Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1977-1978
2
Rijksbegroting voor het jaar 1978
14800 Hoofdstuk VII Departement van Binnenlandse Zaken
Nr.7
BRIEF V A N DE MINISTER V A N BINNENLANDSE ZAKEN De Voorzitter van de T w e e d e Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 oktober 1977 Met verwijzing naar hetgeen ik meedeelde in de paragraaf wetenschapsen onderzoekbeleid van het algemene gedeelte v a n de m e m o r i e van toelicht i n g bij hoofdstuk VII der rijksbegroting v o o r het dienstjaar 1978, doe ik U hierbij t o e k o m e n de nota «Toelichting o n t w i k k e l i n g o n d e r z o e k p r o g r a m m e ring Binnenlandse Zaken». De M i n i s t e r v a n Binnenlandse Zaken, W. F. de Gaay Fortman
8vel
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
1
Rapport zoals is aangekondigd in de memorie van toelichting bij de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1978 «Toelichting ontwikkeling onderzoekprogrammering Binnenlandse Zaken» oktober 1977
Inhoudsopgave Blz.
Blz.
1. 2. 3. 4.
5.
ALGEMENE I N L E I D I N G
5
3.
Voorgenomen onderzoek
11
Inleiding Functie-onderzoek en onderzoekprogramma Plaatsbepaling van het onderzoekprogramma Het onderzoekprogramma Verdere procedure
5 6 6 7 8
3.1. 3.2.
AROB-beroep/Kroonberoep Financiële gevolgen voor gemeenten samenhangend met artikel 5, sub j . van de wet AROB Openheid en openbaarheid van bestuur Commissaris van onderzoek Behandeling van klachten Overheid en bedrijfsleven Bestuurlijke coördinatieproblematiek regionaal-economisch beleid Gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium regionaal-economisch beleid Gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium Overgangsproblematiek reorganisatie binnenlands bestuur RBB en taakverzwaring/-verlichting bestuurders RBB en hulpstructuren RBB en provinciaal ontwikkelingsprogramma Het RBB en de pregewesten Afsplitsing deelgemeente(n) van de grote gemeenten Relatie randgemeenten — centrumgemeenten Consultatieve referenda Criteria instrumenten van beïnvloeding Zondagswet Toepassing politiedwang
11
O N D E R Z O E K P R O G R A M M A PER BELEIDSONDERDEEL Onderzoekprogramma directie Binnenlands Bestuur
3.8. 3.9. 3.10.
Recentelijk afgesloten onderzoek 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7.
2.8.
3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7.
Verhouding bestuur-bestuurden Inspraakonderzoek streekplanontwikkeling Midden-Gelderland Verstedelijkingsbeleid in Nederland Consultatieproject RTC
9 10 10
Lopend onderzoek
10
Werkgroep Complementair Bestuur Complementair Bestuur Stadsvernieuwing Communale en regionale samenwerking over de landsgrenzen heen Onderzoek naar mogelijkheden tot decentralisatie van rijkstaken Binnengemeentelijke decentralisatie Gemeentelijke herindeling Financiële en personele gevolgen van gemeentelijke herindeling ten gevolge van overheveling van gemeentelijke taken naar provincies nieuwe stijl Integratieproject gemeenschappelijke regelingen Oost-Gelderland
3.11.
10 10 10
3.12. 3.13. 3.14. 3.15. 3.16. 3.17. 3.18. 3.19. 3.20.
11 11 11
11
12 12 12 12 12 12 13 13 13 13 13 13 13 14 14 14 14 14 14
Onderzoekprogramma directie Financiën Binnenlands Bestuur
15
1.
Recentelijk afgesloten onderzoek
15
1.1. 1.2.
Voeding en verdeling van het Provinciefonds Verbetering van de verfijning historische stadskernen
15 15
11
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
3
Blz.
Blz.
2.
Lopend onderzoek
15
2.
Lopend onderzoek
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
15 15 15 15 16
2.1.
16 16 16 16
2.3.
Onderzoek ten behoeve van het emancipatiebeleid, alsmede ter zake van de mogelijkheden van deeltijdarbeid, bij de overheid Onderzoek onder bezoekers van het Informatie-centrum van de Rijks Psychologische Dienst Onderzoek naar problemen van SNVvrijwilligers Onderzoek naar promotiemogelijkheden en loopbaanlijnen bij de Rijksgebouwendienst Onderzoek op het gebied van de problematiek van de oudere ambtenaar
2.13.
Startpremie Onderzoek wegen Bevolkingsstructuur en centrumfunctie Financiële gevolgen van het overloopbeleid De vervanging van de factor 24,3% Onderzoek verbetering verfijning sociale structuur Gemeentelijke kapitaaluitgaven Middellange-termijnplanning Begrotingsmodel len Welzijnsniveau van de Nederlandse gemeenten Financiële en personele gevolgen van gemeentelijke herindeling ten gevolge van overheveling van gemeentelijke taken naar provincies nieuwe stijl Voorzieningen en de financiële structuur van de vier grote gemeenten Wegonderhoud in de gemeente Gouda
3.
Voorgenomen onderzoek
17
3.1. 3.2. 3.3.
De factor sociale zorg Gemeenten en projectontwikkelaars Financiële knelpunten bij de provincies
17 18 18
Onderzoekprogramma directie Overheidsorganisatie en .automatisering
19
1.
Lopend onderzoek
19
1.1. 1.2.
Landelijke automatiseringsenquête Onderzoek naar de toepasbaarheid van «management by objectives» bij de overheidsorganisatie Onderzoek naar interdepartementale coördinatiestructuren
19
2.
Voorgenomen onderzoek
19
2.1.
Inventarisatie van methoden om informatiestromen in het overheidsapparaat zichtbaar te maken Onderzoek op het gebied van toegepaste informatica Vervolgonderzoek managementsystemen in de rijksdienst
2.7. 2.8. 2.9. 2.10. 2.11.
2.12.
1.3.
2.2. 2.3.
2.2.
2.4. 2.5.
16
22
22
22 22 22 23 23
3.
Voorgenomen onderzoek
17
3.1.
17 17
3.2.
Onderzoek ter onderbouwing van het arbeids23 voorwaardenbeleid in de ruimste zin Onderzoek, dat bijdraagt tot de voorbereiding van een integraal beleidsinformatiesysteem ten behoeve van het overheidspersoneelsbeleid 23 Onderzoek ten behoeve van de personeels24 selectie Onderzoek op het gebied van manpower24 planning Onderzoek naar het functioneren van sociale teams, respectievelijk van andere samenwerkingsvormen tussen specialisten voor de zorg voor het welbevinden, inclusief onderzoek naar behoeften aan, en houding ten aanzien van deze zorg 24
3.3. 3.4. 3.5.
Onderzoekprogramma directoraat-generaal
19 19
1. 1.1. 2.
19 20
2.1. 2.2. 2.3.
voor Openbare Orde en Veiligheid
25
DIRECTIE POLITIE
25
Recentelijk afgesloten onderzoek
25
Analyse vuurwapengebruik
25
Lopend onderzoek
25
Primaire opleiding Preventiesurveillance Assistentiesurveillance
25 25 25
Voorgenomen onderzoek
26
Wijk- en rayonagent Gevolgen van de automatisering in politiekorpsen Tijdsbesteding van politiepersoneel Hulpverleningstaak politie Minderheidsgroepen Werving en selectie
26
20
Onderzoekprogramma directoraat-generaal
1.
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
1.7.
voor Overheidspersoneelsbeleid
21
Recentelijk afgesloten onderzoek
21
RIJKS PSYCHOLOGISCHE DIENST
21
Onderzoek samenwerkingsrelatie bij de Rijksdienst Wegverkeer Onderzoek naar de werkbeleving van jonge academici bij Binnenlandse Zaken Onderzoek naar het functioneren van de Huishoudelijke Dienst Binnenlandse Zaken Onderzoek naar de werkbeleving van wijkagenten bij de Gemeentepolitie Haarlem Juristen bij de rijksoverheid Onderzoek naar de selectie-procedure bij de SNV
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
26 26 26 26 27
21 21
H O O F D A F D E L I N G E N BRANDWEER EN O R G A N I S A T I E BESCHERMING BEVOLKING
27
SCHEMATISCHE WEERGAVE ONDERZOEKPROGRAMMA B I N N E N L A N D S E ZAKEN
28
Bijlage
31
21 21 21
III.
22
HIJKS O P L E I D I N G S C E N T R U M
22
Onderzoek managementsystemen in de rijksdienst
22
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
4
I. Algemene inleiding
1. Inleiding In de memorie van toelichting bij de begroting voor 1977 heb ik aangekondigd, dat op Binnenlandse Zaken een aanvang was gemaakt met de opstelling van een onderzoekprogramma. Daarbij sprak ik de hoop uit bij gelegenheid van de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1978 een onderzoekprogramma 1978-1982 te kunnen presenteren. Het opzetten van een onderzoekprogramma is geen eenvoudige zaak gebleken; zeker niet op een departement als Binnenlandse Zaken, waar sprake is van zowel juridisch, bestuurskundig, sociaal-wetenschappelijk als meer technisch getint onderzoek. Het is een tijdrovende exercitie, die alleen vrucht kan dragen bij een intensief overleg tussen beleidsmedewerkers en onderzoekfunctionarissen. Het vervaardigen van een onderzoekprogramma veronderstelt duidelijke beleidsvisies en concreet inzicht in de informatie die nodig is om daaraan verder gestalte te geven. Tevens veronderstelt het inzicht in de mogelijkheden en onmogelijkheden van onderzoek. En ten slotte, last but not least, de aanwezigheid van één taal, die het overleg tussen beleidsmedewerkers en onderzoekers mogelijk maakt. Kortom, de opstelling van een onderzoekprogramma vergt departementale structuren, die overlegsituaties tussen beleid en onderzoek bevorderen en het ontstaan van een zekere «onderzoekcultuur». Aan beide zaken is het afgelopen jaar veel aandacht besteed. Gesteld zou kunnen worden, dat de betekenis van het aan de gang gebrachte proces binnen het ministerie thans nog overwegend gelegen is in het scheppen van gunstige voorwaarden voor onderzoekprogrammering. Er is zeker nog geen sprake van een resultaat in de zin van een evenwichtig, «af» onderzoekprogramma. Onderzoekprogrammering is een continu proces, omdat met het verloop van de tijd het programma moet worden geactualiseerd en moet worden toegesneden op nieuw opkomende problemen en vraagstukken. Het programma, dat in deze nota wordt weergegeven, vertoont gezien het bovenstaande dan ook kenmerken van voorlopigheid, onvolledigheid en van verschil in ontwikkelingsgang tussen de verschillende beleidssectoren. Toch heb ik gemeend het aan de openbaarheid te moeten prijsgeven. Ten eerste om de Kamer in staat te stellen de ontwikkelingen ter zake op Binnenlandse Zaken te volgen en te bespreken. Maar ook, omdat ik de mening ben toegedaan, dat het geen goede zaak is, wanneer een departement uitsluitend in eigen kring en in beslotenheid aan dit soort zaken werkt. Naar mijn overtuiging zal het thans gepresenteerde «tentatieve» programma een belangrijke functie kunnen hebben voor informering van en eventuele discussie met universiteiten, hogescholen, andere onderzoekinstellingen en anderszins geïnteresseerden. Uit die discussie en door een verdere uitbouw van het programma op Binnenlandse Zaken zal in de komende jaren een vollediger en een meer op de beleidsdoelstellingen gebaseerd onderzoekprogramma tot stand moeten komen. Ik verwacht, dat in dat opzicht onder meer de Ronde-tafelconferentie-coördinatie van het onderzoek naar het openbaar bestuur, waarover ik mededelingen heb gedaan in de memorie van toelichting bij de begroting voor 1978, en de Stuurgroep Sociaal-wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de politie een belangrijke rol kunnen vervullen.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
5
2. Functie-onderzoek en onderzoekprogramma Voor de v o o r b e r e i d i n g , u i t v o e r i n g en evaluatie van beleid is i n f o r m a t i e vereist. Die i n f o r m a t i e zal v o o r een deel d o o r onderzoek moeten w o r d e n vergaard. Deze zal beschikbaar m o e t e n zijn o p het m o m e n t , dat beleid bepaald w o r d t en beslissingen moeten w o r d e n g e n o m e n . De functie v a n o n derzoek ten dienste van een d e p a r t e m e n t van algemeen bestuur is bijgevolg in essentie beleidsgericht. Bij de beleidsvoorbereiding is het onderzoek gericht op het verkennen van de situatie en het w a a r n e m e n en analyseren van p r o b l e m e n d a a r b i n n e n ; het verkennen en concretiseren van de doeleinden v a n het b e l e i d ; het inventariseren en/of ontwikkelen van i n s t r u m e n t e n ; het verschaffen van i n f o r m a t i e ten behoeve van het op- en vaststellen van m i n of meer concrete beleidsplannen. Bij de beleidsuitvoering heeft het onderzoek betrekking o p het signaleren en analyseren van knelpunten bij de uitvoering en het verschaffen van i n f o r m a t i e w a a r m e e deze knelpunten kunnen w o r d e n opgelost. Bij de beleidsevaluatie is het onderzoek gericht op de evaluatie van de resultaten van het beleid in relatie t o t de doelstellingen, die met het beleid w o r d e n nagestreefd. O m v e r a n t w o o r d e beslissingen te kunnen n e m e n , bestaat veelal behoefte aan i n f o r m a t i e die verzameld is in het kader van een m i d d e l l a n g e - en langet e r m i j n b e l e i d . Het is dan noodzakelijk v o o r u i t te kijken en de v r a a g te stellen: o p w e l k e werkterreinen zullen in de eerstkomende jaren initiatieven ontp l o o i d m o e t e n w o r d e n , welk beleid zal Binnenlandse Zaken in die periode kunnen uitvoeren. Wanneer dat bekend is, kunnen de behoefte aan daarvoor noodzakelijke gegevens en daartoe vereist onderzoek in beeld w o r d e n gebracht. O n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g v o r m t een aanleiding t o t zo'n systematische inventarisatie en analyse van informatie- en onderzoekbehoeften. Op basis daarvan kan ook w o r d e n g e k o m e n tot een v e r a n t w o o r d e keuze v o o r concrete onderzoekprojecten vanuit hun belang v o o r de realisering van beleidsdoelstellingen. Wanneer zo'n keuze in het p r o g r a m m a is neergelegd, kunnen de b e n o d i g d e mankracht en de vereiste f o n d s e n w o r d e n g e r a a m d . Ond e r z o e k p r o g r a m m e r i n g maakt dus niet alleen een systematisch inhoudelijk onderzoekbeleid mogelijk, maar stelt evenzeer in staat t o t concrete uitvoeringsplannen. Ten einde op soepele wijze t e g e m o e t te kunnen k o m e n aan de eisen van de dagelijkse praktijk acht ik het van belang, dat naast financiële en personele capaciteit v o o r het g e p r o g r a m m e e r d e onderzoek r u i m t e w o r d t gereserveerd v o o r onvoorziene onderzoekbehoeften, waaraan o p korte t e r m i j n aandacht m o e t w o r d e n geschonken. 3. Plaatsbepaling van het onderzoekprogramma In de inleiding heb ik reeds enige relativerende o p m e r k i n g e n gemaakt ten aanzien van het bijgaande p r o g r a m m a . Ik w i l daar nog enkele kanttekeningen bij plaatsen o m tot een nadere plaatsbepaling v a n dit p r o g r a m m a in het kader van het onderzoekbeleid in het algemeen en de o n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g in het bijzonder op w a t langere t e r m i j n te k o m e n . Een eerste kanttekening heeft betrekking o p de wijze, w a a r o p het prog r a m m a t o t stand is g e k o m e n . Idealiter geschiedt dit volgens t w e e elkaar aanvullende m e t h o d e n . Aan de ene kant kan, ook blijkens het onder 2 gestelde, w o r d e n uitgegaan van doelstellingen en v o o r n e m e n s ten behoeve van het t o e k o m s t i g e beleid. Aan de andere kant kan w o r d e n uitgegaan v a n de h u i d i g e , concrete situatie en de daarin v o o r k o m e n d e b e l e i d s p r o b l e m e n . Het huidige p r o g r a m m a is nog o v e r w e g e n d volgens de laatste m e t h o d e verv a a r d i g d . Daardoor kan een beeld ontstaan met leemten enerzijds tegenover een overaccentuering v a n bepaalde o n d e r w e r p e n anderzijds. Ik ben m i j er w e l van bewust dat in de k o m e n d e jaren beide benaderingen zoveel mogelijk met elkaar in evenwicht gebracht m o e t e n w o r d e n . W a n n e e r
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
6
de doelstellingenanalyse van Binnenlandse Zaken in een eindstadium is gekomen, zie ik voor zo'n accentverschuiving stellig mogelijkheden. Een tweede kanttekening. Lezing van het programma zal mogelijk bij sommigen de gedachte doen rijzen van «wordt daar nu pas onderzoek naar verricht» of «ik mis projecten over dit onderwerp». Dergelijke reacties kunnen reëel zijn en zijn mijns inziens bij een onderzoekprogramma als dit onvermijdelijk. Ik hoop, dat juist door het in gang zetten van een proces van onderzoekprogrammering een ook overigens door het voeren van een «bij-detijds»-onderzoekbeleid de gewenste afstemming tussen onderzoek en beleid kan worden bewerkstelligd. Vervolgens wil ik erop wijzen, dat er nog sprake is van onevenwichtigheid in een andere zin. De verschillende directoraten-generaal en directies van mijn departement hebben ieder voor hun werkveld een programma opgesteld. Het feit, dat de onderzoekstructuur en -cultuur (ik heb daar in de inleiding enkele opmerkingen over geplaatst) per beleidsonderdeel nogal verschilt, heeft ertoe geleid, dat de programma's van de verschillende onderdelen daarvan de invloed hebben ondervonden. Ook dit moet bezien worden tegen de achtergrond van het geleidelijk ontwikkelen van een onderzoekbeleid en van de wenselijkheid op den duur een meer evenwichtig en samenhangend onderzoekprogramma voor het gehele departement te verkrijgen. 4. Het onderzoekprogramma Op de soort onderzoeken, die in het programma zijn opgenomen, dient nader te worden ingegaan. Sommige beleidsonderdelen verrichten onderzoek, dat zich niet leent voor opneming in een onderzoekprogramma. Daarbij kan gedacht worden aan projecten, die uit plotseling opkomende beleidsvragen ontstaan, die acuut dienen te worden opgelost. Ook gelijksoortige projecten, die op verzoek van andere onderdelen van de rijksdienst door Binnenlandse Zaken worden uitgevoerd, behoren daartoe. Tevens kunnen de normale werkzaamheden van bepaalde beleidsonderdelen, die soms wel in termen van onderzoek worden geformuleerd (bij voorbeeld jurisprudentieonderzoek en (voor-)onderzoekten behoeve van de automatiseringsprojecten) niet in het programma worden opgenomen. Bij het onderzoek, dat wel in het programma is opgenomen, gaat het om projecten van enige omvang naar tijd en in te zetten mankracht. In het onderzoekprogramma per beleidsonderdeel (deel II) zijn zowel het recent afgesloten, het lopend als het voorgenomen onderzoek opgenomen. Daarmee komt de in 1976 gehouden inventarisatie van het onderzoek bij mijn departement, die bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1977 bij de Kamer ter inzage heeft gelegen, te vervallen. De lijst van voorgenomen onderzoek bevat voor een deel projecten die nog in dit begrotingsjaar ter hand genomen zullen worden. Ook in de paragrafen onderzoekbeleid van de verschillende beleidsonderdelen in de memorie van toelichting bij de begroting voor 1978 zelf staan deze onderzoeken titelsgewijs vermeld. Voor het overige is sprake van een wensenlijst voor de daaropvolgende jaren. Deze wensenlijst blijft uiteraard voor bijstelling vatbaar. Ik heb er al eerder op gewezen, dat per beleidsonderdeel programma's zijn opgesteld. Een mogelijkheid was geweest uitsluitend die deelprogranv ma's als zodanig in het onderzoekprogramma te vermelden. Nadeel van zo'n opzet is echter, dat daardoor bepaalde samenhangen onvoldoende uit de verf zouden komen en mogelijkheden tot coördinatie en integratie van verschillende onderzoekvragen onderbelicht zouden blijven. Een mogelijkheid om de verschillende deelprogramma's samenhangend weer te geven ligt in de ontwerp-doelstellingenstructuur voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In de memorie van toelichting bij de begroting voor 1978 heb ik medegedeeld, dat uit de analyse van de doelstellingen van Binnenlandse Zaken drie hoofddoelstellingen naar voren zijn gekomen. Zij hebben betrekking op
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
7
de democratische rechtsstaat, op het g o e d f u n c t i o n e r e n v a n het openbaar bestuur en o p de openbare orde en v e i l i g h e i d . Ik m e e n , dat deze drie h o o f d doelstellingen een kader kunnen bieden v o o r een geïntegreerde weergave van het o n d e r z o e k p r o g r a m m a van Binnenlandse Zaken (deel III). In de bijlage w o r d t ten slotte enige nadere i n f o r m a t i e gegeven over de Contact- en A d v i e s g r o e p Onderzoek Binnenlandse Zaken, die het proces van o n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g bij het d e p a r t e m e n t heeft begeleid. 5. Verdere procedure In de inleiding heb ik reeds gezegd dat ik een discussie over het onderz o e k p r o g r a m m a nastreef. Ik zal daartoe het p r o g r a m m a v o o r een ieder op aanvraag beschikbaar stellen. Bezien zal nog w o r d e n , op welke wijze een ged a c h t e n w i s s e l i n g met daarin geïnteresseerden kan w o r d e n georganiseerd. Ik zal dit o n d e r w e r p ook aan de orde stellen in de Ronde-tafelconferentie c o ö r d i n a t i e van het onderzoek naar het openbaar bestuur en in de Stuurg r o e p Sociaal-wetenschappelijk onderzoek t e n dienste van de politie. Uiteraard zal ook met andere d e p a r t e m e n t e n tot een gesprek moeten w o r d e n gek o m e n . Tegelijkertijd zal op Binnenlandse Zaken verder w o r d e n gegaan met enerzijds het w e g n e m e n van de f e i l e n , die aan het huidige p r o g r a m kleven, en anderzijds met het actualiseren van het p r o g r a m . Ik heb de v e r w a c h t i n g , dat op de geschetste wijze b i n n e n enkele jaren een acceptabel p r o g r a m m a v o o r het onderzoek naar het openbaar bestuur en op het g e b i e d v a n de openbare orde en v e i l i g h e i d kan w o r d e n gerealiseerd. Gelijktijdig zal er een aantal structurele v o o r z i e n i n g e n m o e t e n w o r d e n getroffen o m het onderzoekbeleid en de o n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g verder t o t ontw i k k e l i n g te brengen. Het gaat daarbij o m verschillende zaken; ik n o e m er enkele: • De relatie onderzoek-beleid o p m i j n d e p a r t e m e n t zal nog verder dan thans het geval is moeten w o r d e n u i t g e b o u w d ; zowel per beleidsonderdeel als v o o r het gehele departement. De aanstelling van enkele medewerkers bij de d e p a r t e m e n t s l e i d i n g ten behoeve van het departementale wetenschapsen onderzoekbeleid zal daarbij een belangrijke s t i m u l a n s kunnen zijn. • De u i t v o e r i n g van het huidige en de t o e k o m s t i g e o n d e r z o e k p r o g r a m m a ' s , die een duidelijke intensivering betekenen ten opzichte van het tot nu toe verrichte onderzoek, hebben uiteraard consequenties in personele en f i nanciële zin. Te zamen met de o n t w i k k e l i n g van onderzoekbeleid en onderz o e k p r o g r a m m a ' s zal daar aandacht aan moeten w o r d e n geschonken. • Er is behoefte aan een o v e r l e g f o r u m met andere d e p a r t e m e n t e n , universiteiten en andere onderzoekinstellingen, en gebruikers van onderzoek. Voor w a t het onderzoek naar het openbaar bestuur betreft zal - naar ik aanneem - de al eerdergenoemde Ronde-tafelconferentie binnenkort voorstellen d o e n . De Stuurgroep Sociaal-wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de politie, die v o o r dit doel w e r d opgericht, functioneert tot o p een zekere h o o g t e reeds als zodanig. • Er zal aandacht besteed moeten w o r d e n aan de vraag of er ook buiten de betrokken departementen v o l d o e n d e onderzoekcapaciteit is, kwantitatief, kwalitatief en naar specialisatie. Voordat in de v o l g e n d e paragraaf ten slotte het o n d e r z o e k p r o g r a m m a v o o r de k o m e n d e jaren w o r d t gepresenteerd, w i l ik concluderen nogmaals de essentie van dit stuk te onderstrepen. Die is, dat o p Binnenlandse Zaken een start is gemaakt met een systematisch onderzoekbeleid en met een proces van o n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g . De eerste resultaten daarvan liggen nu nog meer in het, binnen- en buiten- d e p a r t e m e n t a a l , scheppen van voorw a a r d e n voor een e v e n w i c h t i g onderzoekbeleid dan in de aanwezigheid van een «af»onderzoekprogramma. O m een verdere u i t b o u w van met name het o n d e r z o e k p r o g r a m m a mogelijk te maken is intensieve samenspraak in overleg met buiten-departementale instanties noodzakelijk. Publikatie van n a v o l g e n d p r o g r a m m a leek daartoe een vereiste.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
8
II. Onderzoekprogramma per beleidsonderdeel
ONDERZOEKPROGRAMMA DIRECTIE BINNENLANDS BESTUUR 1. Recentelijk afgesloten onderzoek 1.1. Verhouding bestuur-bestuurden Als eerste onderzoek kan worden genoemd het project Bestuur-Bestuurden. Dit project is begonnen in 1969 en is onlangs afgerond. In de eerste fase van dit project was de aandacht gericht op de organisatie en werkwijze van een aantal lokale bestuursdiensten en op de houding van de burger tegenover de overheid. In de tweede fase richtte het onderzoek zich op het feitelijk verloop van contacten tussen overheid en burger en op de beoordeling van dat contact door de burger. Aldus kon worden vastgesteld, in welke mate het communicatieproces als passend kon worden aangemerkt en op welke wijze de houding tegenover het bestuur samenhangt met het verloop van het contact. In de derde fase, de zogenaamde «action-research», zijn in een aantal bestuursdiensten (de Gemeentelijke Sociale Dienst in Dordrecht en de stadsvernieuwingsorganisaties in Enschede, Haarlem en Zwolle) veranderingen in organisatie en contactprocedures aangebracht. Bezien werd wat nu in concreto het effect daarvan is voor de houding en de invloedsmogelijkheden van een burger tegenover het bestuur. De action-research is afgerond met een aantal onderzoekrapporten en een voorlopig beleidsadvies. In de vierde en laatste fase werden reacties van een aantal deskundigen op het gebied van de bijstandsverlening en stadsvernieuwing verzameld over de inhoud van het beleidsadvies. Tevens werd daarbij nagegaan of de knelpunten, zoals die in eerdergenoemde onderzoekgemeenten werden onderkend, zich ook in andere gemeenten voordeden. De vierde fase heeft geresulteerd in een definitief beleidsadvies. Aan dit advies zal door middel van publikatie ruime bekendheid worden gegeven, in de verwachting dat de gemeentelijke overheden daarmede hun voordeel kunnen doen. De totale kosten van het project Bestuur-Bestuurden bedragen f 1,9 min. Het aantal bestede manjaren is ongeveer 20. Dit onderzoek werd gezamenlijk gefinancierd door Binnenlandse Zaken, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. 1.2. Inspraakonderzoek streekplanontwikkeling Midden-Gelderland In opdracht van de provincie Gelderland is een evaluatieonderzoek verricht naar de effecten en de beoordeling door betrokkenen van inspraak(procedures) bij het opstellen van streekplannen. Naast de provincie Gelderland hebben ook de Ministeries van Binnenlandse Zaken, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het onderzoek gesubsidieerd. Dit onderzoek, getiteld «Inspraak Streekplanontwikkeling Midden-Gelderland, tweede fase» is zojuist afgerond. Het is uitgevoerd door het Instituut voor Toegepaste Sociologie in Nijmegen. In het onderzoekrapport is een experiment inzake de deelneming van de bevolking in de streekplanontwikkeling geëvalueerd met betrekking tot, onder meer, de invloed op de beleidskeuze, de aanvaarding van de beleidskeuze door de burgers, de consequenties voor de provinciale organisatie en de kwaliteitsverbetering van het beleid. Ook is gerapporteerd over de relatie provincie-Rijk en provincie-lagere overheden, voor zover van betekenis voor het inspraakexperiment.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
9
1.3. Verstedelijkingsbeleid in Nederland Dit jaar is het onderzoek Verstedelijkingsbeleid in Nederland a f g e r o n d . Het onderzoek, uitgevoerd d o o r het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit van Utrecht, heeft gegevens opgeleverd over de bestuurlijke factoren en processen die hebben geleid tot de naar r i j k s o o g m e r k t e sterke groei van de kleine kernen. Het onderzoek biedt een interessante analyse inzake de rol die de verticale beleidscoördinatie en het b e s l u i t v o r m i n g s p r o c e s op het lokale bestuursniveau daarbij hebben gespeeld. Aan de kosten van het onderzoek - dat drie jaar heeft g e d u u r d - hebben het Ministerie v a n Volkshuisvesting en Ruimtelijke O r d e n i n g en m i j n depart e m e n t een bedrag van r u i m f 3 5 2 000 bijgedragen. 1.4. Consultatieproject RTC In het kader van deRonde-tafelconferentie-coördinatie van het onderzoek naar het openbaar bestuur (RTC) heeft in de eerste helft van dit jaar een raadpleging plaatsgevonden onder een vijftigtal betrokkenen bij het onderzoek naar het openbaar bestuur. De raadpleging is uitgevoerd d o o r het lnstit u u t v o o r Bestuurswetenschappen (IBW). De resultaten van dit onderzoek zal de RTC gebruiken bij de voorstellen die v o o r de coördinatie zullen w o r d e n gedaan. 2. Lopend onderzoek 2.1. Werkgroep Complementair Bestuur Ter bestudering van de problematiek van het c o m p l e m e n t a i r bestuur, v o o r zover deze betrekking heeft o p de bestuurlijke relaties tussen het Rijk, de provincies en de g e m e e n t e n , heb ik in 1976 een w e r k g r o e p ingesteld met gelijkluidende n a a m . De w e r k g r o e p is van veelzijdige samenstelling en staat onder voorzitterschap van de plaatsvervangend chef van de Directie Binnenlands Bestuur v a n m i j n departement, d a t t e v e n s het secretariaat voert. De w e r k g r o e p heeft mij i n m i d d e l s laten w e t e n , het niet mogelijk te achten v ó ó r de in de instellingsbeschikking g e n o e m d e d a t u m 1 juni 1977 eindverslag uit te b r e n g e n . Wel heeft de w e r k g r o e p een i n t e r i m - r a p p o r t in het vooruitzicht gesteld, dat in oktober 1977 zal kunnen verschijnen. Op basis daarvan w i l de w e r k g r o e p een brede discussie uitlokken. Na evaluatie van de resultaten daarvan zal de w e r k g r o e p haar eindverslag u i t b r e n g e n . 2.2. Complementair Bestuur Stadsvernieuwing De action-research v a n eerder g e n o e m d project B e s t u u r - B e s t u u r d e n heeft aanleiding gegeven tot het starten van een n i e u w onderzoek dat zich richt op de c o ö r d i n a t i e p r o b l e m a t i e k tussen de verschillende o v e r h e d e n . Dit onderzoek, geheten « c o m p l e m e n t a i r bestuur s t a d s v e r n i e u w i n g » , richt zich op het ontwikkelen van v o r m e n van c o m p l e m e n t a i r bestuur op het terrein van de s t a d s v e r n i e u w i n g , die kunnen bijdragen t o t een grotere a f s t e m m i n g van het bestuurlijk handelen o p zijn o m g e v i n g d o o r de organisatie meer open te stellen v o o r beïnvloeding vanuit de o m g e v i n g . Tevens dient daarbij tot een betere o n d e r l i n g e s a m e n h a n g en a f s t e m m i n g g e k o m e n te w o r d e n tussen de verschillende o n d e r d e l e n van de organisatie. Een en ander kan uiteraard niet los gezien w o r d e n van de uitkomsten van het onderzoek van de W e r k g r o e p C o m p l e m e n t a i r Bestuur. Het onderzoek zal in j u l i 1980 w o r d e n afgerond met een onderzoekrapportage en een beleidsadvies. Het onderzoek w o r d t uitgevoerd d o o r de afdeling bestuurskunde van de Vrije Universiteit en w o r d t gezamenlijk gefinancierd door de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Volkshuisvesting en Ruimtelijke O r d e n i n g . 2.3. Communale en regionale samenwerking over de landsgrenzen heen In de o n t w e r p - c o n v e n t i e van de Raad van Europa w o r d t v o o r g e s t e l d o m b i n n e n de bestuurlijke organisatie een kaderwet binnen een kaderverdrag v o o r de internationale s a m e n w e r k i n g van c o m m u n a l e en regionale besturen te realiseren. In de loop van dit jaar zijn bij m i j n d e p a r t e m e n t t w e e w e r k g r o e p e n van start gegaan die zich met de o n d e r h a v i g e materie bezighouden.
T w e e d e Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 h o o f d s t u k VII, nr. 7
10
2.4. Onderzoek naar mogelijkheden tot decentralisatie van rijkstaken Aan de Raad voor de Territoriale Decentralisatie is verzocht criteria te ontwikkelen v o o r de verdeling van de verschillende overheidsactiviteiten over de onderscheidene overheidsniveaus. Tevens is de raad gevraagd een met h o d e te ontwikkelen, aan de hand w a a r v a n de bestaande en v o o r g e n o m e n v e r d e l i n g , als eerder g e n o e m d , aan de criteria kan w o r d e n getoetst. A a n de hand daarvan m o e t de raad t o t concrete decentralisatievoorstellen k o m e n . Het onderzoek, dat in opdracht van de raad plaatsvindt, w o r d t mede d o o r m i j n d e p a r t e m e n t in personele en financiële zin o n d e r s t e u n d . 2.5. Binnengemeentelijke decentralisatie Onderzoek w e r d verricht naar de wenselijkheid en m o g e l i j k h e d e n tot bestuurlijke decentralisatie in de g e m e e n t e T h o l e n . Een soortgelijk onderzoek in de g e m e e n t e Zaanstad zal dit jaar w o r d e n afgerond. Wanneer de resultaten van het onderzoek v o o r h a n d e n zijn, zal op m i j n d e p a r t e m e n t een evaluerende studie van deze en andere onderzoeken en ervaringen in gang w o r den gezet. Op basis van deze studies zal een w e r k g r o e p m e d i o 1978 een s t a n d p u n t van Binnenlandse Zaken inzake binnengemeentelijke decentralisatie gaan voorbereiden. 2.6. Gemeentelijke herindeling Een onderzoek is gestart naar de p r o b l e m e n die zich in g e m e e n t e n hebben v o o r g e d a a n bij een gemeentelijke herindeling. Daarnaast zullen de g e v o l gen van die gemeentelijke h e r i n d e l i n g o n d e r w e r p van studie zijn. Ook de v e r h o u d i n g b e s t u u r - b e s t u u r d e n zal daarbij nader w o r d e n bezien. De resultaten kunnen onder meer ten dienste staan van g e m e e n t e n , die in de toekomst met herindeling te maken krijgen. 2.7. Financiële en personele gevolgen van gemeentelijke herindeling ten gevolge van overheveling van gemeentelijke taken naar provincies nieuwe stijl Voor een toelichting op dit onderzoekproject w o r d t verwezen naar w a t over dit o n d e r w e r p is o p g e m e r k t bij het o n d e r z o e k p r o g r a m m a van FBB. 2.8. Integratieproject gemeenschappelijke regelingen Oost-Gelderland In artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling S a m e n w e r k i n g s v e r b a n d Oost-Gelderland w o r d t onder meer aan het s a m e n w e r k i n g s v e r b a n d de taak o p g e d r a g e n de integratie van de bestaande gemeenschappelijke regelingen o p zijn territoir te bevorderen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verricht daartoe een bestuurskundig onderzoek, w a a r b i j met name ook de v e r h o u d i n g S a m e n w e r k i n g s v e r b a n d - p r o v i n c i e in studie w o r d t g e n o m e n . Mede gezien de raakvlakken die aldus ontstaan met het Rijk, is Binnenlandse Zaken bij de begeleiding van dit project betrokken. 3. Voorgenomen onderzoek 3.1. AROB-beroep/Kroonberoep Bij de behandeling van het w e t s o n t w e r p 11 279 en 11 280 (Regels betreffende beroep op de Raad van State) in de T w e e d e Kamer hebben de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken naar aanleiding van de motieFranssen toegezegd b i n n e n een periode van vijf j a a r t e bezien in hoeverre in de bestaande w e t g e v i n g beroep op de Kroon kan w o r d e n v e r v a n g e n d o o r AROB-beroep op de A f d e l i n g Rechtspraak van de Raad van State. In v e r b a n d h i e r m e d e dient een onderzoek te w o r d e n ingesteld naar de Kroon-jurisprudentie met betrekking tot een aantal administratief-rechtelijke w e t t e n waarAROB-beroep op de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. In v e r b a n d h i e r m e d e dient een onderzoek te w o r d e n ingesteld naar de Kroon-jurisprudentie met betrekking tot een aantal administratief-rechtelijke w e t t e n w a a r i n v o l beroep op de Kroon w o r d t opengesteld. Dit onderzoek richt zich op de vraag, in hoeverre de toetsing bij vol beroep op de Kroon afwijkt van die w e i -
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
11
ke de Wet AROB mogelijk maakt. Mede op basis van het onderzoek, waarover overleg plaatsvindt met het Ministerie van Justitie en de Raad van State, zal worden bezien of in de bestaande wetgeving wijzigingen ten aanzien van de beroepsregeling moeten worden aangebracht. 3.2. Financiële gevolgen voor gemeenten samenhangend met artikel 5 sub j van de Wet AROB Nu de Wet AROB enige tijd functioneert, blijkt er behoefte te bestaan aan een onderzoek met betrekking tot de gevolgen van het schaffen van de mogelijkheid beroep in te stellen tegen subsidiebeschikkingen en het uitsluiten van beroep tegen subsidiebeschikkingen en het uitsluiten van beroep tegen beschikkingen betreffende rijksbijdragen aan de lagere publiekrechtelijke lichamen. Een onderzoek naar de gevolgen daarvan voor deze lichamen en de van deze lichamen afhankelijke gesubsidieerde burgers en maatschappelijke instellingen is gewenst. Tevens dienen daarbij mogelijke oplos^singen voor de gesignaleerde problematiek te worden aangegeven. '3.3. Openheid en openbaarheid van bestuur In het ontwerp van Wet openbaarheid van bestuur, dat regelen stelt betreffende openheid en openbaarheid van bestuur, is de bepaling opgenomen, dat de Minister-President en de Minister van Binnenlandse Zaken binnen drie jaar na het in werking treden van deze wet en vervolgens om de vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag uitbrengen over de wijze waarop zij is toegepast. Het belang van mijn departement bij dit onderzoek richt zich in het bijzonder op de vraag hoe de openheid en openbaarheid hebben gefunctioneerd bij de provincies en de gemeenten. 3.4. Commissaris van onderzoek De instelling van het ambt van Commissaris van onderzoek, waartoe het bij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerp strekt, beoogt de mogelijkheid te scheppen een van de centrale overheid onafhankelijke functionaris eigener beweging of op verzoek een onderzoek te doen instellen naar de vraag of die overheid zich jegens een individuele bestuurder niet behoorlijk heeft gedragen. Het is van belang te zijner tijd te onderzoeken of het instituut van Commissaris van onderzoek aan de behoeften voldoet en een goed functioneren van de betrokken diensten van de centrale overheid bevordert. 3.5. Behandeling van klachten Het wetsontwerp tot instelling van een Commissaris van onderzoek voorziet in een behandeling van klachten, die overwegend het bestuur van de centrale overheid betreffen. Voor wat betreft klachten tegen het optreden van provinciale en gemeentebesturen bestaan nog hiaten. Onderzocht moet worden op welke wijze deze hiaten het best kunnen worden opgevuld. 3.6. Overheid en bedrijfsleven De indruk bestaat dat het bestuursapparaat van de overheid, in het bijzonder dat van de lagere publiekrechtelijke lichamen, niet altijd voldoende is ingespeeld op ontwikkelingen in het bedrijfsleven, die consequenties kunnen hebben voor de doelstellingen van het bestuur. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan het optimaliseren van het natuurlijk en woonmilieu en het bevorderen van de veiligheid. Aan een onderzoek naar de vraag in hoeverre deze indruk juist is en welke mogelijkheden er zijn de overheid daartoe beter uitte rusten bestaat behoefte. 3.7. Bestuurlijke coördinatieproblematiek regionaal-economisch beleid In het kader van voorbereiding van het Integraal Structuurplan Noorden des Lands (ISP) heeft een inventariserend onderzoek plaatsgevonden naar de bestuurlijke knelpunten, die bij de uitvoering van dit plan zouden kunnen optreden. Overwogen wordt mede in aansluiting hierop een onderzoek te doen naar de bestuurlijke coördinatieproblematiek die het voeren van een éénduidig regionaal-economisch beleid bemoeilijkt.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
12
3.8. Gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium regionaal-economisch beleid De Stuurgroep Actieprogramma Regionale Economie (Nijmegen e.o.), waaraan deelnemen de gemeente Nijmegen, het Gewest Nijmegen alsook de kamer van koophandel voor Nijmegen en omstreken, heeft een onderzoek in voorbereiding naar de ontwikkeling van een gedecentraliseerd instrumentarium ten behoeve van het regionaal-economisch beleid. Het onderzoek zou een inventarisatie en evaluatie van bestaand instrumentarium moeten omvatten, alsmede aanbevelingen doen voor bestuurlijke toerusting der (regionale) overheden. De Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken overwegen dit onderzoek te subsidiëren. 3.9. Gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium Een gedecentraliseerd takenpakket op provinciaal en/of gemeentelijk niveau vraagt om bijpassende beleidsinstrumenten. Voor een deel zullen deze instrumenten reeds aanwezig zijn, voor een ander deel moeten ze nog ontwikkeld worden. Een onderzoek daarnaar is gewenst. Ten behoeve van welke taken op welke sectoren en/of facetten van overheidsbeleid dit gewenst en noodzakelijk is dient nog nader bezien te worden. Daarbij zal het advies van de Raad voor de Territoriale Decentralisatie inzake de te decentraliseren rijkstaken mede van betekenis zijn. 3.10. Overgangsproblematiek reorganisatie binnenlands bestuur De overgang van de bestaande naar de nieuwe bestuurlijke organisatie heeft een zeer gecompliceerd karakter. De overgangsproblematiek betreft in hoofdzaak de overgang van ambtenaren naar de nieuwe provincies, alsmede die van rechten en verplichtingen. In verband hiermede zullen naar alle waarschijnlijkheid onderzoekprojecten van kortlopende duur uitgevoerd moeten worden. 3.11. RBB en taakverzwaring/-veriichting bestuurders Indien de reorganisatie van het binnenlands bestuur (RBB) zijn beslag heeft gekregen, zal er een taakverschuiving plaatsvinden tussen de verschillende overheidsniveaus. Deze taakverschuiving vindt onder meer zijn weerslag in de verzwaring dan wel verlichting van de werkzaamheden van de betrokken bestuurders. Te zijner tijd zal hiernaar een onderzoek dienen te worden ingesteld. 3.12. RBB en hulpstructuren Indien het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur (RBB) in de huidige opzet wet wordt, zullen de nieuwe provincies veelal kleiner zijn dan de huidige provincies. Wellicht zal in de toekomst behoefte bestaan aan interprovinciale samenwerking. Onderzocht moet worden of en op welke wijze daaraan nader vorm gegeven moet worden. 3.13. RBB en provinciaal ontwikkelingsprogramma In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur (RBB) wordt de wenselijkheid van provinciale ontwikkelingsprogramma's onderstreept. Van het verplicht stellen daarvan wordt evenwel vooralsnog afgezien, op grond van de overweging dat daarmee nog te weinig ervaring is opgedaan. Een onderzoek dient meer feitelijke gegevens op te leveren. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of en in hoeverre het mogelijk en noodzakelijk zal zijn, het opstellen van een provinciaal ontwikkelingsprogramma bij wet voor te schrijven. 3.14. Het RBB en de pregewesten Wanneer, zo wordt in de memorie van toelichting op het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur (RBB) gesteld, de bestuurlijke reorganisatie haar beslag heeft gevonden, zal er geen plaats meer zijn voor de pregewesten. Verondersteld mag echter worden dat een aantal pregewesten tijdens de overgangsfase een nuttige rol zal kunnen vervullen. Omvang en aard van die rol dient onderzocht te worden.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
13
3.15. Afsplitsing deelgemeente(n) van de grote gemeenten In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur (RBB) wordtten aanzien van de vier grootste gemeenten gesteld, dat nagegaan zou moeten worden in hoeverre daarvan zelfstandige eenheden kunnen worden afgesplitst en tot gemeenten kunnen worden verheven. Een onderzoek hiernaar is gewenst en zou moeten leiden tot een gedragslijn die ook zou kunnen gelden voor de overige gemeenten met meer dan 100 000 inwoners. 3.16. Relatie randgemeenten - centrumgemeenten Ten aanzien van de relatie randgemeenten - centrumgemeenten bestaat de indruk dat de lasten van centrumvoorzieningen onevenredig zijn verdeeld over de gemeenten waarvan de inwoners gebruik maken van deze voorzieningen. Ook de besluitvorming rond instelling en beheer van centrumvoorzieningen zal daarbij nader moeten worden bezien. Met dit onderzoek zal niet worden begonnen voordat de resultaten bekend zijn van de interdepartementale werkgroepen bevolkingsstructuur en centrumfunctie, waarbij FBB mede betrokken is. 3.17. Consultatieve referenda In de afgelopen jaren is het verschillende malen voorgekomen dat wetsvoorstellen voor belanghebbenden aanleiding gaven consultatieve referenda te houden. Veelal ging het daarbij om herindeling van bepaalde gebieden. Meer in het algemeen bestaat er bij mijn departement behoefte door middel van onderzoek meer inzicht te verkrijgen in het verschijnsel van consultatieve referenda en de betekenis die eraan dient te worden toegekend. 3.18. Criteria instrumenten van beïnvloeding Naast de meer traditionele instrumenten van toezicht die de hogere overheden ten opzichte van de lagere overheden hanteren, zijn de laatste jaren ook andere vormen van beïnvloeding te onderkennen. Door middel van een onderzoek zal worden getracht een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre aan deze aanvullende instrumenten van beïnvloeding behoefte bestaat en welke criteria voor opneming in de wet dienen te worden aangelegd. Met de voorbereiding en eventuele uitvoering van een onderzoek zal in 1978 gestart worden. De onderzoekresultaten zullen hun neerslag kunnen vinden in de betreffende wetgeving. Bij de uitvoering van het onderzoek zal, zo nodig, ook met andere departementen worden samengewerkt. 3.19. Zondagswet Van verschillende kanten is de wens geuit een hernieuwde mogelijkheid te creëren om met toepassing van artikel 5a, eerste lid, der Zondagswet, tradities en gebruiken, die in het volksleven zijn geworteld en niet als openbare vermakelijkheden zijn te beschouwen, aan te wijzen. Deze vallen dan buiten de werking van enige bepalingen van de wet. Alvorens een zodanige wijziging van de Zondagswet te overwegen verdient het aanbeveling in het algemeen te bezien in hoeverre tradities en volksgebruiken, waarop artikel 5a van deze wet doelt, thans in onbruik zijn geraakt en er nieuwe zijn bijgekomen. Bij mijn departement bestaat de behoefte aan een inventariserend onderzoek daarnaar. 3.20. Toepassing politiedwang De toepassing van politiedwang door gemeenten roept enkele problemen op, waaraan in het kader van de algemene herziening van de gemeentewet ook onderzoekmatig aandacht zal worden geschonken. Zo zal - onder meer - worden bezien in hoeverre een oplossing kan worden gevonden voor de gevallen waarin met de bestaande bepalingen inzake politiedwang geen effectieve naleving van een voorschrift kan worden afgedwongen.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
14
ONDERZOEKPROGRAMMA DIRECTIE FINANCIËN BINNENLANDS BESTUUR 1. Recentelijk afgesloten onderzoek 1.1. Voeding en verdeling van het Provinciefonds De voeding en verdeling van het Provinciefonds is onderwerp geweest van onderzoek, ter voorbereiding van het Wetsontwerp tot wijziging van de Provinciewet (herziening regeling Provinciefonds). De resultaten van dit onderzoek, dat intern is uitgevoerd en in maart 1977 is afgesloten, gaven aanleiding een herziening van de verdeling van de middelen uit het Provinciefonds over de provincies voor te stellen. 1.2. Verbetering van de verfijning historische stadskernen Ter verbetering van de verfijning historische stadskernen is onlangs een onderzoek afgesloten. Om de oppervlakten, die bepalend zijn voor de hoogte van de verfijningsuitkering, opnieuw vast te stellen was een hermeting vereist. De kosten van dit onderzoek, waarbij de Raad voor de Gemeentefinanciën en de Landmeetkundige Dienst mede betrokken waren, bedroegen f 70 000. 2. Lopend onderzoek 2.1. Startpremie Om tot een financiële gezondmaking van heringedeelde gemeenten te geraken is een interdepartementale werkgroep ingesteld, waarin ook de Raad voor de Gemeentefinanciën is vertegenwoordigd. De werkgroep bestudeert de wenselijkheid gemeenten, die zijn ontstaan door herindeling, een financiële tegemoetkoming in de extra kosten te geven in de vorm van een startpremie. Daarnaast wordt bezien welke kosten gemoeid zijn met een eventueel gewenste binnengemeentelijke decentralisatie bij meerkernigheid van de heringedeelde gemeenten en of voor meerkernigheid in zijn algemeenheid wellicht een verfijning op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds gewenst is. 2.2. Onderzoek wegen Een betere middelenvoorziening van de lagere publiekrechtelijke lichamen ten behoeve van de wegaanleg en vooral het wegonderhoud is onderwerp van onderzoek van een eveneens interdepartementale werkgroep. Hierbij staat de werking van de Wet Uitkeringen Wegen in het algemeen centraal. Meer bijzonder wordt aandacht geschonken aan de verklaring van de kostenstijgingen in de wegenbouw en van het wegonderhoud en de invloed van lange-wegennetten op de financiële positie van vooral de plattelandsgemeenten. 2.3. Bevolkingsstructuur en centrumfunctie Om de invloed van de bevolkingsstructuur en de centrumfunctie op de financiële behoeften van de gemeenten te bepalen zijn twee interdepartementale werkgroepen geformeerd waarin tevens vertegenwoordigers van de vier grote gemeenten, het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Raad voor de Gemeentefinanciën zitting hebben. Doel van deze onderzoeken is het verbeteren van de financiële verhouding Rijk-gemeenten. 2.4. Financiële gevolgen van het overloopbeleid Een onlangs uitbesteed onderzoek naar de financiële gevolgen van het overloopbeleid heeft als doel na te gaan of en in hoeverre de verfijning groeikernen dient te worden verbeterd. Daartoe wordt onderzocht wat de financiële gevolgen van intergemeentelijke migratie zijn voor de gemeenten waarop de overloop gericht is. In een latere fase van het onderzoek zullen tevens de gevolgen voor de gemeenten waar de overloop zijn oorsprong vindt
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
15
bezien w o r d e n . Uiteindelijk k o m e n ook de financiële g e v o l g e n van suburbanisatie aan de o r d e , zodat g e k o m e n kan w o r d e n t o t een financiële afweg i n g s m e t h o d e v o o r het ruimtelijk-ordeningsbeleid. Voor dit laatste onderdeel van het onderzoek is m e d e v a n de zijde v a n de Rijks Planologische Dienst belangstelling g e t o o n d , w a a r m e e nog nader contact zal w o r d e n opgenomen. 2.5. De vervanging van de factor 24,3% De v e r v a n g i n g van de factor 24,3% van de belastbare opbrengst b e b o u w d als uitkeringsgrondslag v o o r het G e m e e n t e f o n d s , die nodig is o m d a t alle gem e e n t e n in 1979 op de o n r o e r e n d - g o e d b e l a s t i n g zullen zijn overgegaan, is o n d e r w e r p van een onderzoek w a a r b i j , behalve de beheerders van het Gem e e n t e f o n d s , de Raad v o o r de Gemeentefinanciën en enkele externe instituten zijn betrokken. Doel van het onderzoek is niet alleen de bestaande maatstaf te v e r v a n g e n , doch tevens aan de bezwaren die aan deze maatstaf kleven bij een n i e u w e maatstaf t e g e m o e t te k o m e n . 2.6. Onderzoek verbetering verfijning sociale structuur Nagegaan w o r d t in hoeverre de verfijning sociale structuur gewijzigd kan w o r d e n , opdat, nog meer dan thans het geval is, knelpunten bij de g e m e e n ten kunnen w o r d e n w e g g e n o m e n . Bij dit onderzoek w o r d t zijdelings de «10%-bijstandsproblematiek» betrokken. Doel van het onderzoek is betere indicatoren te v i n d e n die de sociale structuur van gemeenten kunnen typeren en tevens het via de v e r f i j n i n g uit te keren bedrag beter te o n d e r b o u w e n . 2.7. Gemeentelijke kapitaaluitgaven In opdracht van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten is het Instituut v o o r Overheidsuitgaven belast met een onderzoek naar de oorzaken van de sinds 1964 o p g e t r e d e n daling in de gemeentelijke kapitaaluitgaven, uitgedrukt als percentage van het bruto nationaal produkt. In de begeleidingsstructuur van dit onderzoek is een v e r t e g e n w o o r d i g e r van mijn ministerie opgenomen. 2.8. Middellange-termijnplanning Ten einde zicht te krijgen o p de investerings- en financieringsbehoeften op m i d d e l l a n g e t e r m i j n van de lagere publiekrechtelijke lichamen en een duidelijke en v e r a n t w o o r d e afweging van prioriteiten door provincies en g e m e e n ten te bevorderen w o r d t een onderzoek ingesteld naar de middellange-term i j n p l a n n i n g van provincies en g e m e e n t e n . Een eerste inventarisatie van planningsactiviteiten van gemeenten en provincies w o r d t binnenkort afger o n d . Er zal een m o d e l w o r d e n o n t w i k k e l d ten behoeve van de u n i f o r m e opzet van deze activiteiten. 2.9. Begrotingsmodellen Het ontwikkelen van provinciale en gemeentelijke b e g r o t i n g s m o d e l l e n , m e d e aansluitend op het stelsel van nationale rekeningen, is o n d e r w e r p van studie v o o r de C o m m i s s i e s voor de provinciale en de gemeentelijke c o m p t a biliteitsvoorschriften, w a a r b i j m i j n ministerie ten nauwste betrokken is. De te o n t w i k k e l e n b e g r o t i n g s m o d e l l e n zullen tevens een zodanige indeling moeten hebben, dat zo goed mogelijk i n f o r m a t i e verschaft kan w o r d e n ten behoeve van de beleidsanalyse, kosten-batenanalyse en overig wetenschappelijk onderzoek. 2.10. Welzijnsniveau van de Nederlandse gemeenten Een onderzoek naar het welzijnsniveau van de Nederlandse g e m e e n t e n , uitbesteed aan het Economisch Instituut van de Universiteit van Leiden, heeft reeds enige gegevens opgeleverd over verschillen in gemeentelijke welzijnsfuncties v o o r gemeentelijke deeltaken. Het onderzoek, dat rond 1978 afgesloten zal w o r d e n , richt zich thans op het verklaren van deze verschillen aan de hand van objectieve factoren.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
16
2.11. Financiële en personele gevolgen van gemeentelijke herindeling ten gevolge van overheveling van gemeentelijke taken naar provincies nieuwe stijl Op initiatief van mijn d e p a r t e m e n t is onlangs een onderzoek van start gegaan naar g e v o l g e n van de invoering van het o n t w e r p van Wet reorganisatie binnenlands bestuur. De in dit w e t s o n t w e r p v o o r g e s t e l d e grootscheepse gemeentelijke h e r i n d e l i n g en de o v e r h e v e l i n g van een aantal taken en bev o e g d h e d e n van g e m e e n t e n naar provincies nieuwe stijl nopen tot een o n derzoek naar de g e v o l g e n van deze maatregelen. De doelstelling van het onderzoek is t w e e l e d i g : - Het o n t w i k k e l i n g van een maatstaf, die een aanwijzing geeft o m t r e n t de behoefte aan personeel en financiën van t o e k o m s t i g e (heringedeelde) gemeenten. - Idem v o o r de consequenties van overheveling van taken van g e m e e n ten naar provincies, in personeel en financieel opzicht. Uit het beschikbaar k o m e n d e onderzoekmateriaal is het tevens mogelijk een k a d e r t e ontwikkelen w a a r b i n n e n de financiële v e r h o u d i n g Rijk—gemeenten in het algemeen en meer in het bijzonder artikel 12-aanvragen en gemeentelijke meerjarenbegrotingen kunnen w o r d e n beoordeeld. Het onderzoek zal gedeeltelijk intern w o r d e n u i t g e v o e r d . Daarnaast w o r d t een wetenschappelijk instituut ingeschakeld. In 1979 h o o p ik over de belangrijkste uitkomsten v a n het onderzoek te kunnen beschikken. 2.12. Voorzieningen en de financiële structuur van de vier grote gemeenten O m tot een b e o o r d e l i n g van de financiële v e r h o u d i n g Rijk— vier grote gemeenten te k o m e n is in 1974 d o o r de betrokken gemeentebesturen besloten een vergelijkend onderzoek naar de gemeentelijke voorzieningen en de f i nanciële structuur van de vier grote g e m e e n t e n in te stellen. Doel van het onderzoek is een vergelijking te maken van de o m v a n g en samenstelling van de uitgaven, inkomsten en het voorzieningenniveau van deze gemeenten en vervolgens suggesties te doen over de manier w a a r o p eventuele aanpassingen in de financiële v e r h o u d i n g met het Rijk zouden kunnen w o r d e n aangebracht, die aan de specifieke p r o b l e m e n van de vier grote gemeenten tegemoet komen. Het onderzoek w o r d t uitgevoerd d o o r de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van A m s t e r d a m ; de bijdrage van Binnenlandse Zaken bedraagt tot en met 1976 f 300 000. 2.13. Wegonderhoud in de gemeente Gouda Wegens de hoge kosten van w e g o n d e r h o u d in de gemeente Gouda is een vergelijkend onderzoek naar deze kosten uitbesteed aan de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van A m s t e r d a m . Doel van dit o n derzoek is na te gaan of in Gouda sprake is van een achterstand in het w e g onderhoud. 3. Voorgenomen onderzoek 3.1. De factor sociale zorg De factor sociale zorg, als uitkeringsonderdeel van de algemene uitkering uit het G e m e e n t e f o n d s , voorziet in een v e r g o e d i n g , op declaratiebasis van 8 0 % van de gemeentelijke uitgaven v o o r e e n aantal in artikel 1 4 v a n het Financiële-Verhoudingsbesluit g e n o e m d e subsidie- en bijdrageregelingen. Bezien dient te w o r d e n in hoeverre de spreiding van de gemeentelijke uitgaven v o o r een aantal onderdelen van de «factor sociale zorg» nog zodanig g r o o t is, dat v e r g o e d i n g op basis van declaratie gewenst is. De invoering van rijksbijdrageregelingen door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk speelt in dezen een belangrijke rol. Bij een geringe spreiding zou een meer algemene verdeling van de m i d d e l e n aanbeveling verdienen. Ik ben v o o r n e m e n s hiernaar een onderzoek te doen instellen.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
17
3.2. Gemeenten en projectontwikkelaars Ter zake van de o v e r e e n k o m s t e n tussen gemeente en projectontwikkelaars is reeds een advies uitgebracht d o o r prof mr. D. S i m o n s . Naar aanleid i n g van dit advies is het g e w e n s t een nader onderzoek in te stellen naar de criteria aan de hand w a a r v a n projectovereenkomsten m o e t e n w o r d e n beo o r d e e l d . Hierbij zal i n f o r m a t i e uit de praktijk, zoals die zich manifesteert v o o r gemeentelijke en provinciale bestuurders en projectontwikkelaars, verwerkt moeten w o r d e n . Een zodanig onderzoek is in v o o r b e r e i d i n g . 3.3. Financiële knelpunten bij de provincies Bij de behandeling van het w e t s o n t w e r p t o t wijziging v a n de Provinciewet bleek van de zijde van de vaste k a m e r c o m m i s s i e behoefte aan een nader o n derzoek, dat zich zou dienen toe te spitsen op concrete knelpunten bij de provincies. Ik ben v o o r n e m e n s een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden.
T w e e d e Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
18
ONDERZOEKPROGRAMMA DIRECTIE OVERHEIDSORGANISATIE EN AUTOMATISERING 1. Lopend onderzoek 1.1. Landelijke automatiseringsenquête O m inzicht te verkrijgen in de lopende en v o o r g e n o m e n automatiseringsactiviteiten bij de overheid en de particuliere sector w o r d t een landelijke aut o m a t i s e r i n g s e n q u ê t e v o o r b e r e i d . Bij dit project zijn behalve m i j n departem e n t , Justitie, Economische Zaken en Sociale Zaken betrokken. Voorts nem e n het CBS en het NOVI aan het project deel. Voor de directie O & A is dit onderzoek van belang voor haar adviserende taak op het g e b i e d van (inter) departementale en interbestuurlijke automatiseringsvraagstukken. 1.2. Onderzoek naar de toepasbaarheid van «management by objectives» bij de overheidsorganisatie Een onderzoek is gestart naar de toepassing van « m a n a g e m e n t by objectives» bij de centrale overheidsorganisatie. M B O is een systeem van managem e n t , dat kan w o r d e n gekarakteriseerd als de i m p l e m e n t a t i e in een organisatie van een aantal technieken v o o r het operationeel maken van de doelstellingen van de organisatie. MBO stelt het m a n a g e m e n t in staat de o r g a n i satie te beheersen door middel van in concrete t e r m e n uit de doelstellingen afgeleide b e h e e r s n o r m e n . Een onderzoek naartoepassings- en invoeringsm o g e l i j k h e d e n van het MBO-systeem in de overheidsorganisatie past in het werkterrein van de directie O & A betreffende de werking van de overheidsorganisatie. In het kader van dit onderzoek w o r d t gezocht naar een aantal proefvelden in de Nederlandse overheidsorganisatie o m ervaring met het MBO o p te doen. Hiermede kan de afdeling OVO van de directie overheidsorganisatie-adviseurs in de gelegenheid stellen o m kennis en ervaring op te doen met MBO ( o m invoering v a n een dergelijke voorziening te kunnen bevorderen). Er is een start gemaakt met een studie van MBO-literatuur en elders beschikbare ervaringsgegevens op dit t e r r e i n . Het onderzoek geschiedt in sam e n w e r k i n g met departementale organisatie-adviseurs en een organisatiebureau. 1.3. Onderzoek naar interdepartementale coördinatiestructuren In aansluiting aan een e x p l o r e r e n d en h y p o t h e s e - v o r m e n d onderzoek van de Universiteit van A m s t e r d a m naar interdepartementale horizontale coördinatiestructuren v i n d t nu een d o o r m i j n departement gesubsidieerd onderzoek plaats w a a r i n de eerder o n t w i k k e l d e hypothesen w o r d e n getoetst. Dit onderzoek heeft onder meer tot doel het inzicht in het functioneren van (merendeels reeds bestaande) horizontale coördinatiestructuren te v e r g r o t e n . Een dergelijk inzicht zal bijzonder w a a r d e v o l zijn voor de taken van de directie op het gebied van interdepartementale coördinatie en taakverdeling. 2. Voorgenomen onderzoek 2.1. Inventarisatie van methoden om informatiestromen in het overheidsapparaat zichtbaar te maken Ten behoeve van de hantering bij het oplossen en v o o r k o m e n van knelpunten in de taakverdeling en coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het centrale overheidsapparaat en de daarvoor benodigde informatievoorziening zal w o r d e n geïnventariseerd welke methodieken bestaan, c.q. v o o r toepassing bij de overheid geschikt kunnen w o r d e n gemaakt, o m na te kunnen gaan welke de s a m e n h a n g tussen zelfstandige onderdelen van het centrale overheidsapparaat is, zoals deze tot uitdrukking komt in de informat i e s t r o m e n . Doel is uiteindelijk, maar dit valt buiten het hier aangeduide onderzoek, o m door middel van een later te v e r w e r v e n inzicht in s a m e n h a n g e n van taken van zelfstandige onderdelen van het centrale overheidsapparaat.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
19
na te kunnen gaan welke indeling in beleidsgebieden vanuit dit gezichtspunt zinvol is en hoe het informatievoorzieningsproces gestructureerd moet worden. Dit laatste eveneens voor wat betreft de interbestuurlijke relatie. 2.2. Onderzoek op het gebied van toegepaste informatica Om de activiteiten van de directie O & A, die gericht zijn op bevordering van een doeltreffende en doelmatige toepassing van geautomatiseerde informatievoorziening bij de overheid, te ondersteunen bestaat behoefte aan onderzoek op het gebied van toegepaste informatica. Dit betreft vergelijkend onderzoeknaar: - apparatuur en toepassingsonafhankelijke programmatuur; - methoden en technieken; - standaardisatie; - algemene documentatie; - beveiliging (incl. privacy). Gedacht wordt aan de instelling van een nationaal instituut dat zich met dergelijk onderzoek zal bezighouden en waaraan specifieke opdrachten op genoemd terrein kunnen worden verstrekt. 2.3. Vervolgonderzoek managementsystemen in de rijksdienst Een onderzoek naar managementsystemen, die in de rijksdienst in feite gehanteerd worden, is begin 1977 door het Instituut voor Bestuurskunde van de Universiteit van Amsterdam met een rapport afgerond. Doel van dit onderzoek was onder meer een beschrijving van de in de rijksdienst aangetroffen managementsystemen alsmede een beschrijving en zo mogelijk een verklaring van de werking en uitwerking van deze systemen. Het voornemen bestaat aan de hand van een nadere analyse van de bevindingen van het onderzoekteam een follow up onderzoek te starten. Met de inzichten uit dit onderzoek verkregen kan inhoud worden gegeven aan een aantal activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van een doeltreffende en doelmatige werking van de overheidsorganisatie.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
20
ONDERZOEKPROGRAMMA DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR OVERHEIDSPERSONEELSBELEID 1. Recentelijk afgesloten onderzoek RIJKS PSYCHOLOGISCHE DIENST 1.1. Onderzoek samenwerkingsrelatie bij de Rijksdienst Wegverkeer In opdracht van de afdeling Personeelszaken van de Rijksdienst Wegverkeer is de samenwerkingsrelatie nagegaan tussen Groningers en Hagenaars bij de Rijksdienst Wegverkeer afdeling D te Veendam. Daarbij is ervan uitgegaan dat samenwerking wordt bepaald door drie hoofdfactoren: destructuur van de organisatie, de cultuur binnen de organisatie en de persoonlijkheid van de medewerkers. Al deze factoren zijn bij het onderzoek betrokken. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek zijn een aantal maatregelen gesuggereerd om het werkklimaat, dat als voldoende kan worden aangemerkt, verder te verbeteren. 1.2. Onderzoek naar de werkbeleving van jonge academici bij Binnenlandse Zaken Er is onderzoek verricht naar de werkbeleving van jonge academici werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De vraagstelling van de opdrachtgever, de Werkgroep Bezetting Hogere Functies BiZa (BHB-groep), is daarbij als volgt vertaald: welke factoren beïnvloeden het totaal van de bindingskracht van de departementale organisatie ten aanzien van de jonge, academisch gevormde medewerkers zodanig, dat een relatief sterk verloop kan (en kon) ontstaan, en welke beleidsmatige beslissingen kunnen eventueel de werking van deze factoren (in de toekomst) tegengaan. Gebleken is dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat fundamentele beleidsfouten zijn gemaakt ten aanzien van deze groepering. Aan het slot worden een aantal conclusies en kanttekeningen gepresenteerd op basis van een integratie van het verzamelde materiaal. 1.3. Onderzoek naar het functioneren van de Huishoudelijke Dienst Binnenlandse Zaken Mijn departement heeft het organisatie-adviesbureau Bosboom en Hegener gevraagd te adviseren over een aangepaste opzet van de Huishoudelijke Dienst als gevolg van de verhuizing naar de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven. Daarbij leek het zinvol gebruik te maken van de ervaringen en wensen die thans bij de medewerkers van de H.D. leven. De RPD is ingeschakeld om te onderzoeken hoe de medewerkers in de huidige structuur hun werk, werkomgeving en werksfeer beleven. De resultaten van dit onderzoek zijn betrokken bij de veranderingsvoorstellen. 1.4. Onderzoek naar de werkbeleving van wijkagenten bij de gemeentepolitie Haarlem Op verzoek van de gemeentepolitie Haarlem is een verkennend onderzoek ingesteld naar de werkbeleving van een aantal wijkagenten bij het korps aldaar. Naar aanleiding van gesprekken met verschillende betrokkenen zijn een aantal aanbevelingen opgesteld. 1.5. Juristen bij de rijksoverheid Op grond van door het Instituut voor Toegepaste Sociologie te Nijmegen verzameld materiaal betreffende de werkkringen van juristen die tussen 1947 en 1972 aan een Nederlandse universiteit of hogeschool zijn afgestudeerd, is een secundaire analyse gepleegd op de categorie werkzaam bij de rijksoverheid in engere zin. Het materiaal is daarbij naar twee ingangen bekeken: aan de ene kant naar de factoren waardoor juristen van de rijksoverheid zich kenmerken, aan de andere kant naar de aard van de functie-uitoefening, met name naar de mate waarin het typisch juridische element daarin een rol speelde.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
21
1.6. Onderzoek naar de selectieprocedure bij de SNV Op initiatief van de Stichting Nederlandse Vrijwilligers is in samenwerking met deze stichting, de Rijksgeneeskundige Dienst en de Rijksuniversiteit Groningen een onderzoek ingesteld naar de selectieprocedure die de SNV hanteert. Naar aanleiding hiervan zijn een aantal adviezen uitgebracht, waarover de beslissingen nog hangende zijn. RIJKS OPLEIDINGS CENTRUM 1.7. Onderzoek managementsystemen in de rijksdienst Een onderzoek naar managementsystemen, die in de rijksdienst in feite gehanteerd worden, is begin 1977 door het Instituut voor Bestuurskunde van de Universteit van Amsterdam met een rapport afgerond. Doel van dit onderzoek was onder meer een beschrijving van de in de rijksdienst aangetroffen managementsystemen alsmede een beschrijving en zo mogelijk een verklaring van de werking en uitwerking van deze systemen. Het onderzoek vond plaats bij een dertigtal directies in de rijksdienst. In het rapport komen onder meer enige hypothesen ter zake van de relatie van de mate van uitwerking van het management en de effectiviteit van de organisatie aan de orde. 2. Lopend onderzoek 2.1. Onderzoek ten behoeve van het emancipatiebeleid, alsmede terzake van de mogelijkheden van deeltijdarbeid, bij de overheid Het is wenselijk dat op zo kort mogelijke termijn maatregelen worden voorbereid ter bevordering van de mogelijkheden tot deeltijdarbeid en van de emancipatie van de vrouw in de overheidsdienst. Deze maatregelen zullen moeten zijn afgestemd op zowel de wensen van de betrokkenen als op de behoeften en mogelijkheden van de overheidsdienst. Ten behoeve van de werkgroep, die met de voorbereiding van deze beleidsmaatregelen is belast, is in 1977 een aanvang gemaakt met een onderzoek naar het verschijnsel deeltijdarbeid bij de rijksoverheid, waartoe degenen die als zodanig werkzaam zijn geënquêteerd zullen worden. Het onderzoek richt zich vooral op de volgende vragen: waardoor kenmerken zich degenen die in deeltijd werken, in welk soort functies zijn zij werkzaam, wat zijn hun motieven om in deeltijd te werken en ondervinden zij bepaalde problemen als gevolg van het in deeltijd werken. Op grond van de resultaten hiervan zal in 1978 vervolgonderzoek plaatsvinden. 2.2. Onderzoek onder bezoekers van het Informatie-centrum van de Rijks Psychologische Dienst Er is begonnen met een onderzoek om de relevante kenmerken van de bezoekers van het Informatie-centrum van de Rijks Psychologische Dienst in kaart te brengen. Zij krijgen daartoe een vragenformulier ter invulling voorgelegd over zaken als: personalia, het soort werk dat men zoekt, of men thans een werkkring vervult, de reden om speciaal bij de overheid te werken, de reden waarom men meer in het algemeen van werkkring wil veranderen en of men sollicitatiemogelijkheden heeft gevonden in de gewenste sectoren. 2.3. Onderzoek naar problemen van SNV-vrijwilligers Bijna afgesloten is een onderzoek van de RPD naar de relevante probleemsituaties waarmee SNV-vrijwilligers tijdens het verblijf in de ontwikkelingslanden worden geconfronteerd. Hiertoe zijn 500 enquêteformulieren geanalyseerd. Naar aanleiding van het onderzoek zullen psychologische adviezen worden verstrekt ten aanzien van de selectie van vrijwilligers. 2.4. Onderzoek naar promotiemogelijkheden en loopbaanlijnen bij de Rijksgebouwendienst In opdracht van de Rijksgebouwendienst verricht de RPD onderzoek om de promotiemogelijkheden en loopbaanlijnen doorzichtig te maken. De me-
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
22
dewerkers w o r d t inzicht gegeven in de relatieve positie van g r o e p e n leeftijdgenoten zowel als in de relatieve eigen positie met betrekking tot a. de hoeveelheid t i j d besteed aan bepaalde w e r k z a a m h e d e n ; b. het belang van die werkzaamheden, en c. het plezier in het werk en de v e r z w a r i n g , dan w e l v e r m i n d e r i n g van de w e r k z a a m h e d e n , bespreekbaar te maken d o o r middel van de toegekende factorscores aan de i n d i v i d u e n . 2.5. Onderzoek op het gebied van de problematiek van de oudere ambtenaar Reeds g e r u i m e t i j d w o r d t een problematiek van de oudere a m b t e n a a r o n derkend, die zich onder meer uit in een v e r o n t r u s t e n d hoog percentage ambtenaren dat v e r v r o e g d het arbeidsproces verlaat. Deze p r o b l e m a t i e k heeft aanleiding gegeven tot de instelling van de Commissie positie o u d e r e ambtenaar. De c o m m i s s i e heeft tot taak zich f u n d a m e n t e e l o p bedoelde problematiek te bezinnen en in het bijzonder aandacht te schenken aan een aantal beleidsmaatregelen die w o r d e n o v e r w o g e n (of indien reeds toegepast, w o r d e n h e r o v e r w o g e n ) o m tot een mogelijke oplossing van die p r o b l e m a tiek te k o m e n . De c o m m i s s i e zal in de periode 1977-1979 onderzoek d o e n uitvoeren naar de te verwachten doeltreffendheid en d o e l m a t i g h e i d v a n diverse o v e r w o g e n beleidsmaatregelen (uiteraard v o o r zover de n o d i g e informatie niet uit andere b r o n , zoals elders reeds verricht, of nu in v o o r b e r e i d i n g zijnd, onderzoek verkregen kan w o r d e n ) . 3. Voorgenomen onderzoek 3.1. Onderzoek ter onderbouwing van het arbeidsvoorwaardenbeleid in de ruimste zin Het k o m t als o n g e w e n s t v o o r dat overheidsfuncties die w a t h u n i n h o u d betreft gelijk g e w a a r d e e r d kunnen w o r d e n , verschillend b e l o o n d w o r d e n . De indruk (maar niet de zekerheid) bestaat dat die verschillen er zijn b i n n e n de lagere publiekrechtelijke lichamen (l.p.l.'s). Daarnaast w o r d t b e t w i j f e l d of het d o e l m a t i g is dat (zoals thans nog geschiedt) alle w i j z i g i n g e n in de rechtspositie van het rijkspersoneel overal bij de l.p.l.'s «vertaald» w o r d e n , ongeacht de plaatselijke o m s t a n d i g h e d e n . K o r t o m , het vigerende c o ö r d i n a t i e m o del v o o r de o n d e r l i n g e a f s t e m m i n g van de rechtspositionele aangelegenheden bij het totale openbaar bestuur w o r d t als inadequaat ervaren. De a a n w e zige kennis van de bestaande arbeidsvoorwaardenregelingen van de l.p.l.'s en het daar feitelijk gevoerde personeelsbeleid vertoont leemten die het ontwikkelen v a n een adequate beleidsstrategie ter oplossing van de zojuist beschreven problematiek bemoeilijken. Ter aanvulling van die leemten zal een tweetal onderzoekprojecten achtereenvolgend van start dienen te g a a n : a. In 1978 zal met een project w o r d e n b e g o n n e n dat onderzoek bij de l.p.l.'s o m v a t naar bestaande regelgeving op het gebied van de arbeidsvoorw a a r d e n en naar de bestaande praktijk van het aldaar gevoerde personeelsbeleid. De aldus verzamelde informatie kan, behalve bij de v o o r b e r e i d i n g van nieuw beleid, ook bij de verfijning van het bestaande coördinatiebeleid een nuttige rol spelen. M e n kan er wellicht objectieve grondslagen aan ontlenen v o o r de differentiatie in het coördinatiebeleid die n o d i g is o m de verschillen in de situaties van de l.p.l.'s tot hun recht te laten k o m e n . b. In 1979 kan, v o o r t b o u w e n d op de i n f o r m a t i e die uit het onder a gen o e m d e project verkregen zal zijn, onderzocht w o r d e n over w e l k e b e v o e g d heden de l.p.l.'s moeten beschikken o m in staat te zijn een reëel en verantw o o r d eigen personeelsbeleid te voeren en volgens welk model dit beleid in de t o e k o m s t i g e constellatie optimaal gecoördineerd kan w o r d e n . 3.2. Onderzoek, dat bijdraagt tot de voorbereiding van een integraal beleids informatiesysteem ten behoeve van het overheidspersoneelsbeleid Hoewel er belangrijke v o r d e r i n g e n w o r d e n gemaakt in de richting van een integraal personeelsinformatiesysteem voor de d e p a r t e m e n t e n , ontbreekt
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
?3
nog een integraal beleidsinformatiesysteem, waarmee bij-de-tijdse informatie van alle relevante aspecten van het overheidspersoneelsbeleid verzameld en verwerkt wordt. Vooral ten aanzien van het welbevinden van het burgerlijk rijkspersoneel zijn belangrijke leemtes in de informatieverschaffing aanwijsbaar. Het project zal zich in eerste instantie concentreren op het ontwikkelen van indicatoren voor het welbevinden van de rijksambtenaar. 3.3. Onderzoek ten behoeve van de personeelsselectie De indruk bestaat dat er onvoldoende inzicht is in welke mate bij de personeelsselectie in de overheidsdienst gevolgde selectieprocedures en toegepaste criteria nog voldoen aan de eisen die men daarvoor uit een oogpunt van modern persoonsbeleid mag stellen. Vooral betreft het hier de versterking van de positie van de sollicitant en de harmonisering en vereenvoudiging van de selectieprocedure. Het hier bedoelde project zal gericht zijn op inventarisatie en beschrijving van in feite gevolgde selectieprocedures en gebruikte selectiecriteria, alsmede op de werking en neveneffecten daarvan. 3.4. Onderzoek op het gebied van manpowerplanning Er bestaat behoefte aan de mogelijkheid «demografische» ontwikkelingen in de omvang en opbouw van het personeelsbestand van de rijksdienst althans op korte en middellange termijn te voorzien, met een voldoende mate van nauwkeurigheid om knelpunten in de personeelsvoorziening-in-ruimezin tijdig te kunnen onderkennen. Dit project zal gericht zijn op constructie van een manpowerplanningmodel voor de rijksdienst. (Dit kan deel gaan uitmaken van het al genoemde integrale beleidsinformatiesysteem.) 3.5. Onderzoek naar het functioneren van sociale teams, respectievelijk van andere samenwerkingsvormen tussen specialisten voor de zorg voor het welbevinden, inclusief onderzoek naar behoeften aan en houding ten aanzien van deze zorg Op verschillende plaatsen in de rijksdienst streeft men naar inschakeling van zogenaamde sociale teams (doorgaans interdisciplinair samengesteld) bij de zorg voor het welbevinden van de rijksambtenaar of men maakt daarvan reeds gebruik. Er is echter nog betrekkelijk weinig bekend over de werking van dit beleidsinstrument, zowel intern als extern gezien. Bereikt men de gehoopte effecten? Welke knelpunten treden in het intern functioneren op? Dit project (aan te vangen omstreeks 1980) kan informatie verzamelen over de dan beschikbare ervaring met sociale teams, om de evaluatie van dit beleidsinstrument te ondersteunen. Tevens kan onderzocht worden hoe onderkende knelpunten kunnen worden opgeheven. Naast de bovengenoemde projecten zijn een aantal onderwerpen van onderzoek in de voorbereiding van dit programma betrokken, die echter op dit moment een te lage prioriteit toegewezen kregen om opneming in het programma te rechtvaardigen. Aangezien echter dit programma van jaar tot jaar zal moeten worden bijgesteld om het in voldoende mate de geldende prioriteitenvolgorde te laten weerspiegelen, is het niet ondenkbaar dat een of meer van deze op de reservelijst geplaatste projecten alsnog in het programma worden opgenomen.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
24
ONDERZOEKPROGRAMMA DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID
DIRECTIE POLITIE 1. Recentelijk afgesloten onderzoek 1.1. Analyse vuurwapengebruik In 1976 is onderzoek verricht naar het vuurwapengebruik van de ambtenaren van de gemeentepolitie. Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van een beter inzicht in het optreden van de politie in de gevallen dat van een vuurwapen gebruik wordt gemaakt. De analyse betrof de gegevens van de periode 1970 tot en met 1974. Deze gegevens leken echter ontoereikend voor diepgaande statistisch verantwoorde gevolgtrekkingen. Verder onderzoek op dit gebied is zeker nodig. De gegevens hiervoor worden thans verzameld. Voor de beleidsontwikkeling ten aanzien van de opleidingen is de verkregen informatie inmiddels mede richtinggevend geweest. 2. Lopend onderzoek 2.1. Primaire opleiding Een uit vele onderdelen bestaand onderzoek is gaande naar de relatie tussen de primaire opleidingen voor agenten van gemeentepolitie en wachtmeesters van rijkspolitie en de praktijk. De verschuivingen die, ten gevolge van maatschappelijke veranderingen, kunnen optreden in het takenpakket van de politie, zijn van betekenis voor de primaire opleiding van politiemensen. Om die reden heeft het onderzoek tot doel een evaluatie te geven van de situatie met betrekking tot de opleiding en de afstemming daarvan op de praktijk. Het onderzoek dat onder andere een burgerij-onderzoek omvat, is in 1976 geëntameerd door de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Inmiddels verkeert het in een zodanig vergevorderd stadium, dat wordt verwacht dat de rapportage begin 1978 zal worden afgesloten.
2.2 Preventiesurveillance Doel van het onderzoek is na te gaan waarop zich het optreden van de politie ter voorkoming van criminele en andere incidenten moet richten, hoe het optreden optimaal kan plaatsvinden en wat de effecten van het politietoezicht zijn. Inmiddels is een begin gemaakt met een literatuuronderzoek. Het resultaat daarvan wordt aan het eind van dit jaar verwacht. Uit deze situatie zullen vermoedelijk een aantal vervolgonderzoeken voortvloeien waarmee zo mogelijk in 1978 een begin zal worden gemaakt. 2.3. Assistentiesurveillance Ten behoeve van de planning van de surveillance wordt een onderzoek verricht naar de toepasbaarheid van allocatiemodellen. Het gaat hierbij om de vraag hoe surveillance-eenheden belast met assistentieverleningen optimaal kunnen worden ingezet. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van geautomatiseerde allocatiemodellen. In dit onderzoek dat in de loop van 1977 is begonnen, wordt nagegaan aan welke eisen een dergelijk model dient te voldoen; vervolgens zal worden onderzocht of voor dit deel gebruik kan worden gemaakt van bestaande modellen of dat daarvoor een afzonderlijk model dient te worden ontwikkeld.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
25
3. Voorgenomen onderzoek 3.1. Wijk- en rayonagent Het instituut van de wijkagent (rayonagent) heeft vooral de laatste jaren een grote vlucht genomen. Zowel bij de korpsen als bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken bestaat behoefte aan informatie over de functie en taak van de wijkagent. Onderzocht zal worden welke doelstellingen de korpsen met het functioneren van wijkagenten nastreven en hoe dit in de praktijk uitwerkt. Zijn de taken van wijkagent duidelijk te definiëren of wordt een dergelijke definitie overschaduwd door het algemene taakdualisme van de politie tussen handhaving en hulpverlening? Er zal (empirisch) materiaal worden verzameld met betrekking tot de vraag welke taken de wijk- of rayonagenten thans in de korpsen uitvoeren. 3.2. Gevolgen van de automatisering in politiekorpsen Het is een uit de literatuur bekend feit dat automatisering gevolgen heeft voor de organisatie waarin zij wordt geïntroduceerd. Zo zal ook de automatisering bij de politie directe gevolgen hebben voor (inter)organisationele verbanden, in- en externe relaties, taakvervulling van de politie-ambtenaar, werkklimaat, arbeidssatisfactie en dergelijke. Onderzocht zal worden welke gevolgen daarvan in concreto voor de politie-organisatie zijn te verwachten en welke maatregelen in verband hiermee gewenst zijn. 3.3. Tijdbesteding van politiepersoneel Dit onderzoek zal zich richten op de tijdbesteding en werkdruk van politiefunctionarissen, de tijdsduur van de behandeling van taken, uitgesplitst naar de verschillende onderdelen. Verwacht wordt dat de resultaten van dit onderzoek onder meer kunnen dienen voor vergroting van de efficiency van de bedrijfsvoering van korpsen en voor verbetering van het werkklimaat en de arbeidssatisfactie. 3.4. Hulpverleningstaak politie Uit recente onderzoeken is gebleken dat de hulpverlenende werkzaamheden van de politie omvangrijker zijn dan jarenlang werd aangenomen. Onderzocht zal worden of er sprake is van een taakverschuiving en, zo ja, wat de oorzaken en de effecten daarvan zijn. Tevens zal het onderzoek zich richten op de eventuele indirecte effecten op de handhavings- en opsporingstaak van de politie. De resultaten van het onderzoek zullen naar verwachting mede gebruikt kunnen worden voor de vorming van het beleid ten aanzien van de selectie en opleiding van politie-ambtenaren. 3.5. Minderheidsgroepen In de Nederlandse samenleving is het laatste decennium de pluriformiteit toegenomen. Ook al door de hoge bevolkingsdichtheid is daarmee de kans groter geworden op botsingen tussen de autochtone bevolking en minderheidsgroepen. Hoewel het hier om een vraagstuk gaat waarvoor ook andere departementen verantwoordelijkheid dragen, kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat de aanwezigheid van minderheidsgroepen in onze samenleving ook voor de politie effecten heeft. Vanuit de invalshoek van openbare orde en veiligheid is onderzoek naar het laatste punt gewenst. Het voornemen bestaat om een studie ter zake te verrichten die een onderdeel is van een meer omvattend onderzoek dat zich bezighoudt met de positie van de minderheidsgroepen in onze maatschappij. Over dit laatste onderzoek is overleg gaande onder meer met het Departement voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
26
3.6. Werving en selectie Tot op heden is nog weinig bekend over het effect van het wervings- en selectieproces van politiepersoneel. Dit vormt een ernstige beperking bij het voeren van een adequaat beleid. In verband hiermee zal een onderzoek worden verricht naar het huidige wervings- en selectieproces en naar de eisen welke aan een beleid moeten worden gesteld. Dit onderzoek sluit nauw aan bij het lopende onderzoek «Primaire Opleiding». HOOFDAFDELINGEN BRANDWEER EN ORGANISATIE BESCHERMING BEVOLKING Beide hoofdafdelingen houden zich bezig met onderzoek. Dit is echter niet geschikt voor opneming in het onderzoekprogramma. De activiteiten met betrekking tot onderzoek van de Hoofdafdeling Organisatie Bescherming Bevolking vinden plaats in het kader van het onderzoek-coördinatieprogramma van de Staf Civiele Verdediging.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
27
III. Schematische weergave onderzoekprogramma Binnenlandse Zaken
De eerste h o o f d d o e l s t e l l i n g van Binnenlandse Zaken heeft betrekking op het bevorderen v a n een democratische rechtsstaat. Daarbinnen kunnen t w e e elementen w o r d e n o n d e r s c h e i d e n : democratie en rechtsstaat. Op het element van de democratie hebben de v o l g e n d e onderzoekprojecten betrekking 1 : 1. v e r h o u d i n g bestuur-bestuurden (a)(BB); 2. Inspraak onderzoek streekplanontwikkeling Midden-Gelderland (a)(BB); 3. binnengemeentelijke decentralisatie (l)(BB); 4. o p e n h e i d en o p e n b a a r h e i d v a n bestuur (v)(BB). Op het element van de rechtsstaat hebben de volgende onderzoekprojecten betrekking: 1. A R O B - b e r o e p / K r o o n b e r o e p (v)(BB); 2. financiële g e v o l g e n v o o r g e m e e n t e n s a m e n h a n g e n d met artikel 5 sub j vandeWetAROB(v)(BB); 3. Commissaris v a n onderzoek (v)(BB); 4. behandeling van klachten (v)(BB); 5. Z o n d a g s w e t (v)(BB); 6. criteria i n s t r u m e n t e n van beïnvloeding (v)(BB). De tweede h o o f d d o e l s t e l l i n g van Binnenlandse Zaken heeft betrekking o p het bevorderen v a n het goed f u n c t i o n e r e n van het openbaar bestuur als organisatie. Binnen de organisatie v a n het openbaar bestuur kan een onderscheid w o r d e n gemaakt tussen het openbaar bestuur als geheel, de rijksdienst 1 , de Hoge Colleges van Staat, het provinciaal bestuur en het lokaal bestuur.
' Recentelijk afgesloten onderzoek is aange duid met (a), lopend onderzoek met (I) en voorgenomen onderzoek met (v). 1 Departementen, daaronder ressorterende diensten, staatsbedrijven.
Op het openbaar bestuur als geheel hebben de v o l g e n d e onderzoekprojecten betrekking: 1. verstedelijkingsbeleid in Nederland (a)(BB); 2. onderzoek naar mogelijkheden t o t decentralisatie van rijkstaken (D(BB); 3. c o m p l e m e n t a i r bestuur s t a d s v e r n i e u w i n g (l)(BB); 4. c o m m u n a l e en regionale s a m e n w e r k i n g over de landsgrenzen heen (IHBB); 5. w e r k g r o e p c o m p l e m e n t a i r bestuur (l)(BB); 6. landelijke a u t o m a t i s e r i n g s e n q u ê t e (l)(0 & A ) ; 7. onderzoek naar de toepasbaarheid van « m a n a g e m e n t by objectives» bij de overheidsorganisatie (l)(0 & A ) ; 8. onderzoek ten behoeve van het emancipatiebeleid, alsmede ter zake van de m o g e l i j k h e d e n van deelarbeid, bij de overheid (l)(OP); 9. o v e r g a n g s p r o b l e m a t i e k reorganisatie binnenlands bestuur (v)(BB); 10. overheid en bedrijfsleven (v)(BB); 11. consultatieve referenda (v)(BB); 12. inventarisatie van m e t h o d e n o m i n f o r m a t i e s t r o m e n in het overheidsapparaat zichtbaar te maken (v)(0 & A ) ; 13. onderzoek op het gebied van toegepaste informatica (v)(0 & A ) ; 14. onderzoek ter o n d e r b o u w i n g van het a r b e i d s v o o r w a a r d e n b e l e i d in de ruimste zin (v) (OP).
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
28
Op de rijksdienst hebben de volgende onderzoekprojecten betrekking: 1. onderzoek samenwerkingsrelatie bij de Rijksdienst Wegverkeer (a)(OP); 2. onderzoek naar de werkbeleving van jonge academici bij Binnenlandse Zaken (a)(OP); 3. onderzoek naar het functioneren van de Huishoudelijke Dienst bij Binnenlandse Zaken (a)(OP); 4. juristen bij de rijksoverheid (a)(OP); 5. onderzoek naar de selectieprocedure bij de SNV (a)(OP); 6. onderzoek managementsystemen in de rijksdienst (a)(OP); 7. onderzoek naar interdepartementale coördinatiestructuren (IXO&A); 8. onderzoek onder bezoekers van het Informatie-centrum van de Rijks Psychologische Dienst (l)(OP); 9. onderzoek naar problemen van SNV-vrijwilligers (l)(OP); 10. onderzoek naar promotiemogelijkheden en loopbaanlijnen bij de Rijksgebouwendienst (l)(OP); 11. onderzoek op het gebied van de problematiek van de oudere ambtenaar(IMOP); 12. vervolgonderzoek naar management in de rijksdienst (v)(0 & A); 13. onderzoek, bijdragend tot de voorbereiding van een integraal beleidsinformatiesysteem ten behoeve van het overheidspersoneelsbeleid (v)(OP); 14. onderzoek ten behoeve van de personeelsselectie (v)(OP); 15. onderzoek op het gebied van manpowerplanning (v)(OP); 16. onderzoek naar het functioneren van sociale teams, respectievelijk van andere samenwerkingsvormen tussen specialisten voor de zorg voor het welbevinden, inclusief onderzoek naar de behoeften aan, en houding ten aanzien van deze zorg (v)(OP). Er zijn geen onderzoekprojecten, die betrekking hebben op de Hoge Colleges van Staat. Op het provinciaal bestuur hebben de volgende onderzoekprojecten betrekking: 1. voeding en verdeling van het Provinciefonds (a)(FBB); 2. onderzoek wegen (l)(FBB) (zie ook onder lokaal bestuur); 3. middellange termijnplanning (l)(FBB) (zie ook onder lokaal bestuur); 4. begrotingsmodellen (l)(FBB) (zie ook onder lokaal bestuur); 5. toepassing politiedwang (v)(BB) (zie ook onder lokaal bestuur); 6. RBB en hulpstructuren (v)(BB); 7. RBB en taakverzwaring/-verlichting bestuurders (v)(BB) (zie ook onder lokaal bestuur); 8. RBB en provinciaal ontwikkelingsprogramma (v) (BB); 9. gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium (v)(BB) (zie ook onder lokaal bestuur); 10. het RBB en de pre-gewesten (v)(BB) (zie ook onder lokaal bestuur); 11. bestuurlijke coördinatieproblematiek regionaal-economisch beleid (v)(BB); 12. gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium regionaal-economisch beleid(v)(BB); 13. financiële knelpunten bij de provincies (v)(FBB). Op het lokaal bestuur hebben de volgende onderzoekprojecten betrekking: 1. verbetering van de verfijning historische stadskernen (a)(FBB); 2. onderzoek naar de werkbeleving van wijkagenten bij de Gemeentepolitie Haarlem (a) (OP); 3. analyse vuurwapengebruik (a)(OOV): 4. gemeentelijke herindeling (l)(BB); 5. integratieproject gemeenschappelijke regelingen Oost-Gelderland (D(BB);
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
29
6. financiële en personele gevolgen van gemeentelijke herindeling ten gevolge van overheveling van gemeentelijke taken naar provincies nieuwe stijl (IHFBB/BB); 7. startpremie(IMFBB); 8. onderzoek wegen (I) (FBB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 9. bevolkingsstructuur en centrumfunctie (I) (FBB); 10. financiële gevolgen overloopbeleid (I) (FBB); 11. de vervanging van de factor 24,3% (l)(FBB); 12. onderzoek verbetering verfijning sociale structuur (I) (FBB); 13. gemeentelijke kapitaaluitgaven (I) (FBB); 14. middellange termijnplanning (I) (FBB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 15. begrotingsmodellen (I) (FBB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 16. welzijnsniveau van de Nederlandse gemeenten (I) (FBB); 17. voorzieningenen de financiële structuur van de vier grote gemeenten (D(FBB); 18. wegonderhoud in de gemeente Gouda (I) (FBB); 19. primaire opleiding (I) (OOV); 20. primaire opleiding (l)(OOV); 21. toepassing politiedwang (v) (BB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 22. relatie randgemeenten-centrumgemeenten (v) (BB); 23. RBB en taakverzwaring/-verlichting bestuurders (v) (BB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 24. gedecentraliseerd beleidsinstrumentarium (v) (BB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 25. het RBB en de pre-gewesten (v) (BB) (zie ook onder provinciaal bestuur); 26. afsplitsing deelgemeente(n) van de grote gemeenten (v) (BB); 27. de factor sociale zorg (v) (FBB); 28. gemeenten en projectontwikkelaars (v) (FBB); 29. tijdbesteding van politiepersoneel (v) (OOV); 30. werving en selectie (v) (OOV); 31. gevolgen van automatisering (v) (OOV); De derde hoofddoelstelling van Binnenlandse Zaken heeft betrekking op het bevorderen van de openbare orde en veiligheid. Daarop hebben de volgende onderzoekprojecten betrekking: 1. preventiesurveillance (I) (OOV); 2. wijk-en rayonagent (v) (OOV); 3. minderheidsgroepen (v) (OOV); 4. hulpverleningstaak (v) (OOV); Vorengenoemde onderzoekprojecten beogen de departementale doelstellingen (mede) te realiseren. Maar Binnenlandse Zaken is niet de enige die deze doelstellingen nastreeft door middel van het plegen van onderzoek. Ook elders wordt daartoe onderzoek naar het openbaar bestuur verricht. Ten einde de coördinatie van deze onderzoeken te bevorderen heeft in dit kader van de Ronde-Tafelconferentie-coördinatie onderzoek naar het openbaar bestuur (RTC) het consultatieproject RTC plaatsgevonden.
Tweede Kamer, zitting 1977-1978, 14 800 hoofdstuk VII, nr. 7
30
Bijlage
Ten behoeve van de c o ö r d i n a t i e van het wetenschappelijk onderzoek bij Binnenlandse Zaken is in het najaar 1 9 7 5 d e C o n t a c t - e n A d v i e s g r o e p Onderzoek Binnenlandse Zaken (CAOB) ingesteld, w a a r i n de belangrijkste sectoren van het d e p a r t e m e n t zijn v e r t e g e n w o o r d i g d . De CAOB h o u d t zich bezig m e t : 1. advisering ten behoeve v a n de departementale m e n i n g s v o r m i n g ten aanzien van de externe s t a n d p u n t b e p a l i n g van Binnenlandse Zaken in het geheel van c o m m i s s i e s en o r g a n e n op het gebied van het wetenschaps- en onderzoekbeleid; 2. onderlinge steunverlening ten aanzien van onder meer aspecten als o n d e r z o e k m e t h o d e n , (wijze van) uitbesteding van onderzoek, evaluatie van de resultaten van onderzoek en a f s t e m m i n g van onderzoek o p beleid e.a.; 3. advisering over de i n h o u d en de coördinatie van het departementale onderzoekwerk; 4. het uitbrengen van advies over de coördinatiestructuur van het onderzoek bij Binnenlandse Zaken. De CAOB staat onder voorzitterschap van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het d e p a r t e m e n t , mr. P. Mostert, en het secretariaat w o r d t gevoerd d o o r drs. E. O. M. Geradts en drs. E. M o l van het bureau W e t e n schappelijk Onderzoek v a n de directie Binnenlands Bestuur. De CAOB heeft met betrekking tot de o n d e r z o e k p r o g r a m m e r i n g bij het departement een s t i m u l e r e n d e en begeleidende rol. Het accent der werkzaanv heden daarvoor ligt bij de betrokken beleidsonderdelen. W e l heeft de CAOB de zorg gedragen v o o r de uiteindelijke presentatie van het onderzoekprog r a m m a in de v o r m van de onderhavige nota.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 7 - 1 9 7 8 , 1 4 800 hoofdstuk VII, nr. 7
31