Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
21 501-07
Ecofin-Raad
Nr. 322
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 22 mei 2001
1
Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD) en Molenaar (PvdA). Plv. leden: Verbugt (VVD), Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), Wilders (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Van der Knaap (CDA), Waalkens (PvdA), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA) en Crone (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA) en Slob (ChristenUnie). Plv. leden: Eurlings (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel
KST53259 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Financiën2 hebben op 26 april 2001 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over: – het verslag van de informele Ecofin-raad van 20, 21 en 22 april 2001 (21 501-07, nr. 319); – de agenda voor de Ecofin-raad van 7 mei 2001 (21 501-07, nr. 318). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Crone (PvdA) vraagt de minister, in te gaan op de conceptrichtlijn van de Europese Commissie voor het economische beleid, mede in relatie tot de studie naar de invloed van investeringen op de economische groei in de Verenigde Staten en die in Europa. Blijkt uit deze studie inderdaad dat er een relatie is tussen lagere rente en meer investeringen en dus meer groei? Er was in Stockholm afgesproken dat niemand in het openbaar uitspraken over de rente zou doen, maar de Oostenrijkse minister van financiën bleek toch allerlei eisen aan de nationale bank te hebben gesteld. Wil de minister de situatie eens toelichten? Zullen er bij de macro-economische dialoog afspraken worden gemaakt? De heer Crone is het met de heer Duisenberg eens dat er in ieder geval naar een beheerste loonontwikkeling gestreefd moet worden, maar dat staat eigenlijk haaks op marktwerking, want die leidt tot hogere lonen in sectoren met schaarste. Hoe zal de regering zich hierbij opstellen? Met vreugde heeft de heer Crone gemerkt dat er nu plotseling een begin gemaakt is met Europese coördinatie op het gebied van pensioenen. Deze is nodig in verband met de risico’s van monetaire verstoring en vanwege
(D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer
(CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA) en Van der Vlies (SGP).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
1
het internationale karakter van de pensioenmarkt en het vrije verkeer van werknemers. Deze ontwikkeling levert wel risico’s op voor het Nederlandse verplichte pensioenstelsel en de heer Crone ziet als een voorwaarde voor een richtlijn op dit punt, dat grensoverschrijdend deelnemerschap het Nederlandse systeem niet uitholt. Uit vele studies is immers gebleken dat een collectief pensioenstelsel als het Nederlandse zowel voor de burgers als voor de economie in het algemeen vele malen goedkoper is dan een systeem met persoonlijke verzekering. Verder pleit hij er in dit verband voor, tegen te gaan dat verzekeringsmaatschappijen onder het regime van het pensioenstelsel worden gebracht, omdat er dan minder toezicht mogelijk is. Het voorzitterschap streeft naar directe politieke sturing door de Ecofin-raad; wil de minister toezeggen dat hij zich zo sterk mogelijk zal verzetten tegen elke regeling die afwijkt van het Nederlandse stelsel en is hij bereid, de Kamer een uitvoerige notitie te sturen over wat de richtlijn op dit punt zal behelzen, opdat er samen met de vaste commissie voor Sociale Zaken een apart debat aan gewijd kan worden? De voorzitter van het Europees Parlement heeft er in een brief voor gepleit, bij de invoering van de euro toch enige frontloading mogelijk te maken. Heeft deze brief nog gevolgen gehad? Commissaris Bolkestein wil volgens krantenberichten eigenlijk niet zoveel coördinatie op het gebied van belastingen, zodat het kennelijk alleen nog maar om concurrentie tussen belastingtarieven gaat. Dit komt niet overeen met het Nederlandse standpunt tot nu toe. De heer Crone vraagt zich in dit licht af, welk mandaat de nieuwe high-level group voor belastingen zal krijgen. Hij pleit voor besprekingen op het niveau van ministers of staatssecretarissen, om ervoor te zorgen dat er niets misgaat. Ten slotte vraagt hij de minister of ook hij de overeenstemming over een gemeenschappelijke grondslag voor energiebelasting als een positief signaal ziet. De heer De Haan (CDA) heeft gemerkt dat de algemene verwachting dat de economie in de Verenigde Staten in de tweede helft van dit jaar weer zal aantrekken, niet strookt met de nog steeds tegenvallende beurskoersen. Verder maakt hij zich zorgen over de inflatie, die inmiddels ook in Duitsland toeneemt. Hij betreurt het dat er ondanks de afspraken in Stockholm toch uitspraken over de rente zijn gedaan. Verder verzoekt ook de heer De Haan de minister, een serieuze reactie op het pleidooi van het Europees Parlement voor enige frontloading bij de introductie van de euro te geven. Nederland heeft de aanbevelingen uit het rapport-Lamfalussy over de institutionele structuur van de toezichthouders in de financiële sector altijd krachtig gesteund, maar geldt dit ook voor de andere Europese lidstaten? De heer De Haan stemt er van harte mee in, de wetgeving in Nederland op dit punt aan te passen, mocht dit nodig blijken, want hij vindt dit een zeer belangrijk punt. Hij is het met de regering eens dat het voorontwerp voor de Europese begroting voor 2002 zoveel mogelijk binnen de financiële perspectieven van Berlijn dient te blijven, vooral bij het interne en externe beleid. Nieuwe uitgaven zullen mogelijk gemaakt moeten worden door elders te bezuinigen, net als in Nederland. Bij het landbouwbeleid hebben zich echter twee onvoorziene ontwikkelingen voorgedaan, namelijk de monden klauwzeercrisis en de gekkekoeienziekte. De heer De Haan kan zich voorstellen dat voor de gevolgen hiervan extra geld nodig is; als deze binnen de begroting kunnen worden opgevangen, zijn de marges naar zijn mening in Berlijn veel te ruim gesteld. Daarnaast is er meer geld nodig in de categorie van de administratieve uitgaven in verband met de nieuwe taken in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Verwacht de minister dat dit binnen de afgesproken marges geregeld kan worden en zonder dat er elders bezuinigd behoeft te worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
2
Ten slotte steunt de heer De Haan het verzoek van de heer Crone, een apart debat aan pensioenen te wijden en sluit hij zich aan bij diens vraag over het informele overleg over energiebelastingen. Mevrouw Giskes (D66) vraagt zich af welke actie er zal worden ondernomen om te bewerkstelligen dat de kosten van grensoverschrijdende betalingen inderdaad zullen afnemen. Ook zij sluit zich aan bij de vragen over frontloading bij de introductie van de euro. Verder heeft zij uit de agenda voor de komende Raad opgemaakt dat Nederland het actieplan op het gebied van financiële diensten wil ondersteunen. Als oogmerk wordt een hoog niveau van bescherming van de consument genoemd, maar ook zoveel mogelijk gelijke kansen voor financiële dienstverleners. Men wil dus de kool en de geit sparen; kan de minister dit toelichten? Mevrouw Giskes had bij een vorig overleg enigszins de indruk gekregen dat het bij het rapport-Lamfalussy eigenlijk meer om bijzaken dan om hoofdzaken zou gaan. Nu blijkt het toch om zwaarwegende zaken te gaan; wanneer hoort de Kamer welke bevoegdheden de Commissie voor het nemen van maatregelen op het gebied van de effectenmarkten zal krijgen? Wil de minister een en ander nog toelichten? Betekent het streven naar directe politieke sturing op het gebied van de pensioenen dat er in de komende Raad echt al onomkeerbare ontwikkelingen zullen worden ingezet? Mevrouw Giskes vindt dat de Kamer, als dat zo is, te weinig gelegenheid heeft gehad om van gedachten te wisselen over de vraag of die ontwikkelingen wel in het belang van de Nederlandse of de Europese pensioengenieter zijn. Zij vraagt zich af of het in plaats van het mogelijk maken van pan-Europese instellingen niet beter zou zijn, goede afspraken te maken over verevening voor degenen die in verschillende Europese landen hebben gewerkt, teneinde een pensioenbreuk te voorkomen. Meer eenheid lijkt haar zinnig, maar zij vreest dat die vanwege het verband met de verschillende fiscale en socialezekerheidsstelsels moeilijk te verwezenlijken zal zijn. De heer Van Beek (VVD) merkt op dat de inflatie in Nederland meer dan 2% hoger is dan het gemiddelde in Europa, zodat die een kritische grens overschreden heeft. Vormt dit een punt van discussie in Europa? Maken de Europese ministers zich hier zorgen over of vinden zij deze ontwikkeling gelet op de achtergrond ervan acceptabel? De ontwikkelingen rondom de energiebelasting lijken langzaam de goede kant op te gaan, maar bestaat er niet het gevaar dat men straks overeenstemming zal hebben over de grondslag, maar geen stap verder komt op het punt van de tarieven? Heeft de minister de indruk dat de standpunten elkaar echt wat meer naderen? Vindt de regering dat de gevolgen van de al genoemde onvoorziene omstandigheden op het gebied van de landbouw allereerst binnen de landbouwbegroting opgevangen moeten worden, met zo nodig een overloop naar andere hoofdstukken, en dat er pas in laatste instantie mag worden gegrepen naar het middel van overschrijding van de in Berlijn afgesproken marges? De heer Van Beek is het ermee eens dat de bestaande programma’s, gelet op de beperkte financiële middelen, opnieuw getoetst dienen te worden. De heer Van Beek wijst op het gebied van de pensioenen op de algemene budgettaire problematiek van de vergrijzing en ook hij legt de nadruk op het belang van het veiligstellen van de pluspunten van het huidige Nederlandse pensioenstelsel. Verwacht de minister dat de afspraken van verleden jaar over de fiscale behandeling van bedrijfspensioenen en persoonlijke pensioenvoorzieningen aangepast zullen moeten worden om tot één Europees systeem te kunnen komen? Welke ruimte zal er daarbij nog voor de afzonderlijke lidstaten overblijven?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
3
De heer Vendrik (GroenLinks) heeft uit krantenberichten de indruk gekregen dat er bij de informele Raad heftige discussies over de rente en de economische vooruitzichten zijn gevoerd en dat er in de wandelgangen intensief gesproken is over de opstelling van de president van de Europese Centrale Bank (ECB). Hoe verhoudt het een zich tot het ander? De heer Vendrik heeft begrepen dat er voor de komende vergadering van IMF en Wereldbank echt een campagne voor renteverlaging gevoerd zal worden. Kan de minister, ondanks zijn terughoudendheid bij het doen van uitspraken over het rentebeleid zelf, uiteenzetten wat er nu precies aan de hand is? Betekent de overeenstemming over de aanpak op het gebied van de energiebelasting dat er al een document bestaat met afspraken over de structuur van een eventueel in te voeren energiebelasting die in een volgende Ecofin-raad bekrachtigd zullen worden? De heer Vendrik sluit zich verder aan bij de vragen van de heer Van Beek op dit punt. Kan de minister ook wat meer duidelijkheid verschaffen, waarover nu precies overeenstemming is bereikt op het gebied van belastingvraagstukken in het algemeen? Is hij het eens met de opstelling van de Franse minister Fabius dat het vermijden van schadelijke belastingcompetitie de leidraad moet zijn bij de samenwerking op dit punt? Verder verwacht ook de heer Vendrik dat het elders op de Europese begroting gevolgen zal hebben, als de enorme kosten van de bestrijding van de MKZ-crisis binnen het kader van de vastgestelde financiële perspectieven opgevangen moeten worden. Vindt de minister het reëel, van tevoren al zo’n vast standpunt in te nemen, ongeacht de consequenties voor andere uitgaven? De regering vindt toch ook dat er iets moet worden gedaan voor de boeren die getroffen zijn door de MKZ-crisis? De heer Vendrik sluit zich aan bij de vragen en opmerkingen van de heer Crone over de pensioenen en hij wijst er nog op dat een overgrote meerderheid van de Kamer uitgesproken heeft dat op dit terrein verplichte deelname gehandhaafd dient te worden. Volgens krantenberichten pleiten sommige landen informeel voor een tegemoetkoming aan de telecomsector. Er is enige weken geleden door de vaste commissie voor Financiën om een uitvoerige uitleg op dit punt gevraagd, maar een reactie van de regering is tot nu toe uitgebleven. Wil de minister hier nu helderheid over verschaffen? Ten slotte vraagt de heer Vendrik de minister, alsnog in te gaan op zijn vragen uit een overleg van verleden week over een extra lening aan OostEuropa. Deze kwestie staat niet op de agenda voor de komende Raad, maar ze komt wel binnenkort aan de orde en ze verontrust hem zeer. Antwoord van de regering De minister wijst erop dat de Ecofin-raad niet betrokken is bij de macroeconomische dialoog, omdat die in de trojka gevoerd wordt. Die is vooral gericht op het uitwisselen van informatie en het gemeenschappelijk analyseren van de situatie; daarbij zal ongetwijfeld ook gesproken worden over het belang van een gematigde arbeidskostenontwikkeling, ook voor het beperken van de inflatie. Voorafgaand aan de bijeenkomst van de Eurogroep in Stockholm hebben ministers zich publiekelijk uitgelaten over wat de ECB zou moeten doen en hoe het verder zou moeten met de persoonlijke carrière van de president van de ECB. Niet iedereen was er verheugd over dat afzonderlijke bewindslieden zulke uitspraken deden en er ontstond zelfs de neiging, de lijn-Zalm te kiezen en de besprekingen zo informeel te houden dat niemand er nog in het openbaar iets over zou zeggen. Grasser zei na afloop dat een meerderheid vóór renteverlaging was, maar in ieder geval de Spaanse minister, de Nederlandse minister en de president van de ECB hebben dit ontkend. Het nuttige van een informele Raad is dat ministers openhartig en vertrou-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
4
welijk van gedachten kunnen wisselen over alle aspecten van het financieel-economisch beleid. Het is daarbij toegestaan, opvattingen naar voren te brengen over hoe men met het monetaire beleid zou moeten inspelen op de economische situatie, maar de ECB en de ministers van financiën bepalen zelf hun beleid. De onafhankelijkheid van de centrale bank wordt eigenlijk te grabbel gegooid met publieke uitspraken om aan te dringen op renteverhoging of -verlaging. Met de gekozen formule kan een informele Raad goed werken, maar dit betekent wel dat er na afloop van zo’n bijeenkomst niet veel mee te delen is. De minister vindt dat er één lijn moet worden getrokken en dat er niet maar lukraak allerlei uitspraken moeten worden gedaan, omdat dat niet bijdraagt tot enig vertrouwen in een gecoördineerd Europees beleid. Hij is verder graag bereid, een notitie op te stellen over het onderwerp pensioenen in de Europese context. Waar het bij de richtlijn om gaat, is aangegeven in de geannoteerde agenda. De verplichtstelling zal niet ter discussie worden gesteld; de regering zal er in ieder geval op aandringen dat op dit vlak het subsidiariteitsbeginsel volop gehanteerd wordt, opdat typisch Nederlandse kenmerken behouden kunnen blijven. Er wordt bij de richtlijn ook gedacht aan bepalingen voor het verstrekken van informatie aan deelnemers en gepensioneerden. De regering meent dat die ook van toepassing zouden moeten zijn op pensioenregelingen die niet op kapitaaldekking gebaseerd zijn, omdat kapitaaldekking vrijwel alleen in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk voorkomen. Overigens heeft men over dit alles drie keer vergaderd in een werkgroep van de Raad, maar men is er niet veel mee opgeschoten. De minister hoopt dat deze werkgroep met een aanbeveling van de Ecofin-raad wat meer voortgang zal kunnen boeken. Hij zal er scherp op letten dat die op geen enkele manier in strijd zal zijn met het Nederlandse beleid; de Kamer hoeft zich op dit punt geen zorgen te maken. Op fiscaal terrein kiest de Commissie een vrij simpele lijn, namelijk dat het Nederlandse systeem overal van toepassing wordt verklaard, te weten: de pensioenpremie aftrekbaar maken en de uitkering belasten, waarbij de landen zelf de maximale pensioengrondslag mogen bepalen waarbij de premie nog aftrekbaar is. Er zijn geen voorstellen gedaan om hiervoor een regeling te treffen. Dit systeem geldt al in elf lidstaten, dus ook hierbij ziet de minister geen bijzondere complicaties voor Nederland opdoemen. Overigens is het de bedoeling dat het land waar men werkt, bepalend is voor het pensioenregime. De brief van de voorzitter van het Europees Parlement over de euro is zonder enige discussie voor kennisgeving aangenomen. De minister vindt deze reactie buitengewoon laat, want het debat over frontloading is in Nederland allang gevoerd. In ieder geval vindt noch de Ecofin-raad, noch de president van de ECB dit punt nog relevant. Op een vraag van mevrouw Giskes toont de minister zich bereid, de Europese dimensie te betrekken bij een brief als basis voor een nader overleg over de invoering van de euro. Hij zegt toe, schriftelijk informatie te zullen geven over grensoverschrijdend betalingsverkeer. Desgevraagd antwoordt de minister dat hij in de prognose van de Europese Commissie geen reden ziet om af te wijken van de raming van het CPB dat de inflatie iets meer dan 2% zal bedragen, want het CPB verwacht dat de huidige inflatie zal afnemen als bepaalde effecten verdwenen zullen zijn. Het is ook niet waar dat een raming van 2,9% van de Europese Commissie betekent dat het uitgavenkader met 0,9% verhoogd zou kunnen worden, want voor de budgettaire implicaties is niet alleen de inflatie, maar bijvoorbeeld ook de loonstijging bepalend, omdat een sterkere loonstijging een groter beslag op het uitgavenkader legt. Een andere raming levert dus ook geen begrotingsruimte op. Wel is het waar dat Nederland met zijn inflatie in Europa in de hoogste regionen verkeert. De minister kan dit voor een deel aan zijn collega’s uitleggen, maar ze is voor een deel ook het gevolg van oververhitting van de economie. Voor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
5
zichtigheid is dan ook geboden bij het begrotingsbeleid en de aanbevelingen van de Commissie dienen wel degelijk serieus genomen te worden, want Ierland, dat de aanbevelingen, vastgesteld door de Ecofin-raad, had genegeerd, werd geconfronteerd met een soort openbare veroordeling. Op een vraag van de heer Vendrik wijst de minister erop dat het volstrekt in overeenstemming met de afspraken uit het regeerakkoord is om de reële uitgavenkaders niet volledig te gebruiken, maar deze als plafonds te hanteren. Het begrotingsbeleid kan dus wel degelijk restrictiever worden gemaakt als de inflatie duurzaam hoger dreigt uit te vallen dan in de rest van Europa, maar hij gaat vooralsnog uit van de raming van het CPB. Het klassieke standpunt van Nederland is dat bij de indirecte belastingen en zeker ook de energiebelasting coördinatie noodzakelijk is, ook wat de tarieven betreft. Voor de directe belastingen heeft Nederland zich steeds op het subsidiariteitsbeginsel beroepen, zij het met een beperking voor schadelijke belastingconcurrentie. Dit is natuurlijk in zekere zin een kwestie van interpretatie; het is bijvoorbeeld de vraag of het tarief van 12,5% voor de vennootschapsbelasting in Ierland als schadelijk kan worden aangemerkt, maar de minister ziet een tarief van 0% in elk geval wel als schadelijk. De high-level group voor de coördinatie van belastingen zal het niveau van directeur-generaal/staatssecretaris krijgen. Hij tekent hierbij aan dat er in Stockholm geen overeenstemming over de grondslag voor een energiebelasting is bereikt, alleen al omdat het een informele Raad was. De Spaanse minister wil alleen een gemeenschappelijke energiepolitiek als onderdeel van de interne markt en hij wil van alle derogaties af. De Fransen willen de energiepolitiek juist buiten de interne markt houden. Nederland heeft bij afschaffing van de paarse diesel geen enkele derogatie meer nodig, dus dit biedt perspectieven om de interne markt een stap vooruit te helpen, maar het moet nog blijken of overeenstemming over de structuur mogelijk is. De minister verwacht dat het een stuk moeilijker zal zijn om voortgang te boeken op het punt van de tarieven voor een energiebelasting. Hij heeft in Stockholm nog een uitvoerig pleidooi gehouden voor versterkte samenwerking als second-bestoplossing en hij werd daarbij van diverse kanten gesteund. De Europese begroting is verdeeld in compartimenten met absolute plafonds, dus de landbouwuitgaven moeten worden ingepast in het landbouwbudget. De minister gaat ervan uit dat als er nog een miljard aan subsidies voor tabak besteed kan worden, de kosten van de BSE- en de MKZ-crisis voorlopig ook nog wel onder het landbouwplafond passen. Er is ook geen risico dat de landen die hierdoor getroffen zijn, de kosten geheel zelf zullen moeten dragen, want het gaat hierbij om bestaande Europese regelingen. Hij legt uit dat de landbouwbegroting in Berlijn inderdaad met enige ruimte is vastgesteld, maar wel op basis van het uitgangspunt dat eventuele problemen dan binnen de begroting zullen worden opgelost. Hij wil daarbij zeker geen andere uitgaven op het spel zetten en vindt dat ook in Brussel de begrotingsdiscipline moet worden gehandhaafd. De landbouwbegroting neemt de helft van het Europese begrotingsbudget in beslag, dus er zit ook nog wel enige speling in. Het uitgangspunt naar aanleiding van het rapport-Lamfalussy is dat voor belangrijke onderdelen de codecisieprocedure wordt gehandhaafd en dat alleen uitvoeringsmaatregelen aan de Commissie worden overgelaten. Nu gaat het erom, te bepalen wat belangrijk en wat ondergeschikt is. Hierover voert de Commissie een debat met Parlement en Raad en de minister zal de Kamer er verslag van doen als deze nadere definiëring in de Ecofinraad aan de orde komt. Verder zegt de minister dat de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en hij zelf geen enkel informeel overleg met collega’s over eventuele steun aan de telecomsector hebben gehad. Ten slotte antwoordt hij dat er nog geen echt voorstel van de Commissie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
6
voor een extra lening aan Oost-Europa is. Zodra dat er is, zal hij de Kamer het commentaar van de regering daarop overbrengen. De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken, Te Veldhuis De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Gijzel De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Janssen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-07, nr. 322
7