Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
19218
Het verworven immuun deficiëntie-syndroom (AIDS)
Nr. 11
LIJST V A N VRAGEN Vastgesteld 7 januari 1988 De vaste Commissie voor de Volksgezondheid 1 heeft ter voorbereiding van de behandeling van de Nota inzake het AIDS-beleid (19218), nr. 9) in een uitgebreide commissievergadering onderstaande vragen aan de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ter beantwoording voorgelegd. Hoofdstuk 1 . Inleiding Bladzijde 5
1 Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar een te ontwikkelen geneesmiddel tegen het HlV-virus, zowel nationaal als internationaal? Hoofdstuk 2. Probleemschets 1
Samenstelling: Leden: Nypels (D66), Haas-Berger (PvdA), voorzitter, Müller-van Ast (PvdA), E. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoorzitter, Borgman (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Nijhuis (VVD), De Kok (CDA), Janmaat-Abee (CDA), Huys (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Hageman (PvdA) en Netelenbos (PvdA). Plv. leden: Eisma (D66), Ter Beek (PvdA), Jabaaij (PvdA), Hermans (VVD), Beckers-de Bruijn (PPR), Oomen-Ruijten (CDA), Esselink (CDA), Van der Vlies (SGP), Moor (PvdA), Vreugedenhil (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Frissen (CDA), Linschoten (VVV), Van Es (PSP), Schutte (GPV), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), Weijers (CDA), Beinema (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Ter Veld (PvdA) en Vermeend (PvdA).
2.1.
Algemeen
2 Kan, als voorbij wordt gegaan aan bepaalde aspecten op het terrein van de preventie die de staatssecretaris minder of niet aanspreken (bij voorbeeld het belang van een monogame huwelijksrelatie), toch worden gesproken over «een integrale benadering van het AIDS-vraagstuk» en «een compleet beeld van de AIDS-bestrijding». 2.2. Nieuwe epidemiologische
ontwikkelingen
Bladzijde 6
Waarom krijgt in de opsomming van epidemiologische gegevens de seksuele moraal geen aandacht?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
1
4 Kunnen de cijfers van te verwachten aantallen AIDS-patiënten voor de jaren 1987, 1988 en 1989 op grond van recente gegevens worden bijgesteld? Zo ja, welke gevolgen zouden deze aanpassingen moeten of kunnen hebben voor het overheidsbeleid? 5 In hoeverre verschilt de nieuwe variant van het AIDS-virus van de veel voorkomende soort? Zijn de kenmerken van HlV-virus 2 voldoende bekend of moeten zij nog nader worden onderzocht? 6 Hoeveel van de geïnfecteerde personen zullen na de incubatietijd AIDS ontwikkelen; in de Nota wordt het percentage 1 5 tot 40 genoemd, terwijl volgens de meest recente cijfers van de «World Health Organisation» dit percentage al op 80 wordt geschat? Zullen de genoemde percentages van de geïnfecteerde personen die AIDS zullen ontwikkelen in de toekomst nog verder in opwaartse richting moeten worden bijgesteld? 7 Wat is de langste incubatietijd die tot nu toe bekend is geworden? 8 Hoe groot is het percentage geïnfecteerden onder homo-/biseksuele mannen en intraveneuze druggebruikers? Mag het genoemde onderzoek onder een selecte populatie in de regio representatief worden geacht voor alle mannen met homoseksuelen contacten? 9 Hoe groot is het percentage geïnfecteerden onder verslaafde prostituees? 10 Kan de staatssecretaris statistische gegevens verschaffen over specifieke kenmerken van besmette, dan wel seropositieve patiënten (haemofilie, zwangerschap, homo- resp. heteroseksualiteit, en intraveneus drugsgebruik)? 11 Zijn er sinds de opkomst van de ziekte AIDS nog ontwikkelingen geweest die duiden op de mogelijkheid van meer nog niet bekende virusinfectie-ziekten? 12 Was de uitbreiding van de epidemie door heteroseksuele overdracht van het virus buiten de thans bekende risico-groepen in de Verenigde Staten, aanleiding tot het in opwaartse zin bijstellen van de prognose van het toekomstige aantal patiënten? Zo ja, mag voor Nederland van een vergelijkbare ontwikkeling worden uitgegaan? 13 Welke gevolgen worden wat de aard en de toon van de voorlichting betreft verbonden aan de conlusie dat «de langzame doordringing van het virus in de heteroseksuele bevolking (...) het noodzakelijk maakt dat door middel van voorlichting de verdere verspreiding van HlV-infecties wordt vertraagd, zo niet tot staan wordt gebracht»?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19218, nr. 11
2
2.3. Therapeutische
ontwikkelingen
Bladzijde 7 14 Is voldoende AZT beschikbaar voor therapeutische doeleinden? Zo nee, hoe denkt de staatssecretaris het geneesmiddel AZT «eerlijk» te verdelen onder de patiënten en hoe denkt hij dat de financieren? Hoe denkt de staatssecretaris over het advies van de ziekenfondsraad dit middel onder voorwaarden in het ziekenfondspakket op te nemen? 15 Zijn nadere gegevens bekend over de doeltreffendheid van AZT (Retrovir)? 16 Is bekend welke bijwerkingen AZT vooral op de langere termijn kan hebben? 17 Wordt AZT ook gebruikt als middel ter voorkoming van ontwikkeling van AIDS bij geïnfecteerde personen? Zal de staatssecretaris de indicatie voor dit geneesmiddel beperken tot uitsluitend AIDS- en ARC-patiënten? 18 Wat zijn de gevolgen van het op ruimere schaal beschikbaar komen van AZT voor de ramingen van het aantal patiënten, het beslag op de ziekenhuiscapaciteit en de financiën? 19 Zijn er sinds het uitbrengen van de nota nieuwe therapeutische ontwikkelingen en zijn nog therapeutische ontwikkelingen te verwachten? 2.4. Maatschappelijke
aspecten
20 Kan de staatssecretaris de verwachting staven dat riskant gedrag in relatie tot AIDS in gunstige zin kan worden beïnvloed, onder andere door steeds verfijndere preventietechnieken? Onderschrijft de staatsecretaris ook de bewering in NTVG nr. 45, jaargang 131, bladzijde 2048: «Bij een positieve uitslag zou de angst voor besmetting wel eens een dusdanige aanpassing van het normale handelen tot gevolg kunnen hebben, dat de besmettingskans daardoor eerder toedan afneemt»? 21 Is de voorlichting aan het publiek ook gericht op het wegnemen van onterechte angst? Op welke wijze komt dit in die voorlichting tot uiting? In hoeverre sluit de toon van de nieuwe voorlichtingscampagne aan bij de «objectieve informatievoorziening» en de «zakelijke benadering van het vraagstuk»? 22 Welke maatregelen worden getroffen om de persoonlijke levenssfeer en bescherming te waarborgen van verslaafde en besmette buitenlanders die naar hun land worden teruggezonden? 23 Op welke gegevens berust de uitspraak dat: «De discussie over gezonde leefstijlen en eigen verantwoordelijkheid voor de gezondheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
3
krijgt een sterke inmpuls die in elk geval de bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen in het algemeen ten goede kan komen? 24 Wat bedoelt de staatssecretaris precies met de constatering dat: «Aids veel mensen confronteert met hun normen en waarden op het gebied van relaties, seksualiteit en drugsgebruik en leidt onvermijdelijk tot een nadere bezinning op deze punten. In hoeverre wordt deze constatering als aangrijpingspunt in de voorlichting gehanteerd? Kent de staatssecretaris de anti-AIDS-campagne die het Rainbow Ethisch Instituut voor Normen en Waarden voert onder het motto «Stop AIDS, blijf trouw» en zo ja, komt deze instelling in aanmerking voor subsidie? Zo nee, waarom niet? 25 Duidt «nadere bezinning» op het vaststellen van een feit of het aangeven van een intentie van de zijde van de regering? In hoeverre behoort beroepsrisico tot de maatschappelijke effecten? Hoofdstuk 3. Voorlichting en preventie 3.1. Activiteiten
gericht op het algemene publiek
26 Welke bedragen zijn er uitgetrokken voor elk van de in dit hoofdstuk genoemde activiteiten? Kan hiervan een uitgesplitste opgave worden gegeven? Bladzijde 8 27 Hoe groot was het financiële aandeel van het preventiefonds in de media-campagne over AIDS? 28 Wil de staatssecretaris de resultaten van het enquêteonderzoek, waarbij de reactie van de bevolking op de AIDS-campagne is onderzocht, bekend maken? Geven de resultaten van dit onderzoek aanleiding de campagne bij te stellen? Is de kennis als gevolg van de campagne toegenomen?
29 Streeft de staatssecretaris ernaar de AIDS-voorlichting op den duur te integreren in de GVO-activiteiten van de basisgezondheidsdiensten? Zo ja, op welke wijze wordt dit streven vorm gegeven? Blijft de betrokkenheid van vrijwilligersgroepen op regionaal en lokaal niveau gewaarborgd? 30 Wordt de AIDS-preventie op den duur onderdeel van de reguliere bestrijding van infectieziekten? 31 Waaruit bestaat het «fijnmazig, pluriforme karakter» van de tweede fase van de campagne, gericht op intentie- en gedragsverandering, ofwel de condoomcampagne? 32 Waaraan denkt de staatssecretaris, als hij stelt niet uit te sluiten, «dat in de toekomst ook campagnes gevoerd moeten worden om misverstanden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
4
en onnodige angst bij het algemene publiek weg te nemen»? Doelt hij hierbij wellicht mede op het misverstand, dat condoomgebruik een absolute waarborg biedt tegen AIDS? 3.2. Activiteiten
gericht op bijzondere
groepen
33 Welke zijn de bijzondere doelgroepen die voor AIDS-voorlichting in aanmerking komen? 34 Hoe is in het algemeen de voorlichting op lokaal niveau georganiseerd? Krijgen gemeenten financiële steun van het rijk voor een regionale voorlichtingscampagne over AIDS en, zo ja, hoeveel geld wordt daarvoor beschikbaar gesteld? 35 Hoeveel regionale/lokale AIDS-werkgroepen zijn er? 36 Hoe worden de beschikbare financiële middelen voor voorlichting en preventie verdeeld tussen de activiteiten gericht op het algemene publiek en de activiteiten gericht op bijzondere doelgroepen? 37 Is de staatssecretaris van mening dat de coördinatie binnen de regionale/lokale AIDS-werkgroepen in beginsel bij de basisgezondheidsdiensten behoort te liggen? Bladzijde 9 38 Hoeveel formatieplaatsen voor sociaal-verpleegkundigen geslachtsziektenbestrijding zijn er in het afgelopen jaar bijgekomen en hoeveel zullen dat in de komen jaren zijn? Gelden deze zowel voor basisgezondheidsdiensten als voor regionale platforms?
39 Wat zijn de resultaten van de tot nu toe gegeven voorlichting betreffende AIDS aan mannen met homoseksuele contacten, vooral voor de kennis en veranderingen in risicogedrag? 40 Hoe groot is de financiële bijdrage van de rijksoverheid aan de onder meer door haar gewenste professionele structuur van de redacties van de Gay-krant en de maandelijkse uitgave van de NVIH/COC? 41 Wat is de uitkomst van het beraad over een structurele versterking van de Stichting Aanvullende Dienstverlening (SAD)? 42 Zijn naar aanleiding van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Utrecht (RUU) vervolgonderzoeken te verwachten? 43 Hoe wordt het gemeenschappelijk gebruik van spuiten door sporters tegengegaan?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
5
44 Behoren tot de «realistische preventieve inspanningen» niet tevens of zelfs in de eerste plaats een drugs-ontmoedigingsbeleid en een beleid van aanmoediging tot een andere levensstijl (bij voorbeeld afkicken)? 45 Bestaan er tegenstrijdigheden tussen de AIDS-bestrijding en het drugsbeleid in het algemeen? 46 Wordt in Nederland onderzoek gedaan naar bleekwater als AIDS-preventiemiddel voor gebruikers van spuiten? 47 Wat is in de praktijk, dan wel in de (daarop gebaseerde) literatuur ingebracht tegen het gratis beschikbaar stellen van injectiespuiten? Is het waar dat in sommige gevangenissen wel, in andere geen condooms worden verstrekt? Betekent dit een gedifferentieerd beleid ten aanzien van vrijheid in seksuele relaties? Bladzijde 10 48 In welke mate wordt van de subsidiemogelijkheid met betrekking tot lokale spuitomruilprojecten gebruik gemaakt? Worden deze projecten regelmatig geëvalueerd, tijdig bijgesteld en/of geïntensiveerd? 49 Kan nader worden ingegaan op de passage: «Voor veel hulpverleners zal het echter niet eenvoudig zijn om op de persoon gerichte informatie te verschaffen over seks en spuiten, omdat men meestal hulp verleent met het oog op stopzetting van een levensstijl die gekenmerkt wordt door druggebruik en prostitutie»? Welke waarde kent de staatssecretaris toe aan deze vorm van hulpver lening? Op welke wijze wil hij de deskundigheid en de werkattitude van deze hulpverleners bevorderen? 50 Hoe groot is de «bescheiden subsidie» aan de Federatie van Nederlandse Junkiebonden? Welke activiteiten worden door deze Federatie verricht? 51 Hoe denkt de staatssecretaris de voorlichting te kunnen richten op het weerbaarder maken van prostituees? Bladzijde 11 52 Zijn er al nadere beleidsvoorstellen voor de preventie, voorlichting en opvang van verslaafde prostituees? Zo ja, welke? 53 In hoeverre staat vast dat het condoom absolute bescherming biedt tegen overdracht van het AIDS-virus, en in hoeverre zal dit punt deel uitmaken van wetenschappelijk onderzoek? Zijn al statistische gegevens beschikbaar? 54 Wordt bij de Mr. De Graaf-stichting een voorlichtingsconsulent aangesteld? Is dat dan een structurele formatieplaats?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
6
55 Is de financiële steun aan haemofiliepatiënten toereikend? Worden deze middelen uitsluitend aan voorlichting voor haemofiliepatiënten besteed of zegt de staatssecretaris ook voor andere activiteiten steun toe? 56 Wordt in de voorlichting ook werkelijk het belang van preventie van besmetting met andere geslachtsziekten beklemtoond? 57 Veroorzaakt AIDS een tekort aan bloeddonoren? 58 Is er binnen de wetgeving op het gebied van bloedvoorziening plaats voor het recente particulier initiatief voor commerciële autologe donatie? Bladzijde 12 59 Waarom wordt over «seksuele geaardheid» gesproken waar, wetenschappelijk gezien, geaardheid nooit bewezen is en, maatschappelijk gezien, de homobeweging van «seksuele voorkeur» spreekt? 60 Wat hield het door de NVIH/COC gelanceerde jongerenproject in, waaruit zou blijken, dat in de voorlichting ook met de seksuele geaardheid van jongeren rekening moet worden gehouden?
61 Hoe wordt verwerkelijkt dat in het onderwijs aandacht wordt besteed aan de AIDS-problematiek? Is één consulent voldoende? Bladzijde 13 62 Is er inmiddels voldoende audio/visueel materiaal voor de voorlichting aan allochtonen? 63 Is bij het AMC en het AIDS-coördinatieteam zoveel menskracht aanwezig, dat op schriftelijke en telefonische vragen van gezondheidswerkers in voldoende mate kan worden ingegaan? 64 Is met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen overlegd het te voeren preventiebeleid met betrekking tot bijvoorbeeld co-assistenten in de academische ziekenhuizen? 65 Komen er van overheidswege richtlijnen of zijn ziekenhuizen vrij hun beleid te bepalen? 66 Wanneer zal voldoende informatiemateriaal voor verpleegkundigen voorhanden zijn? Wordt daaraan gewerkt? Zijn daar financiën voor uitgetrokken? 67 Op welke wijze zal de staatssecretaris ervoor zorgen dat geneeskundige behandelingen of operaties niet worden geweigerd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
7
Bladzijde 14 68 Wat denkt de staatssecretaris te doen als tandartsen weigeren een seropositieve persoon of AIDS-patiënt te behandelen? Heeft de Inspectie zich al een oordeel gevormd over de «Rotterdamse affaire»?
69 Is al duidelijk welke bijdrage het Ministerie van WVC moet leveren aan het slechten van mogelijke barrières in de communicatie tussen werkers in de gezondheidszorg en patiënten? Hoofdstuk 4. 4.1.
Zorg
Inleiding
70 Aan welke soort tussenvoorzieningen wordt nog gedacht, behalve een hostel?
71 Kan de staatssecretaris kwantificeren hoeveel extra personeel voor de eerstelijnszorg en thuisverzorging de komende jaren nodig zal zijn? 72 Hoe zijn de aangekondigde bezuinigingen op de gezinszorg te rijmen met het streven het verblijf van AIDS-patiënten in het ziekenhuis te bekorten? 4.2.
Eerstelijnszorg
Bladzijde 15 73 Bestaan er concrete plannen met betrekking tot bij- en nascholingsactiviteiten? 74 Bleek uit een in juni 1987 uitgevoerde enquête onder 140 huisartsen dat tweederde zich onvoldoende geïnformeerd acht om adequaat hulp te kunnen bieden aan patiënten met AIDS? Wat wil de staatssecretaris hieraan doen? 75 In hoeverre heeft een arts een zwijgplicht tegenover de partner van een AIDS-patiënt? 76 Wordt de uitslag van een AIDS-test via de basisgezondheidsdienst dan wel vertrouwensarts bekendgemaakt aan de huisarts? 77 Op welke wijze kan een weerbare houding van de cliënt een prikkel vormen tot aanpassingen aan de zijde van de hulpverlener? Bladzijde 16 78 Wat houdt het vrijwilligersproject van de Schorerstichting, gericht op psycho-sociale en huishoudelijke ondersteuning door «buddy's» in?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
8
79 Kan de staatssecretaris informatie verschaffen over de experimenten thuiszorg? Is er ook thuiszorg buiten de experimenten? Welke disciplines van zorg zijn betrokken bij het experiment van de Ziekenfondsraad in drie regio's ten behoeve van de extramurale zorg? 80 Bestaat het voornemen uitvoering te geven aan het zorgmodel, zoals gepresenteerd in het Raamplan «AIDS-zorg buiten het ziekenhuis», een uitgave van het Innovatieproject in samenwerking met het Bureau Landelijke Beleidscoördinatie AIDS? 81 Hoe en wanneer wordt het voornemen tot een geleidelijke capaciteitsverruiming van de gezinsverzorging en de wijkverpleging uitgevoerd? 82 In hoeverre worden de mensen in de gezinsverzorging en de wijkverpleging begeleid bij hun zware taak? 83 Heeft het overleg inzake een continu systeem van bij- en herscholing al tot resultaten geleid? Zo ja, welke? 84 Op welke wijze wordt nu vorm gegeven aan de coördinatie van de zorg in de eerstelijn en aan de coördinatie tussen eerste en tweede lijn? 85 Op welke maatstaven zullen aanvragen uit de regio voor financiële middelen ten behoeve van uitbreiding van zorgfaciliteiten (thuiszorg, hostels, ziekenhuiscapaciteit) of speciale projecten in het kader van voorlichting en preventie worden beoordeeld? 4.3. Klinische zorg 86 Welke conclusie trekt de staatssecretaris uit het advies van de Gezondheidsraad over de organisatie van een optimale klinische zorg voor AIDS-patiënten? Kunnen al definitieve beleidsuitspraken worden gedaan? Bladzijde 17 87 Is het een haalbare kaart de benodigde verpleegkundigen voor de intensieve zorg voor AIDS-patiënten te werven gelet op het huidige tekort aan verpleegkundigen? 88 Welke factoren spelen een rol bij de vraag of een verschuiving van terminale zorg van het ziekenhuis naar het verpleeghuis in de toekomst op grote schaal haalbaar zal zijn? 89 Wanneer zal nader worden onderzocht of het huidige personeelsbestand en het bestand van opleidingsplaatsen in staat zijn in de toekomstige behoefte te voorzien?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
9
90 Worden de verpleeghuizen, door de verschuiving van de terminale zorg van ziekenhuis naar verpleeghuis, zwaarder belast? Wordt dan de personeelsnorm verruimd? Wordt rekening gehouden met de vaak lagere gemiddelde leeftijd van het personeel in verpleeghuizen?
91 Hoe worden, naast de AIDS-unit in het Amsterdams Medisch Centrum (AMC) de AIDS-bedden over het land verdeeld?
92 In welk stadium verkeert het overleg met de NZR en de provinciebesturen over de beddenreductie in samenhang met de opvang van AIDS-ARCpatiënten? Wordt bij de beddenreductie rekening gehouden met de concentratie van AIDS-ARC-patiënten die bepaalde intramurale instellingen zoals het AMC hebben?
93 Hoeveel bedden heeft het AMC beschikbaar voor een concentratiefunctie ten aanzien van AIDS-en ARC-patiënten?
94 In hoeverre zal de «concentratie-functie» de beschikbaarheid van medische hulp voor de AIDS-patiënt in zijn meer directe omgeving in de weg staan?
95 Wordt in het model voor opvang en behandeling van AIDS-patiënten, zoals in het AMC wordt ontwikkeld, tevens aandacht besteed aan de taakverdeling en coördinatie tussen tweedelijns-, tussenzorg- en eerstelijnshulpverlening? Bladzijde 18
96 Bestaat inzicht in de mate waarin de verslavingsklinieken voldoen aan de eisen op het gebied van hygiënische maatregelen tegen hepatitis-B?
97 Wat is de oorzaak dat er nu zo weinig AIDS-patiënten in verpleeghuizen zijn? Is het nog niet nodig? Is er te veel weerstand in de verpleeghuizen? Zijn er te weinig bedden?
98 Waaruit bestaan de «weerstanden bij verpleeghuizen»? Speelt de vrees een rol dat deconcentratie financieel vertaald wordt in handhaving van bestaande budgetten, terwijl concentratie in één verpleeghuis ten behoeve van de gehele regio tot extra financiering zal leiden? Waaruit blijkt de weerstand in verpleeghuizen en welke factoren zijn daaraan schuldig?
99 Is het functioneren van de hostelvoorziening al geëvalueerd en, zo ja, kan hierover informatie worden verschaft? Zijn gezien ook de genoemde nadelen ideeën ontwikkeld voor meer hostelvoorzieningen? In hoeverre is er bereidheid initiatieven tot dergelijke voorzieningen te ondersteunen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
10
4.4. Psychosociale
zorg
Bladzijde 19 100 Waarop grondt de staatssecretaris de verwachting dat door de beperkte mogelijkheden op somatisch-medisch vlak (ten gevolge van het ontbreken van een vaccin of afdoende geneesmiddel) het beroep op de psychosociale hulpverlening zal toenemen? Welke mogelijkheden en perspectieven heeft de psychosociale hulpverlening in dit verband te bieden? 101 Aan welke specifieke psycho-sociale hulpverlening voor de zogenaamde risicogroepen denkt de staatssecretaris? Worden hiermee bedoeld niet-besmette mensen uit de risicogroepen? Zullen de algemene voorzieningen wat menskracht betreft en financieel in staat zijn deze specifieke psycho-sociale hulpverlening te verlenen? 102 Zijn de financiële middelen, toegekend aan de Jhr. mr. J. A. Schorerstichting, van structurele aard? Bladzijde 20 Hoofdstuk 5. Testen op antistoffen tegen HIV 5.1.
Inleiding
103 Mag een arts voor een behandeling de voorwaarde van een AIDS-test stellen in verband met extra preventiemaatregelen? Heeft de arts het recht de behandeling te weigeren bij een positieve uitslag dan wel bij weigering van de test door de patiënt? 104 Hoe vaak is melding gemaakt van een ongevraagde AIDS-test en een ongewilde confrontatie van de betrokkene met de uitslag? Aan wat voor situaties denkt de staatssecretaris, wanneer hij stelt, dat daarin «de betrokkene de uitslag van de test niet wenst te vernemen»? In welke gevallen dient dit besluit van de betrokkene niet te worden gerespecteerd? Zijn op genoemde punten al uitspraken gedaan door het Medisch Tuchtcollege? 105 Mag na een prikaccident alsnog het bloed van een patiënt onderzocht worden, ook zonder diens toestemming? 5.2. Algemene opmerkingen over het beleid ten aanzien van het testen Bladzijde 21 106 Welke rol heeft de ernst van de ziekte AIDS gespeeld in verhouding tot de volksgezondheid in het algemeen bij de afweging, welke ten grondslag ligt aan het beleid inzake het testen op antistoffen tegen HIV? 5.3. Testen bij personen die daarom verzocht hebben 107 Worden personen getest op antistoffen op eigen verzoek, zonder dat daarbij de door de Gezondheidsraad geadviseerde richtlijnen in acht worden genomen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
11
108 Moet tot nu toe de aanvrager de test zelf betalen of wordt een eigen bijdrage geheven? Hoe zal het beleid in de toekomst zijn? 109 Hoeveel aanvragen voor een test zijn het afgelopen jaar gedaan? 5.4. Testen bij specifieke
groepen
110 Gelden hier de maatstaven als genoemd in 5.2. niet meer? Bladzijde 22 111 Hoe groot moet het aantal zwangeren zijn om voldoende aanleiding te geven tot een routine-onderzoek naar antistoffen tegen HIV? 112 In welke mate is sprake van het routinematig testen van zwangere vrouwen? Gebeurt dit met of zonder instemming? 113 Wordt aan zwangere vrouwen uit de risicogroepen steeds of slechts af en toe het advies gegeven een zwangerschap tijdig te onderbreken? 114 Waarom zal het testen op antistoffen tegen het AIDS-virus bij intraveneuze druggebruikers niet noemenswaardig bijdragen tot het tegengaan van de epidemie? Is hiernaar onderzoek verricht? 115 Is het waar dat verzekeringsmaatschappijen een AIDS-test zullen verlangen van personen die een levensverzekering wensen af te sluiten boven een bepaald bedrag? Wat is het oordeel van de regering hierover? 5.5. Testen voor het beschermen van derden 116 Hoe vaak wordt op het ogenblik melding gemaakt van preoperatieve screening? 117 Worden personen routinematig op antistoffen getest als onderdeel van de hygiënische maatregelen in de instellingen voor gezondheidszorg? 118 Zijn door de Werkgroep Infectie Preventie de richtlijnen over in acht te nemen hygiënische maatregelen opgesteld en aan de ziekenhuizen ter beschikking gesteld? Bladzijde 24 5.6. Testen ten behoeve van epidemiologisch
onderzoek
119 Zal bij een toekomstig epidemiologisch onderzoek bij anderen dan risicogroepen de patiënt ook bij gebleken besmetting achteraf worden ingelicht en zal deze dan worden begeleid?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
12
120 Bij welke groepen zullen in de toekomst wellicht testen in het kader van het epidemiologisch onderzoek worden afgenomen? Hoofdstuk 6. Wetenschappelijk onderzoek 6.3. Gewenst onderzoek Bladzijde 26 121 Bestaat het voornemen onderzoek te doen naar aard en omvang van de hulpvraag? Bladzijde 27 122 Aan welke wetenschappelijke, ethische en financiële normen zal het eventuele gebruik van chimpansees en rhesusapen in het kader van het AIDS-onderzoek worden getoetst? Bladzijde 28 12 Heeft het Aids-onderzoek in Afrika ook een hoge prioriteit? Hoofdstuk 7. Structuur beleidsadvisering en uitvoering 7.1.
Inleiding
124 Welke is de «duidelijke politieke dimensie» aan de AIDS-problematiek? Bladzijde 29 7.2. Nieuwe
structuur
125 Bestaat er een vereniging van AIDS-patiënten? Zo ja, heeft de staatssecretaris overwogen een vertegenwoordiger(ster) daarvan op te nemen in de Nationale Commissie AIDS-bestrijding? 7.3.
Samenstelling
126 Aan welk soort vragen wordt gedacht als ook de ethische inbreng wordt genoemd? 7.4. Ondersteunend
apparaat
Bladzijde 30 127 Met hoeveel mensen wordt het bureau uitgebreid? Hoofdstuk 8. Internationale aspecten 8.2. De Europese Gemeenschap 128 Wat waren de belangrijke discussiepunten op 15 mei, toen de gedachtenwisseling zich toespitste op de vraag in hoeverre sero-positieven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11 i
13
actief opgespoord moeten worden? Hoe liggen de meningen hierover binnen EG-verband? 129 Houden de andere lidstaten zich ook aan de beginselen, zoals overeengekomen in de vergadering van de volksgezondheidsministers van de EG, in het bijzonder het vrije verkeer van personen en de gelijke behandeling? Wanneer zal binnen de EG besluitvorming over een richtlijn worden afgerond? Stemt de voorgenomen richtlijn overeen met het Nederlandse beleid ter zake? Zo nee, wordt een Nederlands voorbehoud overwogen? Bladzijde 31 8.3. De Raad van Europa 130 In hoeverre lopen de preventieve maatregelen in de verschillende landen in Europa uiteen (in het bijzonder wat betreft de voorlichtingscampagnes) en in hoeverre wordt onderzoek gedaan naar hun doeltreffendheid (in de andere landen is de campagne gemiddeld veel harder)? 8.4. De World Health Organization
(WHO)
Bladzijde 32 131 In hoeverre wordt aan het genoemde hulpprogramma medische expertise toegevoegd? Hoofdstuk 9. Financiën 9.1.
Inleiding
132 Kunnen de geschatte kosten voor de jaren 1989 en 1990 worden gedekt? 133 Op welke wijze zal binnen de begroting dekking worden gevonden voor de voor 1989 en 1990 voorziene kosten? 9.2. Voorlich ting en pre ven tie 134 Wat is het totale bedrag dat vanuit de begroting van WVC beschikbaar komt ten behoeve van voorlichting en preventie? Welk deel van de genoemde f 17 miljoen zal worden aangewend voor wetenschappelijk onderzoek? Stelt de Staatssecretaris 800000 gulden voor AIDS-bestrijding extra beschikbaar? Hoeveel wordt aan welk doel besteed? Bladzijde 33 9.3. Hulpverlening 135 Is de veronderstelling juist, dat afgezien van de genoemde f4,2 miljoen ten behoeve van het AMC, de hulpverleningskosten voor het jaar 1988, geschat op 800 x f 100000 = f 80 miljoen geheel vanuit bestaande budgetten dienen te worden bekostigd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
14
136 Waarom worden kosten voor uitbreiding van thuiszorg, oprichting van alternatieve zorgvormen en deskundigheidsbevordering in plaats van in hetzelfde jaar, niet opgenomen in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de kosten per AIDS-patiënt, als gevolg van deze maatregelen zouden dalen van f 100 000 tot f 80 000 resp. f 65 000?
137 Uit welke begrotingspost is het bedrag van f 4 , 2 miljoen dat bestemd is voor het AMC voor de jaren 1987 en 1988 afkomstig? 9.4. Wetenschappelijk
onderzoek
138 Hoe is het bedrag van 30 miljoen gulden verder onderverdeeld? 9.5. Ondersteunende
activiteit
139 Hoe groot zal de financiële tegemoetkoming zijn voor coördinatoren van regionale AIDS-platforms? 140 Hoe verhoudt zich de wens van de regering een bijdrage te vragen van de lagere overheden tot het bestuursakkoord? In hoeverre moeten de lagere overheden meebetalen aan de ondersteunende activiteiten? Hoofdstuk 10. Juridische en ethische aspecten 141 Waarom ontbreken morele en ethische aspecten in de integrale benadering? 142 Wanneer is de Nota juridische aspecten AIDS te verwachten? 143 Kan nadere informatie worden verschaft over de ethische en juridische aspecten van de AIDS-problematiek zoals de uitsluiting van diverse verzekeringen, belemmeringen in het vrij reizen, belemmeringen bij werkvergunningen in het buitenland en non-Aidsverklaringen en schending van de persoonlijke levenssfeer? 144 Is en wordt de staatssecretaris betrokken bij de antwoorden op vragen van de Minister van Justitie betreffende AIDS en (levens-)verzekeringen? 145 Hoe stellen verzekeringsmaatschappijen zich nu op tegenover personen uit de risicogroepen? 146 Kunnen aan AIDS-patiënten verplichtingen worden opgelegd ter voorkoming van verdere verspreiding van de ziekte AIDS? Zo ja, welke verplichtingen? Zijn deze te controleren? 147 Zijn inmiddels commerciële bedrijven opgericht die mensen testen op besmetting met AIDS?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 218, nr. 11
15
148 Zijn er commerciële ondernemingen die in opdracht van werkgevers het eigen bloed van werknemers in het buitenland opslaan? 149 Wordt een buitenlands adoptiekind dat is besmet met het AIDS-virus toegelaten tot Nederland? Is de bereidheid van de pleegouders zo'n kind op te nemen en de kosten te dragen van invloed op deze beslissing?
150 Wat is in Nederland bekend over de juridische aansprakelijkheid in geval van besmetting door iemand die seropositiviteit verzwijgt? Bijlage 4 151 Kan een nadere toelichting worden gegeven op het cijfermatig overzicht van de kosten van voorlichting en preventie voor de jaren 1989 en 1990, alsmede van de componenten waaruit de genoemde bedragen zijn opgebouwd? De voorzitter van de commissie, Haas-Berger De griffier van de commissie, De Gier
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19218, nr. 11
16