Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1984-1985
2
Rijksbegroting van het jaar 1985
18600 Hoofdstuk XI Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Nr. 72
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 7 november 1984 Bij brief van 30 oktober jl. heeft een groep van 21 gemeenten zich tot u gericht over de overgangsregeling Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. (Zie bijlage) In genoemde brief wordt kritiek geuit op de door mij getroffen overgangsregeling en wordt u verzocht te bewerkstelligen dat nog meer extra middelen beschikbaar worden gesteld. Voor wat betreft mijn algemene zienswijze verwijs ik u naar mijn uitvoerige brief van 23 oktober jl., waarin gedetailleerd is uiteengezet welke regeling ik het meest geschikt vind om verantwoorde invoering van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing te bewerkstelligen. De suggestie wordt gewekt dat mijn beslissing omtrent de honorering van de declaraties in strijd zou zijn met eerdere beloften om alle declaraties in 1984 betaalbaar te stellen. Dit is onjuist. De gemeenten zijn er expliciet op gewezen, dat het totaal van dit jaar te betalen declaraties zou moeten passen binnen de op de begroting van 1984 gereserveerde middelen. Gebleken is dat het totaal van de ingediende en aangemelde declaraties f690 min. uitging boven de in 1984 beschikbare middelen. Door de regeling die ik onlangs heb getroffen is het mogelijk gemaakt in 1984 f342 min. extra uitte keren. Dit bedrag wordt slechts voor een deel, nl. f128 min., gevonden door verlaging van de stadsvernieuwingsfondsen in de periode 1985-1989. Per saldo zal in 1985 f829 min. beschikbaar zijn. Dat in 1984 zoveel extra declaraties zijn ingediend en aangemeld moet als volgt worden verklaard. Een plan bestaat uit een aantal fasen: - planvoorbereiding - planvaststelling - planuitvoering - administratieve afwerking en declaratie. In de eerste plaats is in de afgelopen maanden sprake geweest van een sterk versnelde declaratie van gemaakte kosten. In de tweede plaats is in sommige gemeenten sprake geweest van een versnelling in de planvaststelling en planuitvoering teneinde nog voor de inwerkingtreding van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing te kunnen declareren. Dit betekent
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XI, nr. 72
1
dat de stelling in de brief van de 21 gemeenten, dat de getroffen regeling leidttoteen reductie van het voor stadsvernieuwingsactiviteiten beschikbare geld onjuist is. Ten opzichte van het in het MPS 1985-1989 genoemde bedrag van f961 min. zou slechts de helft, f480 min., beschikbaar zijn voor nieuwe plannen. Die conclusie deel ik volstrekt niet om de volgende redenen. Het bedrag van f961 min. was opgebouwd uit 2 componenten. Circa tweederde deel zou nodig zijn voor de betaling van vóór 1985 aangegane verplichtingen en circa eenderde deel zou beschikbaar zijn voor dat doel van de in 1985 op te starten nieuwe activiteiten dat nog in 1985 tot uitbetaling komt. De achtergronden hiervan zette ik u reeds uiteen in mijn brief van 6 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, nr. 101, blz. 1 en 2). Blijkens de brief van de 21 gemeenten verwachten de 21 gemeenten dat in 1985 van die f829 min. een bedrag van f350 min. nodig zal zijn voor het betalen van vóór 1985 aangegane verplichtingen. Hierbij moet bedacht worden dat het om kasgeld gaat. Dus circa f480 min. van het totaal is beschikbaar om in 1985 aan in dat jaar nieuw op te starten activiteiten te betalen tegenover mijn oorspronkelijke verwachting dat dit f 320 min. zou zijn, nl. eenderde deel van f961 min. Aangezien de ervaring leert dat de uitvoering van plannen gemiddeld ruim drie jaren vergt en dat dus voor de in 1985 nieuw op te zetten plannen een derde nog in datzelfde jaar betaald moet worden is de conclusie gerechtvaardigd dat een uitvoeringsvolume van f900 a f1000 min. in 1985 ruimschoots haalbaar is. Dat geldt ook voor de jaren daarna. Ik concludeer dat bij deze overgangsregeling derhalve geen sprake kan zijn van een vertraging in de uitvoering van plannen. Dit alles gaat om gemiddelden. Zoals ik in mijn brief van 23 oktober heb gesteld, handhaaf ik onverkort dat individuele gemeenten die minder dan 20% vrije betaalruimte hebben tenminste dit percentage zullen verkrijgen uit de knelpuntenpot. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, G. Ph. Brokx
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XI, nr. 72
2
BIJLAGE
Dordrecht, 30 oktober 1984 Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Met verontwaardiging hebben wij kennisgenomen van het besluit van de staatssecretaris, de heer mr. G. P. Brokx, met betrekking tot de afhandeling van de declaraties 1984 en de gevolgen daarvan voorde overgangsregeling. Het lijkt er nu op dat de actieve stadsvernieuwingsgemeenten, die zich dit jaar extra inspanning getroosten, het slachtoffer zullen worden van de overgangsregeling. Immers, naast de sterke bezuinigingen, die de overgang van de 18 regelingen naar het stadsvernieuwingsfonds voor een aantal gemeenten al met zich meebrengt, leidt dit voorstel tot een nog sterkere reductie van het voor stadsvernieuwingsactiviteiten beschikbare geld. Het is voor ons onaanvaardbaar dat een en ander voor de stadsvernieuwing in de actieve gemeenten volgend jaar de volgende consequenties heeft: - het landelijke fonds voor 1985 wordt, onverwacht, van 961 min. gulden met ± f 132 min. verminderd tot f829 min.; - gezien de verschuiving van 1 november naar 1 september komt er ± f350 min. aan declaraties voor rekening van de diverse gemeenten (zie bijlage 1). Dit bedrag zullen wij ten laste van de resp. gem. s.v.-fondsen 1985 moeten brengen. Het effect is dat er voor werkelijke activiteiten in 1985 slechts f 829 - f 350 = f480 min. resteert. Het totale effect van deze regeling betekent dus een halvering van de financiën voor de stadsvernieuwingsactiviteiten in 1985. Gelet op de al eerder gesignaleerde bezuinigingen betekent dit in 1985 voor deze gemeenten een teruggang van 70% in stadsvernieuwingsmiddelen ten opzichte van de jaren van vóór de instelling van het fonds. Het is duidelijk dat dit leidt tot een onaanvaardbare vertraging in het stadsvernieuwingsproces. Het heeft diverse jaren gekost de stadsvernieuwing in onze steden daadwerkelijk op gang te brengen. Getuige ook de extra declaraties van dit jaar is er nu sprake van een duidelijke versnelling van activiteiten. Deze beperking van het fonds nu en het voor diverse gemeenten nog veel sterker effect voor het gemeentelijk fonds van 1985 (zie bijlage 1) betekent echter een sterke afremming van de activiteiten voor 1985 met ook ernstige gevolgen voor de daaropvolgende jaren. Deze afremming is des te schrijnender als men de discrepantie beziet tussen de actieve stadsvernieuwingsgemeenten en de gemeenten die met ingang van 1 januari 1985 in staat gesteld worden te starten met de stadsvernieuwing. De voor 1985 genoemde bezuinigingen zijn bovendien duidelijk in strijd met het in de structuurschets voor de stedelijke gebieden genoemde primaat voor de stadsvernieuwing. Met deze beperkte financiële middelen is de in dit kader door de diverse gemeenten opgelegde taak niet waar te maken. Bovendien worden wij in een onmogelijke positie geplaatst op deze korte termijn de nu aangekondigde extra lasten tijdig in een planning en begroting te verwerken. Ook al gezien de vele extra werkzaamheden die de invoering van de wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing per 1 januari 1985 voor de gemeenten met zich meebrengt. Wij verzoeken U dan ook dringend te bewerkstelligen dat de middelen voor 1985 zodanig worden aangevuld dat de betrokken actieve stadsvernieuwingsgemeenten in ieder geval op het uitkeringsniveau, zoals in het MPS 1985-1989 genoemd, worden gebracht. Teneinde dit te bewerkstelligen, valt te denken aan het creëren van een extra knelpuntenpot door het meer dan tot nu toe benutten van andere posten. Ook uit de financiering van de overgangsregeling blijkt weer dat er altijd diverse posten elders in de begroting te vinden zijn waar sprake is van een sterke onderuitputting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk XI, nr. 72
3
Wij hopen dat U de ernst van de situatie voor de actieve stadsvernieuwingsgemeenten onderkent en ons de gelegenheid geeft de stadsvernieuwingsinspanningen voor 1985 en de volgende jaren op een enigszins aanvaardbaar niveau te handhaven. De Wethouders voor de stadsvernieuwing van de gemeenten Alkmaar, Almelo, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Schiedam, Tilburg, Zaanstad, Namens deze, N. L. P. Lamers, wethouder Stadsvernieuwing Dordrecht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XI, nr. 72
4
BIJLAGE I
Zaanstad Dordrecht Leeuwarden Schiedam Breda Maastricht Arnhem 's-G raven hage Leiden Alkmaar Delft Enschede Apeldoorn Deventer Almelo Haarlem Hilversum Tilburg Groningen Eindhoven Nijmegen
1e voorstel overga ngsregeling/f <snds van 910 miljoen (excl. knelpunte npot)
Uitker ing op basis sleutel en s.v.fonds 800
Schulden voortvloeiend uit declaratiestop 1 septerrv ber 1985 t.l.v. het fonds moeten worden gebracht
6,8 9,8 9,1 8,2 8,1 8,6 12.2 77,3 12,6 4,9 6,6 11 8,3
5,9 8,6 8 7,2 7,1 7,6 10,7 68 11,1 4,3 5,8 9,7 7,3 5 3,3 20 6,3 10 19,8 9,6 10,2
2,3 8 4,5 2,2 1,9 3,2 2,3 12,5 2,5 1,2 1,7 9,4 2,3 5,8 3 4 1,1 3.3 3,9 2.5 1,5
22,7 7,2 11,4 22,6 10,2 11,7
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk XI, nr. 72
5