Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1985-1986
19 000
Wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet
Nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 9 december 1985 In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1. In het in onderdeel A voorgestelde artikel A 1a wordt in het derde lid de zinsnede «tijd bedoeld in artikel C 1, derde lid,» vervangen door: tijd waarin artikel C 1, derde lid, toepassing heeft gevonden. 2. In onderdeel D, eerste lid, wordt de letter «k» gewijzigd in: n, en de letter «i» in: 1. 3. In onderdeel E wordt de laatste volzin van het voorgestelde artikel C 2, derde lid, vervangen door de volgende volzin: Indien het een wachtgelder betreft, dient tevens te worden vermeld het ingevolge artikel C 6, tweede lid, van toepassing zijnde bijdragepercentage. 4. In onderdeel H komt het voorgestelde artikel C 6, tweede en derde lid, te luiden: 2. De wachtgeldtijdbijdrage wordt geheven over de bijdragegrondslag bedoeld in artikel C 2, tweede lid. Deze bijdrage beloopt de helft of een vierde van het in artikel C 3, tweede lid, genoemde percentage van de bijdragegrondslag, al naar gelang de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd voor de helft dan wel voor een vierde gedeelte als diensttijd medetelt. Indien het wachtgeld betrekking heeft op een deeltijdbetrekking, wordt de overeenkomstig de vorige volzin berekende bijdrage vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor. 3. In afwijking van het tweede lid wordt de wachtgeldtijdbijdrage geheven over het bedrag omschreven in de volgende volzin, wanneer de wachtgelder op of na het tijdstip van de plaatsing op wachtgeld werkzaarrv heden dan wel uitbreiding van bestaande werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij uitzicht ontleent op pensioen krachtens deze wet, de Spoorwegpensioenwet of de Algemene militaire pensioenwet. Het bedrag bedoeld in de vorige volzin is gelijk aan de bijdragegrondslag bedoeld in artikel C 2, tweede lid, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor, voor zoveel mogelijk verminderd met het ambtelijk inkomen of wat daarmee overeenkomt dat voortvloeit uit de nieuwe werkzaamheden, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor. De bijdrage beloopt de helft of een vierde van het in artikel C 3, tweede lid, genoemde percentage van het in de vorige volzin omschreven bedrag,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 000, nr. 8
1
al naar gelang de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd voor de helft dan wel voor een vierde gedeelte als diensttijd medetelt. 5. Onderdeel M komt te luiden: M Artikel F 1 komt te luiden: Artikel F 1 1. Onder dienstlijn verstaat deze wet de diensttijd doorgebracht in een of meer dienstverhoudingen, al dan niet gelijktijdig, waarover pensioen wordt berekend naar dezelfde middelsom van berekeningsgrondslagen als bedoeld in artikel F 6 (eindloon). Onder dienstverhouding wordt medebegrepen ambtenaarschap als wachtgelder. 2. Ononderbroken diensttijd als bedoeld in artikel D1 vormt één dienstlijn. Als onderbreking van de diensttijd wordt beschouwd een onderbreking van het ambtenaarschap gedurende een periode langer dan een jaar. 3. In afwijking van het tweede lid worden als afzonderlijke dienstlijnen beschouwd: a. de diensttijd doorgebracht in dezelfde dienstverhouding na verhoging van de berekeningsgrondslag met meer dan 25% dan wel de diensttijd doorgebracht in een nieuwe dienstverhouding waarin de eerste berekeningsgrondslag meer dan 25% hoger is dan de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslag, onderscheidenlijk de hoogste van de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslagen, in de dienstlijn die bestond bij de aanvang van de nieuwe dienstverhouding; b. de diensttijd doorgebracht in dezelfde dienstverhouding na verlaging van de berekeningsgrondslag met meer dan 5% dan wel de diensttijd doorgebracht in een nieuwe dienstverhouding waarin de eerste berekeningsgrondslag meer dan 5% lager is dan de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslag, onderscheidenlijk de laagste van de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslagen, in de dienstlijn die bestond bij de aanvang van de nieuwe dienstverhouding. Bij de toepassing van dit lid worden algemene bezoldigingswijzigingen als bedoeld in artikel A 8 buiten beschouwing gelaten. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan de berekeningsgrondslag bedoeld in artikel F 4. 4. Het derde lid, onder b, wordt slechts toegepast op schriftelijk verzoek aan de directie, bij of na de aanvraag van het pensioen gedaan door of namens belanghebbenden. Indien het verzoek is ingediend na aanvraag van het pensioen, wordt het derde lid, onder b, slechts toegepast met ingang van een tijdstip niet vroeger dan een jaar voor de eerste dag na de maand waarin het verzoek door de directie is ontvangen. 5. Tijd bedoeld in artikel D 1, tweede lid, onder a, die zelfstandig geen recht of uitzicht geeft op een pensioen krachtens artikel E 1, E 2 of E 3, van de Algemene militaire pensioenwet, wordt geacht één dienstlijn te vormen met de eerste daaropvolgende dienstlijn. 6. Onderdeel N komt te luiden: N In artikel F 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Het derde lid komt te luiden: 3. In afwijking van het eerste en tweede lid telt bij de pensioenberekening niet mede de tijd gedurende welke de ambtenaar ontheven is geweest van de uitoefening van zijn betrekking met het oog op zijn tewerkstelling in: a. een andere dienstverhouding waarin hij ambtenaar is; in dat geval mag het pensioen berekend over de tijd doorgebracht in die andere dienstverhouding niet minder bedragen dan het bedrag van het pensioen over dezelfde tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de ambtenaar is ontheven, indien die tijd wel zou meetellen bij de pensioenberekening;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 000, nr. 8
2
b. een betrekking in de Nederlandse Antillen, mits de tijd in laatstbedoelde betrekking als diensttijd in aanmerking komt op grond van artikel D 1, tweede lid, onder c. 2. Het vierde lid vervalt met vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid. 7. In onderdeel 0 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Het voorgestelde artikel F 4, derde lid, komt te luiden: 3. Wanneer tijd als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, samenloopt met tijd waarin de wachtgelder op of na het tijdstip van de plaatsing op wachtgeld werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij uitzicht ontleent op pensioen krachtens deze wet, de Spoorwegpensioenwet of de Algemene militaire pensioenwet, wordt het pensioen over de wachtgeldtijd berekend door de overeenkomstig artikel D 4, eerste en tweede lid, meetellende tijd te vermenigvuldigen met een breuk die als volgt wordt vastgesteld. De teller wordt gevormd door het ambtelijk inkomen bedoeld in het tweede lid, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor, voor zoveel mogelijk verminderd met het ambtelijk inkomen of wat daarmee overeenkomt dat voortvloeit uit de nieuwe werkzaamheden, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor en de noemer wordt gevormd door het ambtelijk inkomen bedoeld in hettweede lid. Artikel D 4, derde lid, vindt hierbij geen toepassing. 2. Het voorgestelde artikel F 4, vierde lid, varvalt. 8. Onderdeel P komt te luiden: P Artikel F 5 vervalt. 9. Na onderdeel P wordt een nieuw onderdeel Pa ingevoegd, luidende: Pa Artikel F 6, eerste lid, komt te luiden: 1! Het pensioen wordt berekend over een of meer dienstlijnen naar de middelsom van berekeningsgrondslagen (eindloon) voor iedere dienstlijn afzonderlijk. Indien voor een dienstlijn twee of meer middelsommen kunnen worden vastgesteld als gevolg van samenloop van dienstverhoudingen, geldt slechts de hoogste middelsom voor de gehele dienstlijn. 10. In het in onderdeel R voorgestelde artikel F 9, vijfde lid, wordt de tweede volzin vervangen door de volgende volzin: Indien het invaliditeitspensioen is toegekend uit een deeltijdbetrekking of uit een samenstel van betrekkingen, wordt het bedrag van de middelsom vermenigvuldigd met de deeltijdfactor, onderscheidenlijk met de som van de deeltijdfactoren, die laatstelijk voor ontslag is of zijn vastgesteld, alvorens bedoelde aanvulling te berekenen. 11. Onderdeel W, tweede en derde lid, komt te luiden: 2. Het derde lid komt te luiden: 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt, bij herplaatsing als ambtenaar de herplaatsingstoelage aangemerkt als ambtelijk inkomen. 3. Toegevoegd wordt een nieuw zesde lid, luidende: 6. Voor de berekening van het pensioen over diensttijd doorgebracht in een betrekking waarin de herplaatsbaar verklaarde ambtenaar is herplaatst en waaraan hij de hoedanigheid van ambtenaar ontleent, wordt, indien
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 000, nr. 8
3
hem een herplaatsingstoelage is toegekend, als berekeningsgrondslag als bedoeld in artikel F 6 aangemerkt de som van het feitelijk genoten inkomen als bedoeld in artikel C1, eerste lid, uit die betrekking en de herplaatsingstoelage, eventueel nadat deze som is gedeeld door de deeltijdfactor die gold voor de oorspronkelijke betrekking. Zo nodig in afwijking van artikel D 3 telt de diensttijd in de betrekking waarin de ambtenaar is herplaatst mede overeenkomstig de laatstelijk in de oorspronkelijke betrekking doorgebrachte diensttijd. In artikel II wordt de volgende wijzigingen aangebracht. 12. In het in onderdeel A voorgestelde artikel A 1a wordt in het derde lid de zinsnede «tijd bedoeld in artikel C 1, derde lid,» vervangen door: tijd waarin artikel C 1, derde lid, toepassing heeft gevonden. 13. In onderdeel B, eerste lid, wordt de letter «j» gewijzigd in: m, en de letter «h» in: k. 14. Onderdeel E komt te luiden: E Artikel C 6 wordt gewijzigd als volgt: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. De wachtgeldtijdbijdrage wordt geheven over de bijdragegrondslag bedoeld in artikel C 2, tweede lid. Deze bijdrage beloopt de helft of een vierde van het in artikel C 3, tweede lid, genoemde percentage van de bijdragegrondslag, al naar gelang de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd voor de helft dan wel voor een vierde gedeelte als diensttijd medetelt. Indien het wachtgeld betrekking heeft op een deeltijdbetrekking, wordt de overeenkomstig de vorige volzin berekende bijdrage vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor. 2. Het derde lid komt te luiden: 3. In afwijking van het tweede lid wordt de wachtgeldtijdbijdrage geheven over het bedrag omschreven in de volgende volzin, wanneer de wachtgelder op of na het tijdstip van de plaatsing op wachtgeld werkzaamheden dan wel uitbreiding van bestaande werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij uitzicht ontleent op pensioen krachtens deze wet, de Algemene burgerlijke pensioenwet of de Algemene militaire pensioenwet. Het bedrag bedoeld in de vorige volzin is gelijk aan de bijdragegrondslag bedoeld in artikel C 2, tweede lid, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor, voor zoveel mogelijk verminderd met het inkomen als deelgenoot of wat daarmee overeenkomt dat voortvloeit uit de nieuwe werkzaamheden, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor. De bijdrage beloopt de helft of een vierde van het in artikel C 3, tweede lid, genoemde percentage van het in de vorige volzin omschreven bedrag, al naar gelang de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd voor de helft dan wel voor een vierde gedeelte als diensttijd medetelt. 15. Onderdeel J komt te luiden: J Artikel F 1 komt te luiden: Artikel F 1 1. Onder dienstlijn verstaat deze wet de diensttijd doorgebracht in een of meer dienstverhoudingen, al dan niet gelijktijdig, waarover pensioen wordt berekend naar dezelfde middelsom van berekeningsgrondslagen als
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19000, nr. 8
4
bedoeld in artikel F 5 (eindloon). Onder dienstverhouding wordt medebegrepen deelgenootschap als wachtgelder. 2. Ononderbroken diensttijd als bedoeld in artikel D1 vormt één dienstlijn. Als onderbreking van de diensttijd wordt beschouwd een onderbreking van het deelgenootschap gedurende een periode langer dan een jaar. 3. In afwijking van het tweede lid worden als afzonderlijke dienstlijnen beschouwd: a. de diensttijd doorgebracht in dezelfde dienstverhouding na verhoging van de berekeningsgrondslag met meer dan 25% dan wel de diensttijd doorgebracht in een nieuwe dienstverhouding waarin de eerste berekeningsgrondslag meer dan 25% hoger is dan de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslag, onderscheidenlijk de hoogste van de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslagen, in de dienstlijn die bestond bij de aanvang van de nieuwe dienstverhouding; b. de diensttijd doorgebracht in dezelfde dienstverhouding na verlaging van de berekeningsgrondslag met meer dan 5% dan wel de diensttijd doorgebracht in een nieuwe dienstverhouding waarin de eerste berekeningsgrondslag meer dan 5% lager is dan de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslag, onderscheidenlijk de laagste van de laatstelijk vastgestelde berekeningsgrondslagen, in de dienstlijn die bestond bij de aanvang van de nieuwe dienstverhouding. Bij de toepassing van dit lid worden algemene bezoldigingswijzigingen als bedoeld in artikel A 8 buiten beschouwing gelaten. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan de berekeningsgrondslag bedoeld in artikel F 4. 4. Het derde lid, onder b, wordt slechts toegepast op schriftelijk verzoek aan de directie, bij of na de aanvraag van het pensioen gedaan door of namens belanghebbende. Indien het verzoek is ingediend na aanvraag van het pensioen, wordt het derde lid, onder b, slechts toegepast met ingang van een tijdstip niet vroeger dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het verzoek door de directie is ontvangen. 5. Tijd, die bij de regeling van pensioenen in de zin van de Algemene militaire pensioenwet als voor pensioen geldige diensttijd in aanmerking komt, maar die zelfstandig geen recht of uitzicht geeft op een pensioen krachtens artikel E 1, E 2 of E 3, van de Algemene militaire pensioenwet, wordt geacht één dienstlijn te vormen met de eerste daaropvolgende dienstlijn. 16. In onderdeel L worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Het voorgestelde artikel F 4, derde lid, komt te luiden: 3. Wanneer tijd als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, samenloopt met tijd waarin de wachtgelder op of na het tijdstip van de plaatsing op wachtgeld werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij uitzicht ontleent op pensioen krachtens deze wet, de Algemene burgelijke pensioenwet of de Algemene militaire pensioenwet, wordt het pensioen over de wachtgeldtijd berekend door de overeenkomstig artikel D 4, eerste en tweede lid, meetellende tijd te vermenigvuldigen met een breuk die als volgt wordt vastgesteld. De teller wordt gevormd door het inkomen als deelgenoot bedoeld in het tweede lid, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor, voor zoveel mogelijk verminderd met het inkomen als deelgenoot of wat daarmee overeenkomt dat voortvloeit uit de nieuwe werkzaamheden, eventueel vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor en de noemer wordt gevormd door het inkomen als deelgenoot bedoeld in het tweede lid. Artikel D 4, derde lid, vindt hierbij geen toepassing. 2. Het voorgestelde artikel F 4, vierde lid, vervalt. 17. Onderdeel M komt te luiden: M Artikel F 5, eerste lid, komt te luiden: 1. Het pensioen wordt berekend over een of meer dienstlijnen naar de middelsom van berekeningsgrondslagen (eindloon) voor iedere dienstlijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 000, nr. 8
5
afzonderlijk. Indien voor een dienstlijn twee of meer middelsommen kunnen worden vastgesteld als gevolg van samenloop van dienstverhoudingen, geldt slechts de hoogste middelsom voor de gehele dienstlijn. 18. In het in onderdeel N voorgestelde artikel F 7, vijfde lid, wordt de tweede volzin vervangen door de volgende volzin: Indien het invaliditeitspensioen is toegekend uit een deeltijdbetrekking of uit een samenstel van betrekkingen, wordt het bedrag van de middelsom vermenigvuldigd met de deeltijdfactor, onderscheidenlijk met de som van de deeltijdfactoren, die laatstelijk voor ontslag is of zijn vastgesteld, alvorens bedoelde aanvulling te berekenen. 19. Onderdeel R, tweede en derde lid, komt te luiden: 2. Het derde lid komt te luiden: 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt, tenzij uiteen desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt, bij herplaatsing als deelgenoot de herplaatsingstoelage aangemerkt als inkomen als deelgenoot. 3. Toegevoegd wordt een nieuw zesde lid, luidende: 6. Voor de berekening van het pensioen over diensttijd doorgebracht in een betrekking waarin de herplaatsbaar verklaarde deelgenoot is herplaatst en waaraan hij de hoedanigheid van deelgenoot ontleent, wordt, indien hem een herplaatsingstoelage is toegekend, als berekeningsgrondslag als bedoeld in artikel F 5 aangemerkt de som van het feitelijk genoten inkomen als bedoeld in artikel C1, eerste lid, uit de betrekking en de herplaatsingstoelage, eventueel nadat deze som is gedeeld door de deeltijdfactor die gold voor de oorspronkelijke betrekking. Zo nodig in afwijking van artikel D 3 telt de diensttijd in de betrekking waarin de deelgenoot is herplaatst mede overeenkomstig de laatstelijk in de oorspronkelijke betrekking doorgebrachte diensttijd. 20. Artikel III, onderdeel E, komt te luiden: E De artikelen F 2 en F 4, zoals die artikelen ingevolge deze wet zijn komen te luiden: zijn niet van toepassing met betrekking tot diensttijd doorgebracht voor 1 januari 1986. Met betrekking tot bedoelde diensttijd blijven van toepassing de artikelen F 2 en F 4 en eventueel F 5, zoals die artikelen luidden op 31 december 1985. 21. Artikel IV wordt gewijzigd als volgt: Voor de voorgestelde tekst wordt een 1. geplaatst en toegevoegd wordt een tweede lid, luiddende: 2. Indien deze wet terugwerkt tot en met 1 januari 1986, worden de vanaf deze datum toegekende pensioenen zo nodig herberekend op grond van deze wet, met dien verstande dat de pensioenbedragen die in verband met deze herberekening te veel blijken te zijn betaald niet worden teruggevorderd.
TOELICHTING ad1 In artikel C 1, derde lid, komt geen tijdsbegrip voor. De voorgestelde wijziging brengt het verband tussen het voorgestelde artikel A 1a, derde lid, en artikel C 1, derde lid, duidelijker tot uitdrukking. ad 3 De regeling van het bijdragepercentage voor de gevallen waarin (nog) geen sprake is van werkzaamheden aanvaard in verband met de plaatsing op wachtgeld is geregeld in het tweede lid van artikel C 6.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 000, nr. 8
6
Voor de overige gevallen, die complexer van aard zijn, kan de directie van het fonds krachtens artikel C 8 voorschriften geven met betrekking tot de nodige informatie van de kant van de organen, zodat regels daaromtrent in de wet overbodig zijn. ad 4 In het nu voorgestelde artikel C 6, tweede lid, zijn samengevoegd het oorspronkelijk voorgestelde tweede lid, eerste volzin, en het derde lid. Het tweede lid geeft nu de berekening van de wachtgeldtijdbijdrage voor het eenvoudige geval. In het nu voorgestelde artikel C 6, derde lid, wordt de wachtgeldtijdbijdrage geregeld voor de gevallen waarin de wachtgelder door het aanvaarden van nieuwe werkzaamheden wederom overheidspensioen opbouwt. Het kan zijn dat daardoor de grond voor pensioenopbouw als wachtgelder geheel komt te vervallen; het kan ook zijn dat de nieuwe werkzaamheden op een lager inkomensniveau liggen of van geringere omvang zijn dan de betrekking waaruit de ambtenaar met recht op wachtgeld is ontslagen. In het laatste geval blijft de ambtenaar nog pensioen opbouwen in zijn hoedanigheid van wachtgelder en is er dus nog wachtgeldtijdbijdrage verschuldigd. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Een leerkracht heeft twee halve betrekkingen, elk met een inkomen van f35000 afgeleid van een salaris van f70000 bij volledige werktijd. De deeltijdfactoren voor die betrekkingen zijn 35000/70000. Hij wordt uit een betrekking ontslagen met recht op wachtgeld. Ingevolge artikel C 6, tweede lid, bedraagt de wachtgeldtijdbijdrage (artikel D 4, tweede lid, onder b): 35000/70000 x VA X 21/100 x f70000 = f 1837,50 p.a. (deeltijdfactor x wachtgeldtijdtelling x bijdragepercentage x berekeningsgrondslag) Vervolgens aanvaardt hij een betrekking van 24 uur per week (van 40 werkuren) tegen een salaris van f 30000, afgeleid van een salaris van f50 000 bij volledige werktijd. De deeltijdfactor voor deze betrekking is dus 30 000/50 000. Ingevolge artikel C 6, derde lid, wordt de wachtgeldtijdbijdrage nu berekend over: 35 000/70 000 x f70 000 - 30 000/50 000 x f 50 000 i.e. over f 5000, zonder gebruikmaking van de deeltijdfactor. De wachtgeldtijdbijdrage bedraagt VA x 21/100 x f 5000 = f262,50 p.a. in plaats van de voorheen verschuldigde f 1837,50 p.a. ad 5 Eerste lid/tweede lid Hoofdregel is dat de ambtelijke diensttijd uiteindelijk wordt vergolden met pensioen naar de omvang van de diensttijd en naar de hoogte van het eindloon. Onder het eindloon wordt verstaan het inkomensniveau dat langs de weg van normale periodieke verhogingen en bevorderingen in de loop van de ambtelijke carrière tenslotte is bereikt. Onder inkomensniveau wordt verstaan het ambtelijk inkomen bij volledige werktijd en dit geldt ook als ambtelijk inkomen, als inkomensniveau, indien bijvoorbeeld de volledige betrekking gedurende de laatste vijfjaren slechts in deeltijd is uitgeoefend. Indien die deeltijd bestond in een halve betrekking, wordt de tijd over de laatste vijf kalenderjaren geteld als twee en een halfjaar, de voorafgaande tijd in volledige betrekking in volle jaren, maar beide gedeelten van de diensttijd worden vergolden naar hetzelfde eindloon. Tijd doorgebracht als wachtgelder wordt op dezelfde wijze met pensioen vergolden als de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag met wachtgeld heeft plaats gehad, met dien verstande dat de voortzetting van de pensioenopbouw gedurende de wachtgeldtijd de helft of een vierde gedeelte is van de voorafgaande pensioenopbouw in die betrekking (wachtgeldtijd voor de helft of voor een vierde gedeelte van de telling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 000, nr. 8
7
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit ontslag met recht op wachtgeld heeft plaats gehad). Tenzij een onderbreking van het ambtenaarschap van korte duur is, betekent ontslag (waaronder medebegrepen einde van het recht op wachtgeld) het einde van de dienstlijn. Wordt men op een later tijdstip opnieuw ambtenaar, dan vangt een nieuwe dienstlijn aan. Een onderbreking van een jaar of minder wordt niet als wezenlijke onderbreking beschouwd. Dit is een voortzetting van de bestaande regeling. Derde lid Wanneer de inkomensontwikkeling van de ambtenaar afwijkt van hetgeen normaal wordt geacht, wordt de dienstlijn op dat punt «geknipt» in twee dienstlijnen. Als afwijking van een normale inkomensontwikkeling wordt beschouwd een verhoging die leidt tot een verhoging van de berekeningsgrondslag in dat jaar of in het volgende jaar in vergelijking met de voorafgaande berekeningsgrondslag van meer dan 25%. Eveneens abnormaal wordt geacht een verlaging van de berekeningsgrondslag van meer dan 5%. Met het oog op verdere ontwikkelingen kan de verlagingsknip in het algemeen nog niet direct worden vastgesteld en gebeurt dit bij de pensioentoekenning, indien daaraan op dat tijdstip behoefte blijkt te bestaan. (Zie in dit verband het vierde lid.) Tot zover vormt het derde lid een voortzetting van de bestaande regeling (zoals gewijzigd ingevolge het nog bij de Staten-Generaal in behandeling zijnde wetsvoorstel 18124). Wanneer de dienstlijn wordt gevormd door diensttijd in meer dan één betrekking, kan vorenbedoelde verhoging of verlaging plaats vinden in het ambtelijk inkomen in slechts één van die betrekkingen. In dat geval wordt de diensttijd in die betrekking uit de dienstlijn gelicht en vormt dan een aparte dienstlijn. Vierde en vijfde lid Het vierde lid is slechts redactioneel gewijzigd; het vijfde lid blijft ongewijzigd. ad 6 en 8 De bij deze nota voorgestelde wijziging van artikel F 2 is slechts van inhoudelijke aard voor zover betreffend het derde lid onder a. De strekking van deze bepaling is dezelfde als die van het huidige artikel F 5, namelijk voorkomen van dubbele pensioenopbouw. De garantie opgenomen in het huidige artikel F 5, tweede lid, is verwerkt in de tweede zinsnede ondera. In verband met de invoering van een nieuw begrip «ambtelijk inkomen» (voorgesteld artikel C 1, tweede lid) valt een en ander eenvoudiger te regelen via het element diensttijd dan via het element berekeningsgrondslag. In verband hiermee komt artikel F 5te vervallen. ad 7 Verwezen wordt naar de toelichting bij de in deze nota voorgestelde wijziging van artikel C 6 (onderdeel H). De pensioenberekeningen in de daar gestelde gevallen zijn als volgt. Uit een betrekking met deeltijdfactor 35 000/70 000 wordt ontslag verleend met recht op wachtgeld. De pensioenberekening over de wachtgeldtijd luidt: 35000/70 000 x 1,75/100 x (70000-franchisea 28000) vermenigvuldigd met 'M (artikel D 4, tweede lid, onder b), i.e. VA X f 367,50 = f 91,88 over één kalenderjaar. Er wordt een nieuwe betrekking aanvaard met deeltijdfactor 30 000/ 50 000. De pensioenberekening over één kalenderjaar in deze betrekking luidt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19000, nr. 8
8
30000/50000 x 1,75/100 x (50000-28000) = f 231. Depensioenberekening over de samenlopende wachtgeldtijd luidt ingevolge artikel F4 derde lid: 35 000/70 OOO x 70 000
30 000/50 000 x 50 000 0f
70 000 5 000 x 1,75/100 x (70 000 - 28 000) vermenigvuldigd met 70 000 1/4, i e , 1/4 x f 52,50
f 13,13 over één kalenderjaar.
ad 9 Het kan zijn dat de ambtenaar die in twee of meer deeltijdbetrekkingen werkzaam is daarin op ongeveer eenzelfde inkomensniveau wordt gesalariseerd. Aan het eind van de ambtelijke carrière kan de dienstlijn echter worden gevormd door twee of meer betrekkingen waaruit niet hetzelfde ambtelijk inkomen wordt genoten. Die betrekkingen vormen één dienstlijn, omdat artikel F 1, derde lid, geen toepassing heeft kunnen vinden. Met andere woorden, de inkomensverschillen zijn niet van dien aard dat in de ontwikkeling van de dienstlijn een knip had moeten worden gelegd. Het is daarom niet onredelijk om het pensioen over de gehele dienstlijn te berekenen naar het hoogste ambtelijk inkomen dat is bereikt (in feite het gemiddelde van dat ambtelijk inkomen over de twee voorlaatste kalenderjaren). ad 10 In het voorgestelde vijfde lid van artikel F 9 is geen rekening gehouden met de situatie waarin de ambtenaar invalide wordt uit twee of meer samenlopende betrekkingen. De onderhavige wijziging beoogt daarin te voorzien. ad 11 In verband met de voorgestelde wijziging van artikel C 1 (invoeging van een nieuw tweede lid) dient de redactie van artikel K 5, derde lid, te worden gewijzigd. De herplaatsingstoelage is feitelijk genoten inkomen. Het uit de nieuwe betrekking feitelijk genoten inkomen kan overeenkomen met het ambtelijk inkomen in de zin van de wet, maar dit is niet het geval wanneer het nieuwe artikel C 1, tweede lid, van toepassing is. In het laatste geval is het ambtelijk inkomen in de zin van de wet gelijk aan het feitelijk genoten inkomen gedeeld door de deeltijdfactor. Ten einde het totale inkomen bestaande uit salaris plus herplaatsingstoelage voor de pensioenberekening onder één noemer te brengen, wordt in het voorgestelde nieuwe zesde lid een speciale berekeningsformule voorgesteld. Een voorbeeld moge deze formule verduidelijken. De ambtenaar is ontslagen uit een betrekking van vierdagen per werkweek van vijf dagen met een inkomen van f 56000,- per jaar. Hij is herplaatst in een nieuwe betrekking voor halve dagen met een inkomen van f 30 000 per jaar. De respectievelijke deeltijdfactoren zijn 56 000/70 000 en 30 000/60 000. De herplaatste ambtenaar ontvangt van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds een herplaatsingstoelage van f26000 per jaar. Op jaarbasis luidt de pensioenberekening naar het totale inkomen na herplaatsing (f30000 + f26000 = f56000):
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19000, nr. 8
9
56 000
30 000 + 26 000 x 0,01 75 x (
70 000
franchise a 28 000) of
56 000/70 000
4/5 x 0,0175 x (70 000 - 28 000) • • 4/5 x 1,75"; van 70 000 ~ 4/5 x ,75% van 28 000 • f 588.
Dit komt overeen met de pensioenopbouw op jaarbasis in de oorspronkelijke betrekking. ad 12 t/m 19 De bij deze nota voorgestelde wijzigingen in artikel II (Spoorwegpensioenwet) komen overeen met voorgestelde wijzigingen in artikel I (Algemene burgerlijke pensioenwet).
ad 17 Het voorgestelde artikel F 4a vervalt evenals artikel F 5 van de Abp-wet (artikel I, onderdeel P). Aan een wijziging overeenkomstig die van artikel F 2, derde lid, van de Abp-wet in verband met het vervallen van artikel F 5 bestaat geen behoefte in de Spoorwegpensioenwet aangezien deze situatie zich daar niet kan voordoen. In onderdeel M wordt nu een (nieuwe) wijziging voorgesteld betreffende artikel F 5 (zie ad 9). ad 21 Evenals in het voorstel van Wet invoering franchisesysteem (kamerstukken II, 1985-1986, nr. 19309) artikel VI, wordt in het voorgestelde tweede lid van artikel IV bepaald dat, indien de wet zal terugwerken, de pensioenen met inachtneming van de bepalingen in deze wet moeten worden herberekend. In het algemeen zal herberekening van de pensioenen uit deeltijdbetrekkingen ingevolge het onderhavige wetsvoorstel nietten nadele van de belanghebbende strekken. Het is echter niet ondenkbaar dat ten gevolge van een samenstel van factoren in een enkele uitzonderingssituatie herberekening tot een iets lagere uitkomst zou kunnen leiden. Ondergetekende is van mening dat voorkomen moet worden dat eventueel betaalde pensioenbedragen worden teruggevorderd. Het voorgestelde tweede lid strekt ertoe dit uitdrukkelijk vast te leggen. Eventueel te weinig uitbetaalde pensioenbedragen zullen vanzelfsprekend alsnog worden nabetaald. De Ministervan Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 000, nr. 8
10