Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
29 325
Maatschappelijke Opvang
Nr. 25
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 februari 2008 Inleiding en samenvatting
Inhoud en opzet van deze Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang De voorgaande jaren stond in de Voortgangsrapportages Maatschappelijke Opvang telkens de uitvoering van het kabinetsstandpunt op het IBO-rapport «De maatschappelijke opvang verstopt» centraal. Dat accent is inmiddels verschoven naar de uitvoering van het Plan van aanpak maatschappelijke opvang (verder het Plan genoemd). Dit zal met de uitbreiding van dat Plan naar de overige centrumgemeenten in de toekomst nog nadrukkelijker het geval zijn. Behalve informatie over de voortgang van het Plan en de uitbreiding ervan naar andere centrumgemeenten, bevat deze rapportage ook een beschrijving van ontwikkelingen die van invloed zijn op de doelstellingen van het Plan. Die beschrijving spitst zich toe op relevante ontwikkelingen op de terreinen maatschappelijke ondersteuning, wonen en zorg, inkomen en dagbesteding. In voorliggende rapportage zijn ook gegevens over de maatschappelijke opvang opgenomen, evenals een beschrijving van de stand van zaken van dossiers waarom tijdens het Algemeen Overleg op 7 juni 2007 door uw Kamer is gevraagd1. Hiermee heb ik aan de toezeggingen die tijdens dat AO gedaan zijn voldaan. Ook wordt met deze rapportage voldaan aan het verzoek van de Kamer aan de minister voor WWI om een beknopte voortgangsbrief over het dossier bijzondere doelgroepen aan de Kamer toe te sturen2. Tegelijkertijd met deze rapportage ontvangt u de antwoordbrief in reactie op de vragen die u mij heeft voorgelegd naar aanleiding van mijn brief van 13 november 20073. 1
Kamerstukken II, 2007–2008, 29 325, nr. 21. Brief van de commissie voor Wonen, Wijken en Integratie, van 4 februari 2008 over Huisvesting van bijzondere doelgroepen, met kenmerk 08-WWI-005. 3 Kamerstukken II, 2007–2008, 29 325, nr. 23. 4 Kamerstukken II, 2007–2008, 28 345, nr. 51.
Het lijkt me goed op te merken dat ik u recent de beleidsbrief «Beschermd en Weerbaar» toegezonden heb4. Daarin staan de prioriteiten voor hulpverlening en opvang voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Deze prioriteiten zijn onder andere gericht op het vergroten van de capaciteit in de opvang, het versterken van de advies- en steunpunten
KST115574 0708tkkst29325-25 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
2
1
huiselijk geweld en het verbeteren van de kwaliteit van onder meer de vrouwenopvang. Ik heb in het AO over huiselijk geweld op 19 december 2007 aangekondigd dat ik in de rapportage over de voortgang van deze voornemens ook de vrouwenopvang zal meenemen. Daarom zal in deze en volgende rapportages over de maatschappelijke opvang de vrouwenopvang alleen aan de orde komen waar het gemeenschappelijke thema’s betreft. Ik stuur deze rapportage mede namens de minister voor WWI, de minister van Justitie en de staatssecretaris van SZW.
Doelstellingen en resultaten Het doel van maatschappelijke opvang is het bieden van een perspectief op een beter bestaan aan mensen die in een opvanginstelling hun toevlucht hebben gezocht. Het is natuurlijk eerst zaak dat voorkomen wordt dat mensen in de opvang terecht komen. Om genoemde doelstelling te bereiken is het nodig dat mensen na hun verblijf in een opvangvoorziening voorzieningen krijgen die hen in staat stellen binnen hun mogelijkheden volwaardig aan de samenleving deel te nemen. In de onderstaande tabel staat het budget dat Rijk en gemeenten inzetten voor de maatschappelijke opvang. In de periode 2000–2007 is het budget voor de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid/OGGz en vrouwenopvang gestegen van € 173 naar € 300 mln. Tabel 1. Financiering van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in 2007 in € mln. Specifieke uitkering maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid Specifieke uitkering vrouwenopvang Stimuleringsregeling advies- en meldpunten huiselijk geweld AWBZ-financiering maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en zwerfjongeren Gemeentelijke bijdragen Eigen betalingen cliënten 1 2
248 52 3 1091 1302 30
Betreft 2006. Onderzoek budgetverdeling maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, IOO, Leiden, 2007.
Het loont om in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang te investeren. Want niet alleen biedt het daklozen, zwerfjongeren en slachtoffers van huiselijk geweld de kans om (weer) mee te doen in de samenleving. Ook draagt het bij aan een veiliger samenleving. Het merendeel van de mensen die onderdak zoeken in een opvanginstelling kampt met meerdere problemen. Het bieden van perspectief op een beter bestaan vraagt daarom een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en zorg, inkomen en dagbesteding. In de afgelopen jaren heeft het Plan aan dat beleid een enorme impuls gegeven. Aan de basis van dat Plan ligt een persoonsgerichte aanpak waarvan de essentie is dat voor de doelgroep van het Plan (feitelijk en residentieel daklozen) een individueel trajectplan wordt opgesteld. Daarin staan persoonlijke doelen op de terreinen wonen, zorg, inkomen, en dagbesteding. De belangrijkste resultaten van Plan van aanpak G4 in 2007 waren: – Leger des Heils meldt terugdringen aantal daklozen met 25%. – Politie meldt in de G4 een rustiger straatbeeld en fors minder overlastmeldingen. – Veldwerk in de G4 meldt minder tot nagenoeg geen buitenslapers meer. – Dak- en thuislozen en hun vertegenwoordigers erkennen dat het Plan werkt. – Goed nabuurschap in de wisselwerking met de buurt bij realisatie van nieuwe voorzieningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
2
– – – –
Duurzaam Verblijf GGZ Drenthe 100% bezet. Financiële ontschotting tussen gemeenten en zorgkantoor. Convenanten gemeente, zorgkantoor en aanbieders afgesloten. Centrale toegang en registratie cliëntvolgsysteem in G4 verder uitgebreid.
Na (pas) ruim een jaar moet worden geconstateerd dat de resultaten indrukwekkend zijn. Het uiteindelijke doel is dakloosheid sterk te verminderen. Het is daarom verheugend dat meeste andere centrumgemeenten aan de vooravond staan van uitvoering van hun plannen op dit terrein: de Stedelijke Kompassen. Ook voor zwerfjongeren is een persoonsgerichte aanpak nodig. De uitkomsten van het rapport van de Algemene Rekenkamer onderstrepen die noodzaak1. Ik wil daarom dat gemeenten in die Kompassen ook aangeven hoe zij een samenhangend beleid voor zwerfjongeren gaan uitvoeren. Naast de handreiking die ik eind 2007 aan gemeenten heb toegezonden wordt er een project uitgevoerd waarin gemeenten hulp krijgen bij het opzetten van een samenhangend beleid. Ontwikkelingen op verschillende beleidsterreinen beïnvloeden de doelstelling van de maatschappelijke opvang. Hieronder staan de belangrijkste resultaten op die terreinen: – de afspraak over de invoering van een nieuwe verdeelsleutel voor de maatschappelijke opvang, het verslavingsbeleid en de OGGz per 1 januari 2009; – de GSB-prestatieafspraken voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid liggen op schema; de middelen die de centrumgemeenten hebben gekregen voor het voeren van OGGzbeleid heeft de regierol van deze gemeenten versterkt; – de overgangsregeling die getroffen is vanwege het schrappen van de grondslag psychosociaal voor de functie ondersteunende begeleiding algemeen waardoor de uitvoering van het Plan daarvan geen hinder behoeft te ondervinden; – de handreiking voor de realisatie van woonvoorzieningen voor bijzondere groepen; de versterking van het beleid voor de aanpak van de schuldenproblematiek; – de hardheidsclausule in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen die de toegang tot een schuldsaneringsregeling voor verslaafden verbeterd heeft; – uitbreiding van aantal voorzieningen voor zwerfjongeren en de concrete voornemens hulpverlening en een sluitende keten voor zwerfjongeren te verbeteren; – de overeenstemming van Justitie met de «DEMO-instellingen» over de financiering van hun nazorgtrajecten; – de start van het Kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang bij ZonMW.
1
Kamerstukken II, 2007–2008, 31 323, nr. 1.
Uit het bovenstaande kan de conclusie getrokken worden dat het Rijk de randvoorwaarden voor een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen, zorg, inkomen en dagbesteding verbeterd heeft. In de afgelopen periode heeft het accent daarmee sterk gelegen op het scheppen van voorwaarden om gemeenten en instellingen beter in staat te stellen cliënten in de opvang perspectief te bieden. Ik vind het belangrijk om nu te bezien in hoeverre het gevoerde beleid ook daadwerkelijk bijdraagt aan dat perspectief. Want het beleid is niet af wanneer mensen niet meer tegen hun wil op straat verblijven en de overlast sterk verminderd is. Er is meer nodig om ervoor te zorgen dat mensen volwaardig mee kunnen doen in onze samenleving. Ook vind ik het belangrijk dat voorkomen wordt dat mensen in kwetsbare omstandigheden terecht komen in de maatschappelijke opvang. Daarom
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
3
wil ik de komende jaren het welzijn van de cliënt en de preventie van dakloosheid meer accent geven. Ik verwacht dat gemeenten met het Stedelijk Kompas hieraan een verdere impuls zullen geven. § 1 Plan van aanpak en Stedelijk Kompas
Plan van aanpak Het plan van aanpak Maatschappelijke Opvang heeft geleid tot veel positieve dynamiek. Zorgcentrum De Stek sluit haar deuren. Vijf jaar na opening hebben dakloze harddruggebruikers de opvang en zorg van dit zorgcentrum te Utrecht niet langer nodig. De meesten van hen hebben een thuis gevonden in een van de hostels, de woonvoorzieningen voor verslaafde daklozen in Utrecht. De sluiting van De Stek markeert het succes van de Utrechtse aanpak van verslaafde dak- en thuislozen. De leefsituatie van verslaafden is verbeterd. De overlast is afgenomen door de opvang en zorg in zorgcentra. Projecten als de heroïne op medisch voorschrift voor 45 zogeheten uitbehandelde verslaafden en de huisvesting van ruim 120 dakloze verslaafden in hostels waren daarbij belangrijk. De sluiting van De Stek is dan ook een mijlpaal. Het is niet langer nodig om verslaafde daklozen zorg te bieden in het centrum van Utrecht, zoals in 2002 via drie voorzieningen voor 250 pashouders nodig was. Veel verslaafden zijn doorgestroomd naar de hostels, waarmee een traject naar intensievere zorg en herstel voor hen kon worden ingezet. Vanaf eind 2007 is er nog één voorziening nodig voor ongeveer 100 pashouders. Dit aantal zal afnemen tot ongeveer 80 als begin 2008 een tijdelijk hostel in Overvecht een thuis biedt aan 25 bewoners. Voor de resterende 80 pashouders zoekt de gemeente samen met Centrum Maliebaan verder naar mogelijkheden voor huisvesting.
De extra gelden die vanwege het plan zijn vrijgekomen, hebben geleid tot een uitbreiding van voorzieningen voor de doelgroep. Zo hebben zorgkantoren sinds de start € 51,6 mln. aan nieuwe AWBZ-voorzieningen gecontracteerd. Daarnaast hebben de vier grote steden de uitbreiding van flankerende intramurale en extramurale voorzieningen (o.a. schuldhulpverlening, dagactiviteiten, woonbegeleiding) gefinancierd. Zij hebben hun financiële inzet opgevoerd, zoals was afgesproken bij de start van het Plan. In 2007 hebben alle vier de steden onderdelen van de persoonsgerichte ketenaanpak gerealiseerd. Zij hebben een centrale aanmelding, waar de doelgroep van het Plan zich dient te melden alvorens er een zorgverleningtraject kan worden uitgestippeld. Lokale zorgnetwerken zijn en worden uitgebreid om cliënten die nog niet bekend zijn op te sporen en bekende cliënten (ambulant) te begeleiden. Ook op het terrein van de registratie en het volgen van de werkzaamheid van het plan in de G4 zijn de eerste resultaten bereikt. De G4 maken gebruik van het Aanmeldingsen Diagnoseformulier (ADF). In dat formulier worden nu G4-breed gestandaardiseerde vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de hoofddoelen van het plan: – iedere cliënt krijgt een trajectplan met persoonlijke doelen op de terreinen wonen, zorg, inkomen, en dagbesteding; – dakloosheid ten gevolge van uithuiszetting, detentie of uitval uit zorginstellingen komt vrijwel niet meer voor en bij een groot deel van de doelgroep is overlastgevend gedrag verminderd. Het Cliëntvolgsysteem (CVS) in de G4 is vol in ontwikkeling. Dit systeem is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
4
De G4 hebben nu ongeveer 3000 cliënten in traject. Er is sprake van een doorstroom van laagwaardige (nachtopvang) naar hoogwaardiger opvang (woonvormen waar cliënten voor langere tijd kunnen verblijven). Dat komt overeen met signalen van de Federatie Opvang en het Leger des Heils over een relatieve daling van benodigde nachtopvang ten opzichte van eerdere jaren. Ook lijkt er sprake van een daling van het aantal uithuisplaatsingen. Het Plan bevat 13 instrumenten om gemeenten in staat te stellen binnen de bestaande mogelijkheden effectiever beleid te voeren. De conclusie kan luiden dat de instrumenten hun nut hebben bewezen bij het uitvoeren van het plan in de G4. De inhoud is veelal aangepast aan de – vaak weerbarstige – praktijk en lokaal ingekleurd. Zonder uitzondering zijn er op de thema’s waarop de instrumenten betrekking hadden inmiddels concrete stappen gezet en kan het instrument worden beschouwd als geïmplementeerd. Enkele voorbeelden: Drie van de vier steden gebruiken het modelconvenant gegevens-uitwisseling. Alleen Rotterdam heeft bestaande eigen protocol gehandhaafd. Alle steden maken gebruik van het protocol preventie huisuitzettingen, het model aanpak schuldhulpverlening & schuldsanering en een regeling voor dagloon projecten. Ook hier hebben drie van de vier de modelaanpak onverzekerdheid en budget gevolgd. Amsterdam heeft de Parkpolis ontwikkeld: polis die onverzekerden een snelle toegang tot ziektekostenverzekering geeft in afwachting van regeling uitkering e.d. Parkpolis Amsterdam start een pilot van een jaar waarbij zij zorgverzekeringen aanbiedt aan 100 onverzekerde dak- en thuislozen. Het gaat hierbij om een kleine groep zware zorgmijders die zich volledig onttrekken aan hulpverlening terwijl zij dit wel nodig hebben (maken geen gebruik van nachtopvang, vragen geen daklozenuitkering aan en slapen in zelfgemaakte onderkomens of op banken in het park). De gemeente betaalt per verzekerde een premie van € 108,85 per maand voor een collectieve basisverzekering bij Agis met een uitgebreide aanvullende verzekering. Deelnemers aan de Parkpolis zullen aangemeld worden door onder meer instellingen voor maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg en de GGD.
Stand van zaken uitbreiding naar andere centrumgemeenten Het Trimbos-instituut heeft de stand van zaken en de voortgang van de Stedelijk Kompassen bij de centrumgemeenten geïnventariseerd. Daaruit trek ik de conclusie dat alle centrumgemeenten zich inzetten om een plan van aanpak maatschappelijke opvang tot stand te brengen. Belangrijkste knelpunten daarbij lijken de onduidelijkheid over de (AWBZ)financiering te zijn én het contact met de zorgkantoren. Om de centrumgemeenten te ondersteunen voert de VNG een door VWS gefinancierd ondersteuningsprogamma uit. In dat kader is een Stappenplan Stedelijk Kompas opgesteld (december 2007). Dit stappenplan volgt de doelstelling en systematiek van het Plan van Aanpak van de G4 en is een handreiking voor gemeenten bij het opstellen van hun eigen plan. Het komt tegemoet aan de verschillende inhoudelijke vragen die bij de gemeenten leven. De plannen moeten voor 1 april 2008 worden ingediend. Ik heb de gemeenten gemeld dat in beginsel dezelfde financiële condities als voor de G4 gelden. Maar deze verzekering lijkt niet voldoende te zijn om de zorgen van de gemeenten weg te nemen. Dit kan samenhangen met de soms moeizame relatie met het lokale zorgkantoor. Ik ben dan ook voornemens om de zorgkantoren nog deze maand aan te sporen met de gemeenten afspraken te maken over de Stedelijke Kompassen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
5
§ 2 Maatschappelijke ondersteuning
Afspraak over verdeelsleutel maatschappelijke opvang In 2007 is er veel aandacht uitgegaan naar de verdeelsleutel voor de specifieke uitkering maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz) die 43 centrumgemeenten jaarlijks ontvangen. Al eerder hadden Rijk en gemeenten vastgesteld dat er sprake is van een scheve verdeling die geen recht doet aan de huidige opgave van iedere centrumgemeente. Het gevolg is dat er grote verschillen bestaan in mate waarin een centrumgemeente eigen middelen inzet voor de maatschappelijke opvang. De belangrijkste oorzaak van de scheve verdeling is dat de middelen voor 80% op historische gronden verdeeld wordt. De verdeling van de resterende 20% gebeurt op basis van een verdeelsleutel die de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) in 1999 heeft ontworpen. Over de uitkomsten van een onderzoek van een extern bureau naar een nieuwe verdeelsleutel kon in 2007 geen overeenstemming bereikt worden. De meeste gemeenten vonden het uiteindelijk onjuist om uit te gaan van de bestaande gemeentelijke kosten voor de maatschappelijke opvang. Zij gaven de voorkeur aan een model dat uitgaat van de vraag. In september 2007 heb ik daarom met de VNG afgesproken gezamenlijk te gaan werken aan een vraaggestuurd model. De intentie is dat het model met ingang van 2009 gefaseerd wordt ingevoerd. Indien dat niet mogelijk is, wordt met ingang van 2009 de huidige verdeelsleutel gefaseerd voor de gehele uitkering toegepast. In een brief heb ik op 11 januari 2008 – in overleg met de VNG – de centrumgemeenten op de hoogte gebracht van de gezamenlijke aanpak. De komende maanden werken het ministerie van VWS en de VNG de kernelementen van het model (vraaggestuurd, preventie en goed gedrag belonen) uit. Hiervoor worden ook de gegevens gebruikt die ten grondslag liggen aan de Stedelijke Kompassen die de centrumgemeenten voor 1 april 2008 zullen opstellen. Tijdens de uitwerking vindt regelmatig terugkoppeling plaats naar de centrumgemeenten. Begin april 2008 vindt er bestuurlijk overleg plaats tussen VWS en de VNG over de stand van zaken. Belangrijk zal dan zijn vast te stellen of de Stedelijke Kompassen en de daarvoor gebruikte gegevens voldoende realistisch en adequaat zijn om op basis daarvan verdeelcriteria op te stellen. De bedoeling is om vervolgens in juni 2008 ten principale te besluiten over een verdeelmodel, en in augustus 2008 over de fasering daarvan ten behoeve van de september circulaire. Net als in 2007 krijgen de G4 een bedrag van € 15 mln. vooruitlopend op de uitkomsten van de herverdeling. De G4 financieren daarmee deels de uitbreiding van de gemeentelijke voorzieningen in het kader van het Plan.
1 2
Kamerstukken II, 2003–2004, 29 325, nr. 1. Kamerstukken II, 2007–2008, 30 128, nr. 15.
GSB-prestatieafspraken liggen op schema De belangrijkste doelen uit het kabinetsstandpunt over het IBO-rapport «De maatschappelijke opvang verstopt» waren het bevorderen van de doorstroom uit de opvang en het uitbreiden van het aantal veilige plaatsen vrouwenopvang1. Daarover heeft het vorige kabinet in 2004 prestatie-afspraken gemaakt met de 27 centrumgemeenten die vallen onder het grote stedenbeleid. Zij ontvangen sinds 2005 de middelen voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid, vrouwenopvang en (sinds 2007) de OGGz via de Brede Doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid (BDU SIV). In 2007 hebben steden de tussenbalans van deze afspraken opgemaakt2. Daaruit bleek dat de meeste gemeenten met hun prestatieafspraken op koers liggen. Voorts zijn de doelstellingen en ambities op het terrein van maatschappelijke opvang bij de G4 gelijkgeschakeld met die uit het Plan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
6
Dit kabinet wil met de andere steden een soortgelijke afspraak maken, namelijk de hierboven beschreven Stedelijke Kompassen. Ik heb de betrokken steden laten weten dat, indien zij voor 1 april 2008 geen Kompas hebben ingediend, zij over de OGGz-middelen apart prestatieafspraken moeten maken.
OGGz-middelen versterken regierol gemeenten Sinds 1 januari 2007 krijgen de centrumgemeenten € 60.6 mln. voor de financiering van activiteiten die ten dienste staan van de toeleiding naar zorg (signaleren, opsporen, contact leggen én contact houden, het toeleiden zelf en de ongevraagde nazorg). Doel hiervan is meer zorgmijders in zorg te krijgen en daarmee verloedering en overlast te bestrijden. Een ander doel is om de regierol van gemeenten te versterken. De uitkomsten van een onderzoek naar de ervaringen in het eerste jaar stemmen hoopvol over het realiseren van deze doelen1. Veel centrumgemeenten geven duidelijk aan dat de overheveling van de OGGzmiddelen voor toeleiding helpt bij het verbeteren van hun regiefunctie voor deze doelgroep. De middelen zijn voor 75 tot 100% ingezet voor het daarvoor bestemde doel, te weten toeleiding naar zorg. De samenwerking met betrokken partijen is verstevigd, in het bijzonder met de GGz-instellingen. Maar de gemeenten hebben ook knelpunten ervaren. Het gaat dan om het goed afbakenen van de OGGz, collectieve GGz-preventie en AWBZ, het ontbreken van informatie (bijvoorbeeld van zorgkantoren), de terughoudende rol van het zorgkantoor en hoe om te gaan met de claims van GGz-instellingen (welke financiële claim kunnen GGz-instellingen neerleggen bij centrumgemeenten op het gebied van toeleiding). Ongeveer de helft van de centrumgemeenten heeft nog behoefte aan ondersteuning. Het gaat dan vooral om ondersteuning bij de ervaren knelpunten. Het onderzoeksrapport bevat ook aanbevelingen die in het verlengde liggen van deze ondersteuning (zoals het bevorderen van het uitwisselen van ervaringen of het ontwikkelen van een handreiking). Het rapport over de inventarisatie heb ik aangeboden aan de centrumgemeenten. Verder zal ik in overleg met betrokken partijen, zoals Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland nagaan hoe ik tegemoet kan komen aan de aangegeven behoefte aan ondersteuning. Ik zal daarbij aansluiten bij ontwikkelingen op het gebied van het Stedelijk Kompas. § 3 Zorg
Ontwikkelingen in de AWBZ Het kabinet heeft geconstateerd dat door de toenemende kosten een aantal aanpassingen in de AWBZ nodig is om de kosten terug te brengen tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Twee daarvan hebben betrekking op de maatschappelijke opvang.
1
Wijze van besteding OGGz-middelen voor toeleiding door centrumgemeenten, Hoeksma, Homans & Menting, november 2007.
De eerste is het per 1 januari 2008 schrappen van de psychosociale grondslag voor de functie ondersteunende begeleiding algemeen (OB-a). In 2008 blijven de bestaande indicaties geldig tot uiterlijk 1 januari-2009, tenzij ze eerder aflopen. Het gevolg van de maatregel is dat mensen met psychosociale problemen in het kader van de Wmo vaker een beroep zullen doen op door gemeenten gefinancierde voorzieningen. Het overwegende deel van deze mensen behoort tot de doelgroep van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Om te voorkomen dat de maatregel de uitvoering van het Plan en de Stedelijke Kompassen in de weg zou staan, heb ik besloten gemeenten voor de gevolgen van deze maatregel te compenseren. Ik hevel daarom het relevante bedrag dat in de AWBZ vrijkomt uit hoofde van het schrappen van de aanspraak volledig over naar gemeenten. Met ZN, VNG en de Federatie Opvang heb ik bezien hoe deze maatregel in 2008 zo uitgevoerd kan worden dat een bepaalde mate van continuïteit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
7
gewaarborgd is en tegelijk een zorgvuldige overgang in 2009 tot stand komt. Daartoe zijn afspraken gemaakt waarvan de kern is dat zorgkantoren in 2008 de inkoop van ondersteunende begeleiding voor instellingen ten behoeve van nieuwe cliënten kunnen blijven doen, aanbieders voor de intake van die cliënten het CIZ-protocol opvang gebruiken, het CIZ dat protocol beschikbaar stelt en advies geeft over de zorgverlening en gemeenten het zorgkantoor voor de inkoop mandateren. In maart 2008 zal ik bezien of in de uitvoering van de afspraken knelpunten zijn ontstaan. De maatregel heeft geen gevolgen voor de regierol die de steden vervullen bij de uitvoering van het Plan. Sterker, ik verwacht dat de maatregel ertoe leidt dat zij hierdoor vanaf 2009 nog beter de regie kunnen voeren. De tweede maatregel is dat ik besloten heb de AWBZ-middelen voor het Plan niet langer «geoormerkt» beschikbaar te stellen. In 2006 en 2007 heeft het ministerie van VWS zo de zorgkantoren in staat gesteld productie-afspraken te maken met zorgaanbieders voor het Plan. Tegelijkertijd was de verwachting dat door het oormerken relatief eenvoudig de inzet van deze middelen gemonitord zou kunnen worden. Echter, gegeven de financiële problemen in de AWBZ, vind ik het niet langer verantwoord om op voorhand een bedrag te oormerken waarvan niet vaststaat dat dat in zijn geheel aangewend gaat worden voor het doel waarvoor het geoormerkt wordt. Ik wil binnen de AWBZ niet de ene doelgroep boven de andere stellen zetten. Voor iedereen geldt het recht op zorg. Het gevolg van deze maatregel mag niet zijn dat de zorgkantoren niet meer in staat zijn productieafspraken te maken om het Plan of de Stedelijke Kompassen bij de andere gemeenten uit te voeren. Er is in de contracteerruimte rekening gehouden met de productie 2007, de toelating van nieuwe capaciteit en kapitaallasten. Er is bij het bepalen van de groeiruimte voor 2008 rekening gehouden met de verdere toename als gevolg van de uitvoering van het Plan en de uitbreiding ervan naar andere gemeenten. Ik heb de zorgkantoren in de G4 hierover geïnformeerd. Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet volgen om te voorkomen dat er onbedoelde gevolgen optreden. § 4 Wonen Geschikte huisvesting is een noodzakelijke voorwaarde om een beroep op de maatschappelijke opvang te voorkomen of de doorstroom te beïnvloeden. De uitvoering van het huisvestingsbeleid is gedecentraliseerd. De regierol ligt bij gemeenten: zij stellen de huisvestingsbehoeften van hun inwoners vast, en maken afspraken met corporaties en ontwikkelaars om aan die behoeften tegemoet te komen. Corporaties hebben op grond van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) de maatschappelijke taak om hun doelgroep (lagere inkomens) te huisvesten; dak- en thuislozen behoren tot die doelgroep. Zij doen dit in het algemeen is samenwerking met gemeentelijke diensten en/of opvanginstellingen, die de zorg en/of begeleiding van de bewoners voor hun rekening nemen. Het Rijk heeft daarbij een ondersteunende rol: faciliteren en stimuleren waar mogelijk; aanspreken op verantwoordelijkheden waar nodig. Hieronder staat een aantal projecten beschreven waarmee het Rijk gemeenten, corporaties en opvanginstellingen ondersteunt in het realiseren van geschikte huisvesting. Ook stimuleert het Rijk dat het aantal huisuitzettingen zoveel mogelijk wordt teruggedrongen, zodat dakloosheid wordt voorkomen. De conclusie is dat het aanbod van huisvesting voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang toeneemt, niet in de laatste plaats door een vruchtbare samenwerking tussen steeds meer corporaties en opvanginstellingen. Tegelijkertijd is er een daling zichtbaar van het aantal huisuitzettingen door corporaties, van 8 100 in 2005 naar 7 500 in 20061. 1
Bron: Aedes Bedrijfstakinformatie 2006.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
8
Zilveren Woonladder De minister voor WWI en ik hebben in 2007 voor de tweede keer een prijsvraag uitgeschreven voor het beste initiatief in het souterrain van de woningmarkt, met als prijs de «Zilveren Woonladder». Deze prijsvraag heeft tot doel een stimulans te geven aan vormen van huisvesting en opvang, die niet tot de reguliere woningmarkt behoren. In 2007 was het thema jongeren. Het project Jongeren Aan Zet Zeecontainerdorp in Amsterdam heeft de prijs gewonnen. Ook in 2008 zullen de minister voor WWI en ik weer een Zilveren Woonladder uitreiken. JAZ Zeecontainerdorp is een initiatief van Woonstichting De Key met Stichting Jongeren aan Zet, ROC ASA, Gemeente Amsterdam (stadsdeel Westerpark) en Combiwel. Het project is een «levensschool», waar MBO-leerlingen werken, leren en leven in een dorp gebouwd van zeecontainers. De jongeren regelen het bestuur van het dorp en de bedrijven op het terrein grotendeels zelf. Het Zeecontainerdorp komt op het terrein van een voormalig ROC aan de Turbinestraat in Amsterdam.
Geef Opvang de Ruimte Eind 2007 hebben Aedes (vereniging van woningcorporaties) en de Federatie Opvang een vervolg op het project Geef opvang de ruimte opgestart. Bij het vorige project lag de nadruk op het realiseren van (voldoende) huisvesting, waar cliënten uit de opvang naar konden doorstromen. Dit vervolgproject heeft een bredere invalshoek: het gaat om wonen en meedoen. Tijdens een inhoudelijke themabijeenkomst is gesproken over de bijdrage die opvanginstellingen kunnen leveren aan het vergroten van de sociale kwaliteit in wijken. Dat zal begin 2008 leiden tot een concreet advies aan de minister voor WWI. Huisvesting bijzondere doelgroepen Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met de Federatie Opvang, VNG, Aedes, de ministeries van BZK en VWS en SEV-Realisatie een handreiking ontwikkeld ter ondersteuning aan alle partijen die betrokken zijn bij «woonvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen». De handreiking bevat praktische tips en methoden en laat recente leerervaringen zien. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) ondersteunt zeven gemeenten en corporaties die (willen) experimenteren met Skaeve huse, naar Deens voorbeeld. We moeten daarbij denken aan kleinschalige, locatiespecifieke oplossingen als wooncontainers, woonboten, afgelegen boerderijen en portocabins. Mensen met afwijkende leefwijzen kunnen daarin niet langer anderen overlast bezorgen. Een beperkte begeleiding is hierbij onvermijdelijk. Afgelopen jaar is in Amsterdam de eerste Skaeve Huse bewoond. § 5 Reïntegratie Het uiteindelijke doel is dat daklozen weer volwaardig meedoen aan de samenleving. Het oplossen van financiële problemen – vaak een belangrijke oorzaak waardoor mensen dakloos raken – is daarvoor noodzakelijk. Anders kunnen cliënten uit de opvanginstellingen niet doorstromen naar meer permanente huisvesting. Hieronder staat het kabinetsbeleid beschreven om de schuldenproblematiek aan te pakken, in het bijzonder voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang. De conclusie is dat zeker ook in het kader van het Plan voor deze groep veel meer gedaan wordt dan in het verleden. Dat geldt als het om daklozen gaat in mindere mate voor werk en activering. Uit mijn ondersteuning van het Homeless World Cup-project kunt u
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
9
opmaken dat ik werk en activering ook voor daklozen belangrijk vind. Ik zal verder nagaan in welke mate opvanginstellingen ook inzetten op activering.
Maatregelen om schuldenproblematiek aan te pakken Het kabinet heeft op 19 oktober 2007 de Tweede Kamer een brief gezonden waarin het een groot aantal maatregelen heeft benoemd voor de aanpak van de toenemende schuldenproblematiek In Nederland1. Eén daarvan is een onderzoek dat antwoord moet geven op de vraag of voor een verdere versterking van de schuldhulpverlening ingrepen nodig zijn in de opzet en inrichting van de schuldhulpverlening. De aanleiding voor dit onderzoek is de constatering dat het volgens het kabinet mogelijk is de effectiviteit van schuldhulpverlening verder te vergroten. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek besluit het kabinet welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De resultaten van het onderzoek worden medio 2008 verwacht. Naast het onderzoek staan in de brief ook maatregelen die overkreditering moeten voorkomen. Het probleem van schuldenaars is vaak niet alleen dat zij een problematische schuld hebben. Ook kampen zij met psychosociale problemen. Daarom is in deze situaties een integraal hulpaanbod geboden, waarbij niet alleen de financiële situatie maar ook de psychosociale problematiek wordt aangepakt. Dit speelt nadrukkelijk bij de meeste daklozen. In het kader van het Plan (zie § 2) hebben de G4 extra investeringen gedaan op het terrein van de schuldhulpverlening aan daklozen. Amsterdam heeft bijvoorbeeld 1200 extra trajecten inkomensbeheer en 1300 extra trajecten schuldhulpverlening ingekocht voor de doelgroep van het Plan Bovendien heeft de stad tijdelijk tien extra klantmanagers aangesteld om deze trajecten te leveren. Een ander voorbeeld van schuldhulpverlening aan daklozen is het Stadsgeldbeheer (SGB) in Utrecht. Daar blijkt – net als in andere regio’s – veel behoefte te bestaan aan materiële hulp, vooral voor burgers die zich in de marge van de samenleving bevinden. Het SGB bedient vrijwel zonder uitzondering langdurig kwetsbare mensen. Deze worden voor een groot deel verwezen door andere instellingen. De meest voorkomende verwijzers naar het SGB zijn organisaties in de maatschappelijke opvang, verslavingszorg en organisaties gericht op dak- en thuisloze jongeren. Andere steden zijn geïnteresseerd in deze aanpak. Daarom heeft de staatssecretaris van SZW geld beschikbaar gesteld om via een publicatie in het najaar van 2008 de methodiek van SGB toegankelijk te maken voor andere gemeenten en organisaties, zodat andere steden een vergelijkbare aanpak kunnen organiseren.
1
Kamerstukken, 2007–2008, 24 515, nr. 119.
Incassoproblematiek In het Algemeen Overleg van 7 juni 2007 heb ik toegezegd dat ik het vraagstuk van de incassoproblematiek van daklozen zou bespreken met de minister van Justitie en de staatsecretaris van SZW. Dat overleg heeft plaatsgevonden. Afgesproken is dat er een gezamenlijke verkenning plaatsvindt naar de mogelijkheden van kwijtschelding, onder voorwaarden. Die heeft inmiddels geresulteerd in de volgende uitkomst. Per 1 januari 2008 is een wijziging van de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) in werking getreden. Het is dan voortaan aan de verzoeker van sanering om aan te tonen (artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet (Fw)) dat hij of zij in staat en bereid is om een schuldsaneringsprocedure te ondergaan en de goede trouw aannemelijk te maken ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuldenlast. Hiermee verschuift de bewijslast naar de schuldenaar-verzoeker. Dit zou ongunstig zijn voor dak- en thuislozen met schulden. Er is echter ook een hardheidsclausule opgenomen in de wet. Daarin staat dat een schuld-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
10
saneringsregeling wel kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Dit geeft de rechter de mogelijkheid om bijvoorbeeld bij verslavingsproblematiek toch een gunstige toelatingsbeslissing te nemen, indien een stabiele leefsituatie aantoonbaar gewaarborgd is. Een trajectplan, zoals in het Plan van de G4 (zie § 2) kan zo’n stabiele leefsituatie aantonen. Zo kunnen dak- en thuislozen die een trajectplan hebben, wél gebruik maken van een schuldsaneringsregeling. Gelet hierop is nu geen aanleiding om een regeling voor kwijtschelding van boetes op te stellen.
Reïntegratie Zoals hiervoor beschreven, vind ik het belangrijk dat cliënten in de opvang weer perspectief krijgen om volwaardig mee te kunnen doen. De praktijk leert dat cliënten ook als aan voorwaarden als huisvesting, zorg en inkomen voldaan is, moeite hebben met het maken van de laatste stap. Ik vind het daarom belangrijk dat opvanginstellingen ook steeds vaker activiteiten ontplooien op het terrein van de sociale activering. In dat licht heb ik besloten financiële ondersteuning te geven aan de Stichting Meer dan voetbal voor hun project «Dutch Homeless Cup». Doel van dit project is om door voetbal de maatschappelijke activering van de deelnemers te bevorderen. Naar aanleiding van de internationaal succesvolle Homeless World Cup, start de stichting Meer dan Voetbal een nationale voetbalcompetitie voor dak- en thuislozen. Deze competitie heeft enerzijds het doel om het imago van dak- en thuislozen te verbeteren en anderzijds het doel om de deelnemers te laten reïntegreren in de maatschappij. Het voetbal is voor iedere deelnemer een aanvulling op zijn of haar reïntegratietraject. In samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties gaat het Leger des Heils, binnen de huidige reïntegratietrajecten van de deelnemers, de koppeling maken naar het voetbal. Tevens wordt er een uitzendbureau aan het project gekoppeld om de stap van reïntegratie naar betaald werk zo soepel mogelijk te laten verlopen. Op deze manier moet er voor iedere deelnemer een optimaal traject worden ontwikkeld.
De persoonsgerichte aanpak die aan de basis ligt van het Plan (zie § 2) leidt ertoe dat voor het eerst de groep daklozen structureel in kaart wordt gebracht. Dit biedt een kans om meer dan tot nu toe weten te komen over deze doelgroep. Inzicht in de vraag wat werkt voor wie ontbreekt. Daarvoor is een representatief, longitudinaal onderzoek nodig. Omdat ik wilde weten of op basis van de in kaart gebrachte doelgroep van het Plan een dergelijk onderzoek mogelijk is, heb ik een verkenning laten uitvoeren. Gekeken is naar het draagvlak bij de betrokken belanghebbenden en naar de mogelijkheden en beperkingen van een cohortonderzoek onder daklozen. Conclusie van deze verkenning is dat er draagvlak is voor een longitudinaal onderzoek onder daklozen, mits het perspectief van deze groep centraal staat. En een dergelijk onderzoek moet vooral informatie opleveren die praktisch bruikbaar is. De in kaart gebrachte doelgroep van het Plan biedt de mogelijkheid om een cohort samen te stellen en respondenten te volgen. De verkenning sluit af met een pakket van eisen voor een cohortonderzoek in de maatschappelijke opvang. Dit pakket is te gebruiken bij een mogelijke aanbesteding voor het onderzoek. Gegeven de uitkomsten van deze verkenning en het feit dat een dergelijk onderzoek aansluit bij mijn wens het perspectief van de cliënt centraal te stellen, heb ik besloten een aanbestedingstraject daarvoor in gang te zetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
11
§ 6 Zwerfjongeren en kinderen in de opvang Centrumgemeenten maatschappelijke opvang hebben in de afgelopen jaren de voorzieningen voor zwerfjongeren uitgebreid1. Dat blijkt uit de stijging van het aantal centrumgemeenten dat beschikt over vier of vijf soorten voorzieningen in de keten: preventie, signalering, opvangvoorzieningen, hulpverlening/begeleiding en vervolgtrajecten/nazorg. In 23 van de 43 centrumgemeenten zijn zelfs alle soorten voorzieningen aanwezig. Ook ben ik blij te zien dat 13 centrumgemeenten sinds 2004 een nieuwe probleemanalyse hebben gemaakt en 21 wijzigingen in hun beleid hebben doorgevoerd. Bovendien zijn er 34 gemeenten die concrete plannen hebben om de hulpverlening aan zwerfjongeren uit te breiden dan wel om andere activiteiten voor jongeren stimuleren. Ik vind voldoende opvang en hulpverlening en een sluitende keten voor zwerfjongeren belangrijk. Ik heb in mijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer en schriftelijke reactie op het rapport aan uw Kamer van 21 januari 20082 aangegeven dat ik daartoe de volgende maatregelen neem. • Ik ga de Stedelijke Kompassen toetsen op de aandacht voor zwerfjongeren. Een voorbeeld hoe deze aandacht eruit kan zien, levert Rotterdam. Allereerst zijn er 400 extra opvangplaatsen gerealiseerd voor bijzondere huisvesting voor jongeren, zoals zwerfjongeren. Ook in de ketensamenwerking is de afgelopen jaren het nodige gebeurd. Zo is in oktober 2007 het Centraal Onthaal Jongeren (COJ) binnen de gemeente Rotterdam van start gegaan. In het COJ werken 7 convenantpartners vanuit hun eigen expertise samen aan een sluitende aanpak bij de opvang van jongeren die dak- en/of thuisloos zijn dan wel dit dreigen te worden, zowel preventief (voorkoming noodzaak tot opvang) als curatief (opvang in bijzondere jongerenhuisvesting). Het COJ maakt gebruik van een registratie- en coördinatiesysteem. Hierdoor is het mogelijk vanaf elke gewenste locatie op elk gewenst tijdstip nieuwe informatie over deze unieke jongeren in kaart te brengen en te raadplegen waardoor snelle afstemming van vraag/behoefte en geboden zorg mogelijk is. Ook niet convenantpartners mogen, na toetsing, gebruik maken van dit systeem waardoor een totaalbeeld op de omvang van de doelgroep en hun beweging duidelijk wordt.
•
•
•
• 1
Zie rapport Algemene Rekenkamer «Opvang zwerfjongeren 2007», Kamerstuk 31 323, nr. 1 (bijlage). In het rapport is de bestuurlijke reactie weergegeven. 2 Kamerstuk 31 323, nr. 2.
•
Met de centrumgemeenten die in de Stedelijke kompassen geen plannen hebben opgenomen om de hulpverlening aan zwerfjongeren uit te breiden of andere activiteiten voor jongeren, ga ik overleggen. Ik zal hen, waar nodig, stimuleren plannen te maken. Ik heb in 2007 een handreiking laten ontwikkelen voor (alle) gemeenten voor het opzetten van een samenhangend beleid voor zwerfjongeren. Deze handreiking heb ik eind 2007 naar alle gemeenten gestuurd. In het verlengde hiervan subsidieer ik een project waarin gemeenten hulp krijgen voor het opzetten van een samenhangend beleid. De opbrengsten van dit project zullen ook voor andere gemeenten worden openbaargemaakt. De genoemde handreiking wordt op de website geplaatst die ontwikkeld wordt ten behoeve ten behoeve van de invoering van de Centra voor Jeugd en Gezin. De komst van deze Centra kan immers een impuls betekenen voor een meer samenhangende preventieve aanpak van de problematiek van zwerfjongeren. Verder zal de minister voor Jeugd en Gezin de provincies (nogmaals) specifiek attenderen over het opnemen van hun beleid aangaande zwerfjongeren in hun beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s. Ik ga met de Algemene Rekenkamer praten over de vraag hoe hier beter inzicht kan worden verkregen in de samenhang tussen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
12
•
•
maatschappelijke/demografische ontwikkelingen en de problematiek van zwerfjongeren. Ik ga kijken naar de definitie van zwerfjongeren. Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat in sommige (grote) gemeenten een ruimere definitie wordt gebruikt dan die is vastgesteld door partijen in 2004. Ik zal met de minister voor Jeugd en Gezin, VNG, IPO en Federatie Opvang en de gemeenten Rotterdam en Den Haag de definitie van zwerfjongeren evalueren en zonodig overgaan tot een definitie die bruikbaarder is. Hierdoor kan voorkomen worden dat een andere definitie de indruk geeft dat het aantal zwerfjongeren is toegenomen. In 2010 zal ik samen met de minister voor Jeugd en Gezin een onderzoek laten doen naar de stand van zaken met betrekking tot zwerfjongeren in Nederland, waarbij het effect van de Stedelijke Kompassen en het project waarbij gemeenten hulp krijgen voor het samenhangend beleid aan de orde komt. Ik ga ervan uit dat op basis van dit onderzoek, de eventuele aanpassing van de definitie en de reguliere gegevens van onder meer de maatschappelijke opvang en de jeugdzorg een eenduidig beeld beschikbaar is van (de hulpen opvangketen voor) zwerfjongeren.
Kinderen in de opvang Tijdens het AO van 7 juni 2007 heb ik toegezegd een onderzoek te laten verrichten naar de kinderen in de opvang. Deze wens is ingegeven omdat kinderen die in een opvanginstelling verblijven, een onderbelichte groep zijn. Daarna ben ik nagegaan in overleg met het veld hoe het onderzoek zo ingericht kan worden dat instellingen handvatten krijgen om de kinderen beter te kunnen helpen. Daarbij vind ik de rol van de jeugdzorg ook van belang. Op basis van deze voorbereiding zal het onderzoek in 2008 plaatsvinden. Over de uitkomst informeer ik de Kamer in de volgende Voortgangsrapportage. § 7 Ex-gedetineerden Afgelopen jaar is een doorbraak gekomen in de financiering van de opvang van ex-gedetineerden. Het ministerie van Justitie heeft namelijk overeenstemming bereikt met de «DEMO-instellingen» (de stichtingen DOOR, Exodus, Moria en Ontmoeting) dat het hun nazorgtrajecten voor ex-gedetineerden gaat financieren1. Dit gebeurt onder de voorwaarde dat cliënten onder een zogenaamde justitiële titel beginnen met het programma. Ook wanneer cliënten formeel geen justitiële titel meer hebben en het programma nog loopt, blijft Justitie de begeleiding financieren. De afgelopen jaren is er invulling gegeven aan het beleid ten aanzien van aansluiting nazorg. Justitie is hierbij onder meer verantwoordelijk voor (gedragsbeïnvloedende) interventies en de voorbereiding op terugkeer naar de samenleving. De verantwoordelijkheid na afloop van de detentieperiode ligt primair bij de ex-gedetineerde, waarbij de gemeente een regierol speelt. Hierover zijn de afgelopen jaren afspraken gemaakt met gemeenten. Met de G4 is afgesproken dat zij actieve nazorg bieden aan dak- en thuisloze ex-gedetineerden en met de G31 is afgesproken dat zij actieve nazorg bieden aan ex-gedetineerde veelplegers. Justitie heeft, om zorg te dragen voor een adequate informatieoverdracht aan gemeente, 183 Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD-ers) aangesteld. De MMD-ers screenen gedetineerden op vier leefgebieden (identiteitsbewijs, huisvesting, werk/inkomen en zorg). Deze informatie wordt voor einde van de detentie verstrekt aan gemeenten. Er zijn inmiddels al 340 gemeentelijke coördinatiepunten. 1
Kamerstukken II, 2006–2007, VI en 30 885, nr. 85.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
13
Het kabinet en gemeenten vinden dat de nazorg voor ex-gedetineerden versterkt moet worden. Daarom staat in het Bestuursakkoord dat er nadere afspraken worden gemaakt tussen Justitie en gemeenten over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot ex-gedetineerden. Om dit kwantitatief en kwalitatief te staven wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van de problematiek van gedetineerden. Dit onderzoek wordt in de eerste helft van 2008 opgeleverd. Omdat bij de nazorg aan (ex-)gedetineerden een groot aantal actoren betrokken is (waaronder gemeenten, zorginstellingen, woningbouwcorporaties, onderwijsinstellingen) vraagt een adequate nazorg effectieve samenwerking, zo nodig over de grenzen van de eigen organisatie heen. Immers bezien vanuit een levensloopbenadering vormt detentie meestal maar een beperkt onderdeel van een langdurig sociaal-maatschappelijk traject. De periode in detentie dient zodoende zo veel mogelijk in dienst te staan van reïntegratie. Vooral bij korte vrijheidsstraffen is het van belang aan te sluiten bij al ingezette (gemeentelijke) trajecten of deze al in detentie op te starten. Ook moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat een vrijheidsstraf leidt tot doorkruising van bijvoorbeeld schuldhulpverleningstrajecten. De regionale plaatsing van kortgestraften maakt dit mede mogelijk. Met gemeenten en maatschappelijke instanties zullen concrete afspraken worden gemaakt om hier nadere invulling aan te geven. Deze afspraken maken onderdeel uit van de uitwerking van het Bestuursakkoord. Daarnaast zal de komende jaren de samenwerking van het Gevangeniswezen met gemeenten op het gebied van de screening en (informatie)overdracht van ex-gedetineerden verder uitgebreid en verbeterd worden. § 8 Informatievoorziening Het verbeteren van de informatievoorziening in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang was één van de speerpunten uit het kabinetsstandpunt op het IBO-rapport «De maatschappelijke opvang verstopt». In voorgaande jaren is daarom gewerkt aan het verbeteren van de kennis over de opvang (Kennisprogramma) en van de registratie van gegevens over capaciteit en cliënten in de opvang.
Kennisprogramma Maatschappelijke Opvang ZonMW voert sinds medio 2006 het Kennisprogramma Maatschappelijke Opvang uit. Doel van het programma is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de sector. Ook moet het programma een betere onderbouwing van het beleid bevorderen. De eerste drie projecten zijn in 2007 gestart, te weten Cliëntprofielen dak- en thuislozen, Cliëntprofielen vrouwenopvang en een overzicht van in Nederland beschikbare (evidence/practice based) interventies. Op basis van de resultaten van deze projecten én een expertmeeting daarover wordt in het voorjaar van 2008 de volgende subsidieronde gehouden. Verder stelt het programma in 2008 een plan vast voor communicatie en implementatie.
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Verbeteren van de registratiegegevens Tijdens het Algemeen Overleg op 7 juni 2006 is aangedrongen op het verstrekken van gegevens over de capaciteit en cliënten in de maatschappelijke opvang. In bijlage 1 bij deze rapportage heb ik hierover gegevens opgenomen.1 Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de capaciteit van zowel de maatschappelijke opvang als vrouwenopvang is toegenomen, al is de impuls van 2007 hierin nog niet zichtbaar. De toename van het aantal plaatsen begeleid wonen past in het beleid om de doorstroom van de laagdrempelige opvang naar woonvoorzieningen te bevorderen. Echter, omdat deze cijfers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
14
moeilijk te vergelijken zijn met die van voorgaande jaren is het lastig om aan deze gegevens beleidsconclusies te verbinden. Hoewel er wel sprake is van een ontwikkeling waarin we een steeds beter beeld krijgen van de maatschappelijke opvang, valt niet te ontkennen dat de regels uit de Regeling maatschappelijke ondersteuning over de cliëntregistratie in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang nog niet volledig toegepast worden1. Net zoals in andere sectoren is er sprake van een weerbarstig veranderingstraject. Ik heb Prismant afgelopen jaar opdracht gegeven middels een pilot vast te stellen of, in welke mate en hoe deze regels ter uitvoering kunnen worden gebracht. De conclusie van Prismant is dat de instellingen de noodzaak van registratie inzien. Echter, zowel datatechnische als organisatorische problemen staan een goede uitvoering van de registratieregeling in de weg. Er heerst onduidelijkheid over de positie en rol van de verschillende partijen. De verkregen data sluiten niet (meer) aan bij de behoefte. Prismant adviseert om een nieuwe meer bij de tijd horende «dataset» te formuleren. Ik ben bereid dit advies op te volgen. Want een kansrijke mogelijkheid die zich daarvoor aandient is de uitbreiding van het Plan naar alle centrumgemeenten (zie § 2). Onderdeel van het Plan is het monitoren van hoofdindicatoren die aangeven of de doelstellingen van het Plan gehaald worden. Tegelijkertijd wil ik bezien of het langs deze weg ook mogelijk is de administratieve lasten van de opvangsector te verkleinen. Want uit een onderzoek is gebleken dat de opvanginstellingen ongeveer 5,5% van de omzet aan administratieve lasten besteedt (€ 20,1 mln.).2 Ter vergelijking, dit percentage ligt in de zorgsector op 2,5% en in onderwijssector op 2,8%. De sector besteedt jaarlijks 5,7% van de beschikbare werktijd 416 226 werkuren per jaar aan het voldoen aan allerlei informatieverplichtingen. Eén van de aanbevelingen uit dat rapport is het vaststellen van een maximale dataset (à la Jaardocument Zorg). Dit zorgt voor een eenduidigere manier van verantwoording en vermindert de diversiteit aan verantwoordingssystemen. Omdat de opvangsector zowel te maken heeft met verantwoording richting gemeenten (Wmo) als zorgkantoren (AWBZ) zou de sector gebaat zijn met een verantwoordingsdocument dat voor beide doeleinden geschikt is. Een dergelijk document is nu beschikbaar. Ik zal binnenkort met de VNG overleggen over de mogelijkheden van een landelijke invoering. Ik wil deze ontwikkeling evenals de ontwikkeling van de Stedelijke Kompassen afwachten om daarna te bezien in hoeverre het dan nog nodig is de registratieregeling te handhaven. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat deze Kompassen geen betrekking hebben op de vrouwenopvang. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Bussemaker
1
Staatscourant 22 december 2006, nr. 250/ pag. 45. 2 Administratieve lastendruk bij opvanginstellingen, KPMG, 2007.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25
15