakt: er wordt zelfs meer groene stroom in Nederland geı¨mporteerd dan verbruikt. Dit mechanisme is dus heel raar. Ik sluit me aan bij alle gestelde vragen en vraag de staatssecretaris waarom hij het buitenlandlek niet gewoon dicht maakt, zonder erg on-Europees te worden. Immers, het gaat niet aan dat wij veel subsidie naar het buitenland brengen. De heer Duyvendak (GroenLinks): Dit is interessant. Kunt u dan ook meegaan met de suggestie om artikel 36 i af te schaffen en het geld dat daarin weglekt, gewoon te gebruiken voor verhoging en uitbreiding van de MEP-tarieven? De heer Hofstra (VVD): Dat kan een consequentie zijn. Ik vind het sowieso een voordeel als we maar e´e´n soort subsidie zouden overhouden. We doen het nu aan twee kanten, dan alleen aan de productiekant. U was nog voor een soort tussenvorm, maar ik zou zeggen: schaf het helemaal af, dan maak je je budget groter en komen andere dingen wellicht beter tot hun recht. Uit het veld, zeker van kleinere spelers, horen wij vaak dat die 2,9 cent wel meedoet, maar als distributeurs die niet afgeven, komt die niet beschikbaar voor de producent. Je kunt met afschaffing van die 2,9 cent dus twee vliegen in e´e´n klap slaan. Graag een reactie van de staatssecretaris: wat zou er misgaan in de systematiek als wij deze vrij fundamentele wijziging zouden doorvoeren? Ik heb verder toch goed uit de stukken begrepen dat we in oktober 2003 niet meer de certificaten hebben die, zoals de heer Crone zei, net zoveel waard zijn als het papier waarop zij zijn gedrukt, maar dat ze ook een zekere inhoud zullen hebben? Verder mis ik in deze wetgeving heel erg dat de regering zichzelf mogelijkheden toe-eigent om de vreselijk dolgedraaide procedures in
dit land eindelijk eens de nek om te draaien. Moet er niet een spoedartikel in deze wet voor windmolens, zodat projecten daarmee sneller kunnen worden uitgevoerd? Als je dat niet voor elkaar krijgt, dan heeft het namelijk ook niet veel zin om de productie te regelen. Ook al gaat dit over ruimtelijkeordeningsprocedures, graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Het allerbelangrijkste is het heel ambitieuze programma voor de verlaging van de CO2-uitstoot. Hoe precies is het evaluatieprogramma van de staatssecretaris? Hoe precies zal de monitor zijn? De voorbereiding is namelijk ook belangrijk, projecten zijn vaak heel lang onderweg. Gebeurt dit bijvoorbeeld per kwartaal? Wordt alles zo goed in de gaten gehouden dat snel kan worden opgetreden als zaken mis dreigen te gaan? Daarover missen wij informatie in de stukken.
geluisterd, maar ook goed blijft luisteren.
De vergadering wordt geschorst van 17.45 uur tot 19.15 uur.
De heer Hofstra (VVD): De contraexpertise van de Kamer was gericht op de oude tarieven. Voordat wij de resultaten daarvan hadden, had u de tarieven al veranderd.
Staatssecretaris Wijn: Voorzitter. Van bijna alle afgevaardigden hoorde ik de klacht dat dit wetsvoorstel onder grote tijdsdruk met de Kamer wordt besproken. Ik stel het buitengewoon op prijs dat de Kamer dit heeft willen doen. Ik begrijp het als de kamerleden vinden dat dit niet de schoonheidsprijs verdient. Inderdaad is de totstandkoming van dit wetsvoorstel onder enige tijdsdruk gekomen. Ik zal niet verhullen dat dit wetsvoorstel ook met een bezuinigingsdoelstelling te maken heeft, maar we moeten het daartoe niet verengen. De discussies over de systematiek is eerder, in 2001, aan de orde geweest en wordt ook door een groot deel van de Kamer onderschreven. Dit laat echter onverlet dat er een grote tijdsdruk is. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer het wat ongelukkig vindt overkomen als ik in eerste instantie wat over die tarieven meedeel, vervolgens de halve sector over me heen krijg en dan weer met andere tarieven kom. Dit kan op twee manieren worden uitgelegd. Je kunt zeggen dat het voortaan in e´e´n keer goed moet, maar ook dat ik goed heb geluisterd en daarna een aanpassing heb aangebracht. Ik laat de keuze hiertussen aan de welwillendheid van de Kamer over. De heer Crone (PvdA): Laten wij ervoor kiezen dat u goed heeft
De heer Van Dijke (ChristenUnie): Op basis waarvan kwam u tot de eerste tariefstelling en wat waren precies de argumenten voor de tweede tariefstelling? Die vragen blijven overeind. Staatssecretaris Wijn: Na de eerste tariefstelling, die inderdaad onder tijdsdruk tot stand is gekomen, heeft een marktconsultatie plaatsgevonden. In antwoord op een vraag hierover: dat is dus gebeurd, de sector is gehoord. Toen zijn alle getallen herberekend en kwamen we tot andere bedragen. Vervolgens vroeg de Kamer zich af of het allemaal wel klopte en heeft zij een contra-expertise laten doen. Grosso modo – straks kom ik op de details – bleek daaruit dat de hoogte van de subsidies terecht zijn.
Staatssecretaris Wijn: Nu sluit alles goed op elkaar aan. Maar nogmaals, ik ontken het niet, ik geef in alle ruiterlijkheid toe dat het geen schoonheidsprijs verdient. Zoals ik net aangaf, gaat de geschiedenis van deze wet ietsjes verder terug dan het Strategisch akkoord alleen. Een tijd geleden werd het importlek duidelijk. Er zijn toen verschillende opties overwogen om het te dichten. In een algemeen overleg op 19 december 2001 zei de Kamer dat het een vrij ve´rstrekkende herziening zou zijn van de stimulering van duurzame energie, wat zou moeten worden doorgeschoven naar een nieuw kabinet. Vandaar deze werkwijze. Koppel je het aan een bezuinigingsvoorstel, dan moet het inderdaad allemaal met deze snelheid, maar dat bezuinigingsvoorstel loopt natuurlijk gedeeltelijk synchroon met de omvang van het importlek. Direct na de zomervakantie is het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Op basis van diens reactie zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd, met name met betrekking tot de dochter-ZBO bij TenneT. Ik kom daar zo uitgebreid op terug. Zodra het mogelijk was, is de Kamer geı¨nformeerd over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
15
Mijn erkentelijkheid aan de Kamer is groot. Een aantal van u vroeg naar de doelstellingen die hiermee moeten worden gehaald. In het wetsvoorstel wordt hierover in artikel 69 iets gezegd. Inderdaad heeft Nederland zich in Europees verband verplicht tot 9% duurzaam elektriciteitsverbruik in Nederland in 2010. Het protocol van Kyoto verplicht ons bovendien tot de 6%-reductie van de emissie van broeikasgassen tussen 2008 en 2012 ten opzichte van 1990. We proberen met dit wetsvoorstel aan beide doelstellingen een belangrijke bijdrage te leveren. Uit onderzoek van ECN en het RIVM uit oktober blijkt dat met het bestaande instrumentenpakket, aangevuld met dit wetsvoorstel, de doelstelling van die 9% duurzame elektriciteit ook binnen bereik is. Dit wetsvoorstel beoogt om duurzame elektriciteit te stimuleren door de onrendabele top op de diverse opwekkingswijzen te vergoeden. We kunnen nu een langdurige zekerheid bieden omtrent de subsidie en over de hoogte van het subsidiebedrag. Daarmee worden investeringen in duurzame elektriciteit bevorderd. Wij denken dat juist door de langere termijn de milieukwaliteit van elektriciteitsproductie verder kan worden gestimuleerd. Naast aanbodstimulering wordt de vraag gedeeltelijk gestimuleerd, en wel door het verlaagde tarief in de REB voor afnemers van duurzame elektriciteit. Door de combinatie van die twee maatregelen kan duurzame elektriciteit nog steeds worden verkocht tegen een prijs die gelijk is aan de prijs voor reguliere elektriciteit. Uit diverse enqueˆtes is gebleken dat de meerderheid van consumenten in dat geval duurzame elektriciteit verkiest boven reguliere elektriciteit. Een minderheid is zelfs bereid iets meer te betalen – conform het geschetste marktprincipe. De heer Duyvendak (GroenLinks): Dit wetsvoorstel draagt wel heel beperkt bij aan de Kyotodoelstellingen. Voor het doel van 9% duurzame consumptie is dit wetsvoorstel niet nodig: daarvoor kan namelijk duurzame energie uit Duitsland of Scandinavie¨ worden geı¨mporteerd. Deze MEP-regeling is juist bedoeld om de productie in Nederland te stimuleren. Wij juichen dat toe, maar is het niet goed om een productiedoelstelling in Nederland te
formuleren, waaraan de successen van deze regeling kunnen worden afgemeten? Staatssecretaris Wijn: De insteek is de ondersteuning van de elektriciteitsproductie en dat een en ander automatisch zijn weg zal vinden in het elektriciteitsverbruik: omdat de prijs van groene stroom lager of gelijk aan grijze stroom kan zijn, kunnen consumenten immers voorkeur hebben voor duurzame elektriciteit. Ik mag toch wel verwachten dat in 2010 ook in Nederland, gecorrigeerd voor import, 9% van de elektriciteitsproductie een duurzaam karakter heeft. De heer Duyvendak (GroenLinks): Het consumptiedoel is de facto dus ook een productiedoel? Staatssecretaris Wijn: Ja, uiteindelijk wel. Het zou heel mooi zijn als we dat konden bereiken. Op dit moment importeren we 80% van onze groene stroom, dus er is nog een forse slag te maken, maar dat zou wel mooi zijn. Ik realiseer me overigens dat in Nederland voor een aantal duurzame energiesoorten een wat minder gunstige uitgangspositie bestaat, maar het zou mooi zijn als we het allemaal zelf produceerden. De heer Crone (PvdA): Volgens mij heeft u daarmee niet gezegd dat het ons doel is om in 2010 het grootste deel van de 9% in Nederland te produceren, of dat wij ook zouden toestaan dat het grootste deel wordt geı¨mporteerd. Net als de heer Duyvendak zou ik ervoor kiezen om het grootste deel hier te produceren. Dat is volgens mij niet zo moeilijk, omdat er nu al genoeg certificaten voor onze eigen Nederlandse markt zijn. Dit moet met elkaar op kunnen groeien. Maar als we het buitenlandlek openlaten, dan kunnen we het wel vergeten; dan loopt het productieniveau terug ten opzichte van nu. Staatssecretaris Wijn: Daarop kom ik terug. Een aantal leden vroegen naar hoe het staat met de goedkeuring van de Europese Commissie. Het belangrijkste criterium is daar of er niet te veel subsidie wordt gegeven, waardoor overstimulering zou dreigen. Het hangt dus af van de subsidiebedragen, want wij kunnen niet verder gaan dan het overbruggen
van de onrendabele top. De voorgestelde bedragen lijken die precies te dekken. Op basis van informeel overleg heb ik er alle vertrouwen in dat de Europese Commissie hiermee akkoord zal gaan, maar 100% zekerheid heb je pas als je de beschikking van de Commissie binnen hebt. De procedure is gestart en we verwachten begin 2003 een beschikking van de Commissie te ontvangen. De heer Hofstra vroeg of de certificaten per oktober 2003 echt wat voorstellen. Ik begrijp uit die vraag of dit conform de garanties van oorsprong is die wij in Europees verband zullen krijgen. Mijn antwoord hierop is bevestigend. Mevrouw Giskes (D66): Betreft de onrendabele top alleen de productiekosten of ook de operationele kosten? De heer Duyvendak (GroenLinks): De staatssecretaris hoopt, of gaat ervan uit, dat er begin 2003 Europese toestemming komt. Als dat niet het geval is, wat is dan de terugvaloptie, in welke situatie komen wij dan terecht? Staatssecretaris Wijn: Dan komen wij in een heel vervelende situatie terecht. De REB blijft dan, de facto, in stand zoals zij na het recente Belastingplan is aangepast, de. Op dat moment wordt het: Tom Poes, verzin een list! Op basis van het informele overleg gaan we er echter van uit dat het goed loopt. Als dat niet het geval is, kom ik zo snel mogelijk naar de Kamer terug. Ik proef uit de bijdrage van de Kamer dat zij de systematiek achter de wet in grote lijnen steunt, dus het zou heel vervelend zijn als dit daarop zou stuiten. We moeten dan heel snel een list bedenken, anders gaan we door met de bestaande REB. De heer Van der Vlies (SGP): Ik begrijp uit uw woorden dat uit informeel overleg blijkt dat het criterium van alleen de onrendabele top daar wordt aanvaard. Dat is ook uw doelstelling, dus aanpassing zou kunnen worden gevonden in de tarievensfeer, dat hoeft niet het fundament van de wetgeving te raken. Staatssecretaris Wijn: Op het gevaar af, te ver door te redeneren op een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
16
hypothetische situatie, luidt het antwoord ’’ja’’.
omlaag gaan, keert dat gegeven terug in de subsidies.
De heer Crone (PvdA): Is het wel handig geweest om deze vraag naar Brussel te sturen? U heeft namelijk gevraagd of dit past binnen het Europese milieusteunkader, waarmee je het natuurlijk over de onrendabele top hebt. Duitsland heeft dat echter niet gedaan, dat heeft gezegd: wij hebben een nieuwe, voor de hele sector geldende CO2-regeling. De hoogte van de tarieven doet er dan niet toe, want dan geef je een bijdrage naar rato van CO2vermijding. Als uw voorganger die route had gevolgd, had u het waarschijnlijk in Brussel veel gemakkelijker gehad.
De heer Hofstra (VVD): Bent u bereid, op langere termijn iets van een plafond in te bouwen, zodat wij in de wet terugzien dat er een tijd zal komen dat dit zonder subsidie kan?
Staatssecretaris Wijn: Ik heb het zo begrepen dat mijn voorganger hierover inderdaad gedacht heeft. Daarop kwam echter het signaal uit Brussel dat de Europese Commissie over de wijze, waarop het in Duitsland was gegaan de terminologie ’’eens maar nooit weer’’ gebruikte. De Duitse regeling leidde tot grote vragen over het passen ervan binnen Europese regelgeving. De heer Crone (PvdA): Hij wilde weer het braafste jongetje van de klas zijn. Als Duitsland dat precedent heeft binnengehaald, kunnen ze tegen ons moeilijk zeggen dat het niet mag. De heer Van der Vlies (SGP): Waarvoor geldt dat ’’eens maar nooit weer’’? Staatssecretaris Wijn: Deze vraag zit verderop in mijn verhaal. Hierbij speelt mee dat de situatie in Nederland iets anders is, omdat Tennet 100% eigendom van de Staat heeft. De parallellie tussen Nederland en Duitsland kan juist vanwege dat feit niet volledig opgaan. De heer Hofstra heeft gevraagd, of we niet op termijn naar subsidieloze technieken voor duurzame energie toe moeten. Dat ben ik natuurlijk helemaal met hem eens. De berekeningen die hij heeft gezien, gaan een aantal jaren verder, en ik vrees dat het binnen die termijn niet zal lukken. Overigens is dat e´e´n van de redenen, waarom wij plafonds hebben aangebracht, bijvoorbeeld voor wind op zee. De tarieven blijven wij bijstellen. Als de kosten flink
Staatssecretaris Wijn: Ik vraag mij af, hoe ik dat moet materialiseren. Op jaarbasis stellen wij de tarieven per kWh vast, waarbij wij hopen dat die tarieven snel omlaag kunnen gaan. Daarbij zie je in de tarieven een toename van het aandeel van groene stroom. Daarin zit dus ook een stukje stijging van het totale budget. Maar wellicht kan daarover in tweede termijn nog iets worden gezegd. Wel kunnen we elk jaar discussie¨ren over die subsidiebedragen. De heer Duyvendak (GroenLinks): De staatssecretaris lijkt mij iets te ver mee te gaan in de behoefte dat je zonder subsidie duurzame energie kunt hebben. Is hij het niet met mij eens dat het vermijden van CO2-uitstoot een waarde op zichzelf is, zodat er een reden is om er overheidsgeld in te stoppen? Staatssecretaris Wijn: Op zichzelf ook. Ik weet niet goed, wat ik hiermee moet. Het antwoord is ’’ja, ook’’. Ik stel het op prijs dat een aantal sprekers meent dat de systematiek van de wet als zodanig en de hoogte van de subsidiebedragen goed uit elkaar moeten worden gehouden. Als nieuwe subsidiebedragen worden vastgesteld, waarbij wordt afgeweken van het bestaande systeem – iedereen hetzelfde bedrag – willen producenten of toekomstige producenten iets meer. Het is dus heel lastig om goed de objectieve reden van een bepaalde subsidiebedrag in de gaten te houden, inclusief de druk, en dus ook de lobby richting EZ en de Kamer, om vooral de bedragen maar te verhogen. Dat is bij de onderhavige wetgeving een gegeven. De vraag is dan, welke aanwijzing er is dat de huidige hoogtes van de subsidiebedragen genoeg zijn. Ik heb daarvoor vier aanwijzingen. De eerste is dat we voor wind op land en wind op zee op bijna hetzelfde niveau zitten als wat door de meeste marktpartijen als voldoende aangemerkt. Dat is 5 cent per kWh voor wind op land en 7 cent per kWh
voor wind op zee. Elk procent subsidie erbij geeft direct een betere rentabiliteit, zodat de druk vanuit bedrijven verklaarbaar is. Maar over deze nieuwe subsidiebedragen heb ik van diverse marktpartijen al positieve reacties ontvangen. Ik neem aan dat de Kamer ook wel wat positieve reacties heeft gekregen op de nieuwe tarieven. De tweede aanwijzing is dat we het goed doen als we het niveau van de subsidiebedragen onderwerpen aan een internationale vergelijking. Een vergelijking blijft, door verschillen in voorwaarden, flankerende instrumenten of looptijd, lastig. Voor windenergie doen wij, voor zover mij bekend, alleen iets onder voor Duitsland, maar niet voor andere landen binnen de EU. Wij zitten ongeveer op hetzelfde niveau als Frankrijk en Italie¨, en wij lijken met onze subsidiebedragen hoger te zitten dan Spanje, Portugal, Oostenrijk en Denemarken. In Duitsland, dat op windenergie zoals gezegd iets boven ons zit, komt grootschalige biomassa bijvoorbeeld helemaal niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een internationale vergelijking heb je al snel de neiging, gedeelten uit bepaalde landen te nemen en naast ons systeem te leggen. Maar als je het op een integrale wijze doet, ziet het er bij ons helemaal niet gek uit, voorzichtig uitgedrukt. De derde aanwijzing leert dat een vergelijking van de REB-tarieven voor 2002 met de huidige combinatie van het verlaagde REB-tarief en de MEP laat zien dat bijna alle opties in bedragen ofwel zo goed als gelijk blijven – bijvoorbeeld voor wind op land – ofwel er duidelijk op vooruit gaan. Ik doel op wind op zee, zonne-PV, waterkracht, kleinschalige biomassa en mengstromen. Daarvoor geldt bovendien dat de MEP zekerheid biedt aan investeerders, waaraan zij terecht heel veel belang hechten. Het zijn immers langetermijninvesteringen, waarbij zekerheid vaak nog belangrijker is dan een bepaalde hoogte, afgezet tegen onzekerheid. Grootschalige biomassa en stortgas gaan er enigszins op achteruit, maar hierbij was in het REB-systeem sprake van enige overstimulering, wat eind 2001 met de Kamer is besproken. Wat biomassa betreft, ben ik zoals bekend bereid om te bekijken, of we een nadere onderverdeling kunnen maken, waarbij meer maatwerk wordt geleverd. Ik noem in dat kader
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
17
de gele en de witte lijst. NOVEM en KEMA zijn al bezig met de voorbereidende werkzaamheden daarvoor. De vierde aanwijzing zit hem in die contra-expertise, gehouden op initiatief van de Kamer. Ook hierbij complimenteer ik een partij die hard heeft gewerkt, namelijk het NEI, dat in korte tijd een behoorlijk leesbaar rapport op dit punt heeft opgesteld. De voorzitter: Ik verbreed namens de hele commissie het compliment naar de staf van deze commissie, die op dit punt voortreffelijk werk heeft verricht. Staatssecretaris Wijn: Ik sluit mij aan bij de erkentelijkheid voor het werk van de ondersteuning. Wij zijn verheugd met de hoofdconclusie dat de berekeningsmethodiek van ECN en KEMA het naar het oordeel van het NEI mogelijk maakt, de onrendabele top adequaat te berekenen. Ook bevestigt het rapport mijns inziens dat de door mij voorgestelde wijzigingen van de subsidiebedragen een verbetering zijn van het eerdere voorstel. De opmerking van het NEI dat het financieringsaspect voor de verschaffer van vreemd vermogen van groot belang is, is natuurlijk terecht. Dat was voor mij de reden, de leningstermijn van vijftien jaar terug te brengen naar tien jaar, te weten dezelfde periode als waarvoor de MEP-subsidie gegarandeerd is. Dat er nog steeds verschil bestaat, ook al is dat gering, tussen de berekening van ECN/KEMA en PriceWaterhouseCoopers (PWC) is niet verwonderlijk. PWC is uitgegaan van een vijftal projecten, terwijl ECN/KEMA zijn uitgegaan van een groter aantal, deels andere projecten, en van kengetallen uit de vakliteratuur. In tegenstelling tot de bewering van het NEI wordt door ECN/KEMA wel degelijk rekening gehouden met een maximum van de EIA-baten. Er wordt inderdaad geen rekening gehouden met het niet volledig doorgeven van 36i aan de producent. Bij veel projecten zijn de producent en de leverancier onderdeel van hetzelfde concern. Als dat niet het geval is, heeft men in ieder geval de mogelijkheid, de verkoop in eigen hand te nemen. Verder is van invloed dat per oktober 2003 volgens de EU-richtlijn duurzame elektriciteit EU-landen verplicht zijn, garanties van oorsprong in te voeren en ook die landen steeds meer waarde
zullen hechten aan deze verklaringen. Het alternatief voor leveranciers, het importeren van groencertificaten, wordt daarmee duurder. Ook zal de aanstaande opening van de kleinverbruikersmarkt voor grijze stroom betekenen dat marketing- en switchkosten niet meer uniek zijn voor groene stroom, maar ook zullen gaan gelden voor grijze stroom. De producent zal door deze ontwikkelingen een sterkere positie krijgen in de contractonderhandelingen met leveranciers. Ik verwacht om al deze redenen dat de producenten in toenemende mate in staat zullen zijn, het voordeel van het REB-artikel 36i geheel of vrijwel geheel te incasseren. Tevens volg ik hiermee de signalen die ik tot nu toe uit Brussel heb opgevangen. Ten slotte merkt het NEI terecht op, dat de MEPtarieven voor biomassa niet zijn gebaseerd op het onderscheid naar technologie en brandstof. De contra-expertise bevestigt in grote lijnen wat we hadden gehoopt, namelijk dat we goed zitten met die bedragen. De heer Crone (PvdA): Ik heb erop gewezen dat ook naar de marktkant moet worden gekeken. Als u kiest tussen twee paar schoenen, vraagt u de winkelier niet wat ze hebben gekost, maar dan kijkt u wat nu de prijs is. Daarop hebt u nog steeds niet geantwoord. U herhaalt dat een en ander valt onder het regime van de investeringsaftrek. Maar een producent die geen winst maakt, heeft geen investeringsaftrek, en dat is juist bij nieuwe producenten het geval. Het is wel een voordeel voor grote producenten die al veel winst maken. Zo zijn er meer verschillen die nog vrij groot zijn. Natuurlijk is het minder slecht omdat u de bedragen hebt verhoogd, maar ik wil toch wat preciezer weten, wat die verschillen zijn. U hangt zelf op die kostenrekening, en dan moeten wij tot op de millimeter weten hoe het zit, want zoals bekend gaat men in deze markt tot op een tiende cent rendement naar een ander. Staatssecretaris Wijn: Bij de berekeningsmethodiek gaat het altijd om een gemiddelde. Dan zal er natuurlijk wel eens een producent zijn die, uitgaande van het gemiddelde, daaronder valt en het net niet redt. Maar er zal er ook wel eens e´e´n zijn die we enigszins overstimuleren. Dat krijgen we er nooit helemaal uit.
Uw andere vraag is, waarom dat niet in markttermen wordt vertaald. Het is op zich heel curieus dat op dit moment groene en grijze stroom precies even duur zijn. De precieze markteffecten zijn lastig in te schatten, omdat wij zien dat, hoewel groene stroom waarschijnlijk qua kostprijs duurder is dan grijze stroom, zij toch voor dezelfde prijs op de markt wordt aangeboden. Dat maakt deze markt tot een enigszins a-typische markt. Daarom is langs de lijn van de productiekosten een heel redelijk verhaal te houden. De heer Crone (PvdA): Maar we hebben nog geen markt. We hebben alleen een markt voor groene stroom, waarop alle marktpartijen vechten. De rest van de markt bestaat nog steeds uit beschermde klanten. We kunnen dus absoluut niet overzien, hoeveel kruislingse subsidies er tussen groen en grijs zijn. Als de markt echt vrij wordt, zal tot op tienden van centen worden gekozen. Dan is die kruislingse subsidie¨ring een stuk moeilijker, want dan doet een ander het niet, en dan is hij vrij. Daarom worden die cijfers in de toekomst belangrijker dan in de huidige semi-nutsituatie. Staatssecretaris Wijn: Eens. Dat zijn zaken die wij beiden op dit moment niet kunnen overzien, zodat dit punt goed moet worden gemonitord. Volgend jaar, en het jaar daarop, als de liberalisering waarschijnlijk in de volle breedte is doorgevoerd, zal dat moeten gebeuren. We kunnen nu niet geheel overzien, welke markteffecten er zijn. Dan moeten we zeggen: gegeven de berekeningswijze, de contra-expertise en de vergelijking tussen REB en MEP is dit de beste voorspelling. Ook als wij bij de oude REB-systematiek waren gebleven, hadden we niet helemaal kunnen voorzien welke effecten je krijgt op het moment dat ook naar grijze stroom kan worden geswitcht. De heer Duyvendak (GroenLinks): Wij hebben gesuggereerd, de discussie over de tarieven in februari/maart verder te voeren. Die tarieven worden niet in de wet, maar in een AMvB geregeld, met een voorhang. Omdat die tarieven nogal haastig tot stand komen, met de daarbij behorende onzekerheden, vraag ik mij af of het niet beter is, daarop nog terug te komen. Dat kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
18
dan beter gefundeerd gebeuren, met nog een nieuwe marktronde.
opzichten ook zijn. Dit is namelijk altijd beter dan het fiscale vangnet.
Staatssecretaris Wijn: Dan kom ik in de klem met de goedkeuring door de Europese Commissie. Vervolgens is de vraag, welke extra informatie dat oplevert. We zitten nu in een snel proces, dat geen schoonheidsprijs verdient. Maar dan moet je je afvragen, welke informatie ontbreekt. Wij hebben een marktconsultatie gehad bij EZ, met 35 reacties. Verder is er het rapport van ECN/KEMA, er is de uitgevoerde contra-expertise en er is een hoorzitting gehouden. Ik benadruk de ongelooflijke druk die begrijpelijkerwijs op ons afkomt om die subsidiebedragen te verhogen. Wij gaan er nu mee naar Brussel, en dan moet je heel goed weten of het juist is om dat systeem nu weer open te laten. Ik adviseer de Kamer om dat niet te doen.
De heer Crone (PvdA): Je kunt de stelling van de staatssecretaris ook omkeren. Als je met deze cijfers naar Brussel gaat, maar je komt er in de komende weken achter dat ze te laag zijn, kun je ze niet mee verhogen. Die kans is nogal groot, want wij hebben ons de laatste paar weken iedere keer laten overvallen door nieuwe inzichten en ervaringen. Ik heb liever zekerheid, zodat ik een en ander goed kan onderbouwen, dan dat ik met een bedrag kom waarvan ik achteraf moet vaststellen dat het beter iets hoger had kunnen zijn. Ik ben het daarom eens met de heer Duyvendak: je kunt daar beter op het goede moment naar toegaan, met goede onderbouwde cijfers. De staatssecretaris doet alsof er sprake is van een brede marktconsultatie, maar hij schrijft zelf in de nota dat dat niet zo is geweest. Dertig brieven ontvangen? Een marktconsultatie is iets zoals NEI heeft gedaan, zij het met meer tijd. In een week heeft die club heel veel gedaan, maar ik wil wel daarmee kunnen praten. Wij hebben het ook immers pas zaterdag gekregen. De staatssecretaris weerlegt nu twee beweringen, maar de andere vijf niet. Moet ik mij dan nu maar overgeven en zeggen: zo is het?
De heer Duyvendak (GroenLinks): Dan snap ik niet, hoe het in Brussel werkt. U zegt dat u ieder jaar de tarieven zult aanpassen. Dan moet u dat nu toch ook doen? Ik ben bijvoorbeeld nog niet toe aan een oordeel over Wind op zee, de AVI’s en WKK. Staatssecretaris Wijn: Wij hebben nu een fiscale tussenregeling, waarvan iedereen vindt dat wij daarmee niet tevreden moeten zijn. Daar is dus ook haast geboden. Inderdaad zullen we straks elk jaar even de tarieven met Brussel moeten toetsen. Als wij dat nu openlaten, moeten we straks na een eventuele discussie weer naar Brussel. Ik begrijp dat u vindt dat het snel gaat, maar dan is de vraag, welke additionele informatie er nog nodig is, gegeven een bepaalde onzekerheid over markteffecten, waarmee we toch allemaal te maken hebben. De heer Hofstra (VVD): Volgens mij is de interventie van de heer Duyvendak contraproductief. Het fiscaal vangnet is namelijk, zoals de staatssecretaris al aangeeft, soberder dan wat nu aan tarieven wordt voorgesteld. Een richtlijn, een ministerie¨le regeling of een AMvB is prima, daarna kan volgende week weer over de tarieven worden gesproken, maar ik zou het zeer onverstandig vinden als we nu afstand nemen van deze tarieven, hoe discutabel ze in bepaalde
De heer Van der Vlies (SGP): Ik heb begrip voor deze vraagstelling. Bestuurlijk zou ik echter willen meedenken met de staatssecretaris. Ondersteld dat het beter zou zijn, in Brussel e´e´n voorstel, inclusief tarieven, neer te leggen om te laten zien wat we willen en wat we doen, en er zo doende goedkeuring over te krijgen, stel ik bestuurlijk redenerend de vraag, hoe flexibel je daarna precies bent, ondersteld dat er een mankement aan het systeem wordt blootgelegd. Moeten we dan wachten tot november/december volgend jaar, bij de vaststelling van de tarieven voor het jaar 2004? Of is er eerder al iets te regelen? Hoe ziet de staatssecretaris dat? Immers, als hij nu erkent dat dat probleem er nog is, respectievelijk toezegt dat hij eventueel gebleken mankementen wil repareren, zou dat over e´e´n jaar opnieuw voor de resterende termijn van de periode die wij contracteren de zekerheid alsnog bieden aan het bedrijfsleven.
Mevrouw Giskes (D66): Veel van deze discussie lijkt mij ook nog samen te hangen met de ingangsdatum van de wet en of er sprake is van terugwerkende kracht tot 1 januari. Mij is dat nog steeds niet helemaal helder. Daarmee hangt samen de haast die moet worden gemaakt om met bepaalde bedragen naar Brussel af te reizen. Staatssecretaris Wijn: De wet heeft geen terugwerkende kracht. Tot die tijd geldt de nieuwe REB. Als wij kijken naar wat er is gebeurd, kunnen we constateren dat het snel ging. Op pagina 2 van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat er inmiddels een marktconsultatie is geweest, en wel op 8 november. Het is een rapport van ECN/KEMA, toch een club van standing met een voldoende onafhankelijk karakter. Daar is vervolgens een contraexpertise op gedaan. Dan is het ook een keer over. Als er grote mankementen blijken te zijn, natuurlijk komen wij daarop dan hier terug, eventueel met een aanpassing. Brussel heeft overigens de tussenstap in de tarieven niet gezien. Zij krijgen e´e´n pakketje, en elk uitstel betekent dat we langer blijven zitten met de huidige REB, waarmee wij niet gelukkig zijn. Het is nu dus een kwestie van doorpakken. De heer Van der Vlies heeft gevraagd, of de betrokken bedragen kunnen worden getroffen door bezuinigingen. Het antwoord is: niet voor de bedragen die zijn toegekend aan bedrijven voor de komende tien jaar. Het jaar daarop, als de nieuwe berekening wordt gemaakt, kan natuurlijk een wijziging optreden. Maar als zekerheid wordt gegeven voor tien jaar, geldt dat ook voor die periode. Die zekerheid kan niet worden getroffen door bezuinigingen op de begroting. Mevrouw Giskes vroeg of er geen sprake is van concurrentievervalsing, als blijkt dat de prijs voor grijze stroom in de tussentijd daalt. Het bepalen van de subsidies in het kader van de MEP-vergoeding vindt jaarlijks plaats, ook aan de hand van de verwachte prijs voor grijze stroom. Zo bereken je immers de onrendabele top. Als een investeringsbeslissing wordt genomen, is dat natuurlijk altijd op basis van de tarieven en de kostprijsstructuur op dat moment. Daarna ontstaat een regulier ondernemersrisico tussen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
19
ontwikkeling van de prijs van de groene stroom en die van grijze stroom, met als buffer het bedrag. In die zin is het dus regulier ondernemersrisico. Er is gevraagd, of het geen concurrentievervalsing is als twee producenten in verschillende jaren zijn begonnen en daardoor verschillende subsidiebedragen krijgen. Het antwoord is: nee, omdat hun moment van investeringsbeslissing ook verschilt. Een investeringsbeslissing neem je op basis van alle informatie die je dan hebt, inclusief het subsidiebedrag. Staatssecretaris Giskes (D66): Het subsidiebedrag dat geldt in enig jaar zal dus niet voor alle gesubsidieerden gelden. Staatssecretaris Wijn: Nee, dat is correct. Als u in jaar 1 investeert, wordt het subsidiebedrag toegekend dat geldt voor de jaren 1 t/m 10. Investeer je in jaar 2, dan geldt een nieuwe subsidietabel, namelijk voor de jaren 2 t/m 11. Dat is heel logisch, omdat investeringsbeslissingen ook op zo’n manier worden genomen. Doorgaans worden voor grote investeringen natuurlijk wel scenario’s gemaakt. Een investeringsbeslissing zal altijd worden genomen op basis van een verwacht rendement, met rendementen in goede en in slechte situaties. Daarin wordt de subsidie als vast bedrag meegenomen. Dat kan overigens ook in het voordeel van de investeerder werken. Er is gevraagd of, als de productie tijdens de periode van tien jaar wordt onderbroken, er recht op subsidie bestaat als die productie weer wordt hervat. Ja, dat is zo, groencertificaten worden gesubsidieerd gedurende tien jaar. Als de productie tijdelijk wordt gestopt, kan de producent daarna weer gewoon meelopen totdat die periode van tien jaar voorbij is. Het is een soort strippenkaart die je, maar wel voor hetzelfde bedrag, mag gebruiken gedurende tien jaar, ongeacht het motief waarom tussentijds wordt gestopt. Zou, is gevraagd, niet een apart hoog tarief voor zonne-energie van een kwartje in de MEP in het leven moeten worden geroepen, desnoods met een CAP op jaarbasis. Wij moeten durven kiezen. De subsidieeffectiviteit voor zonne-energie is gewoon ontzettend laag. Als het niet
zou worden geCAPt, zou het tientallen miljoenen euro’s kunnen kosten, en het zou relatief maar weinig groene stroom opleveren. Wij moeten daarom zon-pv echt eerst verder ontwikkelen, zodat de kostprijs kan dalen. In de wet hebben wij gekozen voor een maximale vergoeding van 7 cent, waarmee de duurste wind- en biomassaopties worden gestimuleerd, waarmee 80% van de doelstelling kan worden gerealiseerd. Als je echt verder wilt gaan, belasten we de burger te zwaar, gelet op de groene stroom die het oplevert. Het is dus gewoon een keuze. De heer Duyvendak (GroenLinks): Maar u laat ook doorschemeren dat bij het stellen van een maximum geen sprake hoeft te zijn van tientallen miljoenen euro’s per jaar. Daarmee wordt net iets minder scherp gekozen, en wordt de optie van zonne-energie in Nederland wel verder ontwikkeld, terwijl je anders een keuze maakt waarom die optie de nek wordt omgedraaid. Dat lijkt mij toch niet de bedoeling. Staatssecretaris Wijn: Inderdaad is dat een keuze die je maakt, die te maken heeft met de relatieve kosten en de relatieve opbrengst. In antwoord op een vraag van de heer Hofstra kan ik zeggen dat dit inderdaad een openeinderegeling is. Door te gaan werken met een tender of een CAP cree¨ren we allerlei administratieve lasten. Loopt het fout, dan gaan we daar natuurlijk wel iets aan doen. Maar gegeven de ingroei naar een hoger percentage, waarvan GroenLinks ook voorstander is, hebben we toch voor de openeindconstructie gekozen. De heer Van Dijke (ChristenUnie): U zegt: ’’Dan gaan we daar natuurlijk wel iets aan doen.’’ Maar dat is wel heel link voor de handel. Staatssecretaris Wijn: Een ding moet duidelijk zijn: toegekende subsidiebedragen gelden voor tien jaar. De crux zit hem natuurlijk in de zekerheid die wij willen bieden. De heer Duyvendak (GroenLinks): Maar in het lopende jaar doe je niets. Staatssecretaris Wijn: Correct. Voor de inwerkingtreding heb ik afspraak gemaakt dat er bij fouten wordt teruggekoppeld.
Moeten subsidiebedragen worden voorgehangen bij AMvB? Wij moeten een goed midden vinden bij het vaststellen van de tarieven. Om alle relevante informatie te kunnen meenemen, moeten wij die tarieven zo dicht mogelijk tegen 1 januari vaststellen. Wij moeten dus zoeken naar een mix tussen flexibiliteit en de democratische wens van de Kamer om alle ontwikkelingen te kunnen meenemen en erover mee te kunnen denken. Voorgesteld wordt een regeling waarin de subsidiebedragen naar de Kamer worden gestuurd, waarbij de Kamer vier weken de tijd heeft om te beslissen of zij daarover van gedachten wil wisselen, waarna het aan de Kamer is om dat onderwerp te agenderen. Ik denk dat wij daarmee die ideale mix, zoals hierboven genoemd, hebben bereikt. Als dat bij AMvB gebeurt, zoals de heer Duyvendak voorstelt, dan moeten we langs de Raad van State en de ministerraad, wat mij toch weinig flexibel voorkomt. De heer Crone wil een zware voorhang, waaraan op meerdere manieren vorm kan worden gegeven. Ik wil zijn amendement daarom graag zien. De heer Crone (PvdA): Dat amendement heb ik op uw ministerie laten maken. Het bevalt mij heel goed, gelet op de scheiding der machten, dat u het amendement nog niet hebt gezien. Het bezwaar is overigens wel dat het amendement officieel nog niet is ingediend door het bureau wetgeving. Staatssecretaris Wijn: Ik had wel een vermoeden, maar ik wist niet wat u ging indienen. De heer Crone (PvdA): Het is de bedoeling dat het een ministerie¨le regeling blijft, en dat de regeling voor vaststelling wordt toegezonden aan de Kamer. Indien binnen de termijn van vier weken door of namens de Kamer eenvijfde van het grondwettelijk aantal leden van de Kamer de wens te kennen geeft dat het bij wet moet worden geregeld, kan een daartoe strekkend voorstel worden ingediend. Dat is ook niet gering, maar daarmee hebben we wel een ultieme sanctie. Dat doen we immers alleen maar als we een enorme ruzie hebben. Eerst volgen we de lijn van de staatssecretaris: de Kamer beslist dat erover moet worden gediscussieerd. Een goede
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
20
staatssecretaris luistert dan naar de Kamer en voert vervolgens een kleine wijziging door. Als de staatssecretaris dat weigert, zijn er twee sancties: de staatssecretaris naar huis sturen, maar dat is in een zaak als deze wel erg zwaar, of zeggen: doe dan maar wetgeving. Dan blijven de oude tarieven gelden, totdat de nieuwe wetgeving klaar is. Dat is in de woorden van de staatssecretaris minder erg dan een AMvB, maar het is toch het ultieme middel van de Kamer, naast het heenzenden van de staatssecretaris. Bij alle andere tarieven in de Elektriciteitswet is dit zo geregeld. Oorspronkelijk was het de bedoeling, alles bij ministerie¨le regeling te regelen, maar de Kamer heeft daarop unaniem besloten dat dat, gelet op het belang van de zaak, anders moest. Staatssecretaris Wijn: Ik begrijp dat in uw amendement is opgenomen dat 30 leden genoeg zijn om zo’n wet af te dwingen. Dat is toch wel heel wat! Dat is e´e´n partij! De heer Van Dijke (ChristenUnie): U kunt toch niet bang zijn voor de democratie? Staatssecretaris Wijn: Dat ben in niet, integendeel. Zelfs de suggestie daarvan werp ik verre van mij! Maar de democratie in Nederland is ook 75 + 1 is de meerderheid. Feitelijk kan het gebeuren dat 30 leden er de facto toe besluiten, een wetstraject in gang te zetten, waarvoor wij naar de Raad van State moeten, waarvoor wij de Tweede Kamer moeten consulteren, waardoor de Eerste Kamer moet worden bezocht en waarmee men in feite kan voorkomen dat nieuwe tarieven in gang worden gezet, en dat oude tarieven langer blijven gelden. Dat kunt u nu ook met 76 stemmen besluiten, maar ik zou dat niet goed vinden. Het alternatief lijkt mij veel beter, want het weerhoudt de Kamer niet in de uitoefening van haar democratisch recht. Qua maatvoering gaat het wat ver dat 30 leden ervoor kunnen zorgen dat een en ander bij wet moet worden geregeld. De heer Hofstra (VVD): De meerderheid kan ertoe besluiten, deze procedure te kiezen. Wij zien de stemming met vertrouwen tegemoet. De heer Crone (PvdA): Ik vind het
wat gek om zo even een machtswoord in het midden te gooien. Op verzoek van Remkes en tot grote woede van Wijers zijn talloze kleinere voorzieningen in de Elektriciteitswet verheven tot zware voorhangen. Wij hebben daar nog nooit misbruik van gemaakt! De staatssecretaris houdt een heel verhaal over wat er allemaal niet mis kan gaan, maar daar is de Kamer zelf bij. Daarom moeten wij ons recht op dit punt niet zomaar weggooien. Wij hebben het hier over een heffing van honderden miljoenen euro’s voor onze burgers. Voor kleinere bedragen, namelijk alle bedragen in de belastingwetten, gelden deze normale procedures altijd al. De staatssecretaris schiet met een kanon op een mug, terwijl het gaat om iets wat in talloze andere wetten heel normaal is. De heer Van der Vlies (SGP): Het laatste valt niet te ontkennen. Maar het probleem ligt wat scherper. Bij de ministerie¨le regeling komt het signaal dat de Kamer overleg wil, welk overleg wordt gevoerd. De Kamer heeft in meerderheid een wens die door de staatssecretaris wordt genegeerd. Dat is het dilemma, waarvoor de Kamer kan komen te staan. Als de staatssecretaris duurzaam kan toezeggen dat de wens van de meerderheid van de Kamer, uitgaande van een deugdelijke onderbouwing, wordt gerespecteerd, is er wat kou uit de lucht. Maar ultiem moet de wet uitkomst bieden, want daarbij is een amendement beslissend. Mevrouw Gerkens (SP): Hoe sympathiek het voorstel van mijn buurman ook is, volgens mij komen we dan met hetzelfde probleem te zitten, namelijk dat ook dat weer door een opvolger van deze staatssecretaris naast zich neergelegd kan worden. Zolang je werkt met wensen van de Kamer, kan die wens altijd worden genegeerd. De heer Van der Vlies (SGP): Dat is niet helemaal waar. Als deze staatssecretaris iets toezegt en wij horen daarover niets van zijn opvolger, is die toezegging overgenomen. Zo is het staatsrechtelijk gezien natuurlijk wel, anders zitten we hier een spelletje voor de korte termijn te spelen, namelijk voor de duur van een kabinetsperiode. Nee, een toezegging van deze regering is een toezegging voor nu en altoos.
De heer Duyvendak (GroenLinks): Ik begrijp de koudwatervrees van de staatssecretaris niet goed. Het werkt immers als een stok achter de deur. Zelden of nooit zal het tot zo’n wet komen, maar omdat de mogelijkheid bestaat, kom je er in gemeen overleg uit. Ik wijs de staatssecretaris op de Wet milieubeheer, waarin eenzelfde regeling is opgenomen, die zelden wordt gebruikt. Heel vaak werkt die regeling wel als stok achter de deur en leidt zij tot een werkelijk democratisch proces. De heer Van Dijke (ChristenUnie): Ik kan mij niet goed een regeling voorstellen waarin deze staatssecretaris toezegt dat zijn opvolgers nooit een motie van de Kamer naast zich neer zullen leggen. De heer Van der Vlies (SGP): Als er door de regering een afspraak wordt gemaakt met de Kamer, wordt die afspraak door een ambtsopvolger overgenomen, tenzij die ambtsopvolger er bij de Kamer op terugkomt. De heer Crone (PvdA): Dit is, met alle respect, een staatsrechtelijke fopspeen. Op het moment dat een staatssecretaris de regeling voorlegt en 30 kamerleden vinden dat daarover moet worden gesproken, zal de staatssecretaris gewijzigde omstandigheden aanvoeren, en dan ben je weg. Daarom wil ik die stok achter de deur hebben. Staatssecretaris Wijn: Het is de vraag, wat een kanon is, en wat een mug. Ik vind het wel erg ’’kanonen-mugachtig’’ om 30 kamerleden de mogelijkheid te geven, hiervan een heel wetstraject te maken. Andere afgevaardigden zien dat anders. Ik vind het een wat zwaar amendement, maar het is aan de Kamer om daarover te beslissen. Toezeggingen van een regering om de Kamer altijd serieus te nemen, acht ik wat zwaarder dan toezeggingen van de Kamer om nooit misbruik te maken van een bepaalde regeling. Al helemaal zwaar zou ik het voorstel van mevrouw Gerkens vinden om de subsidiebedragen in de wet op te nemen. De argumentatie daarvoor laat ik achterwege; ik zie haar knikken. Er zaten wat weglekeffecten in de REB, waarbij voorop moet worden gesteld dat de weglek naar het buitenland van de producentenvergoedingen wordt gestopt door het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
21
afschaffen met artikel 36o REB. Na het afschaffen van de producentenvergoeding blijft in de Wet belastingen op milieugrondslag alleen 36i REB over als instrument voor de stimulering van duurzame elektriciteit. Dit nihiltarief is gericht op de afnemers van groene stroom, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen stroom uit binnenof buitenland. Wat dat betreft, is bij artikel 36i REB dan ook geen sprake van overmatig stimuleren van goedkope duurzame elektriciteit uit het buitenland, maar van het generiek stimuleren van de afname van groene stroom. Die is immers gericht op de consument, en niet op de producent. In die zin is het woord ’’weglek’’ niet helemaal op zijn plaats. Wij zien op dit moment dat 80% van onze groene stroom via import ons land binnenkomt. Op dit moment zit daarop een stimulering van 6 cent, op basis van artikel 36i REB, plus 2 cent op basis van artikel 36o REB, wat samen 8 cent maakt. Daarvan resteert nu 2,9 cent, wat dus fors lager is. Het is een beetje een kwestie van inschatten, als wordt geopperd om 36i af te schaffen. Dat artikel stimuleert natuurlijk ook in Nederland. Het is heel lastig, gelet op de discussie die we net voerden over marktprijsontwikkeling, om 36i helemaal af te schaffen. Dan kun je namelijk niet helemaal overzien, wat er dan met de consumentenprijzen gebeurt. Mijn inschatting is dat wij daarbij best een fors risico lopen, omdat een stukje van de vraagstimulering al aanwezig is. We verlagen bovendien al met een vrij fors bedrag. De vraag is dan, of helemaal moet worden overgegaan naar het stimuleren van producenten, of moet die 2,9 cent in stand worden gehouden. In sommige landen van herkomst zijn de groenstroomcertificaten bijna niets waard, dus dan zit die 2,9 cent mooi in de knip. Je zou dat kunnen afschaffen, maar dit stimuleringsinstrument verloopt wel via de vraag. Je stimuleert dus binnenlands geproduceerde groene stroom, en buitenlands geproduceerde stroom. Overigens, niet alle in het buitenland geproduceerde en geı¨mporteerde groene stroom is overigens net zo duur als grijze stroom. De meeste uit het buitenland geı¨mporteerde groene stroom is natuurlijk ook iets duurder. Ik begrijp wat er wordt gezegd, en wil derhalve voorstellen dit punt
volgend jaar synchroon te laten lopen met de behandeling van het nieuwe belastingplan. Dit punt moet inderdaad met Financie¨n worden besproken. Ik geef de Kamer in overweging mee dat wij een groot risico lopen als we helemaal overgaan naar de producentenstimulering. Er moet een balans worden gevonden. De heer Crone (PvdA): Dit is het hoofdpunt van mijn eerste termijn. Daarvan hangt voor mijn fractie af of wij deze regeling kunnen volgen. Dit is namelijk het Paard van Troje, ook in de nieuwe regeling. Je ziet nu al dat er 5,8 miljoen certificaten worden geı¨mporteerd, want die kosten inderdaad niets. Je hebt het dan niet over alle landen, maar over landen als Finland en Zweden. Die certificaten blijven nog minstens een jaar wat waard. In markttermen gedacht is er voor de eigenaren daarvan geen enkele reden om er nog wat bij te kopen van Nederlandse origine. Zij hebben namelijk genoeg op de plank om het hele volgende jaar duurzame stroom te kunnen leveren. Daarmee draaien we e´e´n jaar met zekerheid de productiemarkt de nek om. Daarom heeft het geen zin, te wachten op een evaluatie, want wij zien dat nu al aankomen. Dat moet worden opgelost door de certificaten minder waard te maken, of door 36i naar de producenten over te hevelen. De heer Duyvendak (GroenLinks): Ik ben nog net niet zover als de heer Crone. Ik vraag mij net als de staatssecretaris af, hoe verstandig het is om in e´e´n keer de vraagstimulering om zeep te helpen. Aan de andere kant moet je wel weten wat je perspectief is. Als je perspectief aanbodstimulering is – die kant gaat het op – moet je dan niet besluiten, 36i in bijvoorbeeld drie jaar af te bouwen naar nihil? De heer Hofstra (VVD): Dit is een kernpunt in de discussie. Wat bedoelt de staatssecretaris met het lopen van een risico? Bedoelt hij te zeggen dat onze stroomboeren geen kans zien, met binnenlandse producenten zoveel groene stroom te leveren als dat spul makkelijk uit Scandinavie¨ kan worden ingevoerd? Staatssecretaris Wijn: Het is precies zoals u het formuleert. Dat is dus het risico. De heer Duyvendak vindt dat moet worden gekeken naar je
perspectief. Dat is dat we naar aanbodstimulering willen gaan. Artikel 36i REB hoeft voor mij overigens niet per se te blijven bestaan. Met de 2,9 cent is sprake van een balans, met een stukje vraagfinanciering. Het zorgt er in ieder geval voor dat de vraag naar groene stoom op peil wordt gehouden. Ook onder het huidige systeem zou je het in Nederland de nek hebben omgedraaid. Niet te ontkennen valt dat er een stukje weglekeffect is, maar in die moet het Paard van Troje niet worden overdreven. Wij zouden een en ander graag eind volgend jaar met de Kamer evalueren. Zo nodig kan dan synchroon aan de behandeling van het belastingplan tot aanpassing worden gekomen. De heer Crone (PvdA): De marktinformatie is glashelder: volgens Tennet zijn er in Nederland per 7 november 2,5 miljoen certificaten aangemaakt, terwijl de hoeveelheid gebruikte certificaten in Nederland 2,6 miljoen is. Er zijn dus maar 100.000 certificaten uit het buitenland nodig, en er liggen er 5,8 miljoen klaar. De markt is er dus helemaal op voorbereid. Daarom is dat voor mij een zeer belangrijke vraag. Een afbouw in drie jaar tijd is bestuurlijk begrijpelijk, maar helpt niets aan oplossing van het marktprobleem. Staatssecretaris Wijn: Een marktanalyse moet worden gemaakt vanaf 1 januari 2004, want dan begint de liberalisatie. Het gaat er daarbij om, wat de weglek naar het buitenland is. Dan kunnen wij kijken, in hoeverre dat optreedt. Op dit moment ligt het door de heer Crone genoemde aantal inderdaad op de plank, maar je kunt de oude situatie niet met de nieuwe situatie vergelijken, en ook niet andersom. Dat maakt de discussie dus heel lastig. Hij zegt terecht dat ook bij overheveling van 36i naar de MEP de voorraad groencertificaten blijft bestaan. De heer Duyvendak meent dat wij te maken hebben met iets wat tijd moet kosten; hij wierp een afbouw van 36i binnen drie jaar naar nul op. Daarbij moeten we wat meer de weg der geleidelijkheid bewandelen, omdat je anders toch een risico loopt dat de prijs van groene stroom omhoog gaat, dan wel dat er, zoals de heer Hofstra zegt, onvoldoende leveranciers zijn. Wij moeten ons op dit punt de tijd gunnen, en dat punt bij het volgende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
22
belastingplan opvoeren. Artikel 36i is voor ons geen hard geloofsartikel. Het gaat er immers om, wat het beste werkt. De voorzitter: Ik geef wat ruimte om dit punt uit te diepen, omdat dit een cruciaal punt is. Ik vraag u dan wel om daarna wat terughoudender te zijn. De heer Crone (PvdA): Ik ben bereid om al mijn interrupties in te leveren als wij dit punt ophelderen, want voor mij is dit doorslaggevend voor de vraag of ik u¨berhaupt het wetsvoorstel kan steunen. Dat zeg ik in alle redelijkheid, omdat ik er ook een alternatief voor heb. Dit is ook het ’’putje’’, zoals mevrouw Jorritsma al zei. De fout van de Nederlandse regeling was dat Nederland als enige alle certificaten uit het buitenland accepteert en dat ook nog eens beloont door er 2,9 cent voor te geven. Dat was zelfs nog meer. Die fout repareren wij nu echter niet. Wij laten die fout in de nieuwe regeling zitten. Naarmate de marktwerking toeneemt, gaat men in deze sector steeds meer op kleinere bedragen selecteren. Aangezien de subsidie nu op tien jaar vastligt, zullen de Nederlandse producenten nu geen contract meer krijgen. Zij moeten dan namelijk ook van hun afnemer een contract voor tien jaar krijgen, maar die zal zich niet voor tien jaar willen binden omdat hij de stroom ook nog een aantal jaren uit Zweden kan krijgen. Elk voordeel heeft zijn nadeel. Staatssecretaris Wijn: In Zweden betreft het met name waterkracht en die is op dit moment al van de regeling uitgezonderd. De groencertificaten die niets waard zijn, hebben vooral betrekking op waterkracht en dat is al van de 36i-regeling uitgezonderd. Daar kan die 2,9 cent dus niet heengaan. Het ligt dus een slagje genuanceerder. De heer Crone (PvdA): Zweden heeft ook veel pulp; dat weet iedereen. De heer Hofstra (VVD): Het is van belang om te weten hoe groot dat weglekeffect is. De heer Crone heeft een bedrag van 175 mln euro genoemd. Kan de staatssecretaris inschatten over welk bedrag het gaat? Staatssecretaris Wijn: Daar kan ik u
nu geen antwoord op geven, want dat is lastig in te schatten. Ik wil wel een poging doen om een benadering daarvan op papier te zetten. Ik zal de Kamer voor de plenaire behandeling een brief doen toekomen met een poging om dat in te schatten. De heer Duyvendak (GroenLinks): De heer Crone legde u een paar cijfers voor die ik ook interessant vind. Ik hoor graag of u daar ook zo tegenaan kijkt. Hij zegt dat het aantal aangemaakte groencertificaten op 2,5 miljoen ligt en het aantal gebruikte certificaten op 2,6 miljoen. Hij zegt daarmee dat Nederland, op 100.000 certificaten na, kan voldoen aan de eigen vraag naar groene stroom. Als die redenering klopt, hoef je inderdaad niets meer naar het buitenland te brengen. Of klopt die redenering niet? Staatssecretaris Wijn: Over dit geheel stuur ik de Kamer nog een brief. Het gaat niet om 175 mln; daar zit het waarschijnlijk fors onder. Maar goed, de Kamer krijgt van mij een brief met een keurige inschatting van de bedragen en een analyse van de groenestroomcertificaten waar wij het nu over hebben. Dan blijkt ook het effect van het feit dat bijvoorbeeld waterkracht op dit moment al is uitgesloten. Ik zeg daarbij dat wij sowieso niet helemaal zullen kunnen inschatten welke markteffecten precies zullen ontstaan. Dat zit in het feit dat wij nu het wonderlijke raadsel hebben van een voor de consument gelijke prijs van groene stroom en grijze stroom. Dat blijven wij houden. Wij kunnen hier plenair op terugkomen als de Kamer beschikt over de nadere informatie. Dan kunnen wij ook bekijken of het beter is om het nu te doen en er in oktober over door te praten dan wel een driejaarstermijn te kiezen. Mijn inzet kent u, maar daar hebben wij het bij de plenaire behandeling nog over. De voorzitter: U maakt het ons wel erg lastig. Na vandaag hebben wij nog vier dagen plenaire vergadering, die volzitten, en dan komt u nog met een brief. Ik vraag of de leden deze gang van zaken kunnen accepteren. De heer Crone (PvdA): Het ging mij om het buitenlandlek. Wij komen straks nog op de reciprociteitsclausule, want dat kan ook helpen. Dat doen andere landen ook
allemaal. Het gaat mij erom dat wij niet gekke Henkie moeten zijn en dingen moeten subsidie¨ren die andere landen al lang deden. Dat wordt breed in de Kamer gedeeld. Mijn bedrag van 175 mln euro zal misschien niet precies kloppen, maar het gaat om groot geld. Ik ben overigens redelijk zeker, want ik heb dit van diverse betrokkenen, die ook al die berekeningen voor de staatssecretaris maken, gehoord. Ik zal de staatssecretaris die berekeningen aanreiken; dan kan zijn brief ook wat sneller komen. Wellicht dat wij nog een extra wetgevingsoverleg kunnen houden. Staatssecretaris Wijn: Ik zeg nu een brief toe, omdat de heer Crone zei dat hij anders niet voor dit voorstel kan stemmen. Het gaat erom de Kamer daarin optimaal te convenie¨ren. Als de Kamer geen brief wil omdat zij geen tijd meer heeft om die te lezen, dan doen wij het lekker plenair. Dat vind ik ook goed. De voorzitter: Dat zeg ik niet. Wij hebben ook in uw richting nogal wat coulance betoond bij de behandeling van dit geheel. Ik geef aan dat u wel verdomd snel met die brief moet komen, want onze coulance houdt een keer op. Staatssecretaris Wijn: Dat zeg ik toe. De brief komt morgen voor het eind van de dag. Om de discussie nog wat verder te compliceren: als wij kijken naar die groencertificaten, dan gaat het natuurlijk ook om voldoende groene stroom tegen een redelijke prijs. Het gaat dus niet alleen om het certificaat, maar ook om het bijbehorende prijskaartje. Kortom, dit is een vrij complex iets. Wij komen ook uit een situatie waarin ook geen 100% weglek naar het buitenland plaatsvond. De nieuwe regeling is veel gedifferentieerder en biedt voor bepaalde soorten groene stroom een veel gerichtere en daarmee betere stimulering. Het nieuwe systeem is beter, voldoet gerichter aan het produceren van bepaalde soorten groene stroom in Nederland en het buitenlandlek wordt gereduceerd van 8 naar 2,9 cent. Ik verwacht dan ook eerder een afname van dat lek naar het buitenland dan dat wij een Trojaans paard binnenhalen met een toename van dat lek. Een aantal antwoorden kan ik de Kamer niet direct geven, omdat wij hierbij heel ver in de techniek duiken en wij geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
23
van allen precies de marktkrachten kennen. Dat wil echter niet zeggen dat wij nu een onvoldragen regeling hebben of een regeling die niet deugt, want het wordt altijd beter dan de huidige situatie. Dat moeten wij in ieder geval voor ogen houden. Aangezien wij de marktwerking niet precies kennen, moeten wij enige prudentie betrachten in de stappen die wij zetten. Maar goed, wij komen erop terug. De heer Crone (PvdA): Aangezien u nu uitlokt dat er langetermijncontracten komen, wat wij vanwege de subsidiezekerheid ook wenselijk vinden, lokt u ook uit dat de afnemers zich voor langere tijd moeten binden. Dat doen zij natuurlijk niet, omdat zij wel de zekerheid van de markt hebben dat zij goedkoper terechtkunnen in Finland en Zweden. Dat is overigens de reden waarom alle andere landen dit anders doen. U zit nu iets te verdedigen, terwijl mevrouw Jorritsma al heeft gezegd: wij zijn het ’’putje’’ van Europa. Maar goed, wij wachten uw brief af. Misschien dat u nog wel iets over de reciprociteit kunt zeggen, want dat is de andere kant van het verhaal. Mevrouw Giskes (D66): Zegt de staatssecretaris dat wij nog een tijdje moeten doorgaan met de vraagstimulering, zodat de leveranciers de mogelijkheid krijgen om over te schakelen van buitenlandse naar binnenlandse groene stroom? Staatssecretaris Wijn: Ja en bovendien tegen een redelijke prijs. Wij zitten er nu mee, dat op dit moment 80% van de groene stroom wordt geı¨mporteerd. Waterkracht, waarvan wij zeker wisten dat het een importlek was, wordt er nu al van uitgezonderd. Daardoor ontstaat een andere situatie. De woorden van mevrouw Jorritsma, voor zover die juist geciteerd zijn, hebben natuurlijk wel betrekking op de oude situatie die wij nu repareren. Mevrouw Giskes (D66): Wij importeren wel veel groene stroom, maar dat is veel meer dan wij hier gebruiken. Dat wordt hier dus gewoon als grijze stroom verkocht. Dat hoeven wij natuurlijk niet te ontzien. Staatssecretaris Wijn: Daar heeft u weer gelijk in. Ik zal het allemaal nog
eens voor u uitschrijven. Er blijft echter altijd iets van een onconvertabiliteit, omdat wij niet precies de marktkrachten kennen. Dat betreft het geheim: waarom is groene stroom even duur als grijze stroom? Dan kom ik op de reciprociteit. Die is voor het MEP-voorstel niet aan de orde, want dat geldt alleen voor Nederland. Er is al enige reciprociteit voor certificaten via het RECSplatform en straks ook via de garanties van oorsprong. Dit is dus alleen aan de orde voor de REB. Als wij die afschaffen, speelt dat dus niet meer. De heer Crone (PvdA): Dat begrijp ik helemaal niet. Wij kunnen nu voor niks certificaten in Zweden kopen, omdat zij niet bestaan, niets waard zijn. Daar erkennen zij niet een oude biomassacentrale als een groene. Wij erkennen dat wel. Reciprociteit betekent dat wij dat niet meer doen, tenzij men ons systeem heeft of omgekeerd, dus dat de Zweden ook hier certificaten kunnen kopen. Dat is reciprociteit, zoals Italie¨ en andere landen dat kennen. Dat moeten wij dan ook doen. Dat valt weg met de Europese richtlijn, maar die is er nog niet. Die geldt nog niet. Staatssecretaris Wijn: Maar dat betreft alleen de REB, want de MEP geldt alleen voor Nederland. Dat probleem met de REB is er nu ook al, maar dat wordt straks met die EU-richtlijn opgelost. Tot die tijd blijven wij dat probleem houden. Dat is niet op te lossen. De heer Crone (PvdA): Dat is wel op te lossen. Als wij nu alleen Zweedse certificaten erkennen als Zweden de onze erkent, dan hebben wij reciprociteit. De Zweden zullen dan zeggen: wij erkennen de Nederlandse certificaten niet. Dan zijn de certificaten uit Zweden ook niets meer waard voor Nederlandse ingezetenen. Dan is het probleem weg. Staatssecretaris Wijn: Dan kom je EU-rechtelijk in discussies over fiscale discriminatie. Dat is buitengewoon lastig. De heer Crone (PvdA): En omgekeerd? Er zijn nu mensen die tegen mij zeggen: als dit zo doorgaat, ga ik in beroep tegen de MEP en de REB; ik ben als Nederlandse producent namelijk op achterstand gezet, want
ik kan mijn productie niet via een certificaat in Zweden verkopen, want Zweden erkent mijn certificaat niet, maar de Zweden mogen wel hun stroom in Nederland verkopen via een Zweeds certificaat. Alle landen kennen bovendien die reciprociteit. Ik hoorde zelfs dat Italie¨ dat alleen met Albanie¨ heeft geregeld. Zo hoor je nog eens wat. Maar misschien kan het in uw brief worden meegenomen. Staatssecretaris Wijn: Ik behandel het in die brief. Albanie¨ is bijvoorbeeld geen lid van de EU. Dan kom ik op het amendement van de heer Kortenhorst op stuk nr. 16 over het verschaffen van meetgegevens aan derden. Dat lijkt mij een versteviging van bescherming. Dat vind ik een uitstekend amendement. De heer Van der Vlies vroeg naar TenneT en de dochtermaatschappij van TenneT. Als het amendement van de heer Kortenhorst op stuk nr. 13 wordt aangenomen, dan berusten de aandelen van de netbeheerder van het hoogspanningsnet bij de Nederlandse Staat. Dan zou de vraag van de heer Van der Vlies misschien iets anders zijn geformuleerd. TenneT wordt niet als zodanig een zelfstandig bestuursorgaan. De kritiek van de Raad van State was dat TenneT een zelfstandig bestuursorgaan moet worden als TenneT deze subsidiestroom moet regelen. Dat kun je natuurlijk nooit voor heel TenneT doen. Daarom gebeurt dat nu via een dochtermaatschappij die alleen is belast met de uitvoering van de subsidieregeling. Met een aparte dochteronderneming kan dat goed worden gescheiden. De statuten daarvan liggen nu voor bij de Algemene Rekenkamer. Die statuten moeten voldoen aan de volgende criteria: 1. Het dochterbedrijf heeft uitsluitend de uitvoering van de MEP ten doel. 2. Alle bedrijven waarover het dochterbedrijf beschikt, dus de subdochters, komen ten goede aan de uitvoering van de MEP. 3. Het dochterbedrijf vormt een egalisatiereserve die ertoe dient om overschotten in het ene jaar te kunnen inzetten voor potentie¨le dekking van tekorten in een ander jaar. 4. De aandelen van de dochtermaatschappij zijn alleen in handen van TenneT, tenzij de minister anders beslist.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
24
5. Bij bee¨indiging van het dochterbedrijf of bij bee¨indiging van de uitvoering van de MEP door dat dochterbedrijf, heeft de minister van Economische Zaken de zeggenschap over de bestemming van de overgebleven publieke middelen. 6. Mocht de dochter failliet gaan, dan wordt het batig saldo aan EZ ter beschikking gesteld. De heer Hofstra (VVD): Bij een faillissement heb je geen batig saldo. Staatssecretaris Wijn: Dat lijkt mij ook hypothetisch. De heer Van der Vlies (SGP): Mijn vragen waren inderdaad geformuleerd over het voorstel zoals het er lag, dus los van het kansrijke amendement van collega Kortenhorst. De staatssecretaris signaleerde dat ook. Zijn antwoord staat daar ook nog los van, zo schat ik in. Hoe gaat het echter als het amendement van collega Kortenhorst wel de eindstreep haalt? Staatssecretaris Wijn: Hetzelfde. Ik kon mij echter voorstellen dat uw vraag ook was hoe het zit met een ZBO binnen een privaat bedrijf. Vandaar dat TenneT als zodanig geen ZBO wordt, maar dat het een dochtermaatschappij wordt. Die constructie bestaat nu ook bij de APK. De heer Van der Vlies (SGP): Het gaat mij om de aansturing en de zeggenschap. Er moet een transparant verantwoordelijkheidsmechanisme zijn. Dat was natuurlijk de achtergrond van mijn vraag. Staatssecretaris Wijn: Daar heeft u gelijk in. De vraag is of belangenverstrengeling nu voldoende is voorkomen. In het wetsvoorstel staat nauwkeurig wanneer wel of niet subsidie moet worden verleend; daaraan kunnen geen neveneisen worden gesteld. De heer Van Dijke deed een voorstel voor een neveneis, maar dat is dus niet mogelijk. De subsidievoorschriften staan in het wettelijk kader dat wij vandaag bespreken. Extra voorwaarden zijn dus niet mogelijk. Er werd ook een opmerking gemaakt over Duitsland. In Duitsland zijn de netbeheerders voor minder dan 50% in eigendom van de Staat. Dat betekent dat de toetsing aan staatssteun daar anders verloopt dan
in Nederland. Je ziet dus dat je moet uitkijken met het vergelijken van subonderdelen uit andere landen met de Nederlandse situatie. Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 13 van de heer Kortenhorst om de aandelen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te doen berusten bij de Nederlandse Staat. Dit is natuurlijk, vanuit de CDA-fractie bezien, een volstrekt consistente lijn: TenneT moet in handen blijven van de Nederlandse overheid. Ik begrijp dus waarom de heer Kortenhorst dit amendement indient. Het hangt ook samen met de discussie die wij hebben gehad over de REMU-verkoop. Als dit een wens van de Kamer is, dan is dat zo. Ik denk echter dat de discussie over TenneT en over wat daarmee op langere termijn wel of niet moet gebeuren, ook in bredere zin moet worden gevoerd. Welke nevenactiviteiten zou TenneT bijvoorbeeld mogen uitvoeren? Mag TenneT zich bijvoorbeeld begeven op het gebied van telefonie, openbaar vervoer of iets anders? Daarom heb ik ook in een vorig algemeen overleg gezegd dat wij de discussie over het eigendom van de aandelen van TenneT het best kunnen voeren in een bredere context over de verdere toekomst van TenneT. Ik begrijp echter dat de heer Kortenhorst vanuit zijn optiek dit amendement indient. Ik heb mijn overweging gegeven en ik kan verder alleen afwachten wat de Kamer doet. Ik ontken echter niet dat het CDA altijd heeft gezegd dat TenneT voor 100% eigendom van de Staat moet blijven. De heer Hofstra (VVD): Suggereert de staatssecretaris dat het verstandig zou zijn om deze vraag te beantwoorden bij de behandeling van de nota deelnemingenbeleid? Staatssecretaris Wijn: Dat zou kunnen, maar dat hangt van uw agendering af. Je zou dat inderdaad kunnen bespreken bij de nota deelnemingenbeleid, maar dat is aan u. Die nota is, naar ik heb begrepen, controversieel verklaard. Je kunt het ook bespreken in het kader van de bredere discussie over de toekomst van de elektriciteitsmarkt op langere termijn. Dat wil ik aan de Kamer laten. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om nog even met die discussie te wachten. Ik wacht af of de Kamer anders beslist. Ik begrijp echter dat de heer Kortenhorst dit
amendement indient, want zijn partij heeft dat altijd gewenst. De heer Crone (PvdA): Het is niet zo relevant om dit bij het deelnemingenbeleid van de rijksoverheid te bespreken, want dat gaat meer over de rol van Financie¨n als beheerder. Juist de vakdepartementen moeten zeggen: wij willen het eigendom om andere redenen. Dat bepalen wij hier. Dat deel van de beslissing moet dus toch via EZ lopen. Om die reden steun ik de heer Kortenhorst. Staatssecretaris Wijn: Ik dacht dat het controversieel verklaren van de deelnemingennota geen betrekking had op het overbrengen van het aandeelhouderschap van het ministerie van Economische Zaken naar het ministerie van Financie¨n. Ik dacht dat de controversieelverklaring daar niet over ging. De heer Crone (PvdA): Wij hebben met de minister van Financie¨n afgesproken dat in ieder geval geen deelnemingen worden vervreemd, want dat zou onomkeerbaar zijn. Wij hebben ook afgesproken dat het proces van splitsing tussen de vakdepartementen en Financie¨n per definitie niet onomkeerbaar is, want dat kan altijd weer worden teruggedraaid. Daarbij kan hij dus op de oude voet verdergaan. Staatssecretaris Wijn: Ik krijg dus geen last met u als ik er bij wijze van spreken morgen voor teken, dat het formele aandeelhouderschap van TenneT van EZ naar Financie¨n gaat? Daar doelde de controversieelverklaring niet op, omdat dit omkeerbaar is. Dat heb ik althans begrepen. De heer Crone (PvdA): De vraag is wel of dat wel verstandig is en of dit zo’n haast heeft. Wij hebben het met de minister van Financie¨n natuurlijk niet in extenso over TenneT gehad. Ik zie niet wat de reden is om dat nu overhaast te doen, terwijl wij nu allemaal taken aan TenneT toebedelen die nog niet gee¨valueerd zijn. Dat is mijn opvatting. Staatssecretaris Wijn: De heer Crone wil dat het wetsvoorstel MEP goed wordt gee¨valueerd. Zoals gebruikelijk, vindt de evaluatie binnen vier jaar plaats en mogelijk eerder naar behoefte. De netbeheerder die de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
25
MEP uitvoert, zal elk jaar een jaarverslag opstellen. Ik kan mij voorstellen dat de ministerie¨le regeling die wij de Kamer ter lichte voorhang zullen sturen, altijd aanleiding kan bieden om tussentijds te discussie¨ren over de werking van de MEP. De heer Van der Vlies vroeg wat ’’dezelfde lokatie’’ betekent voor de toepassing van artikel 72m, tweede lid. Hier moet worden gelezen: achter dezelfde aansluiting. In zijn voorbeeld van fuserende glastuinbouwers krijgen de verschillende installaties apart subsidie als zij een verschillende aansluiting op het net hebben. Dat is meestal het geval. Overigens wordt extra productie in de subsidieperiode door een uitbreiding of renovatie tot de afloop van de subsidieperiode ook gesubsidieerd, maar het spreekt vanzelf dat twee keer subsidie niet mogelijk is. De heer Van der Vlies (SGP): Stel dat twee aangeslotenen besluiten om uit een oogpunt van schaalvergroting, rendementsverbetering of innovatie te koppelen. Wat gaat er dan gebeuren? Staatssecretaris Wijn: Het gaat dan om twee installaties die op het net zijn aangesloten. Als die bedrijven fuseren, zijn er nog steeds twee aansluitingen op het net en dan kan het doorlopen. Als echter een installatie wordt afgekoppeld en de andere installatie wordt uitgebreid of gerenoveerd, dan vervalt voor die eerste installatie de subsidie maar dan kan de uitbreiding op zichzelf wel worden gesubsidieerd. Ik kan mij wel voorstellen dat de memorie van toelichting op dit punt enige onduidelijkheid cree¨ert. Je moet het wel goed zien. Ik hoop dat het hiermee verduidelijkt is. De heer Van der Vlies (SGP): Voor deze ronde wel. Ik heb enige aarzeling, want het gaat natuurlijk wel om het juridische begrip. Als de staatssecretaris echter deze uitleg geeft, dan moet men daarmee uit de voeten kunnen. Men zal immers in staat zijn om bij clustering achter e´e´n bestaande aansluiting aan te koppelen. Dat lijkt mij toereikend. Staatssecretaris Wijn: Dat is juist. Ik zal dit voor alle zekerheid tijdens de plenaire behandeling nog een keer precies zo uitspreken, zodat hierover
in de wetsgeschiedenis volstrekte duidelijkheid bestaat. De voorzitter: Dit is een wetgevingsoverleg. Staatssecretaris Wijn: Ja, ik geloof dat dit ook integraal onderdeel uitmaakt van de wetsgeschiedenis. De heren Crone, Duyvendak en Van der Vlies vroegen of ik bereid ben om ook gerenoveerde en/of uitgebreide installaties voor MEP-subsidies in aanmerking te laten komen, ook als reeds eerder voor de oude installaties MEPsubsidie is ontvangen. Dit probleem is ook gesignaleerd door de marktpartijen. Zij signaleerden het probleem dat geen subsidie zou worden gegeven voor een uitbreidings- of vervangingsinvestering, bijvoorbeeld voor een geheel nieuwe windmolen op een oude lokatie met een oude aansluiting. Dit zou onrechtvaardig kunnen uitwerken, bijvoorbeeld in de situatie waarin een windmolen door de bliksem is getroffen en dus een geheel nieuwe windmolen moet worden gebouwd. Allereerst wil ik erop wijzen dat de extra elektriciteit die ten gevolge van renovatie of uitbreiding in de loop van een subsidieperiode wordt opgewekt, meestal ook voor MEP-subsidie in aanmerking komt. Dit is ook het geval voor biomassa-installaties waar in de loop van een subsidieperiode steeds meer biomassa wordt omgezet in elektriciteit. Ik wil u erop wijzen dat het knap lastig is om vast te stellen wanneer precies sprake is geweest van een renovatie of een uitbreiding, wat de daarmee gepaard gaande investeringskosten zijn die de onrendabele top bepalen en welke elektriciteit aan de renovatie of uitbreiding is toe te rekenen. Daar komt bij dat het opnieuw krijgen van een subsidie ten gevolge van renovatie of uitbreiding zich op zijn vroegst in 2006 zal voordoen. Met het oog op dit alles ben ik er geen voorstander van om dit nu verder te regelen. De heer Duyvendak (GroenLinks): U zegt dus dat extra geproduceerde elektriciteit het criterium is. Zodra er extra elektriciteit is, kunt u weer opnieuw de MEP-portemonnee trekken. Klopt dat? Dan bedoelt u, neem ik aan, extra duurzaam opgewekte elektriciteit.
Staatssecretaris Wijn: Ja. Dat gaat in zekere zin automatisch. Je krijgt meer groencertificaten. De heer Crone (PvdA): Mijn amendement ging over dit probleem, maar ik snap het niet helemaal. Ik begrijp dat het in artikel 72m om de installatie gaat. Als u dat wilt veranderen, dan moet u een nota van wijziging maken. Of heb ik het dan niet goed begrepen? Staatssecretaris Wijn: Nee, dat is weer een ander punt. Daar kom ik zo nog op terug. Mevrouw Giskes (D66): Waarom zegt de staatssecretaris dat het probleem pas speelt in 2006 en dat wij ons er dus niet over hoeven te buigen? Staatssecretaris Wijn: De regeling heeft betrekking op installaties vanaf 1996. In 2006 is dus pas de eerste tienjaarsperiode voorbij. Vanaf dan kan het dus pas gelden. Mevrouw Giskes (D66): Eerder renoveren is toch ook mogelijk? Staatssecretaris Wijn: Dat geldt als mensen helemaal opnieuw op dezelfde lokatie beginnen. Een installatie kan dus op een bepaalde plek in de tienjaarsperiode worden uitgebreid. Op basis van het oorspronkelijk toegekende subsidiebedrag groeit het dan mee en krijgen mensen meer certificaten. Nu hebben we het over het geval dat mensen op dezelfde lokatie met een nieuwe beginnen, of een zodanige renovatie aanbrengen dat de installatie als nieuw kan worden beschouwd. Dit kan dus pas vanaf 2006. Dit ligt in het verlengde van de vraag van de heer Van der Vlies. Mevrouw Giskes (D66): U zegt dat het nog niet speelt en laat dit daarom hangen. Zoiets is wel lastig voor investeerders, want die beslissen natuurlijk niet pas op 1 januari 2006 over hun investeringen. Staatssecretaris Wijn: Wij zien de complexiteit natuurlijk ook wel. Wij willen hier ervaring mee opdoen en er later op terugkomen. De heer Van der Vlies vroeg ook of de subsidie van e´e´n jaar in plaats van tien jaar voor WKK, niet afschrikt. Wij denken van niet, omdat de subsidie op WKK is beoogd om
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
26
de exploitatietekorten bij te plussen. Het is dus een andere invalshoek. De benodigde subsidie hangt juist bij WKK sterk af van de gas- en elektriciteitsprijs. Een WKK-installatie kan namelijk wel degelijk binnen enkele jaren, fors binnen die tien jaar, al rendabel zijn. Volgens ons is dit mogelijk omdat wij uitgaan van de variabele kosten. Over de hoogte van de subsidies voor WKK zijn ook vragen gesteld. Uit onderzoek van COGEN bleek dat sturing middels de variabele kosten een voldoende stimulering voor WKK oplevert. De heer Crone (PvdA): Of ik begrijp u niet goed, of wij ontvangen heel andere verhalen van COGEN dan u? Aan de teneur van hun persberichten kan de oppositie namelijk nog een puntje zuigen! Maar de getallen zijn simpel: met 2,1 cent gaat men er in vergelijking met de oude kWhregeling, waarvan men al vond dat die te karig was, enorm op achteruit. Wel heb ik begrepen dat men zeer tevreden is met de 5,7 cent in de overgangsregeling, ook in de overgangsregeling voor de MEP. Dat was dankzij de Kamer. De definitieve ministerie¨le regeling moet nog komen, maar daarover is nog geen informatie, behalve wat in de contourennota stond. Op die manier ontstaat er volgens mij een gat van zo’n 60 mln euro. Staatssecretaris Wijn: Ik weet niet of die omrekening klopt, maar als we verder zouden gaan, dan zouden we aanlopen tegen de grenzen die de EU stelt aan staatssteun. De heer Crone (PvdA): Als we hetzelfde doen als vorig jaar in de overgangsregeling, dan kan het niet teveel zijn. Het is ook minder dan Duitsland doet. Alle WKK’s worden nu ontmanteld en gaan naar Duitsland! Staatssecretaris Wijn: Duitsland is, zoals bekend, een ander geval. Wij doen het anders met WKK en kiezen de variabele kosten als invalshoek. Mevrouw Giskes (D66): Ik begrijp dat de subsidie is beperkt tot de eerste 1000 GW? Waar komt die grens vandaan? Staatssecretaris Wijn: Ik kom daar later op terug.
WKK voor eigen verbruik valt buiten de MEP. Het amendement van de heer Kortenhorst op stuk nr. 15 doelt hierop. De beperking is een voortzetting van het bestaande beleid. Ook de producentenvergoeding voor WKK in de REB is beperkt tot elektriciteit die aan het net wordt afgedragen. Nu is het eigen gebruik van producenten van WKK, dus de elektriciteit die niet op het net wordt ingevoed, niet belast via de REB. Dit in tegenstelling tot de elektriciteit die van WKK aan het net wordt gevoed: daarover moet REB worden betaald, evenals over grijze stroom. Met de MEP wordt dus hetzelfde systeem gekozen als bij de REB. Als het eigen gebruik van de producent onder het wetsvoorstel zou vallen, dan zou de systematiek vereisen dat de REB ook over het eigen gebruik moet worden betaald. Daarom lijkt het ons wenselijk om de bestaande behandeling van het eigen gebruik te continueren en dit, net zoals nu, niet nog extra te stimuleren, maar ook niet met REB te belasten. De heer Kortenhorst (CDA): In de REB zit een plafond, dus de vergelijking gaat niet op. Nog belangrijker lijkt me dat binnen de WKK vrij principieel is gekozen voor de systematiek van de CO2-index, maar deze wordt nu gemengd met de andere benadering. Of je kiest voor de benadering van de onrendabele top, met al dan niet het meerekenen van de REB, of je kiest voor de CO2-besparing. De hoofdoverweging is voor ons: of de prik uit de machine nu wel of niet langs de meter komt, de prik genereerde een CO2-besparing; daar is het ons om te doen, dat willen we stimuleren. Industriee¨n en bedrijven twijfelen tussen een conventionele installatie, waarbij ze twee keer een energiebron nodig hebben om twee keer stroom te trekken, en een WKK-installatie, waarmee met e´e´n installatie twee keer stroom kan worden getrokken en die in totaal wel duurder is, maar ook een geringere CO2-uitstoot oplevert. Die laatste overweging dient te worden gehonoreerd: full stop. Staatssecretaris Wijn: Daarin heeft u op zich gelijk, het gaat om het gebruiken van een duurzame bron met een geringere CO2-uitstoot. In de huidige systematiek is de elektriciteit van een eigen WKK-centrale dus niet
belast met REB en is daar ook geen stimulans voor. Op dit moment doen we dus niets met de WKK-installaties die niet op het vaste net zijn aangesloten. In het nieuwe voorstel doen we daar ook niets mee, en daarin zit de consistentie. In de huidige systematiek stimuleren we dit soort WKK dus ook niet, maar we ontmoedigen het ook niet door er REB op te heffen. In de nieuwe situatie zal hetzelfde gelden. Ik ben het met u eens dat het voor de CO2-besparing fantastisch is als zo’n installatie wordt neergezet, maar opheffing van de REB-vrijstelling voor eigen gebruik zou met name de kleinere WKK’s treffen door het degressief REB-tarief. De heer Kortenhorst (CDA): Die kleinere installaties leveren toch juist wel aan het net? Staatssecretaris Wijn: Dat hangt ervan af. Wij maken geen onderscheid tussen klein en groot, maar tussen al dan niet leveren op het net. Ik zeg u toe dat dit onderwerp geagendeerd blijft. Ik zal het komende jaar een inventarisatie maken van de voor- en nadelen hiervan, met inbegrip van de fiscale en budgettaire gevolgen en de gevolgen voor zelfopwekkers en zelfverbruikers. Eventueel kan hierbij de benadering worden gekozen dat het eigen verbruik zowel onder de MEP als onder de REB wordt gebracht. Dan zijn we consequent in de lusten en lasten en kunnen we kijken naar eventuele budgettaire gevolgen, evenals naar de effecten van bee¨indiging van de REBvrijstelling voor eigen gebruik uit WKK. De heer Kortenhorst (CDA): Ik zie in uw behandeling van REB en MEP wel degelijk een bepaalde gedachtelijn, evenals in de vergelijking van de bestaande situatie en de historie van de regeling. Het CDA is altijd consequent geweest in het afkeuren van deze discriminatie. Ik blijf er ook gevoelsmatig tegenaan hikken: het maakt mij niet uit waar de prik naartoe gaat, ik vind het wezenlijk dat bedrijven worden gestimuleerd tot een optimale energieopwekking. Dat is de strekking van mijn amendement op stuk nr. 15. Ik neem goede notie van wat de staatssecretaris zegt, maar gevoelsmatig ligt er een enorme dam.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
27
Mevrouw Giskes (D66): Strookt de grens van de 1000 GWh met de Europese richtlijn? Staatssecretaris Wijn: Ja. De vergadering wordt enkele minuten geschorst. De heer Kortenhorst (CDA): In deze noodzakelijke pauze heb ik de gedachten van de staatssecretaris op mij laten inwerken en ben ik tot de conclusie gekomen dat het wel charmant is om tot een evenwichtig eindamendement te komen. Dat kan door de tekst aan te passen, bijvoorbeeld door te stellen dat de hoogte van de MEP-subsidie wordt verminderd met, respectievelijk wordt afgestemd op het hypothetische REB-voordeel. Daarmee zou de correctie zijn aangebracht die de staatssecretaris aangaf. Staatssecretaris Wijn: Ik laat deze suggestie even op mij inwerken. Naast mijn argument dat REB en MEP in die zin rechtstreeks in elkaar overlopen, is het namelijk ook mogelijk dat een en ander praktische consequenties heeft, bijvoorbeeld voor metingen. Ik kan dit nu niet overzien en kom hierop graag plenair terug. ’’Vollast-uren’’ was ook voor mij een nieuw begrip. De heer Duyvendak stelde hierover een vraag, mevrouw Gerkens diende er zelfs een amendement over in. De 18.000 uren zijn als volgt berekend. De productie van de gemiddelde windenergieinstallatie in Nederland is 2000 vollast-uren per jaar. Dat moet worden vermenigvuldigd met 10, wat 20.000 vollast-uren oplevert. Het is dus een gemiddelde. Bij 1800 vollast-uren per jaar is het ook voor minder windrijke provincies, zoals Limburg, mogelijk om hun bijdrage aan het windconvenant te realiseren. Daarom is voor 1800 gekozen en dat maal 10 is 18.000 vollast-uren als maximum voor de MEP. Nu het maximum in 2003 van 7 cent per kWh in de wet. De MEP-subsidie voor duurzame elektriciteit moet de onrendabele top dekken. Wij hebben het maximum van 7 cent gebaseerd op de onrendabele top van wind op zee, een optie die vanwege de doelstellingen van het duurzameenergiebeleid in ieder geval moet worden gerealiseerd. We hebben de CO2-effecten en de onrendabele top tegen elkaar afgewogen – want die
komen ergens natuurlijk toch bij elkaar – en we hebben gekeken welke duurzame energiesoorten wij willen stimuleren: wind op zee. Wij kwamen daar uit op een maximum van 7 cent. Het amendement heeft niet mijn voorkeur, maar het is voor mij geen geloofsartikel. Wij bepalen de tarieven toch samen, dus ik laat de beoordeling aan de Kamer over. Hiermee meen ik ook de vraag van de heer Hofstra te hebben beantwoord. Nu de vragen over de waterkrachtcentrales en het visgeleidingssysteem. Moeten wij dit nu ook in het MEP-wetsvoorstel opnemen? Ik vind dit niet wenselijk, omdat het wetsvoorstel vooral gaat om de stimulering van de productie van duurzame elektriciteit. Het past mijns inziens niet in deze wet om per situatie of per lokatie of per project aanvullende milieueisen of randvoorwaarden te stellen. Daarom horen deze aanvullende eisen niet thuis in dit wetsvoorstel, maar bijvoorbeeld wel in de milieuwetgeving. Voor geplande nieuwe centrales, bijvoorbeeld bij Borgharen, worden lopende de vergunningstrajecten al afspraken gemaakt over de aanleg van visgeleidingssystemen. Verder bestaat het voornemen om systemen op de milieulijst te krijgen, zodat deze in aanmerking komen voor de MIA, de milieu-investeringsaftrek. Voor bestaande waterkrachtcentrales werkt dit voorstel niet, want die komen niet in aanmerking voor de MEP. Voor deze centrales werkt de MIA wel. Vandaar dat wij dit op die lijst willen zetten. Er was veel kritiek op de biomassa: moet er bijvoorbeeld niet een nadere onderscheiding komen? Laat ik eerst wat misverstanden uit de weg ruimen: er wordt wel degelijk een onderscheid gemaakt tussen biomassa en mengstromen. Van mengstromen is sprake indien in biomassa meer dan 3% vermijdbare verontreiniging zit. Mengstromen komen niet in aanmerking voor artikel 36 i van de REB, zuivere biomassa wel. De totale stimulans voor zuivere biomassa, te weten 5,4 cent per kilowattuur, ligt 2,5 cent hoger dan de totale stimulans voor mengstromen van 2,9 cent. Binnen de categorie zuivere biomassa is er geen nader onderscheid. Ik ben toch wel gevoelig voor de kritiek die daarop is gekomen. Ik wil kijken of kan worden gekomen tot een nadere onderverdeling binnen de biomassa,
hoewel dat bepaald niet gemakkelijk is om te operationaliseren. Het gaat hierbij namelijk om diverse combinaties van brandstoffen en technieken. Wij kunnen gebruik maken van de bestaande classificaties, zoals de NNI/NTA-indeling van biomassa, ofte wel ongeveer de gele en de witte lijst. Daarnaast zal bij de onderverdeling rekening moeten worden gehouden met de technologie, de bij- of meestook, omdat die sterk bepalend is voor de onrendabele top. Grosso modo geldt dat bij meestook sprake is van dure brandstoffen en weinig investeringkosten, en bij bijstook juist precies andersom. Om te voorkomen dat de huidige producenten stoppen met de productie van groene stroom uit zuivere biomassa stel ik de Kamer voor, de subsidie voor zuivere biomassa in eerste instantie op 4,8 cent per kWh vast te stellen. Dit bedrag ligt hoger dan mijn eerdere voorstel voor zuivere biomassa, van 2,5 cent, maar is noodzakelijk voor het continueren van de huidige productie. De MEP-subsidie van 4,8 cent behoort bij de huidige marktprijs van zuivere biomassa van zeer goede kwaliteit, en zal gelden totdat een meer structurele oplossing voor zuivere biomassa gereed is. Daarom zal zij, in afwijking van de andere opties, niet voor tien jaar gelden, maar voor maximaal drie jaar, of zoveel eerder als de nadere onderverdeling van kracht is. De maximale periode van drie jaar biedt de gelegenheid, indien dit noodzakelijk blijkt zelfs de wet hierop aan te passen. Ik denk echter dat het laatste niet nodig is, maar dat het via de ministerie¨le regeling kan, maar daarvan ben ik niet 100% zeker. Waarom drie jaar? Omdat die ruimte nodig is voor het geval een wetswijziging nodig is. Kunnen we eerder tot een goede operationalisering komen, dan doen wij dat natuurlijk, want met die 4,8 cent prikken we goed in voor de geheel zuivere biomassa, maar overstimuleren we biomassa die iets minder zuiver is. In de fasering van het budget, waarbij een aantal centrales wat naar achteren is verschoven, valt een en ander precies in te passen. Daarmee komen wij volledig tegemoet aan de kritiek, die hierop is geleverd. Ik verzoek de indieners van het amendement op stuk nr. 19 na deze toezegging mijnerzijds het amendement in te trekken. De nadere definitie in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
28
amendement zal ik overigens nog nader onderzoeken, gelet op de complexiteit ervan. Ik kom toe aan de afvalverbrandingsinstallaties, de AVI’s, een punt waarover veel discussie is. Er is gevraagd, of ik bereid ben de rendementseisen voor AVI’s te verlagen van 26% naar 24% of 25%. Bij de MEP-vergoeding voor mengstromen van 2,9 cent per kWh hoort een rendementseis van 26,4%. Ik heb die eis al naar beneden afgerond. Daarbij ben ik de AVI’s al tegemoet gekomen, door warmte te betrekken in de berekening van de rendementseis, terwijl AVI’s ten opzichte van het eerdere voorstel de subsidie al hebben zien toenemen van 2,4 cent naar 2,9 cent per kWh voor het biogene deel. Verder is gevraagd of ik bereid ben, schade die voortvloeit uit de toepassing van artikel 72q voor mijn rekening te nemen. Het antwoord is voorspelbaar: nee, dat laat het Europees recht niet toe. Verder is gevraagd of datzelfde artikel de langjarige zekerheid niet aantast. Artikel 72q is gewoon nodig om te voorkomen dat Nederland in strijd handelt met het EU-verdrag. Als een dergelijk verdrag ertoe leidt dat een subsidie niet mag worden verstrekt, moet dat ook niet gebeuren. Maar dit is wel een vangnetartikel. Mevrouw Giskes heeft gevraagd of ik bereid ben, oudere installaties van voor 1 januari 1996 ook in aanmerking te laten komen voor de MEP. De MEP subsidieert alleen klimaatneutrale en duurzame energieinstallaties die na 1 januari 1996 in bedrijf zijn genomen. Waarom na die datum? Omdat ook op dat moment de fiscale stimulering van duurzame energie uit hoofde van de REB is gestart. De investeerders van alle installaties van daarvoor hebben, toen de investeringsbeslissing werd genomen, daarbij niet gedacht aan welke stimuleringsregeling dan ook. Omdat er ergens een grens moet worden getrokken, heb ik voorgesteld om die grens neer te leggen bij 1 januari 1996. De start van de REB-stimulering is daarbij dan een soort objectiviteit. Mevrouw Giskes wees erop dat producenten alleen een voorschot krijgen, en pas na tien jaar een eindafrekening. De subsidieverlening kan worden onderscheiden in drie fasen. Om te beginnen is dat het subsidiebesluit, waarmee het recht op subsidie ontstaat, verder is dat
het tussentijds verstrekken van de subsidie, door middel van een voorschot – in zekere zin een juridische term – en ten slotte de subsidievaststelling, ofte wel de eindafrekening. Dat zou betekenen dat voorschotten moeten worden terugbetaald als er sprake is van bijzondere omstandigheden, niet zijnde de voorspelbaarheid van de overheid. Die voorschotsystematiek geeft ook weinig administratieve lasten, omdat alles naar het einde wordt verschoven, wat ook in het voordeel van de producenten is. Als tussentijds de gegevens goed worden aangeleverd, loopt men geen risico. De heer Van der Vlies vroeg, of de €34 niet leidt tot een excessieve verhoging van de tarieven. In 2006 gaan wij uit van €40 per aansluiting. Wij gaan ervan uit dat dat geen excessieve lastenverzwaring betekent en dat we qua budget daarmee goed uitkomen. De heer Kortenhorst heeft een amendement op stuk nr. 18 ingediend, dat erop toeziet dat er geen ondernemersvergoeding komt voor netbeheerders. Daartegen heb ik geen principieel bezwaar, zodat ik het oordeel daarover overlaat aan de Kamer. Op stuk nr. 17 is een amendement ingediend door de heer Kortenhorst, een amendement waartegen ik mijn bedenkingen heb. Reeds nu kan een particulier die zelf elektriciteit opwekt de te veel geproduceerde elektriciteit aan het net terugleveren, want dan draait zijn meter gewoon terug, daarmee zijn eigen kosten verlagend. Hij krijgt in feite dus voor die groene stroom hetzelfde als hij voor zijn grijze stroom betaalt, plus de energiepremie die hij soms krijgt voor zijn investeringen. Denkend aan een geliberaliseerde markt vraag ik mij af of het wenselijk is, aan leveranciers de verplichting op te leggen om groene stroom van kleinverbruikers af te nemen. Ik denk dat wij het meer moeten zoeken in instrumenten als de EPR, maar ook hierbij heb ik geen extreem heftige gevoelens. Ik ontraad het amendement mild, en laat het oordeel aan de Kamer. De heer Hofstra vroeg, of er geen spoedartikel moet komen voor een snelle realisatie van windmolens. In het Energierapport 2002 is een MDW-verkenning aangekondigd, met als doel de mogelijkheden te onderzoeken voor bekorting en
vereenvoudiging van procedures, waarmee initiatiefnemers van windprojecten worden geconfronteerd. Deze verkenning is nagenoeg afgerond, en betreft een globale analyse van de bestuurlijke en juridische knelpunten rond de huidige procedures en regelgeving die aan de orde is bij het realiseren van windenergieprojecten. De analyse bevat voorstellen voor oplossingsrichtingen met het oog op het wegnemen van onnodige belemmeringen, de gewenste substantie¨le verkorting van de doorlooptijd en verbetering van de kwaliteit van wetgeving en stroomlijning. De gesuggereerde oplossingen worden op dit moment uitgewerkt en op haalbaarheid beoordeeld. Bij de begroting van EZ heb ik tegen de heer Vendrik, die ook vindt dat er zo weinig mogelijk belemmeringen mogen zijn voor groene energie, dat ik eind 2003, en mogelijkerwijs eerder, concrete voorstellen op dat punt zal doen, dan wel dat de collega van VROM dat zal doen. De voorzitter: Ik vraag de collega’s, zich in de tweede termijn zoveel mogelijk te beperken tot het trekken van conclusies en het indienen van moties. Alleen als dingen echt onopgehelderd zijn gebleven, kunnen zij nog een vraag stellen. De heer Van der Vlies (SGP): Een punt van orde, voorzitter. Er zou een vrij belangrijke brief van de staatssecretaris komen. De kans dat daarover nog een termijn komt, schat ik heel hoog in. Dat moeten wij ons wel realiseren voor het houden van deze termijn. De voorzitter: De brief komt morgen. Ik stel mij voor dat wij in de procedurevergadering bespreken, hoe daarmee om te gaan. Vanzelfsprekend kunt u nu geen conclusies trekken over een brief die nog moet verschijnen. Mijn opmerking over conclusies had betrekking op dingen die wij nu wel al weten. De heer Van der Vlies (SGP): Mijn interventie gaat een stap verder. Is het zinvol – ik denk hardop – om deze termijn nu te houden, wetende dat er nog een derde komt? De heer Crone (PvdA): Ik voel mee met collega Van der Vlies. Wat 36i en de wederkerigheid betreft, moet ik
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
29
op de brief wachten. Over de andere punten is heel precies een oordeel gegeven, zodat ik in mijn fractie moet bespreken welke amendementen wij overeind houden, en welke niet. Als het gaat over de tarieven, wil ik nog iets weten over de voorhangprocedure. Op dat punt is geen toezegging gedaan. De voorzitter: Ik wil toch voorstellen, te proberen zoveel mogelijk vanavond af te kaarten. Ik zie dat de collega’s het daarmee eens zijn. De heer Crone (PvdA): Voorzitter. Ik denk dat ik mijn opmerkingen over de voorhang overeind moet houden, omdat dat het ultieme middel is om in de regeling getallen af te dwingen, voor zover niet toegezegd. De marktconsultatie zal wat mij betreft onderdeel zijn van de vaststelling van de tarieven, zodat dat punt terugkomt. Een evaluatie over vier jaar is toegezegd, maar ik heb op dat punt de vraag of dat niet beter kan worden veranderd in een jaarlijkse evaluatie, wat ook beter past in de toezegging van de staatssecretaris dat hij aan de bel zal trekken bij eventuele mankementen. Daarin past mijn verzoek om een aparte notitie over warmte-krachtkoppeling. De heer Duyvendak (GroenLinks): Voorzitter. Mijn amendement om het maximumbedrag van 7 cent per kWh uit de wet te halen, wordt door de staatssecretaris aan het oordeel van de Kamer overgelaten. Dat amendement houd ik overeind, want het lijkt me inconsequent om wel in de wet een maximum te noemen, als je tegelijkertijd stelt dat de tarieven jaarlijks op een andere manier kunnen worden gewijzigd. De staatssecretaris was heel helder over zonne-energie: hij heeft gekozen voor zonne-energie. Daarom wil ik de volgende motie indienen. Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de onrendabele top van zon-pv ongeveer 40 cent bedraagt en dat het wenselijk is wanneer de onrendabele top van zon-pv via de MEP wordt vergoed; overwegende dat zon-pv via de
EPR-regeling een vergoeding van omgerekend circa 12 cent per kWh ontvangt; overwegende dat het ongewenst is wanneer zon-pv andere opties die gebruik maken van het MEP-budget, te zeer zou verdringen; verzoekt de regering, het totaal te ontvangen bedrag (REB + MEP) voor zon-pv te verhogen naar 25 cent per kWh met een maximumbeslag op het MEP-budget van 4 mln euro in 2003, en dit bedrag jaarlijks op te hogen met 2 mln euro,
biomassa in, die je voor bijna niets krijgt. Nu wordt er voor mijn gevoel een binnenlands lek gecree¨erd. Je krijgt straks 4,8 cent voor iets wat je misschien voor bijna niets op de markt kunt inkopen. De staatssecretaris vraagt mij, mijn amendement op stuk nr. 19 in te trekken, maar dat ben ik niet van plan. De definitie in dat amendement is een goede. Ik wil, om mijn correctie op het voorstel van de staatssecretaris te completeren, aanvullend daarop de volgende motie indienen. Motie
en gaat over tot de orde van de dag. De Kamer, De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 21 (28665). De heer Duyvendak (GroenLinks): Wij hebben gekozen voor het bedrag van 4 mln euro, omdat het binnen de MEP niet allerlei andere vormen te zeer mag gaan verdringen. Wij zien wel degelijk in dat je op zonneenergie niet de productie en de volumes kunt halen die heel cruciaal zijn van je doelen op het gebied van duurzame energie. Maar wij willen wel een zeker volume ontwikkelen, zodat Nederland deel blijft uitmaken van de kennis, de innovatie en de technologie. Ik wacht de brief van de staatssecretaris over artikel 36i REB met veel belangstelling af. Voor mijn fractie is hierbij cruciaal dat wij op een soepele, nette manier de overgang maken van vraag- naar aanbodstimulering. Verder gaat het om de vraag of de 1,3 miljoen huishoudens die nu groene stroom hebben, daarvan in de komende jaren tegen een ongeveer vergelijkbaar tarief kunnen worden voorzien. Ik hoop dat de staatssecretaris daarop expliciet in wil gaan. Ik schort mijn oordeel daarover op. Op het punt van de vollast-uren van de windmolens ben ik niet overtuigd. Aan de kust staat namelijk veel meer wind, en heerst dus een gunstiger regime dan bijvoorbeeld in Limburg. Er ontstaat dan suboptimaal rendement. Aan de ene kant vind ik het zeer toe te juichen dat het tarief voor biomassa naar 4,8 cent gaat, maar hij doet dat voor alle biomassa. Daar zit dus heel veel niet-schone
gehoord de beraadslaging, overwegende dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel MEP de tariefdifferentiatie in biomassaopties gebeurt op grond van de gekozen techniek en dat dit de milieueffecten en de mate van duurzaamheid van de verschillende soorten biomassabrandstof onvoldoende tot uitdrukking brengt; van mening dat de vergoeding voor biomassa gerelateerd zou moeten zijn aan de ’’schoonheid’’ van de brandstof; verzoekt de regering, voor vuile biomassa een tarief van 0 cent/kWh en voor schone biomassa een tarief van 9,7 cent/kWh te hanteren, en als definitie voor schone biomassa de definitie van biomassa in de Europese richtlijn 2001/80 EG te hanteren, en gaat over tot de orde van de dag. De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 22 (28665). De heer Duyvendak (GroenLinks): Ik had de staatssecretaris nog gevraagd, zich in EU-verband voor een tweetal dingen in te zetten. Om te beginnen is dat het in het leven roepen van een Europese standaard voor de leeftijd van duurzame energieinstallaties. Verder zou er in Europa tot een standaard moeten worden gekomen tot een standaard voor schone en niet schone biomassa, wat duurzame energie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
30
opwekking betreft. Ik heb daarvoor twee moties klaarliggen, maar ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af. Er komt immers ook nog een derde termijn. De heer Kortenhorst (CDA): Voorzitter. De staatssecretaris heeft gereageerd op vijf van de zes amendementen. Het kortste amendement op stuk nr. 15 betrof de mechanische energie van warmtekrachtkoppeling. Als de staatssecretaris aangeeft, dit amendement ongeveer te interpreteren als het amendement op stuk nr. 14, is het voor mij duidelijk. Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. De SP is voorstander van producentensubsidies: in 2010 moet 90% van het aanbod bestaan uit duurzaam aanbod. Het voorstel van de heer Duyvendak om langzaam af te bouwen naar die producentensubsidie lijkt ons sympathiek. Ik hoop dat de staatssecretaris daarop in zijn brief ingaat. Ik begrijp de aarzelingen van de staatssecretaris als het gaat om het opnemen van de subsidiebedragen in de wet, maar ik vind zijn toezegging veel te vrijblijvend. Daartussen liggen de voorstellen van de heren Crone en Duyvendak, die ook hun nadelen hebben. Ik houd daarom vast aan mijn amendement. De staatssecretaris heeft keurig uitgelegd, hoe de 8000 uren zijn berekend, zonder daarbij in te gaan op de ongelijkwaardigheid die hierdoor ontstaat. Hoe denkt de staatssecretaris nu over het feit dat twee windmoleneigenaren met dezelfde jaarproductie toch verschillend worden behandeld? Ik overweeg om mijn amendement op dit punt te handhaven. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris wil kijken naar een nadere onderverdeling van de biomassa. De genoemde subsidiebedragen voldoen aan onze vraag. De SP is derhalve tevreden met deze toezegging, alhoewel ook wij het jammer vinden dat wij hiermee ook vuile biomassa subsidie¨ren. Ik hoop dat de staatssecretaris snel komt met de onderverdeling. De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Hij zal begrepen hebben dat mijn fractie de omslag die dit wetsvoorstel voorziet, steunt. Vervolgens moet een en ander geloofwaardig en zorgvuldig worden ingericht en geı¨mplemen-
teerd. De staatssecretaris heeft een bevredigend respectievelijk verhelderend antwoord gegeven op de diverse gestelde vragen. Na de nota naar aanleiding van het verslag bleven die vragen bij ons open. Hoewel ze soms een technisch karakter hadden, waarmee je soms wat verlegen bent, moet het toch gebeuren. Het cruciale moment is natuurlijk, wat uit de weglek naar het buitenland resulteert, waarover een brief komt. Als een belangrijk stuk van wat wij willen bestrijden toch blijft voortbestaan, moet het anders, of daadkrachtiger. Vorige week heb ik een motie ingediend over de visgeleiding langs nieuw te bouwen centrales, respectievelijk bij bestaande centrales, welke motie de eindstreep zal halen. Dus is de regering bij dezen verzocht, het zo te geleiden dat die visgeleidingssystemen er komen. Voor de producenten bij waterkrachtcentrales is dat geen bedrijfseigen kostencomponent, zodat er iets onrendabels bij zit, zodat ik het hier aan de orde heb gesteld. Maar als de staatssecretaris toezegt, te zullen bevorderen dat de motie op de milieulijst komt, is dat een adequaat antwoord op de motie, waarover overigens nog moet worden gestemd. Ik wacht dat af. Mevrouw Giskes (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording. In het begin kwam aan de orde dat je niet tot in het oneindige kunt subsidie¨ren als het om duurzame energie gaat. Ik vind het wel belangrijk om te benadrukken dat je subsidies hebt en subsidies. Bij de exploitatie van het openbaar vervoer hebben wij een soortgelijke discussie, want dat noemen wij ook een subsidie. Het gaat daarbij wel om zaken die heel cruciaal zijn, waarbij wij proberen om de kosten en ook de vergoedingen daar te leggen waar zij thuishoren. Wij zijn nu bezig met alle Nederlanders wat te laten opbrengen teneinde ervoor te zorgen dat duurzame energie wordt geproduceerd. Dat vind ik van een iets andere orde dan zomaar een ’’ordinaire’’ subsidie. Daarom heb ik er niet zoveel moeite mee om datgene te laten gebeuren wat nodig is. Ik sta dan ook positief tegenover de motie van GroenLinks over zonne-energie, want dat terrein moet in Nederland niet worden vergeten.
Afgezien van het feit dat ik alles nog eens tot mij wil laten doordringen, heb ik nog moeite met het antwoord op die vraag over de oude windmolens van voor 1996. Ik geloof dat een concurrentienadeel ontstaat voor de mensen die toevallig een beetje snel waren met windmolens, maar daar moet ik nog wat langer over nadenken. De verklaring voor de vollast-uren, namelijk dat Limburg dan ook kan meedoen, vond ik wel leuk verzonnen. Staatssecretaris Wijn: Nee, het is echt zo. Mevrouw Giskes (D66): Desnoods maak je dan maar zones in Nederland waarvoor verschillende bedragen gelden. Dat hebben wij ook eens gedaan bij de accijnzen op de benzine, want toen hadden wij ook een Zalmstrook langs de grens met Duitsland. Misschien moet er nu een Wijnrank komen als het gaat om die vollast-uren. Verder neem ik aan dat in de brief van de staatssecretaris ook nog een toelichting komt op de voorgestelde tarieven voor biomassa. Ik zou het wel handig vinden als wij ook schriftelijk een toelichting krijgen op die 4,8 cent waarover hij sprak. In de fiscale voorziening die is getroffen totdat de MEP ingaat, is de biomassa er helemaal uitgeknikkerd. Gaat er dan niets mis? Staatssecretaris Wijn: Kunt u dat herhalen? Mevrouw Giskes (D66): De MEP gaat nog niet per 1 januari in. Daarvoor hebben wij dan de fiscale voorziening, maar de biomassa is daarbuiten gelaten. Gaat er dan niets mis met de binnenlandse biomassa? Staatssecretaris Wijn: Ja, in die tussentijd wel. Haast is dus geboden. Mevrouw Giskes (D66): Moeten wij voor die biomassa dan geen tijdelijke voorziening treffen? De heer Hofstra (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris ook voor de uitvoerige beantwoording. Ik verklap geen geheim als ik zeg dat wij ons op hoofdlijnen in de voorgestelde systematiek kunnen vinden. Wij vinden ook dat het de goede kant opgaat met een verschuiving van subsidie aan de consument naar subsidie aan de producent. Wij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
31
houden echter een paar belangrijke vragen over. In de eerste plaats mis ik nog transparantie bij al die verschillende tarieven voor al die verschillende technieken ten aanzien van de doelen en taakstellingen. Ik krijg de indruk dat tarieven hier en daar wat willekeurig zijn vastgesteld. Misschien is deze vraag niet bevredigend te beantwoorden, want ik heb dat al eerder geprobeerd. Wat ik echter ook mis, is de selectie. In Nederland kun je, gelet op ons specifieke klimaat en onze topografie, niet alles doen. Waterkracht, met of zonder viskanalen, is volgens mij helemaal niet kansrijk in Nederland. Laten wij daar dus maar mee ophouden. Dat geldt ook voor zonne-energie. Ik vind het prachtig als men het leuk vindt om een budget van 1 mln euro te hebben om een of andere hoogleraar een prijsvraag te laten organiseren, maar maak er dan geen openeindregelingen van die op termijn ook nog veel geld kunnen kosten. Je moet als overheid ook proberen om een regeling zo te maken, dat de echt kansrijke dingen gebeuren. Ik krijg dan ook graag een specificatie van het budget, mondeling of schriftelijk. Ik blijf er namelijk bij dat de regeling nu royaler is dan het fiscale alternatief. Het fiscale alternatief voldeed volgens de staatssecretaris van Financie¨n aan ons budgettaire criterium. Volgens mij houdt de staatssecretaris nu dus geld over. Als wij echter de berekening zien per techniek (volume x tarief), dan kunnen wij ook veel gemakkelijker evalueren. Ik ben het namelijk wel met de heer Crone eens, dat het wel lang duurt als wij pas na vier jaar evalueren. Als wij een bepaald doel hebben, zouden wij dit met een wat hogere frequentie moeten evalueren. Wat ik heel erg mis, is dat geen zicht wordt geboden op afschaffing van al deze subsidies. Ik herhaal wat ik in eerste termijn heb gezegd, namelijk dat dit tot een situatie moet leiden waarin het zonder subsidies kan. De staatssecretaris was dat met mij eens, maar zag geen mogelijkheid om dat te verwoorden. Misschien zullen wij op dat punt een motie indienen, die dan overigens waarschijnlijk niet door de Kamer wordt aangenomen. Dan kom ik op de 2,9 cent uit de 36i-regeling. De staatssecretaris zei dat het tarief van 8 cent naar 2,9 cent gaat. Dat is inderdaad een sterke
verlaging. Maar 2,9 cent is nog 0,2 cent meer dan de 2,7 cent die grijze stroom in de productiesfeer kost. Het is dus geen wonder dat wij een situatie hebben gecree¨erd waarin de grote distributeurs volgens mij veel verdienen. Ik maak mij sterk dat zij op groene stroom meer verdienen dan op grijze stroom. Het is voor ons ook geen randvoorwaarde dat groene stroom even duur moet zijn. Ik kan mij herinneren dat de Kamer in haar opperste wijsheid besloot om vrijwillig drie ton belastinggeld per jaar extra te betalen voor dezelfde stroom die zij eerder kreeg; dat heeft de Kamer in 1996 besloten, geloof ik. Toen was groene stroom dus duurder. Dat zou in de toekomst ook het geval kunnen zijn. Wij zien de brief van de staatssecretaris, met een specificatie van de 2,9 cent, met veel belangstelling tegemoet. Dan zullen wij vervolgens ons standpunt bepalen. Ik ben het eens met de opmerkingen over de vollast-uren voor de windmolens. In Limburg zet men ze maar op een heuvel, want die heb je daar ook. In Noord-Nederland zijn die windmolens veel effectiever. Misschien kan de staatssecretaris reageren op al die mailtjes die wij kregen van mensen die de indruk wekken dat zij er verstand van hebben en die zeggen dat nu echt dingen misgaan. Als wij daarop zijn reactie krijgen, kunnen wij dat beter beoordelen. De staatssecretaris zei vervolgens nog dat de 9,9 cent is opgebouwd uit de 7 cent en de 2,9 cent. Hij zei dat dit niet in de door mij genoemde tabel stond, omdat ik ten onrechte twee regelingen bij elkaar optelde. Dat doe ik echter niet, maar dat doet de staatssecretaris zelf. In de kop van die tabel staat namelijk: MEP (nieuwe subsidiebedragen) plus artikel 36i. Daar moet dus ergens 9,9 cent staan, maar dat zie ik nergens. In die tarieven wordt nu dus blijkbaar ergens die 7 cent niet gehaald. Als wij toch nog een brief krijgen, dan kan daarin misschien ook worden ingegaan op het door mij genoemde punt van de verbrandingsinstallaties. Het criterium is nu 26,4. Wat verandert er als dat 25 zou zijn of 24? Dan kan de Kamer ook beter beoordelen hoe precies het op dat percentage steekt. Tot slot kom ik op de procedures. Ik vond het mooi wat de staatssecretaris daarover oplas. Ik ben het ook met collega Vendrik eens, dat wij wat
aan die procedures moeten doen. Dat moet ook gebeuren voor de verbreding van wegen, wat de heer Vendrik overigens niet wil maar ik wel. Wij moeten daar dus echt flink mee aan de gang. Misschien dien ik ook op dat punt een motie in. Staatssecretaris Wijn: Voorzitter. De heer Crone zei dat hij van mijn geen toezeggingen had gehoord over de voorhangprocedure. Dat doet geen recht aan mijn reactie op de opmerkingen van de heer Van der Vlies. De heer Van der Vlies vroeg: als wij nu akkoord gaan, zegt u dan toe dat, indien blijkt dat er nog een mankement zit in de voorgestelde subsidiebedragen, u er dan op terugkomt? Die toezegging heb ik gedaan. Een aantal leden vindt een evaluatie na vier jaar wel erg lang duren. Ik zeg toe dat wij een evaluatie zullen maken nadat de wet een jaar in werking is. Eind volgend jaar bespreken wij sowieso de subsidiebedragen voor het jaar 2004. Een jaar na de inwerkingtreding van de wet krijgt de Kamer een evaluatie over hoe het in dat eerste jaar echt verlopen is. Dat is dus ook weer een toezegging aan de heer Crone en anderen. In het amendement op stuk nr. 19 heeft GroenLinks een splitsing gegeven van de biomassasoorten. Je moet echter niet alleen letten op de brandstof, maar ook op de verwerkingstechnieken. Het amendement relateert niet direct aan de onrendabele top. Een goede definitie van ’’schoon’’ en de bijbehorende MEP-vergoeding moeten zorgvuldig worden bepaald, zeker waar het hier gaat om een verankering in de wet. Het kan zijn dat wij daar met het amendement op een bepaalde moment mee onderuitgaan. Daarom stelt het kabinet een tijdelijke regeling voor drie jaar voor. Wij gaan er ook heel hard aan werken, want bepaalde vormen van minder schone biomassa worden nu inderdaad wat overgestimuleerd. Wij proberen zo snel mogelijk passende definities uit te werken, omdat dit waarschijnlijk ook op wetsniveau moet worden vastgelegd. Dat weten wij niet 100% zeker. Dan kom ik op de zonne-energie. De heer Hofstra zegt dat wij ook moeten durven kiezen, dat wij een selectie moeten maken. Met minister Jorritsma is nog besproken welke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
32
selectie moet worden gemaakt, ook op basis van gesprekken die met de markt zijn gevoerd. Daaruit resulteerden biomassa en windenergie. Je moet dan ook op een gegeven moment zeggen: daar kiezen wij voor. Het is al een gigantische klus om de Kyotodoelstellingen te halen. Je moet de euro die je in stimulering van duurzame energie investeert, dan met name op die energiesoorten inzetten waar die euro voldoende opbrengsten heeft. Binnen de duurzame energiesoorten die nu worden gestimuleerd, levert nog steeds niet elke euro exact evenveel CO2-rendement op. Dat komt doordat voor de systematiek van de onrendabele top is gekozen. Er is echter wel een grens gelegd. Als wij naar die grens kijken, dan valt zonne-energie daarbuiten. Dat is dus een duidelijke keuze. De heer Duyvendak vroeg ook of ik mij in EU-verband wil inzetten voor duidelijkheid over bouwjaren van installaties. Er is een EU-richtlijn over garanties van oorsprong. Over een paar weken krijgt de Kamer een wetsvoorstel om die richtlijn concreet te implementeren. Daarmee ontstaat in ieder geval duidelijkheid over de herkomst van de duurzame energie, maar niet over de bouwjaren. De vraag is ook in hoeverre die bouwjaren relevant zijn. De MEP geldt immers alleen voor Nederland en dan zijn de bouwjaren bekend. De REB is gerelateerd aan de vermeden CO2-uitstoot en dan is het bouwjaar niet relevant. De vraag is dus wat dit nu precies aan extra informatie oplevert. Wellicht kunnen wij deze discussie nader voeren aan de hand van het wetsvoorstel voor de implementatie van de EU-richtlijn, dat de Kamer over enkele weken krijgt. De heer Duyvendak (GroenLinks): Die bouwjaren zijn relevant in het geval wij er toch voor kiezen om de 36i-regeling van de REB in stand te laten. Mijn fractie wil die op termijn alleen beschikbaar laten zijn voor nieuwe productiecapaciteit. Daarvoor moet je dan een bouwjaar of iets dergelijks hebben als maat. Staatssecretaris Wijn: Laten wij die discussie voeren aan de hand van de brief die de Kamer nog krijgt. Dan is nog gesproken over de vollast-uren voor windenergie. De MEP-vergoeding wordt gegeven tot een plafond van 18.000 vollast-uren.
Daarboven vervalt de MEP-subsidie. Als een windmolen heel veel draait, houdt na 18.000 uur de stimulering op. Dat is de achterliggende systematiek. De heer Hofstra (VVD): Ik vroeg of de staatssecretaris kan reageren op de mailtjes die wij hebben gekregen. Daarin zegt men namelijk dat dit ertoe leidt dat verschillende minder handige turbinetypes worden ontwikkeld. Dat vinden wij ongewenst. De heer Duyvendak (GroenLinks): Dat snap ik ook wel, want daarmee stimuleer je op een suboptimaal niveau. Waarom zou je extra investeren als daar geen evenredige subsidietoekenning tegenover staat, bijvoorbeeld als je op 23.000 vollast-uren uitkomt. Mevrouw Gerkens (SP): Het gaat om hoeveel uren die molen draait en niet om de hoeveelheid stroom die deze molen opwekt. Staatssecretaris Wijn: Naarmate wij die grens hoger leggen, vallen meer molens erbuiten. Ik kom er in de brief over de 36i-regeling nog nader op terug. De mailtjes waarnaar de heer Hofstra refereerde, zijn mij immers ook niet allemaal bekend. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Kortenhorst over mechanische WKK. Mevrouw Giskes sprak over een concurrentienadeel voor installaties van voor 1 januari 1996. Die installaties waren ook al in het nadeel bij de huidige systematiek of de systematiek die dit jaar nog gold, omdat de REB pas per 1 januari 1996 is ingegaan. Je zou dan nu met terugwerkende kracht alsnog stimuleren voor installaties die toch al waren geplaatst. Dat was dus de overweging. Ik kan mij wel voorstellen dat men het zuur vindt als men in 1995 een installatie voor de opwekking van duurzame energie heeft geplaatst en men daar nooit meer wat voor heeft gekregen. Dat was in het verleden echter ook het geval. De voorzitter: U zei dat u zich aansloot bij het commentaar van de heer Kortenhorst, maar dat ging heel specifiek over zijn amendement op stuk nr. 15. Hij vroeg uw oordeel daarover.
De heer Kortenhorst (CDA): Wij hebben uitvoerig van gedachten gewisseld over het amendement dat ging over WKK-installaties die binnen het hek elektriciteit als tweede energie opleveren. De voorzitter: Uw vraag is helder. De staatssecretaris had volgens mij nog geen reactie gegeven op uw amendement op stuk nr. 15. De heer Kortenhorst (CDA): Volgens mij wel. Op een gegeven moment vroeg ik of ik dat in mijn amendement op dezelfde manier mocht lezen als dat andere, met dien verstande dat de technologie iets anders zal zijn omdat het om mechanische energie ging. Dat werd bevestigd met het internationaal erkende woord ’’oke´’’. Staatssecretaris Wijn: Om alle misverstand te voorkomen geef ik mijn reactie op amendement nr. 15. Dit voorziet ook op WKK in eigen gebruik die dus niet is aangesloten op het net en dus niet invoert. Over dat eigen gebruik heeft de heer Kortenhorst gezegd: bij het andere amendement dat hierover gaat, kom ik sowieso met een ander voorstel voor de verrekeningssystematiek. Ik heb toen gezegd dat ik dat nog niet had gezien, maar dat ik het op mij zou laten inwerken. Het kan namelijk zijn dat dit in de verdere technische uitwerking wellicht problemen oplevert in verband met metingen en dergelijke. Daar kom ik dus nog op terug. In die zin heb ik amendement nr. 15 als organisch beschouwd met dat andere amendement. Ik dank de heer Hofstra voor zijn steun op hoofdlijnen, zoals bijna alle woordvoerders die hebben uitgesproken. Hij had het nog over de afvalverwerkingsinstallaties. Er is gevraagd of daarbij bijvoorbeeld ook de warmteproductie wordt meegeteld. Het antwoord daarop luidt ’’ja’’. Bij de berekening van het rendement van de afvalverwerkingsinstallatie wordt warmteproductie meegerekend, namelijk voor tweederde. Daardoor wordt de drempel van 26% voor AVI’s met warmteproductie eerder gehaald. Als men die rendementseis wil verlagen, bijvoorbeeld naar 25%, dan hoort daar ook een lagere MEP-vergoeding bij. Die zou dan in dit geval uitkomen op 2,1 eurocent. Als wij de rendementseis en de vergoeding niet corresponderend met elkaar laten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
33
muteren, dan voorzien wij gevaren bij de goedkeuring in Brussel. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn tweede termijn. Ik herhaal waarmee ik begonnen ben, namelijk dat ik de Kamer buitengewoon erkentelijk ben voor de voortvarendheid waarmee deze taaie technische materie kon worden behandeld. Ik zie uit naar de verdere behandeling. Ik dank de Kamer voor de steun op hoofdlijnen voor het voorliggende voorstel. De voorzitter: Ik zal mijn eigen bedenkingen bij deze wijze van wetgeving maar achter mijn tanden houden. Ik concludeer wel dat de staatssecretaris morgen voor het einde van de dag een nadere brief aan de Kamer zal sturen. Dan zal de commissie bepalen hoe zij de brief zal behandelen en het verdere wetgevingstraject zal vervolgen. Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid en zijn uitvoerige antwoord. Via hem dank ik ook de hem begeleidende ambtenaren voor hun aanwezigheid. Ik dank alle aanwezigen die het allemaal hebben uitgehouden met ons. Sluiting 22.30 uur.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 37
34