Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 600 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1998
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING XI-A (VROM, EXCLUSIEF RIJKSHUISVESTING) Inhoudsopgave
Algemeen deel
2
1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Belofte maakt schuld De verkenningen Beleidskeuzes voor de kortere termijn De komende periode
2 2 2 3 6
2. 2.1 2.2. 2.3. 2.4.
Milieu Milieu en Economie Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3) Beleidsintensiveringen Handhaving
8 8 10 11 16
3. 3.1. 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Ruimte Samenhang en hoofdlijnen Meervoudig en Intensief ruimtegebruik Stad en land Mobiliteit en infrastructuur Land en Stad Sturing en instrumentarium
17 17 17 18 20 22 24
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Wonen Inleiding: kwaliteit voor álle groepen Stedelijke vernieuwing Betaalbaar wonen Beschikbaarheid: de woningvoorraad Kwaliteitsbeleid De sociale huursector De sturing van de volkshuisvesting
28 28 29 31 34 36 39 41
5. 5.1 5.2 5.3
Internationaal Inleiding Europese ontwikkelingen Mondiale ontwikkelingen
45 45 45 47
7U1110 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
6. 6.1 6.2 6.3 6.4
Coördinatie bouwbeleid Innovatie Internationaal Arbeid Bouwaanbestedingsbeleid
50 50 50 51 52
7. 7.1 7.2 7.3
Financieel beleid en beheer Inleiding Financieel beleid Financieel beheer
52 52 52 54
Artikelsgewijze toelichting
57
Wetsartikel 1
57
– 1. 2. 3. 01. 03. 04. 05.
Inleiding Totaalbeeld van de uitgaven Belangrijkste beleidsmatige wijzigingen Kengetallen personeel en materieel Algemeen Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Milieubeheer
Wetsartikel 2 – 01. 03. 04. 05.
57 58 60 60 64 81 135 139 163
Totaalbeeld van de ontvangsten Algemeen Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Milieubeheer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
163 164 164 168 169
1
HOOFDSTUK 1. INLEIDING 1.1. Belofte maakt schuld In de memorie van toelichting bij de begroting van 1997 werd aangekondigd dat 1997 een markeringsjaar zou worden. Niet alleen zou meer duidelijkheid gegeven worden over de dilemmas en uitdagingen op het terrein van de leefomgeving op (middel-)lange termijn in een aantal toekomstverkenningen, ook zouden belangrijke beleidskeuzes gemaakt worden voor de komende jaren. Intensieve samenwerking en verdere integratie binnen en buiten VROM werden daarbij aangegeven als belangrijke randvoorwaarden om dit te realiseren. Dit is een goed moment om een balans op te maken. 1.2. De verkenningen Eind juni is de vierde milieuverkenning verschenen. Het beeld dat daarin wordt geschetst, is voor de periode tot aan 2000 overwegend positief: de milieudruk daalt voor nagenoeg alle stoffen. Deze daling van de milieudruk wordt gerealiseerd bij een forse economische groei. Ontkoppeling van milieudruk en economische groei is dus mogelijk en is, naast de inspanningen van burgers en bedrijfsleven, mede te danken aan het gevoerde milieubeleid. Dit positieve beeld wordt verstoord door de CO2-emissie. Voor de emissie van CO2 geldt dat de min 3% doelstelling voor 2000 steeds verder buiten bereik komt. Tevens constateert het RIVM dat de thans vastgestelde beleidsinspanningen niet toereikend zijn om de daling van de emissies ook na 2000 vast te houden. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de energie-intensieve Nederlandse economie, de hoge bevolkingsdichtheid van Nederland en de daarmee samenhangende verstedelijking en mobiliteit, en de intensieve veehouderij en, in mindere mat,e de landbouw in het algemeen. De milieuverkenning toont de noodzaak van ingrijpende keuzes binnen het milieubeleid aan. In opdracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft het RIVM voor het eerst ook natuurverkenningen verricht. Hierin wordt vastgesteld dat het areaal natuur in Nederland sinds 1990 weer toeneemt, maar de kwaliteit ervan – de biodiversiteit – neemt nog steeds af. Ook de kwaliteit van de natuurbossen gaat, in tegenstelling tot de «multifunctionele» bossen, nog achteruit. Richting 2020 zal de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur bepalend zijn voor de verbetering van de biodiversiteit van de fauna. Van belang is verder dat zowel de ruimtelijke problematiek (versnippering en nivellering van het landschap) als de milieuproblematiek (ammoniak, optimalisering gebruiksfuncties) wijzen op een noodzaak te komen tot een integrale afweging op hogere schaalniveaus. Op het bestuurlijk raakvlak van natuurbeleid, milieubeleid en ruimtelijke ordening tendeert deze constatering naar een meer kaderstellende centralisatie. Dit schept bovendien duidelijkheid voor de uitvoering op decentraal niveau.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
Er moeten ook keuzes worden gemaakt voor de ruimtelijke inrichting van Nederland op de langere termijn. Naast de ambtelijke voorbereiding die in het kader van de ICES plaatsvindt, is daartoe door de Rijksplanologische Dienst de discussienota Nederland 2030 uitgebracht. Kernvraag daarbij is, welke ruimtelijke principes worden gekozen voor de periode na 2010 (tot 2010 geldt het beleid zoals dat is vastgelegd in de Vinex). Er zijn zes opgaven voor de lange termijn: omgaan met de verscheidenheid van stad en land, de beheersing van de mobiliteit, het ook in de toekomst realiseren van een daling van de milieudruk bij economische groei, het voorkomen van sociale fragmentatie en segregatie, het verbeteren van de biodiversiteit, de verscheidenheid van de natuur en het instandhouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
2
van het landschap en tenslotte ervoor zorgen dat de gemaakte keuzes gedragen en uitvoerbaar zijn. In de discussienota Nederland 2030 worden vier richtingen (de perspectieven Palet, Stedenland, Parklandschap en Stromenland) geschetst als mogelijk antwoord op deze opgaven. Voor het aspect wonen zijn door het Directoraat-generaal voor de Volkshuisvesting voor het eerst woonverkenningen uitgebracht. In deze verkenningen worden de contouren geschetst waarbinnen de toekomstige woonwensen zich kunnen ontwikkelen en wordt de basis gelegd voor beleidsvernieuwingen. Gelet op de mate waarin de mogelijkheden toenemen om ten aanzien van woning en woonomgeving zelf keuzes te maken, wordt het geschikt maken van de woningvoorraad één van de belangrijkste opgaven in de komende dertig jaar. Herstructurering zal moeten leiden tot hoge functionele, sociale en ecologische kwaliteiten van de voorraad. Naast het vraagstuk van de kwaliteit van het wonen staan in de woonverkenningen ook de toekomst van de woningcorporaties en de doelgroep van het beleid centraal. Herbezinning op de wijze waarop de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid wordt bepaald is volgens de verkenningen op zijn plaats. Deze onderling afgestemde verkenningen zijn goede bouwstenen voor de belangrijke keuzes die voor de langere termijn op het terrein van de leefomgeving moeten worden gemaakt, en zullen naar verwachting worden verankerd in de Nota op de Leefomgeving. Beleidskeuzes voor de kortere termijn zijn eveneens noodzakelijk en ook die werden met de vorige begroting aangekondigd voor het markeringsjaar 1997. 1.3. Beleidskeuzes voor de kortere termijn De ontkoppeling van milieudruk en economische groei en het streven naar een veel grotere milieu-efficiency zijn de centrale thema’s van de Nota Milieu en Economie, die in de zomer is verschenen. In de nota wordt het perspectief geschetst voor een duurzame economische ontwikkeling. Dat perspectief is er een van lange adem, waarbij in de nota de eerste stappen worden gezet. Voor de uitvoering van de tientallen acties uit deze nota heeft het kabinet f 250 miljoen beschikbaar gesteld, bovenop de middelen die door herschikking binnen de bestaande begrotingen zullen worden aangewend. Overigens worden vele acties ook uitgevoerd zonder (extra) inzet van belastinggeld. De inspanningen van de energieintensieve industrie, gericht op topprestaties wat betreft energie-efficiency zijn daarvan een voorbeeld. Zoals al vermeld vormen de emissies van de broeikasgassen, en met name CO2, de grootste bron van zorg bij het streven naar ontkoppeling. In aanvulling op de f 750 miljoen die het kabinet het afgelopen jaar beschikbaar heeft gesteld voor het CO2-reductieplan, is besloten nogmaals f 750 miljoen vrij te maken voor intensivering van het klimaatbeleid. Het kabinet acht het milieutekort voor NOx eveneens onaanvaardbaar hoog in relatie tot het beoogde doel. Daarom heeft het kabinet f 165 miljoen vrijgemaakt voor additionele inspanningen. Bij de aanwending van deze middelen moet vooral worden gedacht aan de inzet van nieuwe technieken. Voor de in de nota voertuigtechniek reeds aangekondigde nieuwe stimuleringsregelingen is de komende jaren f 185 miljoen beschikbaar. Bij het bodembeleid is sprake van een belangrijke beleidsvernieuwing. Het aantal verontreinigde locaties, de hoge kosten van de sanering en het te lage tempo waarin de sanering thans wordt gerealiseerd leiden namelijk tot stagnatie bij het bouwen, wonen en economische ontwikkeling. Er
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
3
wordt daarom afgestapt van de keuze tussen volledige verwijdering of isolatie, beheersing en controle. Daarvoor in de plaats komt een functiegerichte sanering, die in veel gevallen tot lagere kosten zal leiden en waarbij bij de beoordeling van de te nemen maatregelen meer rekening gehouden wordt met gebiedsspecifieke omstandigheden en de gewenste functie van het gebied. In aanvulling op deze goedkopere en praktische aanpak stelt het kabinet de komende 13 jaar f 1500 miljoen extra ter beschikking voor het schoonmaken van de bodem. Op basis van de methodiek van goedkoper saneren, de extra rijksmiddelen en intensivering van de particuliere investeringen wordt er naar gestreefd de bodemverontreinigingsproblematiek in circa 25 jaar beheersbaar te maken. Het zorgvuldig omgaan met de sleutelvoorraad ruimte is een noodzakelijke randvoorwaarde om tot een duurzaam ingerichte samenleving te komen. De Vinex is daarom gericht op een evenwichtige verhouding tussen stad en land, met duidelijke contrasten tussen grote open ruimten en compacte steden. Binnen die kaders is het beleid voor de komende jaren verder aangescherpt. De in de Randstadnota geschetste beleidslijn, gebaseerd op investeren in de groenstructuur en een goede bereikbaarheid van de steden, is door de Tweede Kamer onderschreven. Bij de actualisering van de PKB-Vinex zal het Groene Hart als Nationaal Landschap worden opgenomen. Vanaf 1998 is er f 30 miljoen per jaar beschikbaar voor de Groene Hart Impuls. Deze middelen vormen, in aanvulling op de f 900 miljoen voor de ondertunneling van de HSL, de volgende stap bij het behoud en de versterking van de open ruimte die zo belangrijk is voor de zes miljoen inwoners van de Randstad. Voor de ontwikkeling van de «Blauwe Stad» in het noorden van het land stelt het kabinet een bijdrage van f 35 miljoen beschikbaar. Compacte stedelijke ontwikkeling vereist steeds inventiever ruimtegebruik. Daarbij wordt gestreefd naar het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, hoogwaardige vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, het intensiveren van de functies binnen de stad en het verbeteren van de mobiliteitsmogelijkheden. Dat vereist het nodige ontwikkelings- en denkwerk, dat moet uitmonden in concrete projecten. Hiervoor is voor de komende jaren f 190 miljoen beschikbaar: f 125 miljoen voor het A2-project bij de locatie Leidsche Rijn en f 65 miljoen voor het stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik en voor onderzoek naar een beperkt aantal nieuwe sleutelprojecten. Het ruimtelijk beleid zoals dat in 1993 is vastgesteld voor de periode tot 2005, wordt in grote lijnen voortgezet tot 2010. In deel 1 van de PKB Actualisering Vinex is aangegeven dat er geen reden is hiervan af te wijken. Wel wordt meer aandacht besteed aan «het werken» en «het groen» als ruimtegebruikers. Deel 2 van de PKB (het verslag van de inspraak en het bestuurlijk overleg) is onlangs aan de Tweede Kamer aangeboden. Afhankelijk van het bestuurlijk overleg zal het kabinet middelen beschikbaar stellen als rijksbijdrage voor grondkosten en bodemsanering die met de actualisering gemoeid zijn. Bovendien worden afspraken gemaakt voor strategische groenprojecten, nationaal en regionaal, en voor de infrastructuur rond de Vinex-locaties. Bij de volkshuisvesting is in deze kabinetsperiode de kwaliteit van het wonen centraal komen te staan. Dat betekent dat de aandacht is verbreed naar de kwaliteit van woning en woonomgeving, het leefklimaat, de bevolkingsopbouw en de stedelijke ontwikkeling. Illustratief is het stedelijk beleid. Naast de betrokkenheid van VROM bij het grote stedenbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is met de Nota Stedelijke Vernieuwing een belangrijke impuls gegeven aan de stadsvernieuwing en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
4
de herstructurering van vooral naoorlogse wijken. Hiervoor heeft het kabinet f 3700 miljoen tot en met 2010 beschikbaar gesteld. Het matigen van de woonlasten is ook een speerpunt van het kabinet. Met de invoering van de nieuwe Huursubsidiewet zijn de netto huurlasten van de meeste ontvangers van huursubsidie gedaald. Daarnaast is de gemiddelde huurstijging teruggebracht van 5,0% in 1994 tot – naar verwachting – ongeveer 3,5% in 1997. In 1997 is ook een koopgewenningsbijdrage voor huishoudens met een lager inkomen geïntroduceerd. In de afgelopen jaren is ook veel aandacht besteed aan het functioneren van de sociale huursector. Met behulp van het «prognosemodel» zijn de volkshuisvestelijke opgaven van de corporatiesector gekwantificeerd en in relatie gebracht tot de financiële positie van de sector en het huurbeleid. Het toezicht op woningcorporaties is aangepast: er zijn heldere verhoudingen geschapen waarbij het volkshuisvestelijke toezicht weer volledig bij het rijk komt te liggen en het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting een onafhankelijke beoordelende functie krijgt t.a.v. de financiële continuïteit van de corporaties. Ook het sanctie-instrumentarium wordt aangescherpt. In het verkeer tussen gemeente en corporaties zullen prestatie-afspraken centraal komen te staan. In de tweede nota Architectuurbeleid «De Architectuur van de Ruimte» is het architectuurbeleid voor de periode 1997–2000 geformuleerd. In het architectuurbeleid zijn nieuwe accenten gelegd: verbreding naar de schaalniveaus van stedenbouw, landschapsarchitectuur en infrastructuur. Ook is er bijzondere aandacht voor de opdrachtgevers in de marktsector. De uitwerking van de nota vindt plaats in het kader van het interdepartementale Platform Architectuurbeleid onder voorzitterschap van de Rijksbouwmeester. Inmiddels heeft het kabinet het voorstel voor een nieuw rijkshuisvestingsstelsel naar de Tweede Kamer gezonden. Het kabinet stelt voor om tussen de Rijksgebouwendienst (Rgd) en de te huisvesten ministeries een huurders/verhuurdersrelatie tot stand te brengen. Het doel van het voorstel is het realiseren van een optimale allocatie van de rijkshuisvestingsmiddelen. Het voorstel sluit aan bij de ontwikkelingen op het gebied van integraal management binnen de rijksoverheid. De Rgd zal bedrijfsmatiger kunnen opereren, mede door gebruikmaking van een baten/lastenstelsel. Om de toepassing van het stelsel mogelijk te maken stelt het kabinet voor om van de Rgd een agentschap te maken, dat zodoende deel blijft uitmaken van het Ministerie van VROM. Het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie is voor de beleidsterreinen milieu en ruimtelijke ordening succesvol verlopen. Er is overeenstemming over strengere eisen aan de emissies van personenauto’s en aan de samenstelling van brandstoffen. Verder heeft de Raad een resolutie aangenomen waardoor het netwerk van milieuinspecteurs wordt versterkt. In het Verdrag van Amsterdam is de bescherming van het milieu expliciet opgenomen als doelstelling van het verdrag. Op het terrein van de ruimtelijke ordening is het «Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief» (EROP) aangenomen. Dit document, met beleidssuggesties voor onder meer stedenbeleid, plattelandsontwikkeling, transport en infrastructuur en natuur- en milieubeheer, is de voorloper van een definitief document. In een speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is de uitvoering van Agenda 21 geëvalueerd. Alhoewel veel minder vooruitgang is geboekt dan werd gehoopt, is wel vastgelegd dat de uitvoering in de komende jaren zal verbeteren, zodat op de volgende vergadering in 2002 wel meetbare resultaten te melden zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
5
Vastgesteld kan worden dat op alle beleidsterreinen van het Ministerie van VROM – zeker dit jaar – flinke vooruitgang is geboekt bij het realiseren van de speerpunten van het beleid die aan het begin van deze regeerperiode zijn geformuleerd. De manier waarop dat is gebeurd, wordt gekenmerkt door een meer integrale benadering van de uitdagingen, zowel binnen het ministerie als daarbuiten met andere ministeries en actoren op het terrein van de leefomgeving. Maar nog niet alle beloftes zijn ingelost. 1.4. De komende periode Eind van dit jaar zal het derde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP3) verschijnen. Het NMP3 vormt het beleidsmatige antwoord op de successen en bedreigingen die in de milieuverkenning worden gesignaleerd. De aandacht zal vooral uitgaan naar het voorkomen van de situatie waarbij de ontwikkeling van de milieudruk wordt herkoppeld aan de economische groei. Dit gevaar dreigt vooral in de jaren na 2000. Eveneens aan het einde van dit jaar wordt deel 3 van de actualisering van de Vinex gepresenteerd, waarmee het nationaal ruimtelijk beleid tot aan 2010 wordt vastgelegd. Voor beide plannen geldt dat het de laatste in deze vorm zullen zijn. Zoals hiervoor al is aangegeven vereisen de uitdagingen en dilemmas op het terrein van de leefomgeving een integraler benadering dan tot nu toe is gebeurd. Deze problematiek beperkt zich niet tot de beleidsterreinen van het Ministerie van VROM. In de Nota Milieu en Ruimte (eind 1997) zal worden aangegeven welke concrete stappen kunnen worden gezet om te komen tot een geïntegreerd nationaal ruimtelijk- en milieubeleid. Dit kan worden verankerd in de Nota op de Leefomgeving die in de volgende kabinetsperiode zal verschijnen. Tevens zal daarbij aangegeven worden op welke wijze het ruimtegebruik en de milieubelasting van wonen, werken, vervoer en natuur hierbij hun plaats kunnen krijgen, en hoe de relatie is met het beleid op het terrein van de waterhuishouding. In de tweede helft van 1997 zal intensief worden gediscussieerd over zowel de discussienota Nederland 2030 als de woonverkenningen met bestuurders, burgers, bedrijfsleven en andere maatschappelijke actoren. Om gemeenten in staat te stellen daadwerkelijk te komen tot een samenhangende aanpak van volkshuisvesting en stedelijke vernieuwing zal een voorstel worden gedaan voor de bundeling van de diverse geldstromen. Dat zal ook gevolgen hebben voor de relatie tussen gemeenten, provincie en rijk. In 1998 zal ook het toezicht op woningcorporaties worden geïmplementeerd, in samenhang met het bevorderen van de totstandkoming van lokale prestatie-afspraken. Andere belangrijke activiteiten in 1998 zijn: de uitvoering van het beleid gericht op niettoegelaten instellingen, de mogelijke afkoop van subsidieverplichtingen t.a.v. beleggers, particuliere verhuurders en gemeenten (bijv. woonwagens), integrale herziening van de totale huurwetgeving, de uitvoering van de voornemens t.a.v. het eigen woningbezit en de aanpassing van de bouwregelgeving. Het milieuvriendelijk bouwen is in deze kabinetsperiode een geïntegreerd onderdeel gaan uitmaken van het woningbouwproces. De uitvoering van de maatregelen uit het Plan van aanpak Duurzaam Bouwen dat in 1995 is uitgebracht is in volle gang. Aan het eind van dit jaar wordt het Tweede plan van aanpak Duurzaam Bouwen uitgebracht. In december van dit jaar vindt in Kyoto de klimaatconferentie plaats. Onder het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie is overeen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
6
stemming bereikt over een gezamenlijke Europese onderhandelingsinzet van de reductie van de broeikasgassen van 7,5 % in 2005 en 15 % in 2010. Alle inspanningen zijn erop gericht deze inzet te koppelen met afspraken over Joint Implementation, internationale beleidsmaatregelen en vergelijkbare inspanningen van de deelnemers buiten Europa. Om te komen tot een definitief EROP in juni 1998, zal de RPD het initiatief nemen de suggesties uit het eerste document te vertalen in meer bindende uitspraken gericht op een grotere samenhang op communautair niveau op het terrein van de ruimtelijke ordening. Voor de volkshuisvesting vindt in september (1997), naast de reguliere bijeenkomst, tevens de tweede Europese ministeriële conferentie over duurzaamheid en volkshuisvestingsbeleid plaats. Op de agenda staan rapportages over de voortgang van het beleid ten aanzien van Duurzaam Bouwen in de verschillende landen, en de mogelijkheden voor een verdere verbetering daarvan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
7
HOOFDSTUK 2. MILIEU De hoofddoelstelling van het milieubeheer, zoals neergelegd in het eerste Nationaal Milieubeleidsplan (NMP1) en bevestigd in het tweede, is het in stand houden van het draagvermogen van het milieu ten behoeve van een duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Voor de thema’s Verzuring, Vermesting, Verspreiding en Verwijdering betekent dit emissiereducties van ten minste 50% in het jaar 2000 ten opzichte van 1990. Voor de CO2-emissie is een reductie van 3% het doel. De uitvoering van het lopende beleid is beschreven in het Milieuprogramma 1998–2001. Tijdens eerdere begrotingsbehandelingen is aangegeven dat het milieubeleid niet door de Minister van VROM alleen te realiseren is: het milieubeleid zal in wezen gerealiseerd moeten worden door andere ministeries, door andere overheden en door andere actoren, zoals bedrijfsleven, consumenten en burgers in het algemeen. Op dat gebied is veel bereikt. De wijze waarop in Nederland de industrie, via de uitvoering van de afspraken over integrale milieutaakstellingen, de doelstellingen realiseert staat model voor andere landen. Ook van de burgers is een aanzienlijke bijdrage verkregen. Voor het op het gewenste peil brengen van de uitvoering van het milieubeleid door gemeenten is de afgelopen jaren een inhaalslag gevoerd via de zgn. BUGM- en VOGM-regelingen. Vanaf 1998 zullen de gemeenten de middelen voor het gemeentelijk milieu-apparaat moeten betrekken uit het gemeentefonds. Het kabinet streeft naar een meer geïntegreerde aanpak, waarbij het bereiken van de doelen van het milieubeleid in samenhang met doelstellingen voor werkgelegenheid en economische groei worden nagestreefd. 2.1. Milieu en Economie De aangekondigde visie op de bundeling van economische en milieubelangen heeft deze zomer geresulteerd in de Nota Milieu en Economie. De uitgangspunten en acties van de nota zullen, geconcretiseerd, in belangrijke mate bijdragen aan het integrale denken over de relatie economie en milieu. Het milieubeleid zal zich de komende jaren richten op het bereiken van een blijvende en absolute ontkoppeling. Het bereiken van de milieudoelstellingen is daarbij het uitgangspunt. In de nota Milieu en Economie is een aantal sporen uitgezet die moeten leiden tot een duurzame ontwikkeling: – – – –
stimulansen technologiebeleid het beïnvloeden van prijzen investeringen
Het afgelopen decennium ging economische groei gepaard met een aanmerkelijke vermindering van de milieudruk: de afvalberg slonk, de verzuring verminderde, de verspreiding van gevaarlijke stoffen liep fors terug. De samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven kwam goed op gang, waarbij de aanpak met convenanten succesvol is gebleken. Nederland oogst internationaal waardering voor zowel de successen op economisch terrein als de aanpak van milieuproblemen. Het groeiend gebruik van fossiele brandstoffen is echter moeilijk te beteugelen. Voor de schadelijke emissies die samenhangen met energie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
8
gebruik en mobiliteit (NOx, geluid), zijn de doelen nog niet binnen bereik. De CO2-emissie, en daarmee het risico van klimaatverandering, stijgt nog steeds. Bovendien blijft de milieudruk te hoog voor het behoud van biodiversiteit. De meest kosteneffectieve milieumaatregelen zijn inmiddels genomen. Daardoor ontstaat het risico van herkoppeling. Dat wil zeggen dat de afname van de milieudruk per eenheid product achterblijft bij de toename van de consumptie van dat product. Bijvoorbeeld de emissiereductie per voertuigkilometer wordt teniet gedaan door de toename van het aantal verreden kilometers. In het streefbeeld van een duurzame economische ontwikkeling worden economische groei, versterking van de concurrentiekracht en toename van de werkgelegenheid gecombineerd met een zorgvuldig beheer van ruimte, natuur en biodiversiteit, een vermindering van de milieudruk en een aanmerkelijke vermindering van de inzet van fossiele brandstoffen en niet-vernieuwbare voorraden. Tegelijk worden producten en diensten aantrekkelijker voor consumenten, in binnen- en buitenland. Het doel is een absolute ontkoppeling van milieudruk en economische groei, dat wil zeggen economische groei gecombineerd met een daling van de milieudruk. Om dit streefbeeld in de werkelijkheid te realiseren zullen productie, consumptie en mobiliteit dus – vergeleken met de huidige situatie – veel (milieu)efficiënter moeten worden. De winst in milieu-efficiency zal zich ook vertalen in economische winst, onder andere omdat een doelmatiger gebruik wordt gemaakt van schaarse voorraden. Tegelijk wordt dit beleid ingezet om te komen tot een relatieve daling van arbeidskosten zodat beter gebruik zal worden gemaakt van het ruime aanbod aan arbeid. Vergroening van het belastingstelsel De genoemde lijn van de stimulans, bevorderen van milieu-investeringen, gericht technologiebeleid en het beïnvloeden der prijzen, zoals aangegeven in de Nota Milieu en Economie, wordt in belangrijke mate gerealiseerd door vergroening van het fiscale stelsel. De belangrijkste lopende activiteit op dit gebied is het onderzoek dat de Werkgroep «Vergroening van het fiscale stelsel» thans instelt. De werkgroep onderzoekt welke mogelijkheden er zijn tot vergroening van het belastingstelsel en zal met voorstellen terzake komen. Het betreft een breed onderzoek naar potentiële heffingen en potentiële positieve prikkels. De derde rapportage van de werkgroep is voorzien na de zomer 1997. In het kader van het NMP3 zal over de voorstellen een beleidsstandpunt worden ingenomen met het oog op het samenstellen van een substantieel fiscaal vergroeningspakket voor de middellange termijn. In het Belastingplan zijn diverse maatregelen opgenomen die een verdere vergroening van het belastingstelsel betekenen. Ten aanzien van het bevorderen van milieuvriendelijke investeringen door het bedrijfsleven wordt thans de VAMIL-Milieulijst weer herzien. De lijst wordt aangepast aan de nieuwste technologische ontwikkelingen. Door een herschikking binnen de Milieulijst zal ruimte worden gegeven aan investeringen in Groen-labelkassen en aan productieprocessen van milieuvriendelijke producten. Beoogd wordt dat de herziene lijst per 1 januari aanstaande in werking treedt. De Fiscale Groenregeling (Groen Beleggen), waarvoor grote belangstelling bestaat en die wordt ingezet voor het bevorderen van projecten die in het belang zijn van het milieu, waaronder natuur en bos, wordt op zes
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
9
punten uitgebreid. Voorgesteld wordt om de regeling in te zetten op de Nederlandse Antillen en Aruba. Ten tweede wordt voorgesteld om de regeling in te zetten in het buitenland. Deze uitbreiding zal vooralsnog uitsluitend betrekking hebben op projecten die zijn gelegen in minder ontwikkelde landen of in Oost-Europa. Ten derde wordt voorgesteld de regeling aan te wenden om de introductie van de Groen-labelkas te bevorderen. Een Groenlabelkas is een tuinbouwkas waarin een sterk verlaagd energie-, water- en gewasbeschermingsmiddelengebruik mogelijk is. Het systeem is in overleg met het bedrijfsleven ontwikkeld. Ten vierde wordt voorgesteld de regeling zo aan te passen dat de «donkergroene» natuurprojecten gedurende 30 jaar gebruik kunnen maken van de regeling. Hierdoor wordt de geldigheidsduur van de groenverklaringen meer in overeenstemming gebracht met de levensduur van deze projecten waardoor een grotere stimulans ontstaat. Ten vijfde zal de regeling ook ruimte gaan bieden voor projecten ten behoeve van infrastructuur voor fietsen. Tenslotte zal het kabinet de mogelijkheid onderzoeken om vormen van bodemsanering – zo nodig onder voorwaarden – onder de Groenregeling te brengen. Om de verdere introductie van duurzame energie te bevorderen is in het Belastingplan de maatregel opgenomen om voor afnemers van «groene stroom» in de Regulerende Energiebelasting (REB) een nihil-tarief op te nemen. Deze maatregel heeft ondermeer betrekking op de elektriciteit die wordt opgewekt uit duurzame energiebronnen, zoals zonne- en windenergie en biomassa. Belastingen op milieugrondslag Met het oog op de doelmatige uitvoering van het afvalstoffenbeleid en de voorkeursvolgorde met betrekking tot de verwerking van afvalstoffen, wordt voor het storten van brandbaar afval het tarief van de afvalstoffenbelasting verhoogd met f 35 per ton. Hiermee worden de kosten van het storten van brandbaar afval meer in overeenstemming gebracht het tarief van het verbranden. Tot op heden wordt voor alle afvalstoffen een tarief gehanteerd van f 29,20 per ton waardoor het aantrekkelijker is om brandbaar afval te storten in plaats van te verbranden. In de brandstoffenbelasting wordt de mogelijkheid opgenomen om het tarief voor kolen te differentiëren naar energie-inhoud en CO2-emissie. Hierdoor wordt bevorderd dat met name grote gebruikers van kolen zo efficiënt mogelijk kunnen opereren op de kolenmarkt. Daarnaast wordt gas dat door een kolenvergasser wordt verkregen (KV-gas) onder de brandstoffenbelasting gebracht. In de regulerende energiebelasting wordt een deel van de opgewekte elektriciteit uit afvalverbrandingsinstallaties gebracht onder een bijzondere regeling voor duurzame energie, analoog aan de bestaande regeling voor de op duurzame wijze geproduceerde energie. Tevens wordt in een verhoging van de belastingvrije voet voor elektrische warmtepompen voorzien. 2.2. Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3) Eind 1997 verschijnt het derde Nationaal Milieubeleidsplan. Het NMP3 beschrijft voor de komende planperiode (4–8 jaar) de aanpak van en belangrijkste maatregelen voor het milieubeleid. Het NMP3 is in principe dekkend voor het gehele milieubeleid en bouwt voort op de aanpak van NMP1 en 2. Deze aanpak is gestructureerd langs de lijnen van de milieuthema’s (bijvoorbeeld klimaatverandering, verspreiding), de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
10
doelgroepen (bijvoorbeeld bouw, industrie) en het gebiedsgericht beleid. Kwantitatieve normen en doelen blijven een belangrijk richtsnoer in het milieubeleid. Eén van de uitgangspunten voor het NMP3 is dat het milieubeleid alleen zal worden gewijzigd indien daar aanleiding voor bestaat. Het NMP3 zal wervend en realistisch van karakter zijn en het zal passen in de kabinetsmissie voor de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Het streven naar ontkoppeling van economie en milieudruk is één van de elementen van deze missie. Centraal in het NMP3 staat de gedachte dat het milieubeleid geen statisch gegeven is, maar dat het beleid in ontwikkeling is, in een proces van continue verbetering. Tijdens de komende 4 tot 8 jaar zal er gewerkt worden aan die beleidsvelden waar de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Het NMP3 zal zich daarom met name richten op: klimaatverandering (CO2 en energie), verzuring (NOx en NH3), vermesting, bodemsanering, verdroging, verstoring (geluid) en biodiversiteit. De aard van deze milieuproblemen is anders dan de problemen waarbij grotere resultaten zijn geboekt. Belangrijke elementen daarbij zijn: het diffuser worden van de problematiek, de toenemende complexiteit en vervlechting met maatschappelijke functies (bijvoorbeeld mobiliteit, voeding en energievoorziening), de afstand (geografisch en temporeel) tot de burger en de beschikbaarheid van alternatieven. De consequentie die uit deze constatering wordt getrokken is dat de aanpak (instrumenteninzet en wijze van sturing) van de problemen anders is. Meer dan in de voorgaande planperiode zal de aandacht uitgaan naar: – het financieel en fiscaal instrumentarium; – integraal gebiedsgericht beleid, waarbij problemen – bijv. vermesting, verdroging, verzuring (i.c. ammoniak) – als één geheel per regio aangepakt worden, passend bij de ecologische, economische en sociale situatie van die regio; – meer flexibiliteit, uitbreiding van de convenantenaanpak en zoeken naar uitruilmogelijkheden en nieuwe instrumenten (bijvoorbeeld benchmarking); – meer eigen verantwoordelijkheid voor andere overheden, bedrijven en burgers, ook als het om handhaving gaat. Daarnaast zal de komende planperiode de externe integratie van het milieubeleid in andere beleidsterreinen (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, verkeer, landbouw) verder worden versterkt. Voor de langere termijn zal in het NMP3 met name aandacht worden gevraagd voor de dreigende herkoppeling van economie en milieudruk en voor een toenemende nadruk op continue verbetering van de milieuefficiency. Bij de uitwerking van een continue verbetering van de milieu-efficiency speelt de omslag van einddoelen (bijvoorbeeld emissiereductiedoelstellingen) naar ontwikkelingsdoelen (bijvoorbeeld efficiencyvergroting) een belangrijke rol. Het betekent ook dat het milieubeleid van de saneringsfase overgaat in een beheers- en ontwikkelingsfase, waarbij niet meer het saneren van een milieuprobleem maar het voorkomen van nieuwe milieuproblemen de kern van het beleid vormt.
2.3. Beleidsintensiveringen De Milieubalans en de vierde Milieuverkenning geven de noodzaak aan van beleidsintensiveringen op verschillende terreinen. Het gaat daarbij met name om klimaat, NOx, verkeersemissies en bodemsanering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
11
Klimaatbeleid Eind 1997 worden in Kyoto beslissingen genomen over een protocol ter aanscherping van de geldende verplichtingen (stabilisatie van broeikasgasemissies) onder het Klimaatverdrag. Op initiatief van het Nederlands voorzitterschap heeft de EU in de onderhandelingen voorgesteld de emissies in het jaar 2010 met 15% te reduceren t.o.v. 1990 en minstens de helft van deze reductie te realiseren in 2005. Het Nederlands aandeel in de onderhandelingsinzet is minus 10% in 2010, gegeven een gezamenlijk EU-beleid, afspraken over Joint Implementation, internationale beleidsmaatregelen en vergelijkbare inspanningen van de deelnemers van buiten Europa. In 1998 wordt de uitwerking van de Kyoto-afspraken ter hand genomen in verkenningen die zullen dienen om het post-2000 klimaatbeleid vorm te geven. Het gaat daarbij om concrete acties die betrekking hebben op alle broeikasgassen, zowel in eigen land als in het buitenland, d.m.v. joint implementation. Het terugdringen van de CO2-emissies (als belangrijkste broeikasgas) neemt een centrale plaats in bij de realisatie van de dubbele doelstelling waarvoor het kabinet heeft gekozen: een stevige economische groei in combinatie met een absolute daling van milieuverontreinigende emissies (ontkoppeling). De afgelopen jaren is het nationale klimaat- en energiebeleid sterk geïntensiveerd (3e Energienota, Vervolgnota Klimaatbeleid en nota Milieu & Economie). De regulerende energiebelasting werd geïntroduceerd als prikkel tot energiebesparing, maar bevat ook belangrijke stimulansen voor duurzame energiebronnen en voor restwarmtelevering. Ook andere fiscale instrumenten werden geïntroduceerd of geïntensiveerd (Groen beleggen, VAMIL, Energie-investeringsaftrek). Voorts dragen de meerjaren- afspraken met de industrie bij aan de energie-efficiency verbetering. Toch is er nog geen reden tot tevredenheid. In de periode van 1990 tot 1996 is de emissie van CO2 met circa 8% toegenomen. Deze ontwikkeling biedt nog geen zicht op het halen van de gestelde doelen, noch voor 2000, noch voor daarna. Omdat het kabinet zich hierbij niet wil neerleggen werd in september 1996 gekozen voor een extra impuls, het CO2-reductieplan waarvoor f 750 mln beschikbaar werd gesteld. Het plan voorziet in overheidssteun voor investeringsprojecten die bijdragen aan het structureel reduceren van de CO2-emissies (verbetering energieinfrastructuur, bevordering schone en duurzame bronnen, ondersteuning doorbraaktechnieken). In aanvulling op het CO2-reductieplan heeft het kabinet besloten om nogmaals f 750 mln beschikbaar te stellen voor intensivering van het klimaatbeleid. Een beslissing over de aanwending van deze extra f 750 mln zal het kabinet dit najaar nemen. Er wordt daarbij ondermeer gedacht aan het inzetten van gelden voor de reductie van de overige broeikasgasemissies, voor nieuwe initiatieven ten aanzien van energiebesparing en voor Joint Implementation. Van belang is dat de inzet van middelen voor het terugdringen van de emissies van broeikasgassen gecombineerd wordt met de ontwikkeling van ander instrumentarium (regelgeving, heffingen en afspraken), zodat gaandeweg de grootschalige inzet van overheidsgelden kan worden vervangen door ander instrumenten. In april 1997 heeft het kabinet een besluit genomen over de 1e tranche van het CO2-reductieplan. In totaal worden 12 projecten (bijdrage f 281 mln, CO2-effect 1,7 Mton) voor toetsing op steunaspecten aan Brussel voorgelegd. Een 2e tranche wordt nu voorbereid. De uitvoering hiervan vindt plaats op basis van ministeriële regelingen die vlak na de zomer gepubliceerd zullen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
12
Naar verwachting wordt met het CO2-reductieplan een nationaal totaal effect van circa 5 Mton gerealiseerd. Dit is 3% van de huidige landelijke emissie. Met de sectoren van de energie-intensieve industrie is in het kader van de nota Milieu en Economie afgesproken de gedachte van «bench marking» nader uit te werken. Bedrijven zullen zich inspannen om tot de beste van de wereld te (gaan) behoren wat betreft de energie-efficiency (bench marking). De overheid zal bedrijven die er in slagen tot de top door te dringen, niet confronteren met specifieke additionele nationale maatregelen. De afspraak moet de komende tijd verder worden geconcretiseerd en moet begin 1998 resulteren in een protocol. NOx Het grote milieutekort dat nog voor NOx bestaat wordt onder andere veroorzaakt door emissies van stationaire bronnen. Om die reden is in principe f 165 mln gereserveerd ter financiering van nageschakelde technieken voor de bestrijding van NOx-emissies bij de doelgroepen industrie, raffinaderijen, centrales en diensten MKB. In het kader van de Nota Milieu en Economie is met het bedrijfsleven de afspraak gemaakt dat overheid en bedrijfsleven gezamenlijk zullen bezien op welke wijze verzuringsdoelstellingen binnen handbereik kunnen worden gebracht. Daarbij gaan de gedachten met name uit naar een systeem van kostenverevening. Het budget van f 165 mln is geoormerkt opgenomen in de Aanvullende post van de Miljoenennota 1998. Het kabinet heeft het voornemen om in 1998 een begin te maken met deze aanpak. Verkeersemissies Tijdens het Nederlandse EU voorzitterschap is in de Milieu-Raad overeenstemming bereikt over nieuwe emissie-eisen voor personenauto’s en samenstellingseisen voor dieselbrandstof en benzine. De afspraak over personenauto’s bestaat uit de volgende elementen: – – – – – –
emissie-eisen voor CO, VOS, NOx en deeltjes voor 2000; indicatieve emissie-eisen voor 2005; eisen voor inbouw van «On Board Diagnostics»; afspraken over «In Use Compliance»; aparte koude start limieten voor CO en VOS voor 2002; mogelijkheid tot fiscale stimulering.
De nieuwe samenstellingseisen voor dieselbrandstof en benzine gaan in per 2000. De eisen voor dieselbrandstof hebben betrekking op het zwavelgehalte en voor benzine op het zwavel-, benzeen- en aromatengehalte. Voor 2005 zijn tevens indicatieve eisen voor het zwavelgehalte geformuleerd, zowel voor dieselbrandstof als voor benzine. De Minister van VROM heeft bij de kamerbehandeling van de nota Voertuigtechniek en brandstoffen (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 884) een actieplan schonere, stillere en zuiniger wegvoertuigen toegezegd. Dit actieplan is als bijlage 21 bij de begroting opgenomen. Het plan beschrijft de resultaten van het gevoerde beleid, de beleidsontwikkeling sinds het verschijnen van de nota Voertuigtechniek, en presenteert een actualisering van de beleidsvoornemens. In de nota Voertuigtechniek is aangekondigd dat het kabinet vier nieuwe stimuleringsregelingen gaat opzetten voor grootschalige demonstratieprogramma’s, schonere vrachtauto’s, bussen op LPG en/of aardgas en bestelauto’s op LPG en/of aardgas. Uit het oogpunt van kosteneffectiviteit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
13
wordt afgezien van een nadere uitwerking van de stimuleringsregeling voor bestelauto’s op LPG en/of aardgas. Voor de drie andere regelingen is tot en met 2004 in totaal f 185 mln gulden beschikbaar gesteld. In het wetsvoorstel fiscale milieuversterking wordt een korting voorgesteld op de Belasting op Personenautos en Motorrijwielen (BPM) teneinde de aanschaf van zuiniger personenauto’s te bevorderen. Voorgesteld wordt onder bepaalde voorwaarden een korting van f 1250 te verlenen voor auto’s waarvan het brandstofgebruik nog niet voldoet aan het voor 2005 aangehouden Europese streefcijfer, maar wel aanzienlijk lager is dan het gemiddelde gebruik van andere auto’s in hun klasse. In hetzelfde voorstel wordt het voornemen aangekondigd om bij ministeriële regeling te bepalen dat de waarde van een econometer, cruise-control en deels de boordcomputer buiten de grondslag van de BPM wordt gelaten. Naast deze BPM-aanpassingen wordt gedacht aan een systeem van etikettering van personenauto’s op het brandstofgebruik. Voorts wordt voorgesteld de voorwaarden voor BPM-vrijstelling voor elektrische auto’s te verruimen. Dit betekent dat meer soorten hybride elektrische auto’s voor vrijstelling van BPM in aanmerking komen. Tot slot wordt voorgesteld een bodemtarief in de BPM te introduceren. Na voltooiing van de interne markt is een toename van de import van deels oudere auto’s geconstateerd. Dit is onder andere vanuit milieu-optiek minder gewenst. Tegen deze achtergrond is een nihiltarief voor de BPM bij oude auto’s minder passend geworden. Vernieuwing bodemsaneringsbeleid Er zijn in Nederland meer dan 100 000 locaties met bodemverontreiniging. De kosten om deze locaties te saneren bedragen circa f 100 miljard. Het huidige tempo van aanpak is te laag, waardoor stagnatie in maatschappelijke processen (zoals bouwen en wonen, economische ontwikkeling) ontstaat en maatschappelijke schade blijft bestaan omdat de verontreiniging niet wordt weggenomen. Het kabinet heeft daarom besloten tot een vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid, waarbij de sectorale benadering plaats maakt voor een integrale. Deze vernieuwing is gebaseerd op het goedkoper maken van bodemsanering door saneringsmaatregelen af te stemmen op het gewenste gebruik (functiegericht saneren), integratie van bodemsanering te combineren met maatschappelijke processen en vergroting van de marktdynamiek. Functiegericht saneren wijkt af van de huidige aanpak van bodemverontreiniging die is gebaseerd op een keuze tussen volledige verwijdering van verontreiniging enerzijds of isolatie, beheersing en controle anderzijds. Het kabinet wil de keuze van het saneringsdoel in individuele gevallen laten bepalen door het beoogde gebruik van de bodem en het zoveel mogelijk voorkomen van verspreiding van de verontreiniging. Als gevolg hiervan zal in meer gevallen dan bij de huidige aanpak verontreiniging in de bodem achterblijven. Sanering van bestaande bodemverontreiniging is een maatschappelijke activiteit die lange tijd aandacht zal vragen. De voorraad bodem moet actief worden beheerd. Hierbij horen instrumenten die het mogelijk maken om schone bodems te beschermen, verontreinigde bodems optimaal te benutten, de kwaliteit van verontreinigde bodems waar nodig en mogelijk te verbeteren en de kwaliteit van activiteiten op de bodem te beheren en te controleren. Er vindt een verschuiving plaats van uitsluitend saneren naar een combinatie van beheren en saneren. Bij de beoordeling van de te nemen maatregelen worden de ruimtelijke betrekkingen tussen locaties in het betreffende gebied meegewogen (gebiedsgerichte benadering) en is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
14
tevens een meer praktische aanpak en maatwerk mogelijk. De verdere ontwikkeling van actief bodembeheer is noodzakelijk. Het milieurendement van de bodemsaneringoperatie neemt toe door de voorgestane beleidswijziging, omdat per tijdseenheid meer gevallen worden aangepakt. Dat schept de noodzakelijke voorwaarden voor het opheffen van stagnatie van maatschappelijke activiteiten, waardoor tevens het maatschappelijke rendement toeneemt. Minder stagnatie draagt bij aan een beter gebruik van schaarse ruimte. Inmiddels dient verder gewerkt te worden aan het ontwikkelen van wetenschappelijke kennis teneinde betere goedkope saneringstechnieken te ontwikkelen. Op het moment dat de bodem geschikt moet zijn voor een gevoeliger bestemming, kan aanvullende sanering noodzakelijk zijn. Zo wordt in die gevallen op termijn de bodem verder schoon gemaakt. In het regeringsstandpunt heeft het kabinet de volgende doelstellingen geformuleerd: –
–
de omvang van de bodemverontreinigingsproblematiek is voor 2005 landsdekkend in kaart gebracht (bijvoorbeeld door middel van bodemkwaliteitskaarten) als onderdeel van actief bodembeheer; de bodem wordt blijvend beheerd. Als onderdeel daarvan wordt mede door intensivering van particuliere investeringen gestreefd naar beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in circa 25 jaar door de bodem geschikt te maken voor het maatschappelijk gewenste gebruik, waarbij verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen en de veiligheid van mensen en ecosystemen die zijn blootgesteld aan bodemverontreiniging wordt gewaarborgd.
Deze doelstellingen komen terug in het NMP3. De voortgang van de realisatie van deze doelstellingen, inclusief informatie-uitwisseling tussen betrokken overheden, wordt systematisch gemonitord. Met een samenhangend pakket van juridische, fiscale en organisatorische middelen worden partijen verder gestimuleerd in de bodem te investeren. Zo wordt in het voorjaar van 1998 een wetsvoorstel aan de Raad van State ter advisering voorgelegd over de afstemming van wetten met betrekking tot bodemsanering, een informatie- en onderzoeksplicht bij grondtransacties en een vangnetbepaling om vennootschappelijke constructies, en schijntransacties te kunnen doorbreken. Ook zal in samenwerking met IPO en VNG een overgangsbeleid worden geformuleerd, geconcretiseerd in de aanpassing van de Circulaire Inwerkingtreding Saneringsparagraaf Wet bodembescherming en het uitbrengen van een Tweede Werkboek Actief Bodembeheer. Ontwikkeling en sanering van verontreinigde lokaties vergt gezamenlijk optreden van financiers (rijk, andere overheden, private partijen). Beoogd wordt de marktdynamiek te versterken door het aandeel in de saneringsoperatie van andere financiers dan het rijk te vergroten, het toedelen van verantwoordelijkheden aan partijen en een zo rendabel mogelijke inzet van middelen. Hiertoe worden sterkere positieve financiële prikkels gecreëerd binnen juridische voorwaarden. Het kabinet trekt voor bodemonderzoek en milieu-urgente en maatschappelijk prioritaire bodemsaneringsprojecten in het stedelijk en landelijk gebied in de periode tot 2010 in totaal f 1,5 mld extra uit, oplopend van f 50 mln in 1998, f 75 mln in 1999 tot een extra inzet van f 125 mln per jaar in de periode 2000–2010.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
15
2.4. Handhaving Uitvoering van het milieubeleid door anderen betekent nog wel dat er toezicht op de uitvoering moet worden gehouden. De Inspectie milieuhygiëne voert deze taak uit. Daarnaast is de Inspectie verantwoordelijk voor de handhaving van de wetten die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM vallen. De Inspectie werkt aan een gecertificeerd systeem van kwaliteitsborging. Om de milieuhandhaving efficiënt en effectief te laten verlopen, hebben de handhavingsinstanties van verschillende ministeries en overheden gezamenlijk een landelijke handhavingsstructuur gerealiseerd. De Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM) coördineert en faciliteert deze structuur en bevordert de totstandkoming van de regie van de handhaving op verschillende niveaus. In de tweede helft van 1997 wordt het Zevende Voortgangsbericht Handhaving Milieuwetgeving over de jaren 1995 en 1996 naar de Tweede Kamer gestuurd. De Inspectie heeft in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan de handhaving van stoffen- en productenregelgeving en van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Via het Milieubijstandsteam (MBT) verleent de Inspectie milieutechnische ondersteuning aan politie en Openbaar Ministerie bij de bestrijding van de (zware) bovenregionale milieucriminaliteit. Het MBT speelt een belangrijke rol in het Kernteam Zware milieucriminaliteit dat in 1995 is opgericht. Handhaving zal ook in 1998 kwalitatief en kwantitatief worden versterkt. Bepalend voor de toekomst van de handhaving zijn de lessen die uit o.a. de TCR-zaak worden getrokken. De belangrijkste activiteiten voor 1998 zijn het opstellen van een meerjarenplan, versterking van het toezicht op risicovolle bedrijven samen met ander handhavingsinstanties, intensivering van het EVOA-ketentoezicht en bijdragen aan en ondersteunen van de landelijke en regionale opsporing. Internationaal vervult Nederland, in casu de Inspectie op handhavingsgebied, een vooraanstaande rol op Europees en mondiaal niveau. Op Europese schaal is de oprichting van het Europese handhavingsnetwerk IMPEL (European Network on Implementation and Enforcement of Environmental Law) een belangrijke impuls voor de samenwerking tussen lidstaten. IMPEL gaat een belangrijke rol vervullen bij de ten uitvoer legging van de in 1997 door de EU-Milieuraad aanvaarde Raadsresolutie over de communautaire milieuregelgeving met voorstellen over bevorderen en verbeteren van de doorwerking en handhaving van Europese milieuregels in alle Lidstaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
16
HOOFDSTUK 3. RUIMTE 3.1. Samenhang en hoofdlijnen Binnen de missie van VROM, de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving, schept de ruimtelijke ordening voorwaarden om de schaarse ruimte in te richten ten behoeve van een mooi , authentiek en welvarend Nederland. Er is sprake van vraag naar meer huizen, infrastructuur en bedrijfsterreinen. Maar tegelijkertijd bestaat er behoefte aan natuur en landschap, rust en schoon water. De ruimtelijke ordening probeert aan zulke, dikwijls tegenstrijdige behoeften, optimaal tegemoet te komen. In dit kader draagt het ministerie zorg voor de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbij wordt gestreefd naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, die is opgebouwd uit de elementen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimte wordt bovendien naast biodiversiteit en energie beschouwd als een sleutelvoorraad. Zuinig en duurzaam ruimtegebruik betekent zuinig omgaan met die voorraad. Algemene instrumenten die de ruimtelijke ordening hierbij ter beschikking staan zijn de langetermijnvisies op de ruimtelijke ontwikkeling van ons land, die het ministerie produceert en het juridische instrumentarium voor de inrichting en het behoud van de ruimte. Belangrijke producten van de afgelopen kabinetsperiode in dit kader zijn de Vinex-convenanten die het rijk met gemeenten en Bon-regios heeft gesloten, de eerste twee delen van de herziene Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid (PKB-NRB, de GroeneHartgesprekken, de Randstadnota, de perspectievennota Nederland 2030 en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (zie ook hoofdstuk 5 Internationaal). Dit hoofdstuk gaat meer concreet in op de uitgangspunten van ruimtelijk beleid en de instrumenten die ons daarvoor in 1998 ter beschikking zullen staan. In zijn algemeenheid geldt dat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, neergelegd in de Vinex, ook in het begrotingsjaar 1998 van kracht zullen blijven. Voor de periode 2005–2010 wordt dat beleid thans geactualiseerd in de Partiële Herziening van de PKB-NRB. Voor de periode daarna zal nieuw beleid worden ontwikkeld op basis van de Perspectievennota Nederland 2030, die in juli 1997 is verschenen. 3.2. Meervoudig en Intensief ruimtegebruik Ook in 1998 zal het beleid gericht zijn op een evenwichtige verhouding tussen stad en land, met boeiende contrasten tussen grote open ruimten en levendige stedelijke concentraties. Een dergelijke ruimtelijke opbouw laat ook voor de komende generaties nog iets te kiezen over. Dit wordt onder meer nagestreefd door de besluitvorming over de inrichting en het gebruik van de ruimte zo zorgvuldig mogelijk te laten verlopen. Dat impliceert een nauwe samenwerking met marktpartijen, andere departementen en met overheden en vakwereld. Ook het Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik – dat start in september 1997 – draagt hieraan bij. Het is gericht op kennisontwikkeling, voorbeeldplannen en het uitwisselingen van ervaringen. Tevens zal het bijdragen aan de uitwerking van innovatieve projecten met een nationale uitstraling. Voor de periode 1998–2002 wordt 50 miljoen gulden uitgetrokken In het streven naar duurzaam en zuinig ruimtegebruik wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van ondergronds bouwen. Hiermee wordt niet alleen ruimte bespaard, maar het vergroot ook de ruimtelijke kwaliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
17
Daarbij kan worden gedacht aan het verbeteren van de bereikbaarheid voor goederen en personen en aan de handhaving van waardevolle stadsbeelden. 3.3. Stad en land Bundeling van infrastructuur en concentratie van woningbouw en bedrijvigheid zijn belangrijke uitgangspunten. Woningen en bedrijven dienen zoveel mogelijk in en aan bestaand stedelijk gebied te worden gebouwd. Dit beleid leidt tot duidelijk gemarkeerde stad-land- overgangen. In de steden groeit de culturele pluriformiteit. In de ruimtelijke ordening moet die ontwikkeling goed onder ogen worden gezien. Het kabinet streeft naar vitale steden, met voldoende werkgelegenheid, ook voor de lagere inkomensgroepen en met gemengde woonmilieus (zie ook hoofdstuk 4 Wonen van deel XI-A en paragraaf 1.6 van deel XI-B. Zulke steden hebben een interessant publiek domein, dat contacten en ontmoetingen tussen heel verschillende mensen stimuleert. Zo wordt culturele eenkennigheid vermeden. Nederland 2005, uitvoering verstedelijking Vinex De uitvoering van de verstedelijkingsafspraken (Vinex-convenanten) komt op gang, zo blijkt uit de Rapportage Monitoring Uitvoering Verstedelijking Vinex 1997. Het rijk monitort jaarlijks de voortgang in de uitvoering, om knelpunten op woon- en werkplaats tijdig te signaleren en zo nodig oplossingen door het rijk te bevorderen. Bijlage 14 van deze Memorie van Toelichting geeft een samenvatting van voornoemde Rapportage. De woningbouwproductie op de uitleglocaties komt op gang en zal de komende jaren verder aantrekken. In 1996 en 1997 is de woningbouw op een aantal grotere Vinex-locaties van start gegaan (zie bijlage 14). De in de convenanten overeengekomen productie voor de periode van 1995 tot 2000 zal naar verwachting worden gehaald. Dit blijkt ook uit de voortgangsbrief die de staatssecretaris op 13 mei 1997 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. De productie op de verschillende locaties loopt wel uiteen. Op de grote Vinex-locaties zal door aanloopproblemen de productie in 2000 naar verwachting een jaar achterliggen bij de taakstelling. Deze aanloopproblemen zijn inmiddels voor een groot deel opgelost. De komende jaren kan een inhaalslag worden gemaakt, maar dit zal dat blijvend grote inspanning vergen. In de overige stadsgewesten ligt de productie op koers. In de gebieden buiten de Vinex-locaties zal de bouwproductie in 2000 naar verwachting één jaar voor liggen op de in de convenanten afgesproken inspanningsverplichting. Dit is een zorgpunt, zeker in relatie tot de ontwikkelingen in de woningbehoefte, vanwege de mogelijke concurrentie met de Vinex-locaties. Om die reden vindt nadere analyse van deze ontwikkeling plaats. In de Vinex-convenanten neemt de integrale aanpak van bodemsanering, woningbouw en verkeer en vervoer een belangrijke plaats in. Met name de afstemming tussen woningbouw en openbaar vervoer projecten op Vinex-locaties is van groot belang. Geconstateerd kan worden dat een aantal OV-projecten later zal worden opgeleverd, terwijl van enkele projecten het realiseringsmoment nog onzeker is. Oorzaak van de verlate oplevering is de voorgestane concentratie van de uitvoering in de periode 2000–2004 in combinatie met kostenverhogingen als gevolg van uitbreidingen bij enkele grote projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
18
Nederland 2010 De Partiële herziening van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid is mede gericht op de vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied. De huidige stadsvernieuwing en het grote stedenbeleid vormen slechts het begin van een operatie die moet leiden tot de renaissance van onze steden. In december 1996 heeft het kabinet het ontwerp (deel 1) van voornoemde Partiële herziening gepresenteerd. Het begrotingsjaar 1997 is benut om dit ontwerp door middel van inspraak en bestuurlijk overleg te toetsen op nastrevenswaardigheid en uitvoerbaarheid. Daarvan is verslag gedaan in deel 2 van de PKB. Eind 1997 zal – naar verwachting – het kabinetsstandpunt (deel 3) ter goedkeuring aan het parlement worden aangeboden. In de toelichting op deel 1 van de PKB Actualisering Vinex is uiteengezet dat er geen aanleiding is het nationale ruimtelijk beleid op wezenlijke punten te wijzigen. Recente ontwikkelingen geven echter wel aanleiding om bepaalde accenten te zetten. Dat betreft de meer evenwichtige aandacht voor werken en groen als ruimtegebruiksvormen naast het wonen. Tevens zal aandacht worden besteed aan de benutting van bestaande openbaar vervoersinfrastructuur en de toegankelijkheid en inrichting van grote groengebieden, in het bijzonder het Groene Hart. In het voorjaar van 1997 is met de Tweede Kamer overleg gevoerd over de Randstadnota. De Randstadnota «zoomt» in op het meest intensief gebruikte deel van Nederland en heeft tot doel de samenhang in het beleid voor de Randstad te tonen. Belangrijkste boodschap is dat investeringen in groenstructuur, een goede bereikbaarheid en vitale steden de pijlers zijn onder een duurzame ontwikkeling van de Randstad. Voor een drietal gebieden in de Randstad, waar sprake is van een hoge ruimtedruk, wordt voorgesteld «integrale gebiedsuitwerkingen» op te stellen. De provincies worden uitgenodigd daarbij het voortouw te nemen. De Tweede Kamer heeft deze boodschap en de behoefte aan het opstellen van gebiedsuitwerkingen onderschreven, en op basis daarvan het kabinet verzocht om in de PKB-tekst van de partiële herziening het Groene Hart als Nationaal Landschap op te nemen, en daarmee de uitvoering van het bestaande Groene Hart-beleid een extra impuls te geven. Ook zullen in de PKB-tekst, met het oog op de gewenste ruimtelijke kwaliteit, de uitgangspunten worden vastgelegd voor de gebiedsuitwerkingen. Tevens is voor gebieden in de Randstad ter verhoging van de ruimtelijke kwaliteit – mede naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer over de Randstadnota – toegezegd om in de Nota van Toelichting bij de partiële herziening van de PKB-NRB de samenhang in het ruimtelijk relevant beleid – zoals dit in de grote rijksnota’s is vastgelegd – uiteen te zetten. Met name zullen de principes van de samenhang tussen de verstedelijkingsopgave voor 2005–2010 en de daarbij behorende OV-infrastructuur worden geschetst. Met de herziening van de PKB wordt de kwaliteit van ruimtelijke investeringsbeslissingen gewaarborgd. Strategische interventies Een goed voorbeeld van Strategische Interventies zijn CS Rotterdam, CS/HS Den Haag, ZuidAs Amsterdam, het Utrecht City Project en Arnhem-centraal. Dit zijn grote, integrale inrichtingsprojecten van nationaal belang. Zij zijn door de vier grote steden en Arnhem voorgedragen omdat zij gezien hun omvang en complexiteit een bijzondere rijksbetrokkenheid vragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
19
Deze vijf projecten worden verder aangeduid als mogelijke Nieuwe Sleutelprojecten. Doel hiervan is het benutten van de investering in de HSL ten behoeve van de stedelijke ontwikkeling en een intensief gebruik van de ruimte. In de komende periode wordt onderzocht welke bijdrage van het rijk nuttig en nodig is bij de ontwikkeling van genoemde projecten. Conform de Sleutelprojectenaanpak staat de coördinatie van de rijksinzet voor deze projecten voorop. Op de begroting is f 15 miljoen gulden gereserveerd in de periode 1998–1999 voor de eerste voorbereidingsronde. Nederland 2030 Met het verschijnen van de discussienota Nederland 2030 heeft de RPD in vier ruimtelijke beelden met bijbehorende ruimtelijke strategieën (perspectieven) uitgangspunten en opties voor het ruimtelijk beleid in de periode na 2010 neergelegd. De perspectieven Palet, Stromenland, Parklandschap en Stedenland geven ieder een eigen antwoord op deze vraagstukken. Op basis van die perspectieven wordt een beleidsagenda voor de volgende eeuw ontwikkeld. Het gaat om lange-termijnopgaven ten aanzien van de verhouding stad/land, zowel op nationaal als op regionaal niveau, mobiliteit en infrastructuur, economie, kennis en cultuur, landbouw en cultuurlandschappen, en sturingsfilosofie. Deze perspectieven zijn -samen met de uitkomsten van de monitoring van de uitvoering van het Vinex-beleid- de inzet van publiek en politiek debat dat in 1997 wordt gevoerd. 3.4. Mobiliteit en infrastructuur Vervoer Waar het gaat om de effecten van mobiliteit en infrastructuur heeft de overheid een grote verantwoordelijkheid. Voor het personenvervoer ligt de oplossing in combinatievormen van uiterst milieuvriendelijk individueel en collectief vervoer. Daarvoor zijn een goed stadsgewestelijk openbaar vervoer en eventueel capaciteitsverhoging van rail- en autowegen noodzakelijk. Voor goederentransport moet multi-modaal vervoer het adagium zijn. De vraag op welke wijze dat gerealiseerd kan worden, is nog onbeantwoord. Te denken valt aan collectief goederenvervoer, maar ook aan technologische en organisatorische innovaties. Geen optie mag worden uitgesloten om de wassende stroom goederen op aanvaardbare wijze door onze delta te loodsen. Als daar ruimtelijke maatregelen voor nodig zijn, dan moeten die niet uit de weg worden gegaan. Mainports In dit kader wachten ons in de nabije toekomst belangrijke politieke besluiten over de mainports Rotterdam en Schiphol. Het is duidelijk dat die besluiten op de zeer lange termijn sterk ruimtelijk structurerend zullen werken. De kwestie van de mainports hangt nauw samen met de opgave van duurzame economische ontwikkelingen in internationaal perspectief. Start PKB voor oplossing ruimtetekort mainport Rotterdam Het kabinet heeft op 11 juli 1997 besloten tot de start van een Planologische Kernbeslissing als vervolg op de Verkenningsfase ruimtetekort mainport Rotterdam. Dit besluit is vastgelegd in de Projectbeslissing, in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
20
overeenstemming met het kabinetsstandpunt «Besluiten over grote projecten». De Verkenningsfase was in april 1996 gestart met het nemen van een Aanvangsbeslissing. De conclusie die het kabinet trekt uit de Verkenningsfase is dat zowel vanuit ruimtelijk-economisch oogpunt als voor het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving het gewenst is om door te gaan met de vervolgprocedure. In de PKB moeten nog wel veel vragen worden beantwoord. Centraal in de PKB staan de mogelijke aanleg van een Tweede Maasvlakte van circa 1000 hectare netto havenindustriegebied met een eigen zeehaventoegang, en hoe uitwerking kan worden gegeven aan het natuuren recreatiegebied van 750 hectare dat binnen ROM Rijnmond is afgesproken. Het haventerrein is primair bedoeld voor de containersector en de grootschalige chemie. Daarnaast wordt – als nulvariant – onderzoek gedaan naar de ruimtelijke mogelijkheden die er zijn in het bestaande Rotterdamse havengebied en in zuid-west Nederland. Ook wordt een meest milieuvriendelijk alternatief onderzocht. Een evenwichtige PKB geeft uitvoering aan de in de Aanvangsbeslissing geformuleerde dubbele doelstelling – versterken mainport Rotterdam én verbeteren van de leefomgeving – en aan de samenhang van de eventuele uitbreiding van de Maasvlakte met de bestaande haven en omgeving. Dit heeft het kabinet ook in de Projectbeslissing vastgelegd. In de PKB wordt de Tweede Maasvlakte dan ook niet op zichzelf beschouwd. Dit betekent dat in de PKB uitwerking wordt gegeven aan een veelheid van – onderling gerelateerde – aspecten, zowel voor het nieuw aan te leggen als bestaande havengebied. Dat zijn onder meer zuinig en intensief ruimtegebruik, duurzame herstructurering van de haven, vermindering van de milieuoverlast (geluid en emissies) door mobiliteit en industrie. Veel aandacht is er voor industriële ecologie en energiebesparing: gestreefd wordt naar een duurzame inrichting. Daarvoor is een optimale clustering van bedrijven en sectoren uitgangspunt. Daartoe zal in de vervolgfase een gericht uitgifte- en acquisitiebeleid worden uitgewerkt, voor zowel het nieuwe als bestaande havengebied. Het kabinet wil dat ook de mogelijkheid van terugname van reeds uitgegeven grond wordt onderzocht, alsmede de eventuele verplaatsing van bedrijven. De PKB deel 3 zal naar verwachting in 1999 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. VROM maakt onderdeel uit van het bevoegd gezag, naast de Ministeries van V&W, LNV en EZ. De Begeleidingscommissie die voor de Verkenningsfase is ingesteld, zal blijven bestaan en «stand-by» staan gedurende de PKB-procedure. Toekomst Nederlandse Luchtvaartinfrastructuur In het najaar van 1997 brengt het kabinet de integrale beleidsvisie uit over de Toekomstige Nederlandse Luchtvaart Infrastructuur (TNLI). Daarin wordt een visie opgenomen op zowel de infrastructuur voor de nationale en regionale luchthavens als op de kleine luchtvaartterreinen. De termijn waarop wordt gekeken is 2025 en verder. Deze integrale beleidsvisie is een voorloper voor de herziening van het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen, dat eind 1999 afloopt. De integrale beleidsvisie zal een antwoord geven op de vraag of de luchtvaart in Nederland de ruimte krijgt verder te groeien dan de grens die in de PKB Schiphol en Omgeving voor de nationale luchthaven is vastgelegd op maximaal 44 miljoen passagiers en 3,3 miljoen ton vracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
21
Vanuit de ruimtelijke ordening zijn de aspecten ruimtelijke kwaliteit en ruimtebeslag de leidende principes. Zuinig ruimtegebruik en een juiste lokatiekeuze in samenhang met andere functies zijn daarbij uitgangspunt. Het ruimtegebruik van luchtvaartinfrastructuur is groot. Daarbij gaat het om de ruimtebehoefte van de luchthaven zelf. Maar in belangrijker mate nog gaat het om de ruimtebehoefte die voortvloeit uit de vrijwarings-, geluids- en veiligheidszones. Binnen die zones geldt immers een restrictief beleid ten aanzien van woningbouw en bedrijfsvestiging. Daarmee worden de gebruiksmogelijkheden van de betreffende regio dus sterk beïnvloed. Ook de landzijdige ontsluiting is een belangrijk ruimtelijk aspect met een directe samenhang met de luchthaven. De lokatiekeuze van luchtvaartinfrastructuur – zeker waar het de nationale luchthaven betreft – is van grote invloed op en maakt deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur. De gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland in de eerste helft van de volgende eeuw zal mede worden beïnvloed door de besluitvorming over de toekomst van de Nederlandse luchtvaartinfrastructuur. 3.5. Land en Stad Door de toenemende invloed van stedelijk georiënteerde activiteiten in Nederland neemt het belang van een kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied toe. Enerzijds om een goede balans te houden tussen stedelijke «rode» en landelijke «groene» functies, en anderzijds vanwege het belang van behoud en ontwikkeling van de intrinsieke waarden van het buitengebied zelf. De agrarische functie is de drager van het buitengebied. Ook in de toekomst blijft deze sector de voornaamste bepalende factor in het landelijk gebied. Ontwikkelingen in deze sector gaan geleidelijk naar een situatie waarin naast de economische betekenis ook de maatschappelijke doelstellingen van milieu- en ecologisch verantwoord produceren worden erkend. Naast schaalvergroting zien we verbreding van de landbouw. De veelheid aan initiatieven van boeren in het kader van Plattelandsvernieuwing spreken voor zich. Voor de intensieve varkenshouderij en de glastuinbouw is een herstructurering noodzakelijk. In beide sectoren wordt gestreefd naar een economisch gezonde en duurzame sector met een verbeterde ruimtelijke kwaliteit. In de glastuinbouw faciliteert het rijk dit veranderingsproces. Ten behoeve van de herstructurering van de varkenshouderij heeft het kabinet een beleidsvoornemen naar de Tweede Kamer gezonden. Hierin worden, naast een 25% inkrimping van de veestapel, ook voorstellen gedaan op het gebied van milieu en ruimtelijke kwaliteit, dierenwelzijn en diergezondheid. Naast de directe economische betekenis van de agrarische sector biedt het landelijk gebied rust, ruimte en groen waarvan het maatschappelijk belang steeds indringender wordt. De indirecte economische betekenis hiervan voor het woon- en vestigingsklimaat in Nederland wordt meer en meer erkend. Rust, ruimte en groen als onderdeel van onze dagelijkse leefomgeving en als contrast met de stedelijke dynamiek en bebouwing. In de Actualisering van de Vinex heeft het kabinet het belang hiervan onderkend door extra aandacht te vragen en te geven aan de ontwikkeling van groene recreatieve en ecologische structuren in en nabij steden. Ook is het belang van de contrastwerking tussen rood en groen herbevestigd door te wijzen op de noodzaak van het stedelijk bundelings- en concentratiebeleid en is besloten tot een aanscherping van het open ruimtebeleid. Juist in de nabijheid van stedelijke concentratiegebieden in de Randstad, Brabant en Gelderland is het zoveel mogelijk vrijwaren van het buitengebied van stedelijke ontwikkelingen van belang voor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
22
ruimtelijke kwaliteit. Enerzijds ten behoeve van de ondersteuning van de ontwikkeling van de grote steden, in het bijzonder de stadsgewestelijke Vinex-lokaties, en anderzijds voor behoud van de groene waarden in het buitengebied. Ruimtelijke kwaliteit voor het landelijk gebied betekent behoud van landschappelijke diversiteit, multifunctionaliteit, zuinig en duurzaam grondgebruik, concentratie en bundeling van intensieve landbouwsectoren, ontwikkeling van vooral natte natuur en behoud en ontwikkeling van biodiversiteit. Het buitengebied zal in steeds belangrijker mate een maatschappelijke cq. publieke functie gaan vervullen. Een domein waar essentiële basisvoorwaarden voor de ruimtelijke kwaliteit en het maatschappelijk welbevinden aanwezig zijn dan wel ontwikkeld zullen moeten worden. Plattelandsvernieuwing Plattelandsvernieuwing blijkt in de praktijk veel aandacht te krijgen. Diverse activiteiten gericht op verbreding van de plattelandseconomie bloeien op. Gestimuleerd door de marktontwikkelingen, maar ook door gebiedsgerichte projecten en regelingen ontwikkelen agrariërs en andere partijen diverse nieuwe economische activiteiten. Ook in de sfeer van bestuurlijke vernieuwing worden reeds lopende initiatieven geïntensiveerd en uitgebreid. Met name in de sfeer van gebiedsgerichte uitvoering van beleid vindt meer participatie van betrokkenen en bestuurlijk maatwerk plaats bij het bereiken van de reguliere beleidsdoelstellingen van onder meer het leefomgevingsbeleid en de leefbaarheid van het platteland. Begin 1998 presenteren het IPO en de Ministeries van LNV en VROM een beleidsevaluatie van de ervaringen met Plattelandsvernieuwing. De ministers van LNV en VROM zullen rond die tijd ook een brief sturen aan de Tweede Kamer met een werkplan voor het verminderen van beleidscategorieën en financiële regelingen voor het landelijk gebied. Dit betreft een van de belangrijkste knelpunten die in het kader van Plattelandsvernieuwing zijn gesignaleerd en om een nationale oplossing vragen. Een ander knelpunt, namelijk dat van de interpretatie van de rijksruimtelijke randvoorwaarden voor nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied, zal naar verwachting eveneens begin 1998 zijn opgelost. Commissie Langman De commissie Langman brengt binnenkort haar visie uit op de ruimtelijke economische ontwikkeling van Noord-Nederland. Deze visie zal een heldere analyse bevatten over de sterke en zwakke punten van Noord Nederland in relatie tot zijn omgeving, op de terreinen van regionale economie, ruimtelijke structuur, verkeer en vervoer, land- en tuinbouw, natuur, recreatie en landschap. De resultaten worden besproken met de besturen van de provincies Drenthe, Friesland en Groningen. De aanbevelingen zullen betrekking hebben op de periode tot het jaar 2010. Tevens wordt nagegaan wat de doorwerking kan zijn naar de periode 2010 – 2030. De aanbevelingen van de commissie worden zo betrokken bij beleidsprocessen als Actualisering VINEX en Nederland 2030. Het Groene Hart Het Groene Hart van de Randstad zal tussen 1998 en 2010 een nieuwe ontwikkelingsimpuls krijgen. De kern van het hiertoe strekkende beleid wordt in de PKB NRB-Vinex opgenomen. Het rijk stelt hiervoor jaarlijks f 30 miljoen gulden extra beschikbaar. Deze Groene Hart Impuls versterkt de kenmerken rust, ruimte en groen, die het gebied van groot belang maken voor de zes miljoen inwoners van de steden in de Randstad. Ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
23
komt dit geld ten goede aan behoud van een goed niveau van wonen en werken in de in het Groene Hart gelegen kernen, en aan de agrarische sector. De Groene Hart Impuls is het resultaat van een maatschappelijke heroriëntatie op de betekenis van de open ruimte in ons dichtbevolkte land. In 1995 is met alle bij het gebied betrokken overheden en maatschappelijke organisaties een open discussie gevoerd. Deze zogenaamde Groene Hart Gesprekken hadden als resultaat dat een breed draagvlak is ontstaan voor het open en groen houden van dit landelijk deel van de Randstad, en een herwaardering heeft plaatsgevonden van o.m. de cultuurhistorische betekenis van het gebied. In 1996 zijn een Bestuurlijk Platform Groene Hart en een «vliegende brigade», het Groene Hart Team, ingesteld om de samenwerking bij de uitvoering van het beleid te verbeteren. In 1997 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin het Groene Hart de status van nationaal landschap wordt gegeven en waarin wordt gevraagd dit vast te leggen bij de actualisering van de PKB Vinex. Er moet een ontwikkelingsprogramma komen waarin nieuwe impulsen en projecten zijn verwerkt, ter vervanging van onder andere het Plan van Aanpak uit 1992. Eind 1997 wordt de aanwijzing als nationaal landschap geregeld in deel 3 van de PKB Actualisering Vinex. Het ontwikkelingsprogramma Groene Hart moet voorjaar 1998 gereed zijn. In dit programma worden bestaande en nieuwe projecten bijeen geplaatst en afgestemd. Tot de nieuwe projecten behoren de aanleg van bruggen en tunnels om recreatieve routes te versterken, de aanleg van nieuwe recreatieve verbindingen, agrarische structuurversterking waaronder agro-toerisme en agrarisch natuurbeheer, en opheffing van lozingen van verontreinigd water. Ook kunnen al geplande landinrichtingsprojecten worden versneld. Met deze activiteiten wil het kabinet bewerkstelligen dat het Groene Hart ook voor de volgende generatie blijft fungeren als groene long van de Randstad, als goed toegankelijk recreatiegebied voor de randstedeling, als belangrijk cultuurhistorisch erfgoed dat ook toeristisch van belang is, en als groene woon- en werkruimte voor de Groene Hart bewoners. 3.6. Sturing en instrumentarium Vanuit het bovenstaande geredeneerd vraagt een voller Nederland om een sterke overheid, met een heldere visie op wat nodig is en een scherp oog voor een effectieve uitvoering van het beleid. Natuurlijk zal de Europese schaal van denken en handelen steeds belangrijker worden. Dat geldt zeker voor onze infrastructuur en onze economie. Echter, de dagelijkse leefomgeving zal uiteindelijk bepalend zijn voor de vraag of wij ons prettig voelen waar wij wonen, werken en recreëren. Handhaving ruimtelijke regelgeving De handhaving van de regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening is een punt van blijvende aandacht voor de RPD op grond van de wettelijke toezichtstaak. De Wet op de Ruimtelijke Ordening schrijft voor dat de inspecteurs van de ruimtelijke ordening toezicht uitoefenen op de naleving en handhaving van bestemmingsplannen. Een taak waarvoor gemeentebesturen primair verantwoordelijk zijn. Sinds 1994 is dit toezicht enigszins verzwaard. Dit was noodzakelijk op grond van diverse signalen dat het minder goed gesteld was met de handhavingssituatie dan wenselijk is. De inzet van de inspecties is vanaf het begin selectief geweest op een beperkt aantal thema’s die voor het rijk van belang zijn: locatiebeleid, restrictief beleid, ecologische hoofdstructuur en systematisch niet-naleven van wettelijke verplichtingen door het bevoegd gezag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
24
Gebleken is dat deze inzet ook in 1997 succesvol is geweest: in toenemende mate worden de andere overheden zich bewust van het feit dat door het rijk toezicht wordt uitgeoefend. Zij verbinden daar ook gevolgen aan. Om een aantal voorbeelden te geven: in intergemeentelijk verband zijn op de Veluwe afspraken gemaakt over de aanpak van permanente bewoning van recreatieverblijven. In Drenthe wordt op provinciaal niveau gewerkt aan voorbeeld-beleid voor handhaving. In Gelderland wordt op provinciaal niveau gewerkt aan de integratie van diverse vormen van handhaving. Het rechtstreekse toezicht door de Inspecties Ruimtelijke Ordening (IRO’s) begint ook zijn vruchten af te werpen: niet alleen de dichtheid ervan wordt langzaam maar zeker opgevoerd (in samenwerking met de Dienst Recherchezaken en de andere VROM-inspecties), maar ook de daaraan verbonden plannen van aanpak geven merkbare resultaten te zien. Dit is gebleken uit herhalingsonderzoek bij een aantal gemeenten. Daar kan in administratief, inhoudelijk en personeel opzicht gesproken worden van een grote verbetering van de handhavingspraktijk. Ondanks deze verbeteringen moet ook worden vastgesteld dat de inzet van de inspecties nog niet zodanig is dat er sprake is van voldoende rijkstoezicht op de andere overheden. Bovendien is er nog onvoldoende zicht op de werkelijke situatie «in het veld» in de vorm van een geregelde monitoring van ontwikkelingen. Hetgeen wel wenselijk is, conform het recente kabinetsstandpunt «Positionering inspecties». In 1998 wordt de inzet van de inspecties dan ook vergroot op het punt van de toezichtsfuncties. Daarnaast moet blijvend een substantieel beroep worden gedaan op de Dienst Recherchezaken. Inhoudelijk zal de inzet nog steeds selectief zijn, met een relatief sterke nadruk op stimulering en preventie. Nadrukkelijker dan thans het geval is zal samenwerking met het Openbaar Ministerie worden bevorderd, om door middel van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving een adequater handhavingsniveau te bewerkstelligen. Ook zal de samenwerking met de inspecties voor Milieuhygiëne bij de uitvoering van de VOGM-keuzetaak (Vervolgbijdrageregeling Ontwikkeling Gemeentelijk Milieubeleid) bestemmingsplannen buitengebied worden geïntensiveerd. Verder moet hernieuwde aandacht worden besteed aan de diverse vormen van intergemeentelijke samenwerking op het gebied van de handhaving. Zo snel mogelijk moet worden bekeken in hoeverre op grond van de VOGM-regeling ontstane intergemeentelijke milieu-handhavingsstructuren benut kunnen worden voor de handhaving op het gebied van de ruimtelijke ordening. Wijziging Wet op de Ruimtelijke Ordening Het wetgevingsprogramma (zie artikel 2, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) bestaat uit drie onderdelen: omgevingsbeleid, projectbesluitvorming en grondbeleid. De maatregelen die betrekking hebben op projectbesluitvorming en grondexploitatie worden hieronder beschreven. Op 17 april 1997 is een wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij de Tweede Kamer ingediend. Het belangrijkste onderdeel van dit wetsvoorstel betreft het voorzien in een zelfstandige projectprocedure op gemeentelijk niveau. Na inwerkingtreding van dat wetsvoorstel kan een gemeente, op basis van een vernieuwd artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in combinatie met een eveneens vernieuwd artikel 50 van de Woningwet, vrijstelling en vergunning verlenen voor de realisering van een project, indien dat project is voorzien van «een goede ruimtelijke onderbouwing». Verder is aangekondigd dat wordt overwogen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening op het niveau van rijk en provincie te voorzien in een algemene regeling voor de besluitvorming over projectrealisering, met als centraal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
25
element een goede ruimtelijke en milieuhygiënische afweging op strategisch niveau, inclusief afweging van nut en noodzaak en een zo zorgvuldig mogelijke inpassing van het te realiseren project. Op het punt van projectbesluitvorming wordt tenslotte gestreefd naar meer efficiency in ruimtelijk relevante wetten zoals de Tracéwet en de Luchtvaartwet. Grondbeleid In juli 1996 zijn de jongste wijzigingen van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten in werking getreden. De effecten daarvan worden binnenkort geëvalueerd. Op 21 januari 1997 heeft het kabinet de Tweede Kamer de beleidsnotitie «Grondexploitatie in nieuwe bouwlocaties» toegezonden. In deze notitie wordt voorgesteld hoofdstuk VI van de Wet op de Ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat gemeenten een grondexploitatieheffing kunnen opleggen in het geval het niet mogelijk blijkt via een exploitatieovereenkomst de kosten te verhalen die zij moeten maken voor het in exploitatie brengen van nieuwe bouwlocaties. De toepasselijkheid van de baatbelasting wordt in die gevallen uitgesloten. Aanleiding voor de beleidsnotitie was dat het huidige kostenverhaalsinstrumentarium ten behoeve van de uitvoering van verstedelijkingstaakstellingen verbetering behoeft. Gemeenten zullen in het algemeen samen met marktpartijen hun bouwlocaties moeten ontwikkelen. Daarvoor zullen zij de condities moeten scheppen, onder meer door te investeren in publieke voorzieningen. Over de vergoeding van die investeringen kunnen afspraken gemaakt worden in exploitatie-overeenkomsten. Een dergelijke samenwerking geniet uiteraard de voorkeur. Is er evenwel geen sprake van wilsovereenstemming, dan is het instrument van de baatbelasting beschikbaar om de kosten te verhalen. In de praktijk blijkt echter dat dit instrument het niet mogelijk maakt alle gemaakte kosten te verhalen op de door de private sector te ontwikkelen bouwlocaties. Als gevolg hiervan ontstaat op de grondmarkt een onevenwichtige prijsspiraal en worden de kosten voor de ontwikkeling van nieuwe bouwlocaties meer dan evenredig afgewenteld op de algemene middelen zonder dat daar een kwaliteitsverbetering tegenover staat. Het voorstel beoogt een vergelijkbare opbrengstcapaciteit, ter dekking van de gemeentelijke kosten voor de ontwikkeling van nieuwe bouwlocaties, als via de uitgifteprijs bij een actief gemeentelijk grondbeleid kan worden bereikt. In een reactie op de beleidsnotitie heeft de Tweede Kamer bij brief van 5 februari 1997 laten weten met belangstelling de spoedige indiening van een wetsvoorstel inzake een grondexploitatieheffing tegemoet te zien. Inmiddels hebben ook de Raad voor de financiële verhoudingen, de VROM-raad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Projektontwikkeling Maatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het VNO-NCW laten weten dat het voorstel, zoals dat in bovengenoemde beleidsnotitie uiteengezet is, op onderdelen een goede aanvulling kan betekenen op het bestaande instrumentarium voor kostenverhaal. Daarbij zijn ook suggesties gedaan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
26
tot verbetering van de voorgestelde regeling. Het streven is er op gericht het wetsvoorstel nog in deze kabinetsperiode in het Staatsblad te publiceren. Project Belvedère Met het doel een gezamenlijk en integraal rijksbeleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke ordening te ontwikkelen, de bewustwording te stimuleren en het draagvlak te vergroten hebben de Ministeries van LNV, OC&W en VROM in het voorjaar van 1997 het project Belvedère gestart. Het Ministerie van OC&W is – op grond van het beleidsvoornemen uit de Cultuurnota 1997–2000 – trekker van het project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
27
HOOFDSTUK 4. WONEN 4.1. Inleiding: kwaliteit voor álle groepen Rond de eeuwwisseling zal de woningmarkt op landelijk niveau voor het eerst na vele decennia in evenwicht zijn. Dat betekent dat er in kwantitatief opzicht voor elk huishouden in Nederland een woning beschikbaar zal zijn. Daarmee is in de volkshuisvesting een mijlpaal bereikt. Er zullen nog wel regionale verschillen bestaan, met woningoverschotten in Groningen en Zeeland en nog beperkte tekorten in Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. Maar in alle provincies treedt een flinke ontspanning op de woningmarkt op. Die ontwikkeling heeft gunstige effecten op verschillende terreinen van de volkshuisvesting. De toenemende concurrentie tussen woningaanbieders versterkt de positie van de woonconsument en – gegeven de groeiende vraag naar koopwoningen – vooral die van de huurder. Dat heeft een matigend effect op de huurstijging. Maar ook in kwalitatief opzicht zullen consumenten meer eisen kunnen stellen, zoals nu al goed merkbaar is in de ontspannen delen van de woningmarkt. In kwalitatief opzicht liggen er nog belangrijke opgaven op het gebied van de volkshuisvesting. Ook al zijn er straks landelijk gezien voldoende woningen beschikbaar, die zijn nog lang niet altijd «passend» in de zin van het type woning (voor ouderen, gehandicapten, grote gezinnen, woongroepen etc.) of de eigendomsvorm (huur of koop). De vraag naar koopwoningen overtreft het aanbod sterk, vooral in de duurdere delen van de woningmarkt. Bij «kwaliteit» gaat het – naast de bouwtechnische kwaliteit van de woning zelf – ook om de kwaliteit van de woonomgeving en het woonmilieu en de mate waarin een woning voldoet aan de woonwensen van de bewoners. Verwacht wordt dat de (koopkrachtige) vraag naar kwaliteit door de voorziene groei van de economie verder zal toenemen. Het omgaan met die kwaliteitsvraag zal in de komende jaren een kernthema van de volkshuisvesting en ruimtelijke ordening zijn. Daarbij zal bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de effecten van de sterke groei van de eigen woningsector. Het tegengaan van stigmatisering van de huursector en de positionering van de woningcorporaties zijn daarbij belangrijke aandachtspunten. De toenemende aanbodconcurrentie op de woningmarkt heeft ook een belangrijke keerzijde. De kwalitatief zwakke delen van de woningvoorraad komen onder druk te staan. Nu al is in bepaalde delen van de woningmarkt sprake van structurele leegstand. Door de bouw van grote aantallen woningen op de Vinex-lokaties en de bouw van woningen buiten de stadsgewesten zullen – zonder nadere maatregelen – de financieel draagkrachtige huishoudens vooral uit de kwalitatief minder goede wijken wegtrekken. Dat tast het economisch en sociaal draagvlak van die wijken aan, wat vooral voor de grotere steden – met veel eenzijdig opgebouwd naoorlogse woningbezit – een bedreiging is. Ruimtelijke concentraties van kansarme groepen, leegstand en verpaupering kunnen daarvan het gevolg zijn. Zoals al is aangegeven in de algemene inleiding van deze Memorie heeft het volkshuisvestingsbeleid zich in deze kabinetsperiode verbreed van een sectoraal proces – primair gericht op de productie en verdeling van huizen – naar een aanpak waarbij de kwaliteit van het wonen centraal staat. Dat betekent: meer aandacht voor de kwaliteit van woning en woonomgeving, voor het leefklimaat, de bevolkingsopbouw, de stedelijke ontwikkeling. Dat is onder meer tot uiting gekomen in de fundamentele keuzen die zijn gemaakt op het terrein van stadsvernieuwing en herstructurering van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
28
wijken. Na de nieuwbouw van de 20ste eeuw zullen in de komende decennia de inspanningen in de volkshuisvesting primair gericht zijn op de herstructurering van de woningvoorraad (zie par. 4.2). Ook t.a.v. andere speerpunten op het gebied van de volkshuisvesting zijn belangrijke resultaten geboekt. De beoogde matiging van de huurlasten is met de invoering van de Huursubsidiewet en de dalende huurontwikkeling in belangrijke mate gerealiseerd (zie par. 4.3). Er is veel gedaan aan de fysieke toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de huisvesting van ouderen (zie par. 4.4). Het milieuvriendelijke bouwen is vanaf het begin van deze kabinetsperiode in een stroomversnelling gekomen (zie par. 4.5). En in de aansturing van de sociale huursector zijn wezenlijke veranderingen aangebracht (zie par. 4.6). 4.2. Stedelijke vernieuwing De kwaliteit van de stedelijke omgeving moet concurreren met die van de nieuwe bouwlokaties in de stadsgewesten en daarbuiten. Ondanks duidelijke verbeteringen in de kwaliteit van de fysieke en sociale omgeving – mede door stadsvernieuwing en het Grote Stedenbeleid – blijven zich negatieve sociale en economische ontwikkelingen voordoen. Het kabinet beoogt – zoals verwoord in de nota Stedelijke Vernieuwing – te komen tot een extra stimulans voor een verdere vitalisering van die steden. Belangrijk motief daarbij is optimale benutting van de stedelijke woonmilieu’s ter beperking van aanslagen op de schaarse ruimte en groei van het autogebruik zoveel mogelijk te voorkomen. De aantrekkelijkheid van steden als plaats om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven zal worden vergroot. Daartoe moet werkgelegenheid worden geschapen, de economische basis van de stad worden versterkt en de kwaliteit van het wonen in de breedste zin worden verbeterd. Dat vraagt om een samenhangende aanpak vanuit de verschillende disciplines op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De volkshuisvesting speelt daarin een prominente rol omdat zij – door nieuwbouw, stadsvernieuwing, herstructurering, onderhoud en verbetering, buurtbeheer, woonruimteverdeling en huursubsidie – invloed heeft op zowel de fysieke structuur als op het leefklimaat en de bevolkingsopbouw in de stad. Volkshuisvesting speelt zich met andere woorden af op het raakvlak van fysieke processen en sociale processen. Om die reden is VROM vanaf het begin nauw betrokken geweest bij het grote stedenbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de totstandkoming en uitvoering van de convenanten met de vier grote steden en 21 andere grote steden. De ontwikkeling van de leefbaarheidsplannen en de uitbreiding van het taakveld van de woningcorporaties (leefbaarheid) zijn daar een direct uitvloeisel van. Essentieel voor de vitalisering van de steden is dat er voldoende samenhang is in de aanpak. Stapsgewijs zal de samenwerking en afstemming van beleid op zowel het lokale niveau als het rijksniveau verder moeten toenemen. De voorgenomen bundeling van de bestaande (object)subsidies op het gebied van volkshuisvesting en stadsvernieuwing is in dit verband een belangrijke stap voorwaarts. Ook een goede afstemming van het beleid tussen de drie bestuurslagen en tussen gemeenten onderling is van groot belang. Herstructurering Met de nota Stedelijke Vernieuwing (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 427 nrs. 1 en 2) is een impuls gegeven aan het verbeteren van de kwaliteit van de stedelijke omgeving. Een belangrijke boodschap van de nota is dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
29
naast het afronden van de stadsvernieuwing tijdig moet worden ingegrepen in bestaande – vooral naoorlogse – wijken om te voorkomen dat zich hier dezelfde negatieve ontwikkelingen voordoen als vroeger in de stadsvernieuwingswijken. Vooral door de concurrentie van de nieuwe Vinexwijken dreigen de hogere- en middeninkomens uit die wijken weg te trekken. Het kabinet heeft daarom in 1996 de herstructurering van de steden op de agenda gezet. Beoogd wordt de sociale en economische vitaliteit van na-oorlogse wijken met een eenzijdig woningbestand en een onaantrekkelijk imago, te versterken. Waar in bepaalde wijken eenzijdigheid domineert of dreigt, kan door het vergroten van de gevarieerdheid van het woningbestand (bijvoorbeeld door op strategische plekken nieuw te bouwen, huurwoningen te verkopen en bestaande woningen en complexen aan te passen), samen met de aanpak van de infrastructuur, de woonomgeving, de voorzieningen en de bedrijvigheid, worden aangestuurd op kwaliteitsverhoging van woon- en werkmilieu’s in deze wijken. Daartoe is een gezamenlijke krachtsinspanning nodig van overheid, de corporaties en andere marktpartijen. Gemeenten zullen de condities moeten scheppen die het voor andere partijen, woningcorporaties en markt aantrekkelijk maken om de van hen verwachte rol in dat proces op zich te nemen. Daarbij horen ook uitgaven waar geen inkomsten tegenover staan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verbeteren van de openbare ruimte, zoals door groenaanleg en het op gang brengen en houden van het veranderingsproces. Vooral daardoor ontstaan per saldo tekorten die niet door lokale partijen als gemeenten, corporaties, bewoners en bedrijven zelf kunnen worden opgebracht. Om de neerwaartse spiraal in die wijken te doorbreken is een investering van meer dan f 20 mld. nodig. Die investering kan voor een groot deel worden gedekt door de opbrengsten die daar tegenover staan. Als impuls om die investering van corporaties en andere marktpartijen uit te lokken stelt het kabinet aan de gemeenten f 1,85 mld gulden voor de periode 2000 t/m 2010 beschikbaar. In 1997 is op basis van de al bestaande Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad aan 24 gemeenten (31 plannen) een budget toegekend. In 1998 zal de toekenning van bijdragen op voet van deze regeling geschieden op basis van nieuw in te dienen plannen. Evenals in 1997 is daarvoor -op verplichtingenbasis- in 1998 f 65 mln gulden beschikbaar, waarvan de helft is bestemd voor uitvoering van herstructureringsmaatregelen in de vier grote steden. In 1999 zal f 75 mln gulden op verplichtingenbasis beschikbaar zijn. Vanaf het jaar 2000 zullen de herstuctureringsmiddelen onderdeel zijn van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing. Stadsvernieuwing De herijking van de stadsvernieuwing heeft laten zien, dat de kosten voor de stadsvernieuwing meer zijn gestegen, dan op grond van algemene inzichten in de prijsontwikkeling werd verwacht. De uitvoering ligt op schema, dankzij de doelmatige en effectieve aanpak door gemeenten en provincies. Er is dan ook geen reden om af te wijken van de uitgangspunten van BELSTATO, wel om met het oog op het nog resterende deel van de opgave tegemoet te komen aan de extra kosten. Bovenop de in het verleden door het rijk toegezegde f 11 mld, waarvan nog f 3,5 mld resteert voor de jaren 1998–2005, stelt het kabinet in totaal f 1,85 mld beschikbaar ter afronding van de stadsvernieuwingsoperatie. Daarvan hangt f 1,3 mld samen met correctie van de BELSTATOkostenraming i.v.m. de werkelijke kostenontwikkeling. Om stagnatie van de uitvoering van stadsvernieuwingsprojecten te voorkomen, is f 350 mln
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
30
beschikbaar voor bodemsanering in stadsvernieuwingsgebieden. Van deze f 350 mln wordt f 200 mln. toegevoegd aan de volkshuisvestingsbudgetten. Daarnaast wordt een aantal specifieke lokaties in het stedelijk gebied gesaneerd. De kosten van deze sanering worden ingeschat op f 150 mln. Voor de aanpak van de historische woonomgeving is – naast de middelen voor de woonhuismonumenten op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen – f 200 mln extra beschikbaar gesteld. De verdeling van de rijksbijdragen voor stadsvernieuwing zal tot de invoering van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing per 2000 niet worden gewijzigd. Voor de periode daarna zal de verdeling in het kader van de nieuwe systematiek worden geregeld. De Tweede Kamer wordt hierover in het najaar nader geïnformeerd. Sociaal beheer van wijken en buurten Voor de verbetering van het leefklimaat van wijken en buurten is -naast de meer fysieke ingrepen- ook het sociale beheer van belang. De uitvoering van de daarop betrekking hebbende bestuurlijke convenanten met de grotere steden (G4, G15 + G6) en de daarmee samenhangende integrale wijk- en buurtbeheerplannen is in volle gang. In de grote-stedenmonitor, waarmee de effecten van het grote-stedenbeleid worden gevolgd, is inmiddels ook een veiligheids- en leefbaarheidsmodule opgenomen. Sinds 1 januari 1997 is het bevorderen van de leefbaarheid van wijken expliciet als verantwoordingsveld in het BBSH opgenomen. Bevorderd zal worden dat daar zowel in het volkshuisvestingsprogramma van de corporatiesector als in de lokale prestatieafspraken expliciet op wordt ingegaan. De wijziging van het Bouwbesluit ten behoeve van een betere sociale veiligheid (hang- en sluitwerk) zal naar verwachting in oktober 1998 in het Staatsblad worden gepubliceerd. 4.3. Betaalbaar wonen Huursubsidie Door de invoering van de nieuwe Huursubsidiewet zijn de netto huurlasten van de meeste ontvangers van huursubsidie gedaald. Dit geldt niet voor huishoudens met een aanzienlijk vermogen, zij krijgen te maken met nieuwe vermogensnormen. Tegelijkertijd is de doelmatigheid van het subsidie-instrumentarium vergroot en de regeling vereenvoudigd. Doordat de kortingssystematiek is bijgesteld is de regeling aanzienlijk verruimd. Door de scherpere vermogenstoets wordt de huursubsidie meer gericht op de huishoudens die het echt nodig hebben. Gemeenten en verhuurders hebben nu meer mogelijkheden om een ruimer deel van de voorraad bereikbaar te maken voor de doelgroep. Die ruimere mogelijkheid gaat gepaard met een verantwoordelijkheid om de uitgaven voor huursubsidie – door een goede woningtoewijzing en een gematigd huurbeleid – binnen de perken te houden. Begin 1998 zullen de resultaten van een eerste monitoring van de werking van de Huursubsidiewet bekend zijn. Deze monitoring zal zich onder meer richten op de effecten van de vermogenstoets en van de regeling Bijdrage huurlasten (die beoogt te voorzien in oplossingen voor problemen die zouden kunnen ontstaan door het afschaffen van het schattingsinkomen). Ook zal worden bezien wat de effecten zijn van de intensieve campagne
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
31
die is gestart om het niet-gebruik onder huursubsidiegerechtigden te verminderen. Over de opzet van de evaluatie van de Huursubsidiewet in het jaar 2000 zal de Tweede Kamer tezijnertijd worden geïnformeerd. Om gemeenten en verhuurders op hun verantwoordelijkheid te kunnen aanspreken zijn met de nieuwe Huursubsidiewet prestatienormen ingevoerd. Er zijn twee normen, te weten de verhuisnorm die het aantal verhuizingen boven de aftoppingsgrenzen beperkt tot 4% van het totale aantal verhuizingen en de uitgavennorm die de stijging van de gemiddelde bijdrage per gemeente beperkt. De laatste norm bedraagt voor het subsidietijdvak 1997/1998 6,7%. Over dit subsidietijdvak zal er nog geen afrekening plaatsvinden. Wel zijn in april 1997 de voorlopige gemiddelde bijdragen waarover het percentage zal worden toegepast aan gemeenten en verhuurders bekend gemaakt. Dit om de bekendheid met het instrument te verbreden en hen de mogelijkheid te geven om in een vroeg stadium beleid op dit terrein te ontwikkelen. Op grond van de evaluatie van de Huursubsidiewet en in overleg met de volkshuisvestingspartners zal worden bezien of er een noodzaak en mogelijkheid bestaat om te komen tot naar regio’s gedifferentieerde prestatienormen. Op 14 juli 1997 heeft de Vaste Commissie voor VROM van de Tweede Kamer overleg gevoerd met de staatssecretaris van VROM over de Regeling Bijdrage Huurlasten. Deze vangnetregeling is bedoeld voor huishoudens die plotseling met een inkomensdaling te maken hebben die tijdelijk niet door reguliere huursubsidie wordt gecompenseerd. In het verlengde van dat overleg heeft de Staatssecretaris van VROM de Tweede Kamer op 25 augustus 1997 bij brief geïnformeerd over het kabinetsstandpunt over de compensatie voor huishoudens met een inkomen boven het minimum-niveau. Huurbeleid De sterke huurverhogingen van begin jaren negentig hebben tot een huurniveau geleid dat voor bepaalde groepen forse huurlasten ten gevolge had. Het huurbeleid van dit kabinet is er op gericht de huurontwikkeling meer in de buurt van de inflatie te brengen. Inmiddels is de gemiddelde huurstijging teruggebracht van 5,0% in 1994 tot – naar verwachting – ongeveer 3,5% in 1997. VROM heeft bevorderd dat de corporatiesector de huren zoveel mogelijk matigt. Aan de hand van het Prognosemodel (Kamerstukken 1996-1997 24 508 nr. 10) is aangetoond dat daarvoor – macro gezien – ook ruimte bestaat. Bovendien is in de afgelopen jaren de gemiddelde huursomstijging – die voor individuele verhuurders een belemmering vormde voor matiging van de huren – feitelijk gefaseerd losgelaten. Met de koepels is overeengekomen de minimale huursomstijging reeds voor de huurronde 1998 af te schaffen. De afschaffing van de minimale huursom zal met name in ontspannen woningmarktgebieden meer ruimte verschaffen voor een op de marktomstandigheden toegesneden huurbeleid. Die marktomstandigheden worden steeds belangrijker voor de richting waarin het huurbeleid zich beweegt. Er is sprake van een toenemende differentiatie in marktsegmenten waardoor ook een toenemende differentiatie in het huurbeleid gaat ontstaan. Bij brief van 21 mei 1997 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
32
In juli 1997 is de notitie over de ontwikkeling van de woonlasten in de huur- en de koopsector (Monitor Woonuitgaven 1986–1996) naar de Tweede Kamer gestuurd. Een dergelijke monitor zal voortaan periodiek worden uitgebracht. De jaarlijkse huurbrief wordt in het najaar van 1997 naar de Tweede Kamer gezonden. In die brief wordt onder andere ingegaan op de huurontwikkeling 1998 en de wijze van uitdrukken van de jaarlijkse huurstijging (centen-procenten), alsmede op de uitkomsten van het evaluatieonderzoek m.b.t. de huurliberalisatie. Naast de huurprijs wordt de hoogte van de woonlasten van individuele huishoudens ook bepaald door de Onroerende Zaakbelasting (OZB) en door gemeentelijke heffingen. De ontwikkeling van de OZB en die heffingen alsmede de effecten daarvan op de woonlasten worden door de Ministeries VROM, BiZa en Financiën nauwgezet gevolgd. De Tweede Kamer wordt hierover in het najaar van 1997 geïnformeerd. Aan de Tweede Kamer is toegezegd te onderzoeken of de punten voor de woonomgeving in het woningwaarderingsstelsel kunnen worden gebaseerd op de waardering op grond van de WOZ. Deze mogelijkheid wordt thans onderzocht, rekening houdend met het standpunt hierover van het Overleg Landelijke Centrales Huurders Verhuurders (OLCHV). Het streven is de Tweede Kamer over de uitkomsten hiervan in het voorjaar 1998 te informeren. Ter vereenvoudiging en modernisering van de huur(prijs)wetgeving is het gewenst de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de Huurcommissies en het Nieuw Burgerlijk Wetboek beter op elkaar af te stemmen. Op 10 juli 1997 is het betreffende wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Mede in verband met de bereikte matiging van de huurstijging heeft het kabinet besloten vooralsnog af te zien van de daadwerkelijke invoering van de mogelijkheid om de jaarlijkse huursomstijging van sociale en particuliere verhuurders te maximeren. Bij die beslissing hebben ook de administratieve lasten van een dergelijk stelsel een rol gespeeld. Goedkope huurwoningen Van belang voor de betaalbaarheid van het wonen is ook de beschikbaarheid van voldoende goedkope huurwoningen. Bevorderd wordt dat gemeenten en corporaties een segment van de voorraad huurwoningen zoveel mogelijk bereikbaar houden voor de mensen met de laagste inkomens. Bevorderd wordt ook dat een deel van de nieuwbouw op Vinexlokaties voor die groep bereikbaar zal zijn. VROM zal de corporatiesector daarop nadrukkelijk aanspreken. In de regelgeving is het mogelijk gemaakt dat corporaties in dat verband onrendabele investeringen doen. Op grond van de berekeningen van het prognosemodel mag worden verondersteld dat de corporatiesector hiertoe – mede door een toenemende verkoop van huurwoningen – ook de benodigde investeringsruimte heeft. De positie van de huurders Het wetsontwerp inzake onderhoud, leges en toezicht Huurcommissies is op 27 juni 1997 bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel betekent een belangrijke versterking van de positie van de huurders in geval van achterstallig onderhoud. Op 11 juni 1997 heeft de Tweede Kamer het initiatief-wetsvoorstel Duivesteijn inzake de versterking van de positie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
33
huurders in het overleg met verhuurders aanvaard. Dit wetsvoorstel is inmiddels aan de Eerste Kamer voorgelegd. Betaalbare koopwoningen In 1998 zullen er meer koop- dan huurwoningen in Nederland staan. Dit heeft ook consequenties voor het volkshuisvestingsbeleid, de positionering van woningcorporaties en het sturingsinstrumentarium van de overheid. Zoals de Staatssecretaris van VROM in zijn brief van 22 mei 1997 aan de Tweede Kamer over stimulering eigen woningbezit onder de midden- en lagere inkomens (Kamerstukken II, 1996/1997, 23 449, nr. 4) heeft aangegeven, zal het kabinet zich gaan bezinnen op andere verhoudingen binnen de volkshuisvesting en zullen de consequenties van een groter eigen woningbezit voor de kwaliteit van de woningvoorraad worden bezien. Hiertoe zullen in 1998 de eerste aanzetten gegeven worden. Onderzoek in het buitenland naar ervaringen van landen met een relatief groot eigen woningbezit en met institutionele waarborgen voor het instandhouden van de kwaliteit is daartoe in gang gezet. Voor de huishoudens met een midden- of lager inkomen is de bereikbaarheid van de koopsector – door een relatief gering aanbod – in het afgelopen decennium afgenomen. Ter bevordering van gedifferentieerde woonmilieus zal het kabinet – mede naar aanleiding van de motie Hofstra tijdens de behandeling van de begroting 1997 – een aantal maatregelen nemen om voor die huishoudens de keuzevrijheid tussen kopen en huren te bevorderen (aanbodvergroting, risicobeperking, drempelverlaging). Een van deze maatregelen, een koopgewenningsbijdrage voor huishoudens met een lager inkomen, treedt in de vorm van de ministeriële regeling «Gewenningssubsidieregeling Eigen Woningbezit» (GEW) op 1 oktober 1997 in werking (met terugwerkende kracht tot 23 mei 1997). De taken van het Waarborgfonds Eigen Woningen zullen worden uitgebreid: ook zittende eigenaar-bewoners zullen in aanmerking komen voor een hypotheekgarantie ten behoeve van noodzakelijke investeringen in het kader van groot onderhoud en woningverbetering. Deze uitbreiding zal naar verwachting in 1998 tot stand komen. Ook de invulling van het experimentenprogramma dat de Staatssecretaris van VROM samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) heeft aangekondigd voor tussenvormen van huur en koop, en andere risicobeperkende constructies voor huishoudens met een lager inkomen die een huurwoning willen kopen, zal in 1998 zijn beslag krijgen. Zoals de Tweede Kamer bij brief van 9 april 1997 (Kamerstukken II, 25 000 XI, nr. 58) is meegedeeld, streeft het kabinet ernaar dat in de branche van hypotheekbemiddelaars eenzelfde soort gedragscode wordt ontwikkeld als in de branche van hypothecaire financiers. Mede namens de Staatssecretaris van VROM heeft de Staatssecretaris van EZ het Contactorgaan Hypothecaire Financiers bij brief opgeroepen te bevorderen dat ook de hypotheekbemiddelaars een gedragscode gaan hanteren in hun contacten met consumenten. 4.4. Beschikbaarheid: de woningvoorraad Door een lagere groei van de woningbehoefte en de bouw van meer woningen buiten de stadsgewesten dan voorzien, zal het landelijk woningtekort in 2001 waarschijnlijk 0,3% bedragen. Hoewel zich regionaal verschillen kunnen voordoen zal in steeds meer gebieden dus sprake zijn van een ontspannen woningmarkt of ontspanning op deelmarkten. In vervolg op de brieven van mei 1997 (voortgang woningbouw, Kamerstuk-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
34
ken II, 24 508, nr. 26) en juni 1997 (structurele leegstand, Kamerstukken II, 24 508, nr. 13) zal de Tweede Kamer in het najaar van 1997 worden geïnformeerd over het woningbouwbeleid in de komende jaren. Conform de eerder gemaakte Vinex-afspraken zal een integrale ijking van de bouwopgave plaatsvinden bij de VINEX-prestatiemeting in 2000. De bestuurlijke overlegronde van het rijk met de verschillende regio’s en provincies, die in mei 1997 in het kader van de VINEX-actualisering heeft plaatsgevonden, heeft op hoofdlijnen tot overeenstemming geleid over de kwantitatieve bouwopgave 2005–2010 en over de gewenste verdeling daarvan over het land. In het najaar 1997 wordt naar verwachting het bestuurlijk overleg over de uitvoeringsafspraken t.a.v. de bouwopgaven afgerond. Het definitieve kabinetsstandpunt over de bouwopgave 2005–2010 zal eind 1997 kenbaar worden gemaakt in deel 3 van de actualisering van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid. Huisvesting ouderen In de brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 1997 (Kamerstukken II, 24 508, nr. 34) zijn de hoofdlijnen van het beleid t.a.v. de ouderenhuisvesting uiteengezet. Het beleid is erop gericht dat oudere mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Hoofdthema’s zijn: zorgen dat voldoende woningen beschikbaar zijn die fysiek toegankelijk zijn voor ouderen, en bevorderen van de betaalbaarheid van het wonen voor de minder draagkrachtige ouderen. Voor de beschikbaarheid zijn een meer gerichte woningtoewijzing, aanpassing van bestaande woningen/woongebouwen («opplussen») en een goede fysieke toegankelijkheid van nieuwbouwwoningen van groot belang. De wijziging van het Bouwbesluit inzake een betere toegankelijkheid van woningen is op 1 juli 1997 in werking getreden. In aanvulling op de f 58 mln die voor de uitvoering van de Tijdelijke stimuleringsregeling liftplaatsing bij bestaande woongebouwen beschikbaar was, stelt het kabinet 27 mln gulden beschikbaar voor concrete liftplaatsingsplannen (1997: 9 mln gulden, 1998: 18 mln. gulden). Het gaat dan om plannen die door de uitputting van het voor die regeling beschikbare budget niet tot uitvoering zouden komen. Voor een doelgerichte stimulering van de grootschalige praktijktoepassing van het «opplussen» stelt het kabinet een totaal bedrag van f 16,5 mln beschikbaar voor de komende drie jaren. Nadien zal zowel de «liftplaatsing» als het «opplussen» een zaak zijn van de marktpartijen. Op plaatselijk niveau zal dit in de sociale sector onderdeel moeten uitmaken van de prestatie-afspraken tussen corporaties en gemeenten. De gemeenten kunnen daartoe de inmiddels gedecentraliseerde middelen van het voormalig knelpuntbudget ouderenhuisvesting van VROM inzetten. Deze middelenstroom maakt vanaf 1 januari 1998 onderdeel uit van de voeding van het gemeentefonds. Voor wat betreft de betaalbaarheid hebben veel ouderen profijt van de Huursubsidiewet die op 1 juli 1997 in werking is getreden (lagere kwaliteitskorting boven aftoppingsgrens, subsidiabele servicekosten in verband met gemeenschappelijke ruimten, huursubsidie mogelijk bij groepswonen in onzelfstandige woonruimte). Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat – wanneer sprake is van zorgbehoefte – de mogelijkheden vanuit de zorgsector bepalend moeten zijn of een oudere wel of niet zelfstandig kan blijven wonen. Deze benadering vraagt om een goede afstemming tussen de zorg- en de volkshuisvestingssector op de diverse schaalniveau’s. Op rijksniveau heeft dit in de afgelopen periode gestalte gekregen door een nauwe samenwerking van de Ministeries van VROM en VWS. In 1997 zullen de VROM-raad
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
35
en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg een advies uitbrengen over de scheiding wonen/zorg. Het SCP is in opdracht van het Ministerie van VWS bezig met het ontwikkelen van enkele modellen/toekomstscenario’s m.b.t. de ontwikkeling van de zorgvraag; de RUU-rapportage «Langetermijnverkenning huisvesting ouderen», die in opdracht van VROM is uitgebracht, is daarbij input voor het aspect «wonen». Woonruimteverdeling Op 29 april 1997 is de ontwerp-wet tot wijziging van de Huisvestingswet bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 25 334, nr. 2). Hiermee wordt beoogd de mogelijkheden om de woningmarkt af te schermen – door het stellen van bindingseisen – te beperken. Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat mensen zelf moeten kunnen kiezen waar zij gaan wonen. De toenemende ontspanning op de woningmarkt en de (financiële) zelfredzaamheid van grote groepen mensen maken het niet langer nodig de uitoefening van het recht van vrije vestiging in grote delen van het land te beperken. Afschermen van woningmarkten dient daarom geen regel te zijn maar uitzondering. Die uitzondering geldt – ter bescherming van waardevolle open ruimten zoals het Groene Hart – in beginsel alleen voor gemeenten die zijn gelegen in restrictief-beleidsgebied. De vier grote steden hebben eind 1996 – na bestuurlijk overleg met de staatssecretaris van VROM – een actieplan voor de bestrijding van onrechtmatige bewoning van (huur)woningen opgesteld. Bij brief is de Tweede Kamer hierover op 30 mei 1997 geïnformeerd. Hoofdlijn is dat de onrechtmatige bewoning een probleem van aanzienlijke omvang is dat ook een aantal negatieve consequenties voor de volkshuisvesting heeft. Ter uitwerking van het actieplan hebben de grote steden, VROM en VNG een gezamenlijke werkgroep ingesteld die naar verwachting eind 1997 advies zal uitbrengen over oplossingen voor obstakels die een effectieve aanpak van onrechtmatige bewoning belemmeren. Vanuit het oogpunt van uniformiteit is het gewenst de hoogte van de huurprijs- en inkomensgrenzen van het Huisvestingsbesluit en het BBSH af te stemmen op de grenzen die in de Huursubsidiewet zijn opgenomen. Het ontwerp-wijzigingsbesluit zal in het najaar van 1997 voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. 4.5. Kwaliteitsbeleid In juni 1997 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het periodiek onderzoek naar de kwaliteit van de woningvoorraad (Kwalitatieve Woningregistratie 1994–1996). Uit dat onderzoek blijkt dat de bouwtechnische staat van de woningvoorraad in het algemeen goed is. Tussen 1990 en 1995 is de bouwtechnische kwaliteit van de woningvoorraad met 18% verbeterd; in stadsvernieuwingsgebieden bedraagt die verbetering zelfs 30%. Slechts 6% van de voorraad (356 000 woningen) is van matige of slechte kwaliteit. Dit zijn vooral vooroorlogse particuliere huurwoningen (140 000) en vooroorlogse koopwoningen (100 000). De totale kosten om de voorraad bouwtechnisch weer op peil te brengen bedragen f 43 mld. Door het wetsontwerp inzake onderhoud, leges en toezicht Huurcommissies krijgen huurders een effectiever instrument in handen om achterstallig onderhoud van hun verhuurders tegen te gaan. Onderhoudsgeschillen kunnen voortaan op elk moment – dus niet alleen bij de huurverhoging – aan de huurcommissie worden voorgelegd. Bovendien worden de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
36
mogelijkheden om bij achterstallig onderhoud tot een (forse) huurverlaging te komen verruimd. Het wetsontwerp is op 27 juni 1997 bij de Tweede Kamer ingediend. In het kader van de evaluatie van de gewijzigde Woningwet en het Bouwbesluit hebben de Vrouwen Adviescommissies (VAC) gesignaleerd dat de gebruikskwaliteit van goedkopere nieuwbouwwoningen op specifieke onderdelen naar het minimumkwaliteitsniveau van het Bouwbesluit begint te tenderen. De Staatssecretaris van VROM heeft het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) gevraagd of die visie door de bouwpraktijk wordt gedeeld. Het OPB heeft aangegeven dat er inderdaad aanwijzingen in die richting zijn. In het begrotingsjaar zal de ontwikkeling van de gebruikskwaliteit in dit verband nader worden geanalyseerd. Bouwregelgeving De in het Bouwbesluit opgenomen voorschriften over de bouw van bouwwerken (o.m. woningen) hebben tot doel de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid te waarborgen. Hoofdconclusie bij de evaluatie van dat Besluit (Kamerstukken II 1996–1997, 25 000 XI, nr. 39) was dat het wenselijk is de leesbaarheid en toepasbaarheid van het Bouwbesluit te verbeteren en beter toe te snijden op actuele maatschappelijke behoeften. Ter uitvoering daarvan is inmiddels een aantal acties in gang gezet. In de eerste plaats wordt de afstemming van NEN-normen op het Bouwbesluit verbeterd. De betreffende regelingen zullen op 1 oktober 1997 in werking treden. In de tweede plaats wordt onderzocht of het mogelijk is om de structuur van het Bouwbesluit te verbeteren door aansluiting te zoeken bij het zogenoemde VNG-model. In het najaar van 1997 zal de Tweede Kamer over de stand van zaken daarvan worden geïnformeerd. In de derde plaats is en wordt een aantal actuele maatschappelijke items in de bouwregelgeving verwerkt. Het gaat hier om de voorschriften voor een betere toegankelijkheid van woningen voor ouderen en gehandicapten (per 1 juli 1997 in werking getreden), de sociale veiligheid en het duurzaam bouwen. Aan de hand van het rapport over bouwregelgeving dat is opgesteld in het kader van het interdepartementale project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) heeft het kabinet in augustus 1997 een standpunt over de herijking van het Bouwbesluit bepaald. Bij brief van 20 augustus 1997 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Duurzaam bouwen Met het Plan van aanpak Duurzaam Bouwen (1995) is beoogd een sprong van kleinschalige experimentele DUBO-projecten naar grootschalige praktijktoepassing te bewerkstelligen. Het plan van aanpak is in de bouwpraktijk voortvarend opgepakt. Marktpartijen tonen een grote betrokkenheid. Ook bij de ontwikkeling van het benodigde instrumentarium is goede voortgang geboekt. Naast een nationaal DUBO-pakket voor de nieuwbouw van woningen, dat onlangs is geactualiseerd, is inmiddels een nationaal pakket voor duurzaam beheer gepubliceerd. Mede dankzij de voortvarende aanpak van SEV en NOVEM is inmiddels aan 50 woningen utiliteitsbouwprojecten de status van DUBO-voorbeeldproject toegekend. Het Ministerie van Economische Zaken heeft recent f 6,25 mln gulden toegevoegd aan de f 12,5 mln gulden die via de VROM-begroting reeds eerder voor de voorbeeldprojecten beschikbaar gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
37
In november 1997 zal het vervolg van het Plan van aanpak DUBO worden uitgebracht. Daarin zal de actuele stand van zaken op DUBO-terrein in beeld worden gebracht, zullen nadere accenten worden gelegd en zal een ontwikkelingsperspectief voor de lange-termijn worden geschetst. Tegelijkertijd zal de zogenoemde DUBO-monitor voor de woningbouw worden gepubliceerd. In het verlengde van de intentieverklaring van NWR, NCIV, Woonbond, EnergieNed, NOVEM, EZ en VROM van november 1996 wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een DUBO-convenant voor de corporatiesector voor de periode 1998 t/m 2001. Naast energiebesparing en toepassing van de nationale DUBO-pakketten voor nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad wordt bij het opstellen van het convenant ook de kwaliteit van het binnenmilieu betrokken (beheersen radonemissie en vervangen van loden binnenleidingen). Met VEWIN wordt overleg gevoerd over eventuele aansluiting van die organisatie als convenantpartner. Alsdan zullen in het convenant ook expliciete doelstellingen voor waterbesparing worden opgenomen. Met de ROZ wordt overleg gevoerd over het aangaan van een soortgelijk convenant voor de marktsector in 1998. Het wetsvoorstel tot aanpassing van de Woningwet inzake het opnemen van een milieugrondslag voor het Bouwbesluit (vijfde pijler) is in juli 1997 voor advies aan de Raad van State gezonden. In het Plan van aanpak DUBO II zal worden aangegeven welke DUBO-elementen precies in het Bouwbesluit zullen worden opgenomen. Voor woningen en woongebouwen zal naar verwachting per 1 januari 1998 een aangescherpte energieprestatiecofficiënt woningen gaan gelden (EPC 1,2). Na afronding van het overleg met het Overlegplatform Bouwregelgeving zal de Raad van State advies worden gevraagd over de voorgenomen EPC-aanscherping voor niet-woongebouwen. De nota n.a.v. het verslag over de wijziging van de Woningwet inzake aanschrijving en energiebesparende voorzieningen zal rond het verschijnen van deze begroting aan de Tweede Kamer worden gezonden. In het komend decennium worden in het kader van VINEX ongeveer 600 000 tot 800 000 woningen gebouwd en vele tienduizenden vierkante meters kantoorruimte en vele hectaren bedrijfsterreinen aangelegd. Hierbij worden beslissingen over de energievoorziening voor de betrokken locaties voor tientallen jaren vastgelegd. Een goede afweging tussen energetische-, economische- en milieudoelen is daarbij essentieel. Het gaat daarbij niet alleen om technische, maar ook om bestuurlijke aspecten. Samen met het Ministerie van EZ heeft VROM in 1997 het project Optimale Energie Infrastructuur (OEI) opgezet. In het kader van OEI wordt een instrument ontwikkeld, de Energieprestatie op Locatie (EPL), om het mogelijk te maken de prestatie van het ontwerp van bijvoorbeeld een nieuwe wijk op energiegebied te berekenen en te vergelijken. Ruimtelijke kwaliteit De aandacht voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit van VINEXuitbreidingslokaties is sinds 1995 gestimuleerd via het VROM-project Kwaliteit op Lokatie, dat samen met SEV, NIROV en NOVEM wordt uitgevoerd. Het project is vooral gericht op het uitwisselen van informatie met de gemeenten, corporaties en andere partijen betrokken bij de volkshuisvesting. In 1998 worden daartoe onder meer landelijke bestuurdersconferenties, regioconferenties en interdepartementale voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
38
In de kabinetsnota over het rijksarchitectuurbeleid voor de jaren 1997– 2000, die eind 1996 is gepubliceerd, is voor drie specifieke volkshuisvestingsthema’s (herstructurering, ouderenhuisvesting, duurzaam bouwen) een relatie met de ontwerpopgave gelegd. In het verlengde daarvan wordt samen met de SEV een voorbeeldprogramma uitgevoerd dat is gericht op verbetering van de fysieke condities van herstructureringsprojecten. Voorts wordt onderzoek verricht naar het levensloopbestendig ontwerp van woningen d.w.z. dat mensen daarin zelfstandig kunnen blijven wonen als ze ouder worden. Bovendien wordt onderzocht hoe duurzaam bouwen in positieve zin kan bijdragen aan de kwaliteit van het ontwerp van woning en woonomgeving. 4.6. De sociale huursector In de afgelopen jaren is veel aandacht besteed aan het functioneren van de sociale huursector. Uitgangspunt van het beleid is steeds geweest dat de ordening geen doel op zichzelf is. De rolopvatting van de corporaties en de materiële samenwerking met de overheid zijn zeker zo belangrijk als het formele toezicht. Vanuit dat gezamenlijk besef zijn de corporatiesector en de overheid in de afgelopen periode naar andere verhoudingen gegroeid. Voorop staat het maatschappelijk rendement van de sector. Het prognosemodel dat het DGVH in het najaar van 1996 heeft geïntroduceerd is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Het model biedt inzicht in de samenhang tussen de financiële ontwikkeling van corporaties, het investeringsprogramma en het huurniveau. Daardoor kunnen conclusies worden getrokken t.a.v. de prestaties die redelijkerwijs van de sociale huursector kunnen worden verwacht. In zijn brief daarover van 17 september 1996 (Kamerstukken 1996–1997 24 508 nr. 10) heeft de Staatssecretaris van VROM geconstateerd dat – bij de huidige macroeconomische omstandigheden (en voorspellingen voor de middellange termijn) – uitgaande van een maatschappelijk gewenst, deels onrendabel investeringspakket, de corporatiesector kan komen tot een gematigde huurstijging zonder dat de financiële continuïteit wordt aangetast. De financiële middelen zijn evenwel niet gelijkmatig gespreid over de corporaties. Op 27 juni 1997 is een regionale uitsplitsing van het prognosemodel naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin is geconstateerd dat met name regio’s met een zwakke startpositie en veel DKP-bezit, die tevens te maken hebben met een zwakke woningmarkt, kwetsbaar zijn. Vastgesteld wordt ook dat de sector – als ze goed invulling geeft aan haar collectieve verantwoordelijkheid – in staat is om de regionale volkshuisvestingsopgaven te realiseren. Binnen de sector is men zich er steeds meer van bewust dat interregionale afstemming van taken en middelen geboden is. De landelijke centrales van woningcorporaties zijn bezig met het stimuleren en bevorderen van de onderlinge samenwerking tussen corporaties die in verschillende regio’s werkzaam zijn. Bovendien zal de corporatiesector naar verwachting in het najaar van 1997 een volkshuisvestingsprogramma uitbrengen waarin zij haar ambities voor de volkshuisvestingsinspanningen in de sociale huursector voor de komende jaren vastlegt. De staatssecretaris van VROM zal zijn visie op dat programma aan de Tweede Kamer kenbaar maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
39
Van belang bij het voorgaande is dat corporaties en gemeenten zich zelf een beeld gaan vormen van het gewenste huur- en investeringsbeleid, toegesneden op de eigen gemeente/regio en – mede aan de hand hiervan – komen tot prestatie-afspraken. VROM zal stimuleren dat lokale en/of regionale prestatie-afspraken tussen gemeenten en corporaties ook daadwerkelijk worden gemaakt. Met het bovenstaande is een structuur geschapen waarmee wordt bevorderd dat op landelijk en lokaal niveau maatschappelijke en politieke discussies kunnen plaatsvinden over de gewenste prestaties van de corporatiesector. Die prestaties zijn echter niet vrijblijvend: het toezicht op woningcorporaties blijft onverminderd van belang. De ervaringen in de eerste jaren na invoering van het Besluit beheer sociale huursector (bijv. de derivatenkwesties, het parlementair onderzoek naar de sanering van de WBL, het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar het toezicht) hebben geleid tot een gefaseerde aanpassing van dat besluit. Er zijn heldere verhoudingen geschapen en de informatievoorziening is verbeterd. In 1998 wordt de toezichtssystematiek verder aangepast. De toezichthoudende taken van de gemeente komen te vervallen waardoor het volkshuisvestelijke toezicht weer volledig bij het rijk komt te liggen. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting krijgt een beoordelende functie t.a.v. de financiële continuïteit van de corporaties. Het sanctieinstrumentarium wordt aangescherpt. In het verkeer tussen gemeente en corporaties zullen prestatie-afspraken centraal komen te staan. Voor het maatschappelijk rendement van de sector is verder van belang dat corporaties hun vermogen, voorzover ze dat niet behoeven aan te houden voor hun financiële continuïteit, inzetten voor de volkshuisvesting. Ook wordt van hen verwacht dat zij elkaar – door samenwerking, collegiale financiering, herverkaveling van bezit en fusies – waar nodig in de uitvoering van hun sociale taken ondersteunen. In verband met deze wijzigingen van de toezichtsstructuur en het centraal stellen van prestatieafspraken zal het BBSH per 1 januari 1998 en de Woningwet medio 1999 worden gewijzigd. Op 16 juni 1997 is over de voornemens op het terrein van het toezicht met de Tweede Kamer gesproken (Kamerstukken II, 24 508, nr. 22). Dit heeft geleid tot een verruiming van de mogelijkheid van corporaties om uitbreiding van het werkgebied te verkrijgen. Voorts zullen corporaties niet tot het voeren van overleg met de gemeente over hun activiteitenoverzicht worden verplicht indien de gemeente geen volkshuisvestingsplan heeft vastgesteld. Niet toegelaten instellingen In het algemeen overleg van 15 mei 1997 hebben de Kamercommissies voor VROM en VWS de uitkomsten van het onderzoek naar het risicoprofiel van NWI’s besproken (Kamerstukken II, 24 333, nr. 29). Dit betrof in het bijzonder die NWI’s waarmee VROM een financiële band heeft. De financiële positie van een groot aantal van deze NWI’s staat onder druk. Voor de meeste NWI’s zal de uiteindelijke oplossing van deze problematiek waarschijnlijk liggen in de overdracht van woningen aan of een fusie met een toegelaten instelling. Het ligt in de bedoeling om begin 1998 een regeling te publiceren op grond waarvan toekomstige subsidieverplichtingen kunnen worden afgekocht en eventuele saneringsbijdragen zullen worden toegekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
40
4.7. De sturing van de volkshuisvesting: samenhang en samenwerking Het sturingsconcept van het DGVH Uitgangspunt van het rijksbeleid is dat burgers, corporaties, andere marktpartijen en gemeenten zoveel mogelijk zelf initiatief en verantwoordelijkheid moeten nemen t.a.v. de gewenste ontwikkelingen in de volkshuisvesting. Daaraan ligt de visie ten grondslag dat een gezamenlijk draagvlak een meer duurzame en effectieve basis is voor het realiseren van doelstellingen dan dwang. Het streven naar het verbreden van draagvlak en samenwerking binnen de volkshuisvesting leidt tot een andere positionering van de rijksoverheid, zowel op landelijk niveau als in zijn contacten met lokale en regionale partijen. Bevorderd wordt dat partijen overleggen, hun beleid afstemmen en bestuurlijke afspraken maken. Waar specifiek overheidsbeleid nodig is wordt dat zoveel mogelijk in samenspraak met partijen – interactief – tot stand gebracht. Een goede kennisoverdracht en monitoring zijn daarbij van veel belang. De in de vorige paragraaf beschreven gang van zaken rond het prognosemodel, het programma volkshuisvesting van de corporatiesector en de lokale prestatie-afspraken is daarvan een goed voorbeeld. Andere voorbeelden zijn de beleidsontwikkeling rond de matiging van de huurontwikkeling, de versterking van de positie van de huurders, het actieprogramma duurzaam bouwen en het ouderenbeleid. In de veranderde positionering van het DGVH past ook een adequate informatievoorziening. Er is behoefte aan eenduidige en actuele informatie – ook op een laag geografisch schaalniveau – waarmee ontwikkelingen kunnen worden gevolgd en zonodig tijdig kunnen worden bijgestuurd. VROM/DGVH is daarom bezig met een fundamentele herziening van het Woningbehoefte-onderzoek. Het is de bedoeling dat permanent landelijk gestandaardiseerde gegevens beschikbaar zullen komen. Ook andere volkshuisvestingspartijen kunnen aanhaken bij deze infra-structuur: het streven is gericht op uitwisseling van gegevens tussen de partijen en meer openheid over de beschikbare informatie. Ook innovatiegerichte praktijkproeven in de vorm van experimenten en de daarmee samenhangende kennisoverdracht zijn voor het DGVH in toenemende mate van belang. Vanwege de belangrijke rol van het sectoraal innovatieplatform SEV bij experimenten is de DGVHbetrokkenheid bij de strategisch-inhoudelijke hoofdlijnen van het SEV-programma de laatste jaren dan ook toegenomen. In samenhang daarmee is de SEV meer activiteiten gaan verrichten die van direct belang zijn voor de ontwikkeling en bijstelling van DGVH-beleid. Voorbeelden daarvan zijn de huidige SEV-activiteiten t.a.v. het behoud van een kernvoorraad goedkopere huurwoningen en het stimuleren van het eigen-woningbezit bij lagere inkomens. Ook de komende jaren wil het DGVH de SEV waar mogelijk een rol laten spelen bij de totstandkoming van zijn beleid. De vigerende (financiële) meerjarenafspraak DGVH-SEV 1994–1997 wordt daartoe t/m 2001 gecontinueerd. Op 1 juli 1997 heeft het DGVH de Woonverkenningen 2030 uitgebracht. Daarin wordt een aantal mogelijke toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting aan de orde gesteld. Over de thema’s uit de Woonverkenningen 2030 zullen binnen en buiten de volkshuisvesting gedachtenwisselingen plaatsvinden. Daarvan zal door de staatssecretaris aan de Tweede Kamer verslag worden gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
41
Investeringsbudget stedelijke vernieuwing Om tot een werkelijk samenhangende aanpak van de volkshuisvesting te kunnen komen – in het bijzonder de stedelijke vernieuwing en het tegengaan van ongewenste ruimtelijke processen – moeten gemeenten een ruimere bestedingsvrijheid hebben t.a.v. de voor de volkshuisvesting beschikbare middelen. Het kabinet wil daarom -mede naar aanleiding van de motie Hofstra daarover (Kamerstukken II, 25 000, nr. 29)– komen tot een bundeling van de verschillende volkshuisvestingsregelingen, zoals de herstructureringsregeling, het stadsvernieuwingsfonds, het BWS, het BLS en zo mogelijk de bodemsanering, in één investeringsbudget stedelijke vernieuwing. In de genoemde motie werd gevraagd de nieuwe totaal-regeling op 1 januari 1998 in te voeren. Omdat een volledige integratie in één investeringsbudget in bestuurlijk en wetstechnisch opzicht tijd kost, is het streven van het kabinet erop gericht de bundeling zo snel mogelijk maar uiterlijk in 2000 in te voeren. Vooruitlopend op de invoering van de nieuwe totaal-regeling heeft het Kabinet het begrotingsartikel «investeren in stedelijke vernieuwing» in het leven geroepen. Dit artikel wordt per 1-1-2000 gevoed met in ieder geval de middelen voor de stadsvernieuwing, de herstructurering, het BWS en het BLS. De afzonderlijke regelingen houden daarna op te bestaan. De verdeling van de rijksbijdragen voor de regelingen die opgaan in het investeringsbudget zal tot de invoering ervan niet wijzigen. Voor de periode daarna zal de definitieve omvang en verdeling van de rijksbijdragen in het kader van de nieuwe systematiek in overleg met IPO en VNG worden geregeld. Daarbij zullen bestaande bestuurlijke afspraken in acht worden genomen en zal aandacht worden besteed aan de continuïteit van de uitvoering en aan de integraliteit daarvan (waaronder de samenhang tussen ontwikkelingen in de bestaande en nieuwe wijken). Een dergelijke bundeling heeft belangrijke gevolgen voor de sturing van de volkshuisvesting. De toenemende bestedingsvrijheid van gemeenten vraagt om een helder doelformulerings- en verantwoordingstraject. De Tweede Kamer zal in het najaar van 1997, na interdepartementaal overleg en overleg met de VNG en het IPO, de voorstellen op hoofdlijnen m.b.t. bundeling ontvangen. Bestuurlijke organisatie op het gebied van de volkshuisvesting Door de toenemende kwalitatieve concurrentie op de woningmarkt gaan de ruimtelijke effecten van volkshuisvestelijke ingrepen zwaarder wegen. Een goede afstemming tussen de gemeenten onderling en tussen de drie bestuurslagen is daarom van groot belang. Als bijvoorbeeld de kwalitatieve bouwproductie tussen gemeenten niet goed wordt afgestemd kan dat leiden tot het wegtrekken van de hogere inkomens uit omliggende gemeenten en/of leegstand. Het kabinet is van mening dat die bestuurlijke afstemming in de huidige situatie niet altijd voldoende is gewaarborgd. In het overleg met de provincies en gemeenten wordt daar uitdrukkelijk aandacht voor gevraagd en wordt gewezen op de gezamenlijke verantwoordelijkheid. De bundeling van geldstromen in één investeringsbudget zal gevolgen hebben voor de rol van rijk, provincie en gemeente op het gebied van de volkshuisvesting. Mede in het licht van het kabinetsbeleid ter versterking van de bestuurlijke hoofdstructuur (en het opheffen van de regionale hulpstructuren) is over de taakverdeling overleg gaande tussen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
42
staatssecretaris van VROM en zijn collega van Binnenlandse Zaken, de VNG en het IPO. Hierover zal in het najaar 1997 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. Handhaving en toezicht in 1998 Het streven naar het verbreden van het draagvlak en de samenwerking binnen de volkshuisvestingssector laat onverlet dat de handhaving van regelgeving en het toezicht kerntaken van de rijksoverheid blijven die effectief zullen worden uitgevoerd. Daarbij wordt tussen de verschillende VROM-inspecties intensief samengewerkt. Uitgangspunt voor handhaving en toezicht is dat «voorkomen beter is dan genezen». Daarmee wordt bedoeld dat een goede voorlichting over wet- en regelgeving altijd een eerste belangrijke stap is in het handhavingstraject, waarin sanctionering een (eventueel) sluitstuk is. Een tweede belangrijk uitgangspunt is het handhaven zoveel mogelijk geprogrammeerd en uniform te verrichten. Immers, gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld en vooraf moet duidelijk zijn wat van de verschillende betrokkenen wordt verwacht. De handhavings- en toezichtsactiviteiten voor 1998 liggen grotendeels in het verlengde van de brief Handhavingsoverzicht 1997 van 21 april 1997 (Kamerstukken 1996–1997 24 508 nr 23). Voor 1998 betekent dat onder meer: toezicht op de naleving van de Huursubsidiewet (onder meer door inkomens- en bewoningscontrole en door het monitoren van de prestatienormering huursubsidie, die vanaf 1999 actief wordt gehandhaafd), toezicht op de naleving van de Huisvestingswet en toetsing van de verantwoordingsverslagen conform het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS) en de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV). Daarnaast vindt op de reguliere wijze het beoordelen van statutenwijzigingen en toelatingsverzoeken en het behandelen van besluiten van aanmerkelijk belang plaats. Er zijn in 1998 ook nieuwe accenten in de handhavingsactiviteiten. Deze vloeien vooral voort uit de brief over prestaties en toezicht in de volkshuisvesting van 7 april 1997 (Kamerstukken II, 24 508, nr.22). Vanuit het eerstelijns toezicht op de corporaties worden voortaan de volkshuisvestelijke prestaties binnen de lokale of regionale woningmarkt door het rijk beoordeeld. De Tweede Kamer kan, zoals eerder is toegezegd, in mei 1998 een overzicht van voorgenomen activiteiten door corporaties verwachten en in december 1998 het Macrobeeld (de prestaties) van de sociale huursector over 1997, mede in relatie tot het programma volkshuisvesting van de corporatiesector. Daarbij wordt ook gerapporteerd over de financieel zwakkere instellingen en over de niet-winstbeogende instellingen. Overigens zijn in de afgelopen periode de praktische consequenties van genoemde brief van 7 april 1997 voor de taken en organisatie van de Inspectie Volkshuisvesting en van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting – en de onderlinge afstemming – in kaart gebracht. Bij het verschijnen van het gewijzigde Besluit beheer sociale huursector zullen corporaties en gemeenten worden voorgelicht over de gevolgen die dat heeft voor hun taken en verantwoordelijkheden. Overigens werkt de inspectie van de volkshuisvesting bij de gemeenschappelijke handhavingstaken – zoals de uitvoering van de experimenten Stad en Milieu – nauw samen met de andere VROM-inspecties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
43
Afkoop subsidies Het rijksbeleid is gericht op het waar mogelijk afkopen van langlopende subsidieverplichtingen. In deze kabinetsperiode is het Wetsvoorstel balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting door de Tweede Kamer goedgekeurd. De uitvoering van deze brutering met de sociale sector ligt geheel op schema en zal naar verwachting in 1999 zijn afgerond. Met de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) en de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) zijn ondertussen de in 1994 afgebroken onderhandelingen over de afkoop van de DKP-subsidies voor de sector beleggers en particulieren opnieuw gestart. Het streven is om in 1998 tot een afkoop over te gaan. Ook voor de niet-winstbeogende instellingen wordt gestreefd naar de afkoop van de DKP-subsidies. Afkoop beperkt de financiële risico’s van de DKP-regeling voor de rijksbegroting, vermindert de uitvoeringskosten van de regeling en stelt voor de verhuurders de hoogte van de rijksbijdrage zeker. Voorts is het streven erop gericht om tot een afkoop te komen van subsidieverplichtingen m.b.t. woonwagens en standplaatsen. Over de afkoop wordt thans overleg gevoerd met de VNG en de Landelijke Centrales van woningbouwcorporaties. Het voornemen is ook om te komen tot een afkoop van de Hoog Niveau Renovatie-subsidies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
44
HOOFDSTUK 5. INTERNATIONAAL 5.1. Inleiding In dit hoofdstuk komen de internationale aspecten van zowel milieubeheer als ruimtelijke ordening en volkshuisvesting aan de orde. Omdat het Milieuprogramma 1998–2001, dat tegelijk met de begroting 1998 wordt uitgebracht, een uitgebreid overzicht geeft van het internationale milieubeleid, zal dit laatste hier slechts in hoofdlijnen worden beschreven. Een noemer waarop de drie beleidsterreinen van VROM internationaal bij elkaar komen is het streven naar duurzame ontwikkeling van menselijke nederzettingen, op mondiaal niveau tot uitdrukking komend in de Verklaring van Istanboel en de Habitat Agenda (1996) en in de herbevestiging van de beleidslijn van Agenda 21 (1997). De Habitat Agenda is een wereldwijd actieprogramma om de woon- en leefsituatie te verbeteren. Over de Nederlandse uitvoering van dit programma is in juni 1997 – in interdepartementaal verband – gerapporteerd aan de Tweede Kamer. De nadruk lag hierbij op de nationale implementatie. Op het terrein van volkshuisvesting zullen de internationale activiteiten voor 1998 meer gericht worden op beleidsprioriteiten waaronder duurzaam bouwen, waarborgen van de betaalbaarheid en vitalisering van de stad, daarbij inbegrepen de leefbaarheid in de woonomgeving. 5.2. Europese ontwikkelingen Het jaar 1997 stond vooral in het teken van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie (EU), de Intergouvernementele Conferentie (IGC) over de toekomst van de EU, en de aanloop naar de toetreding van Midden- en Oost-Europese (MOE-) landen tot de EU. Het Nederlandse voorzitterschap heeft op milieugebied een aantal belangrijke resultaten voortgebracht. De belangrijkste daarvan zijn een gezamenlijke EU-inzet voor de klimaatconferentie in Kyoto eind 1997 (7,5% reductie van broeikasgassen in 2005 en 15% in 2010, ten opzichte van 1990) en strengere eisen aan de emissies van personenautos en aan de samenstelling van brandstoffen. Ook de kwaliteit van de EU-regelgeving en de handhaving van milieuwetgeving heeft in deze periode grote aandacht gekregen; de Raad heeft een resolutie aangenomen waardoor onder andere de rol van het netwerk van milieuinspecteurs (IMPEL) wordt versterkt. De IGC heeft het Verdrag van Amsterdam opgeleverd met voor het milieubeleid een aantal verbeteringen ten opzichte van de bestaande tekst, onder andere een expliciete vermelding van de bescherming van het milieu in de doelstelling van het EU-Verdrag. In Amsterdam is ook de deur opengezet naar besprekingen met de MOE-landen over toetreding, waarbij het milieubeleid een belangrijke rol zal spelen. Nederland zal de bestaande bilaterale milieusamenwerking met de MOE-landen met name richten op het toezicht op de naleving van milieuwetten en internationale verplichtingen, vrije toegang van burgers tot milieu-informatie en inspraak bij milieubeslissingen en Joint Implementation in verband met het Klimaatverdrag. In de EU zal in 1998 op milieugebied vooral aandacht worden besteed aan het totstandbrengen van een Kaderrichtlijn Water en aan het maken van een aanzet voor het zesde Milieu-Actieprogramma. In juni 1997 hebben de Ministers voor de ruimtelijke ordening en de EU-Commissaris voor Regionaal beleid en Cohesie tijdens hun informele bijeenkomst in Noordwijk een eerste concept «Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief» (EROP) aangenomen. Dit document doet vanuit een analyse van ruimtelijke vraagstukken van boven-nationale betekenis
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
45
een aantal beleidsuitspraken die betrekking hebben o.a. op het stedenbeleid, plattelandsontwikkeling, transport en infrastructuur, alsmede natuur- en milieubeheer. Deze beleidssuggesties zullen onder de aandacht worden gebracht van beleidsmakers op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Daarenboven beoogt het EROP, ter bevordering van een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van Europa, meer samenhang in het beleid op communautair niveau tot stand te brengen. VROM zal de discussie in Nederland zo spoedig mogelijk entameren. De belangrijkste doelgroepen zijn de meest betrokken sectordepartementen en de decentrale overheden, maar ook niet-gouvernementele organisaties (NGOs), de academische wereld en het bedrijfsleven kunnen erbij worden betrokken. Onder het voorzitterschap van zowel Luxemburg als het Verenigd Koninkrijk zal gewerkt worden aan het verzamelen van alle reacties en de verwerking daarvan in een tekst voor een definitief eerste EROP, dat in juni 1998 moet worden aangenomen. Het INTERREG II-C initiatief, dat zich op de bevordering van transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening richt, past goed in het uitvoeringskader van het EROP. De drie operationele programma’s onder het INTERREG II-C initiatief waaraan Nederland deelneemt, zijn in het eerste kwartaal van 1997 bij de Commissie ingediend. Deze gelden voor respectievelijk het Noordzeegebied, het Centraal Noordwest Metropolitane gebied en het Rijn-Maas gebied (ter bestrijding van de hoogwater-problematiek). Na goedkeuring van de drie programmas door de Europese Commissie zullen de gezamenlijke projecten worden ingediend. Het streven is erop gericht reeds begin 1998 de eerste projecten uit te voeren. De Nederlandse provincies en de betrokken regios in de partnerlanden zullen een centrale rol spelen in de uitvoering van deze projecten. In het verlengde van het Rijn-Maas programma streeft VROM ernaar een betere internationale beleidscoördinatie met betrekking tot het voorkómen van hoogwaterproblemen vanuit het gezichtspunt van de ruimtelijke ordening in de partnerlanden tot stand te brengen, mogelijkerwijs middels een overeenkomst over de toepassing van de belangrijkste beleidsprincipes zoals ruimte voor de rivier. De tweede Benelux-structuurschets zal naar verwachting in de loop van 1997 door de vijf ministers van de Benelux-lidstaten verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening worden aanvaard. Aansluitend zal de uitvoering van een geselecteerd aantal in de schets opgenomen beleidsopties worden voorbereid. Tevens zal worden aangegeven in hoeverre en op welke wijze de beleidsaanbevelingen kunnen worden ingevuld. Bij deze vervolgactiviteiten zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de werkzaamheden aan het EROP en het INTERREG II-C programma. Sinds 1989 wordt jaarlijks informeel overleg gevoerd tussen de voor volkshuisvesting verantwoordelijke bewindslieden uit de EU-lidstaten. Gemeenschappelijke doelstelling van dit overleg is, onder andere, te komen tot een systematische uitwisseling van nationale beleidsgegevens over de volkshuisvesting tussen de lidstaten. In dat verband wordt tussen de bewindslieden van gedachten gewisseld over onder meer één speciaal thema. In september 1997 vindt de jaarlijkse reguliere bijeenkomst van de voor volkshuisvesting verantwoordelijke bewindslieden uit de EU-lidstaten plaats in Amsterdam. Daar zal een discussie worden gehouden over mogelijke speciale onderwerpen die op toekomstige bijeenkomsten voor gedachtewisseling in aanmerking komen. Voor 1998 – als Oostenrijk gastland is – staat het thema «de werkgelegenheidseffecten van woningbouw en renovatie» centraal. De reguliere EU-bijeenkomst in Amsterdam wordt aansluitend gevolgd door de tweede Europese ministeriële conferentie over duurzaamheid en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
46
volkshuisvestingsbeleid («sustainable housing policies»). Aan deze conferentie over duurzaam bouwen (DUBO) wordt behalve door de EU-lidstaten deelgenomen door Polen (mede-organisator van de conferentie), Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Noorwegen, Tsjechië, IJsland en Zwitserland. Op de agenda staan niet alleen nationale rapportages over de voortgang van aspecten van dubo-beleid in de betrokken landen, maar ook mogelijkheden tot verbetering van beleidsinstrumenten en maatregelen gericht op duurzaamheid in de bouw. Daarnaast zal aan de orde komen een door de Europese Commissie op te stellen overzicht van internationale samenwerkingsmogelijkheden op onderscheiden deelterreinen van het dubo-beleid. In het kader van het MATRA (Maatschappelijke Transformatie) Projecten Programma zijn de afgelopen jaren in samenwerking met het Ministerie van BuZa enkele projecten op het terrein van de volkshuisvesting en het milieubeheer in Midden- en Oost-Europa ondersteund. In 1998 zal deze samenwerking worden voortgezet. Bij de keuze van projecten spelen de kwaliteit van de plannen en de behoefte van de ontvangende landen een bepalende rol (het MATRA-programma wordt gestuurd vanuit de vraagzijde). Bij volkshuisvesting gaat het om advisering over een beperkt aantal MATRA-projectaanvragen van niet-gouvernementele en andere overheden, die veelal betrekking hebben op het ondersteunen van (activiteiten van) corporaties en gemeentelijke diensten die de rol van woningvoorziening van de overheid hebben overgenomen. Bij milieubeheer betreft het, het ondersteunen van overheden bij het opzetten of versterken van hun milieuwerkzaamheden en het ondersteunen van de opbouw van activiteiten van niet-gouvernementele milieu-organisaties. Het Export Platform-VROM en het in 1996 ingestelde Export PlatformMilieu, overlegorganen tussen de rijksoverheid -de ministeries van VROM, EZ, V&W en BuiZa- enerzijds en het op VROM georiënteerde bouw- en milieubedrijfsleven anderzijds, trachten de export van laatstgenoemde bedrijven te bevorderen. Het accent ligt op landen van de EU (met name Duitsland) en van Midden- en Oost-Europa, maar ook op landen in Zuidoost-Azië, zoals Zuid-Korea, China en Indonesië. Voor het verspreiden van informatie over kansrijke bouw- en milieumarkten naar het bedrijfsleven wordt gebruik gemaakt van een nieuwsbrief Bouw-Export en een nieuwsbrief Milieu in de Markt. In 1998 zullen de Platforms samen met het bedrijfsleven onder andere Nederland-presentaties organiseren op bouwen milieubeurzen in Hongarije, Tsjechië, Polen en Roemenië. In 1998 wordt verder gerekend op bezoeken uit Oost-Europese en Aziatische landen. 5.3. Mondiale ontwikkelingen In juni 1997 heeft de Algemene Vergadering van de VN in een speciale zitting de uitvoering van Agenda 21 over de afgelopen 5 jaar geëvalueerd. De algemene conclusie is dat er nog niet veel vooruitgang is geboekt in het tastbaar maken van duurzame ontwikkeling. Men heeft zich wel vastgelegd op een verbetering van de uitvoering van Agenda 21 in de komende jaren, zodat op het volgende ijkmoment, in 2002, meer meetbare resultaten te melden zijn. Daartoe is onder andere een werkprogramma opgezet voor de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CDO): in 1998 zal het beheer van zoetwater op de agenda staan, in 1999 de oceanen en zeeën, in 2000 integrale planning en beheer van land en in 2001 de problemen met betrekking tot de atmosfeer en energie. Gedurende de gehele periode zal aandacht worden besteed aan armoedebestrijding en verandering van consumptie- en productiepatronen. In het werkprogramma zal voortaan ook aandacht worden besteed aan economische sectoren, te beginnen met de industrie in 1998.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
47
Onder auspiciën van UNEP (United Nations Environment Program) zal in 1998 naar verwachting in Rotterdam een verdrag kunnen worden ondertekend over het verstrekken van milieu-informatie bij de handel in milieugevaarlijke stoffen. In mei 1998 zal de vierde conferentie van partijen bij het Biodiversiteitsverdrag plaatsvinden in Bratislava (Slowakije). Op de agenda staan onder meer de veiligheidsaspecten van biotechnologie. De EU zal in de onderhandelingen over een protocol onder het Klimaatverdrag in december 1997 in Kyoto inzetten op 7,5 % reductie van broeikasgassen in 2005 (ten opzichte van 1990) en 15 % in 2010. Duurzame ontwikkeling van menselijke nederzettingen was één van hoofddoelstellingen van de Habitat-II Conferentie van de Verenigde Naties (1996). Ook in de bovengenoemde zitting van de VN over de uitvoering van Agenda 21 is aandacht gevraagd voor het duurzaamheidsaspect bij het proces van verstedelijking. De aanbevelingen van de in Istanboel aangenomen Habitat Agenda waren voor Nederland geen aanleiding om grootscheepse acties op het nationale gebied van wonen en stedelijke ontwikkeling in gang te zetten, zoals blijkt uit de in juni 1997 aan de Tweede Kamer gezonden rapportage over de implementatie. De kwaliteit van het wonen in Nederland is – vergeleken met die van andere landen in de wereld – goed. Wel is het zo dat de kwaliteit van het wonen permanente aandacht vraagt in een veranderende wereld. Zo zal de zorg voor goed en betaalbaar wonen voor minder draagkrachtigen en kwetsbare groepen in de samenleving steeds centraal blijven. Ook de leefbaarheid van buurten en wijken blijft mede door veranderende bevolkingssamenstelling en sociaal-economische dynamiek van buurten een prioritair onderwerp van aandacht. De internationale activiteiten op het terrein van volkshuisvesting zullen in 1998 meer gericht worden op beleidsprioriteiten waaronder sturing in de volkshuisvesting, duurzaam bouwen, waarborgen van de betaalbaarheid en vitalisering van de stad, daarbij inbegrepen de leefbaarheid in de woonomgeving. Het accent ligt hierbij op internationale samenwerking en kennisuitwisseling. Het inschakelen van lokale overheden en niet-gouvernementele organisaties hierbij zal worden gestimuleerd via de in 1997 op te richten Stichting Habitat Platform, die tot doel heeft de implementatie van de Habitat Agenda in Nederland en op internationaal niveau te helpen bevorderen. De milieuministers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) vergaderen in mei 1998. Naar verwachting zal daar de discussie over handel en milieu – na de eerste ministeriële bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie in Singapore – weer worden geëntameerd en zullen ook de milieugevolgen van de globalisering van de economie worden besproken. Evenals in de Europese context zal VROM bijzondere aandacht schenken aan bilaterale relaties met een aantal landen buiten Europa, onder andere met het oog op het creëren van een sfeer waarin het gemakkelijker wordt in de formele internationale kaders tot afspraken te komen. De landen waarmee VROM bijzondere relaties op milieugebied onderhoudt zijn Benin, Bhutan en Costa Rica (duurzame-ontwikkelingsverdragen), China, Indonesië, Zuid-Korea, de Nederlandse Antillen, Aruba, de Verenigde Staten en Canada. In Zuidoost-Azië wordt zowel bilateraal als multilateraal samengewerkt met nieuw-geïndustrialiseerde landen die vanwege hun snelle economische groei in korte tijd met enorme milieuproblemen zijn geconfronteerd. Een aantal Nederlandse instellingen werkt samen met Zuid-Afrikaanse partners op het terrein van volkshuisvesting en bouw. Het in 1996 met het Zuid-Afrikaanse Ministerie van Huisvesting gesloten Memorandum of Understanding zal verder worden uitgewerkt door een consortium van VROM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
48
Nationale Woningraad. In 1998 zal worden nagegaan welke mogelijkheden er zijn om ook op het terrein van milieubeheer samen te werken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
49
HOOFDSTUK 6. COÖRDINATIE BOUWBELEID Ter bevordering van een goed verlopend bouwproces is de Staatssecretaris van VROM verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid dat betrekking heeft op de bouw. De bouw is een sector waarin ca 400 000 personen werkzaam zijn en heeft een omzet van ongeveer f 68 miljard per jaar (ca. 8% van het Nationaal Inkomen). Direct na het aantreden van het kabinet is een periodiek overleg met de Bouw opgestart. Het Breed Bestuurlijk Overleg Bouw (BBOB) komt tweemaal per jaar bij elkaar om de actuele onderwerpen te bespreken en activiteiten op elkaar af te stemmen. Op dit moment zijn de belangrijkste aandachtsgebieden met name innovatie, ontwikkelingen in de arbeidsmarkt en bouwaanbestedingsbeleid. Ook de internationale component krijgt steeds meer aandacht, bijvoorbeeld via het EG-Beraad voor de Bouw. 6.1. Innovatie Kennismanagement Het Kabinet heeft in 1995 de nota Kennis in beweging uitgebracht die gericht is op acties die moeten leiden tot een betere exploitatie van kennis. In het kader van de versterking van de kennis-infrastructuur besteedt het kabinet ook aandacht aan de bouwsector. De kennis die in de bouw beschikbaar is vindt zijn weg onvoldoende naar de bouwpraktijk. Een beter overzicht wie welke kennis beschikbaar heeft en verbetering van communicatie daarover zal de toepassing van nieuwe technieken stimuleren en daarmee een bijdrage leveren aan de verbetering van de prijs/prestatieverhouding. Ter verhoging van het rendement van de productiefactor kennis is het project kennismanagement in de bouw gestart. Ondergronds bouwen Bij het realiseren van beleidsdoelstellingen gericht op duurzame kwaliteit van de leefomgeving, kan ondergronds bouwen helpen uitkomst te bieden. Door technische ontwikkelingen in het recente verleden zijn alternatieven mogelijk geworden, zonder welke ondergronds bouwen tot te hoge kosten zou hebben geleid. Om de intermediaire functie tussen de vraag naar en het aanbod van techniek met betrekking tot ondergronds bouwen te kunnen vervullen, wordt geparticipeerd in het Centrum Ondergronds Bouwen te Gouda. Uit onderzoek blijkt, dat het R.O.instrumentarium in beginsel geschikt is om ondergrondse functies af te wegen. Ervaringen worden opgedaan bij regionale projecten met technische, juridische, bestuurlijke en geologische aspecten van ondergronds ruimtegebruik om te leren hoe effectiever gebruik kan worden gemaakt van het R.O.-instrumentarium. 6.2. Internationaal De Europese regelgeving bepaalt in toenemende mate het functioneren van de bouwmarkt. Op dit moment houdt Brussel zich bezig met onder meer mededinging, overheidsopdrachten en de richtlijn bouwproducten. Het EG-Beraad voor de Bouw, dat is opgericht door ongeveer 50 organisaties uit de kring van werkgevers, werknemers, overheid (VROM, EZ en V&W) en particuliere opdrachtgevers, houdt de Europese regelgeving
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
50
nauwlettend in de gaten. Het geeft voorlichting over Europese ontwikkelingen op het gebied van de bouw, formuleert gemeenschappelijke standpunten en draagt die uit. De beleidsonderwerpen, die relevant zijn voor de bouw, zijn uiteenlopend van aard. Deze onderwerpen worden dan ook binnen de Europese Commissie door verschillende onderdelen behandeld. Om overzicht en samenhang van het Europees beleid dat de bouw raakt te bewaren, is er behoefte aan een coördinatiepunt, waar de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de lidstaten informatie en visies kunnen uitwisselen en overleg kunnen voeren. Daarom wordt in samenwerking met andere lidstaten de Europese Commissie verzocht een coördinatiepunt in te stellen en het initiatief voor een geregeld overleg met functionarissen uit de lidstaten over te nemen. In hoofdstuk 5 «Internationaal» is reeds ingegaan op de activiteiten van het Export Platform-VROM en het export Platform-Milieu. 6.3. Arbeid Binnenjaarlijkse discontinuïteit De bouw is een bedrijfstak die bijzonder gevoelig is voor de weersomstandigheden. De seizoensinvloeden op de productie kunnen erg groot zijn. Indien werknemers het gehele jaar door aan het werk kunnen blijven, kunnen extra kosten worden voorkomen. Het is goed voor werknemer, werkgever en klant: minder aanspraken op wachtgeldfonds, meer bedrijfsuren van de machines en (dus) lagere kostprijzen van de producten en diensten van de sector. In de verschillende branches in de bouw wordt gewerkt aan het voorkomen van binnenjaarlijkse discontinuïteiten met betrekking tot het werkaanbod en de mogelijkheden om te kunnen werken. In de schildersbranche wordt in nauw overleg met de organisaties gezocht naar maatregelen waardoor het schilderwerk regelmatiger over het jaar wordt aanbesteed en uitgevoerd. In samenwerking met de Rijksgebouwendienst wordt een experiment uitgevoerd om tot opdrachtverlening op basis van prestatie-afspraken te komen. In de Grond, Weg- en Waterbouw-sector (GWW-sector) zijn tussen de CAO-partijen afspraken gemaakt om een experiment op te zetten met het jaarmodel GWW. De bouwsector heeft het zogenaamde jaarmodel ontworpen om daarmee de binnenjaarlijkse discontinuïteit in de GWWsector terug te kunnen dringen. Door in de zomermaanden dagelijks een uur langer te werken ontstaat een buffer, waardoor de werkgever zijn personeel in de winterperiode (waarin een verplichte vakantie van 7 weken valt) in dienst kan houden. Naar verwachting zal dit jaarmodel bijdragen aan kostenbesparingen en verhoging van de kwaliteit van het werk. Samen met de ministeries van Verkeer & Waterstaat en van Sociale Zaken & Werkgelegenheid wordt een regeling voorbereid om het gebruik van het voorgestane jaarmodel in de sector te bevorderen. Daarnaast zijn er maatregelen genomen om wettelijke belemmeringen in de regelgeving weg te nemen. Leerlingbouwplaatsen Deze opleidingsvorm is gestart ter verbetering van de vakopleiding en het werken in teamverband. Dit instrument stimuleert de bouw extra om ook te voorzien in goed gekwalificeerd personeel op de lange termijn. Geconstateerd wordt dat het scheppen van voldoende leerlingbouwplaatsen bij een grote werklast bij de bouwbedrijven in het gedrang dreigt te komen. Aangezien de kwaliteit van de opleidingen en vakbekwaam
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
51
personeel in de bouwsector een belangrijk punt van aandacht blijft, wordt in overleg met de stichting Vakopleiding Bouwbedrijf deelname van bouwbedrijven gestimuleerd. Arbeidsomstandigheden op de bouwplaats Om de toepassing van het Bouwprocesbesluit te vergemakkelijken is medio 1994 het besluit genomen voor het laten ontwikkelen van modellen voor het maken van veiligheids- en gezondheidsplannen. Eind 1994 zijn deze modellen beschikbaar gekomen en is daar brede bekendheid aan gegeven. De toepassing van deze modellen wordt momenteel geëvalueerd. Deze evaluatie zal begin 1998 worden afgerond. Hierbij zullen de resultaten van de evaluaties van zowel het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als werknemersorganisaties over het Bouwprocesbesluit worden betrokken. 6.4. Bouwaanbestedingsbeleid Het nationale bouwaanbestedingsbeleid is in 1995 geëvaleerd. Op grond van deze evaluatie heeft een bijstelling plaatsgevonden van dit beleid. In het vervolg wordt gestreefd naar een verbetering van het aanbestedingsproces en een verlaging van de transactiekosten. Daarnaast zal het overleg tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouwsector om te komen tot onderlinge afspraken worden bevorderd. Alleen in het geval partijen niet tot onderlinge afdoende afspraken kunnen komen zal regelgeving van rijkswege overwogen kunnen worden. Implementatie van dit bijgestelde beleid heeft inmiddels plaatsgevonden door middel van het instellen van een aantal bouwbrede werkgroepen. Door deze werkgroepen wordt getracht in onderling overleg te komen tot oplossingen voor een aantal actuele vraagstukken. HOOFDSTUK 7. FINANCIEEL BELEID EN BEHEER 7.1. Inleiding Paragraaf 7.2 gaat in op het financieel beleid van VROM (met uitzondering van de rijksgebouwendienst). Er wordt aandacht geschonken aan belangrijke budgettaire ontwikkelingen ten opzichte van de Ontwerpbegroting 1997. Vervolgens gaat paragraaf 7.3 in op het financieel beheer binnen VROM waarbij onder meer aandacht worden besteed aan de accountantscontrole, resultaatgericht management en de financiële informatievoorziening. Het onderdeel geïntegreerd subsidiebeleid is in de toelichting bij de rekening 1996 (onder de titel Misbruik en Oneigenlijk gebruik) uitgebreid beschreven. 7.2. Financieel beleid De belangrijkste budgettaire ontwikkelingen ten opzichte van de Ontwerpbegroting 1997 worden gepresenteerd volgens de hiervoor gehanteerde indeling van Milieu, Ruimte en Wonen. Milieu Op het terrein van Milieu bevat de begroting 1998 intensiveringen op het terrein van bodemsanering, de nota «Voertuigtechniek en Brandstoffen», CO2-beleid, NOx-beleid en de Nota Milieu en Economie. Voor bodemsanering heeft het Rijk f 1,3 mld. extra beschikbaar gesteld voor de periode 1998 tot en met 2010. Naast dit bedrag is nog f 200 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
52
beschikbaar voor bodemsanering in het kader van stadsvernieuwingsprojecten (zie onder het kopje «Wonen»). Voor het compenseren van de nadelige milieu-effecten samenhangende met de vergroting van de mobiliteit zullen brongerichte technologische maatregelen ingezet worden. Hiervoor stelt het Rijk f 185 mln. beschikbaar in de periode 1998–2004. Verder heeft het Rijk gelden beschikbaar gesteld voor extra beleidsinspanningen nodig om een ontkoppeling tussen de economische groei en de uitstoot van CO2 en NOx te bewerkstelligen. Het gaat hierbij om resp. f 750 mln (tot en met 2009) en f 165 mln (tot en met 2006). Deze bedragen zijn geoormerkt opgenomen in de Aanvullende post van de Miljoenennota 1998 en zullen worden verdeeld bij het uitbrengen van het NMP3. In de beschikbaar gestelde gelden voor beleidsinspanningen voortvloeiende uit de Nota Milieu en Economie is in totaal f 250 mln. toegevoegd aan de rijksbegroting (periode 1998–2003). Het VROM-aandeel in de Nota Milieu en Economie is f 45 mln, bestemd voor het aanschaffingenbeleid van de overheid (f 10 mln), de ontwikkeling van duurzame technologie (f 5 mln) en het innovatief bouwen (f 30 mln). Ten behoeve van bovengenoemde intensiveringen heeft op het gebied van milieu door middel van herschikkingen een extensivering van structureel f 15 mln. per jaar plaatsgevonden. Ruimte Voor de totstandkoming van de locatie Leidsche Rijn is een bedrag van f 125 mln. voor de periode 2001 tot en met 2007 toegevoegd. Hierbij gaat het om het leveren van een bijdrage aan de verdieping/overkapping van de A2. Verder is door middel van een herschikking binnen de VROM-begroting ten behoeve van het stimuleringsprogramma intensief ruimtegebruik, onderzoek naar nieuwe sleutelprojecten en strategische interventies een bedrag van in totaal f 65 mln. begroot voor de periode 1998–2002. Tenslotte is voor het verkleinen van de economische achterstand van Oost-Groningen en het bieden van een nieuw perspectief voor de werkgelegenheid in de landbouw aan de VROM-begroting f 35 mln (periode 1998–2001) ten behoeve van de «Blauwe Stad» toegevoegd. Tussen betrokken ministeries is overleg gaande over de voorwaarden waaronder bijdragen zal worden verstrekt. Wonen Op het gebied van wonen is – naast de inspanningen die corporaties en andere marktpartijen zullen leveren – f 1,85 mld. beschikbaar gesteld om de sociale en economische vitaliteit van na-oorlogse wijken met een eenzijdig woningbestand en een onaantrekkelijk imago te versterken. Ook is er f 1,85 mld. beschikbaar gekomen voor de afronding van de stadsvernieuwingsoperatie. Hiervan heeft f 1,3 mld. betrekking op een correctie voor kostenstijgingen die uitgingen boven de reguliere prijscompensatie. Daarnaast is f 200 mln. extra beschikbaar gesteld voor de aanpak van de historische woonomgeving. Tevens is, om stagnatie van stadsvernieuwingsprojecten te voorkomen, f 200 mln. toegevoegd aan het budget voor stadsvernieuwing voor het saneren van ernstige verontreinigde bodems. Via de reguliere financiering van de bodemsanerings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
53
projecten zal maximaal f 150 mln. ten behoeve van locaties in de stadsvernieuwingsprojecten worden geoormerkt. Met betrekking tot de resterende objectsubsidies volkshuisvesting heeft het kabinet besloten om tot afkoop over te gaan. Het overleg over de afkoop is nog gaande. Voor het relevante deel van de uitgaven is in de Aanvullende post (op de Miljoenennota 1998) een voorziening opgenomen. De ramingen voor huursubsidie zijn bij 1e suppletore begroting 1997 aangepast als gevolg van de aanpassingen samenhangende met de behandeling van de Huursubsidiewet in de Tweede kamer, het afschaffen van het schattingsinkomen en enkele ramingstechnische aanpassingen. Het gaat hierbij om de volgende totaalbedragen: (bedrag x f 1 mln.)
hogere uitgaven hogere ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
98,2 8,5
148,6 15,6
68,1 42,3
74,9 49,4
51,1 9,7
Daarnaast leidt de koppeling van de normhuuraanpassing in 1998 aan een verwachte stijging van een netto bijstandsuitkering van 1,8% tot hogere huursubsidie-uitgaven van f 31 mln. in 1998 oplopend tot f 62 mln. in 2001. In verband met het toepassen van de Wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» voor woningen die in economisch eigendom zijn bij corporaties, is voor 1998 een additioneel budget van f 115 mln beschikbaar gesteld. Verder zijn binnen de volkshuisvestings-begroting gelden vrijgemaakt voor het afronden van bestaand beleid op het gebied van de ouderenhuisvesting. Het gaat hierbij om: (bedrag x f 1 mln.)
afronden liftenregeling opplussen woningvoorraad
1997
1998
1999
2000
totaal
9,0
6,0 5,5
6,0 5,5
6,0 5,5
27 16,5
7.3. Financieel beheer Het financieel beheer van VROM kenschetst zich in hoofdlijnen door een aantal recent in gang gezette ontwikkelingen die verder doorgetrokken zijn. De aandacht binnen het financiële beheer richt zich al enige jaren naast de rechtmatigheid ook op het ordelijk financieel beheer, de doelmatigheid en de effectiviteit van de inzet van de middelen. Het behoeft geen toelichting dat het voldoen aan eisen van de rechtmatigheid een permanent aandachtsveld vormt binnen de organisatie. De belangrijkste graadmeter hiervoor, het verkrijgen van een goedkeurende accountantsverklaring (over het begrotingsjaar 1996) is geen moment serieus in gevaar gekomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
54
Resultaatgericht Management Het project Resultaatgericht Management (RM), ingezet in 1995, dient als vliegwiel voor een grote stap voorwaarts om met name aan de effectiviteit van de inzet van middelen inhoud te geven. Voorstellen worden uitgewerkt om de planning en control, de begrotingscyclus, alsmede de inrichting van de bijbehorende instrumenten en de uitwerking van passende informatievoorziening binnen VROM te verbeteren. Het project is VROM-breed ingebed. De projectgroep met vertegenwoordigers van alle directoraten-generaal draagt zorg voor de implementatie. Resultaatgericht management vergt binnen het ministerie een forse cultuuromslag. Doelstellingen van een beleidsproces worden zo helder mogelijk geformuleerd in een ambitiedocument. Een strategie dient daarbij te worden geformuleerd waarmee de organisatie op doelmatige wijze instrumenten en middelen inzet om de gewenste resultaten en effecten te bereiken. In de jaarplannen van de VROM-diensten voor het jaar 1998 wordt getracht de elementen van resultaatgericht management zo veel mogelijk te laten terugkomen. Er wordt gewerkt met wisselende snelheden binnen de organisatie, omdat gebleken is dat het realiseren van de noodzakelijke omslag op korte termijn voor de ene dienst meer vergt dan voor de andere. Kengetallen Gestimuleerd door de Tweede Kamer en de zesde wijziging van de CW-’76 neemt de relevantie van kengetallen in de begroting toe. In verschillende stappen breidt VROM het aantal kengetallen in de begroting verder uit. In de begroting 1997 was dit al gerealiseerd door een zo volledig mogelijke presentatie van zinvolle ramingskengetallen. Deze komen nu voor bij alle artikelen van de begroting, waar dit van toepassing is. Inzake de doelmatigheidskengetallen is zowel kwalitatief als kwantitatief sprake van vooruitgang ten opzichte van de vorige begroting. Er zijn artikelen waaraan voor het eerst kengetallen zijn opgenomen. Er zijn tevens artikelen waarbij nieuwe kengetallen zijn geformuleerd omdat deze als meer zinvol worden beschouwd. Het traject van formulering van kengetallen is gelieerd aan het project Resultaatgericht Management. Tevens worden activiteiten ondernomen zodat binnen VROM een inzichtelijke, goed onderbouwde afweging van beleidsprioriteiten mogelijk wordt. Heroriëntatie financiële informatievoorziening In de loop van 1997 zal de heroriëntatie van de financiële informatievoorziening worden afgerond. De besluitvorming over de heroriëntatie is van invloed op de toekomst van het financiële systeem SBB. Een bijzonder aandachtspunt voor de herorintatie is de wijze waarop nietfinanciële informatie wordt vastgelegd, aansluitend bij de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet. In 1998 zal naar verwachting de besluitvorming over de heroriëntatie worden uitgevoerd. Criteria ordelijk beheer In het kader van het ordelijk financieel beheer is binnen VROM een instrumentarium ontwikkeld. Dit instrumentarium betreft een helder, toetsbaar en zo objectief mogelijk stelsel van normen (de criteria ordelijk beheer) rond de bedrijfsvoering en de financiële functie. Na een proefpe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
55
riode wordt het instrument momenteel verder aangepast en zullen de criteria in 1998 verder worden ingebed binnen VROM. Budgetteringsafspraken Voor de VROM-begroting, onderdeel XI-A, zijn budgetteringsafspraken van kracht, te weten voor de hoofdbeleidsterreinen Algemeen, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Besturing van de gezamenlijkheid Er is een toenemend aantal activiteiten die in het kader van de «besturing van de gezamenlijkheid» door VROM als geheel worden aangepakt. Na een onlangs gehouden departementaal inkooponderzoek is er voor gekozen om de al bestaande tendens van VROM-brede raam- en mantelcontracten verder door te trekken. Daarnaast zijn er centrale voorzieningen gecreëerd (zoals een VROM-opleidingscentrum), mede om versnippering tegen te gaan. Daarbij staat binnen VROM en haar directoraten-generaal het concept van integraal management niet ter discussie. Lijnmanagers kennen een verregaande mate van beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de aan hen op basis van werk- en bestedingsplannen toegekende middelen. Toezicht op de ZBO’s De hand is gelegd aan de optimalisering van het toezicht op ZBO’s. De grootste ZBO die valt onder het directe aandachtsveld – het per 1 januari 1994 verzelfstandigde Kadaster – is onderwerp van een uitgebreide evaluatie. Beheers- en beleidsdoelmatigheid De jaarlijkse beheers- en beleidsdoelmatigheidsrapportage is het laatste jaar evenwichtiger geworden in zijn opzet. De resultaten uit de meest recente rapportage hebben ertoe geleid dat het aantal nog bestaande witte vlekken bij de evaluaties nog verder beperkt zal worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
56
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING, ONDERDEEL XI-A (VROM, EXCLUSIEF RIJKSHUISVESTING) Wetsartikel 1 (Uitgaven en verplichtingen) Inleiding Onderstaand is een samenvattend totaalbeeld van de uitgaven opgenomen waarin per hoofdbeleidsterrein de wijzigingen in de ramingen van de uitgaven tussen de begroting 1997 en de ontwerp-begroting 1998 zijn aangegeven, gevolgd door een globale toelichting. De belangrijkste beleidsmatige wijzigingen (> f 10 mln) zijn tevens opgenomen en toegelicht in een aparte tabel direct na onderstaand totaalbeeld van de uitgaven. In hoofdstuk 7 «Financieel beleid en beheer» van het algemene deel van de Memorie van Toelichting wordt inhoudelijk ingegaan op de beleidsintensiveringen die in deze begroting zijn verwerkt. Als derde onderwerp is een samenvatting opgenomen van de kengetallen personeel en materieel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
57
1. Totaalbeeld uitgaven
(x f 1000,-)
1997
1998
1999
2000
2001
171 023 5 725 467 73 096 1 098 048
176 207 5 633 399 71 313 1 102 243
176 023 5 539 732 70 356 943 144
177 446 5 429 367 73 082 955 023
178 202 5 394 517 74 174 957 365
7 067 634
6 983 162
6 729 255
6 634 918
6 604 258
1e suppletore wet 1997 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
100 695 401 022 1 754 – 30 343
75 548 4 014 251 – 10 304
69 349 42 717 414 30 843
68 186 63 285 414 – 3 752
67 870 20 771 414 – 1 915
Totaal 1e suppletore wet 1996
473 128
69 509
143 323
128 133
87 140
5 000 22 600 10 000 87 780
5 000 48 500 10 000 141 356
7 000 85 700 22000 128 244
2002
Begroting 1997 (incl. Nota van Wijziging) 01. 03. 04. 05.
Algemeen Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Milieubeheer
Totaal Begroting 1997
Miljoenennota-mutaties: Generale mutaties 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
6 900 490
2000 130 400 10 000 51 360
Totaal Generale mutaties
7 390
193 760
125 380
204 856
242 944
Overboekingen 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
– 67 125 45 758 423 22 827
– 66 774 55 363 11 115 25 879
– 66 120 81 808 12 596 21 443
– 65 699 82 355 12 601 21 218
– 64 372 86 686 7 923 21 230
1 883
25 583
49 727
50 475
51 467
Desalderingen 05. Milieubeheer
1 800
1 800
1 500
800
Totaal Desalderingen
1 800
1 800
1 500
800
Totaal Overboekingen
Specifieke mutaties 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
39 9 813 100 – 702
4 098 614 – 504 – 1 258
4 198 – 6 796 8 216 – 2 668
3 274 – 1 386 3 166 – 2 104
3 236 – 1 086 2 866 – 2 066
Totaal Specifieke mutaties
9 250
2 950
2 950
2 950
2 950
11 623
184 693
107 257
181 281
215 461
204 632 6 188 960 75 373 1 090 320
191 079 5 823 790 92 175 1 169 720
188 450 188 207 5 680 061 5 622 121 101 582 99 263 1 082 342 1 113 241
191 936 5 586 588 107 377 1 103 658
191 307 4 990 681 103 403 1 095 665
7 559 285
7 276 764
7 052 435
6 989 559
6 381 056
Totaal Miljoenennota-mutaties Ontwerp-begroting 1998 01. 03. 04. 05.
Algemeen Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Milieubeheer
Totaal Ontwerp-begroting 1998
7 022 832
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
58
Toelichting
Generale mutaties De bij 01 «Algemeen» toegevoegde bedragen zijn bestemd voor «innovatief bouwen», onderdeel van de Nota Milieu en Economie (artikel 01.15). Bij 03 «Volkshuisvesting» is een verhoging in 1998, ad f 115 mln., een gevolg van het toepassen van de Wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting». Het gaat hierbij om de additionele budgettaire consequenties voor de woningen in economisch eigendom bij de corporaties. Het artikel «Subjectsubsidies» (artikel 03.16) is voor het tijdvak 1998/ 1999 bijgesteld voor de koppeling van de normhuuraanpassing in 1998 aan een verwachte stijging van een netto bijstandsuitkering van 1,8% (zie ook bij overboekingen) en de meerkosten in het kader van de Reguliere Energie Belasting (REB). De verhogingen in de jaren 2000 en 2001 hebben tevens betrekking op bodemsanering in het kader van stadsvernieuwing (artikel 03.19) en herstructurering van na-oorlogse wijken (artikel 03.42). De verhoging bij 04 «Ruimtelijke Ordening» betreft meerjarig vanaf 1998 f 35 mln de rijksbijdrage voor het verkleinen van de economische achterstand van Oost-Groningen en in het jaar 2001 de eerste tranche ad f 17 mln voor de locatie Leidsche Rijn (artikel 04.03). Bij 05 «Milieubeheer» hebben de verhogingen betrekking op «Duurzame Technologie Ontwikkeling» en «Milieugericht Overheidsaanschaffingenbeleid», beide onderdeel van de Nota Milieu en Economie (artikelen 05.14 en 05.17). Artikel 05.16 is met ingang van 1998 verhoogd met f 50 mln oplopend tot f 107 mln per jaar voor bodemsanering. Op hetzelfde artikel zijn extra bedragen opgenomen voor de uitvoering van het programma Voertuigtechniek.
Overboekingen Bij 1e suppletore begroting 1997 zijn de centrale artikelen bij 01 «Algemeen» verhoogd vanwege de Loon- en prijsbijstelling 1997. Thans heeft de verdeling daarvan over de beleidsterreinen en artikelen plaatsgevonden. Daarnaast zijn er enkele overboekingen van en naar andere ministeries geweest en een overboeking van begroting XI-B «Rijkshuisvesting». Vanuit de «Aanvullende post» is het artikel «Subjectsubsidies» (artikel 03.16) voor het tijdvak 1998/1999 bijgesteld (1998: f 24 mln., volgende jaren: f 50 mln.) voor de koppeling van de normhuuraanpassing in 1998 aan een verwachte stijging van een netto bijstandsuitkering van 1,8%.
Specifieke mutaties Bij de specifieke mutaties gaat het voornamelijk om overboekingen tussen de beleidsterreinen. 01 «Algemeen» is o.a. verhoogd vanwege de centraal geraamde uitgaven voor vervangingsinvesteringen door de Facilitaire Dienst en voor de exploitatiekosten van het verzamelkantoor in Haarlem waaraan door de andere beleidsterreinen is bijgedragen. Door 03 «Volkshuisvesting» is in de jaren 1999 t/m 2001 een bijdrage geleverd aan 04 «Ruimtelijke Ordening ten behoeve van Sleutelprojecten en Stimulering meervoudig en intensief ruimtegebruik. De verhoging die per saldo resulteert wordt gecompenseerd door hogere ontvangsten van dezelfde omvang bij 03 «Volkshuisvesting».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
59
2. Belangrijke beleidsmatige wijzigingen In de navolgende tabel zijn de beleidsmatige wijzigingen opgenomen die, binnen de huidige periode van begroting en meerjarenramingen, in enig jaar bij de uitgaven een mutatie > f 10 mln tot gevolg hebben gehad.
(x f 1 mln)
1997
1998
1999
2000
2001
30,5 56,0
60,0 61,0 – 4,0 4,0 16,8
58,0
55,0
51,0
– 7,0 6,0 16,8
– 10,0 8,0 16,8
– 10,0 10,0 16,8
50,0
50,0
Verwerkt in de 1e suppletore begroting 1997: 03.16.01 Individuele huursubsidie – meerkosten 3 februari-brief – verschuiven peildatum vermogenstoets – bevriezen maximale huurgrens – overige meerkosten vermogenstoets – meerkosten afschaffen schattingsinkomens
8,4
03.19 Stadsvernieuwing – aanpassing fasering stadsvernieuwing
– 100,0
03.39 Sanering woningbeheerders – actualisering raming saneringen 1997
20,0
05.16.05 Bodemsanering Vinex – verschuiving kasbudget uit 1996 ivm vertraging
38,5
Nieuwe wijzigingen: 03.15.06 Knelpunten ouderenbeleid – liftplaatsingen en «opplussen» van bestaande woningen
11,5
11,5
11,5
03.16.01 Huursubsidie – koppeling stijging normhuur aan stijgingnetto ABW
31,0
59,0
61,0
62,0
– 8,55
– 17,05
18,0 – 4,95
18,0 6,95
2,0
35,0
03.19 Stadsvernieuwing – bodemsanering – aanpassing fasering stadsvernieuwing
13,55
03.42 Herstructurering van de woningvoorraad – verhoging herstructureringsopgave 03.73.02 Flankerend beleid balansverkorting – aanvullende bijdragen i.v.m. econ. eigendom 04.03.02 Planvorming en stim. ruimtelijk beleid – 2e generatie sleutelprojecten en STIR – meervoudig ruimtegebruik locatie Leidsche Rijn 05. Milieubeheer – ramingsbijstelling Milieubeheer 05.16.01 Bodem – intensivering bodemsanering – programma voertuigtechniek
115,0
10,0
20,0
15,0
10,0 17,0
– 15,0
– 15,0
– 15,0
– 15,0
50,0 15,0
75,0 25,0
107,0 50,0
107,0 40,0
3. Kengetallen personeel en materieel In de hierna opgenomen overzichten zijn de kengetallen voor de artikelen personeel en materieel opgenomen. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de volgende categorieën:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
60
Personeel 1. de gemiddelde (verwachte) bezetting ambtelijk personeel 2. de loonmiddelsom ambtelijk personeel in guldens (= budget artikelonderdeel 01 «Ambtelijk personeel» gedeeld door gemiddelde (verwachte) bezetting) 3. het aantal herplaatsers ultimo van het jaar 4. de verwachte instroom op grond van de wachtgeldgarantieregeling 1987 5. het aantal personen in de wachtgeldgarantieregeling 1987 ultimo van het jaar
Materieel 6. de persoonsgebonden uitgaven per fte (ambtelijk personeel) in guldens Bij vorenstaande categorieën zijn de budgetten voor externen en automatisering buiten beschouwing gelaten. 1. De gemiddelde (verwachte) bezetting ambtelijk personeel in fte’s
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
519,9 509,0 536,0
162,0 172,2 172,1
30,4 19,8 19,8
1 173,0 1 138,5 1 100 7
278,3 289,0 289,0
1 051,0 1 019,3 1 014,3
863,3 895,0 919,0
4 077,9 4 042,8 4 050,9
Toelichting In deze tabel is de gerealiseerde (1996) en de verwachte (1997 en 1998) gemiddelde bezetting van het ambtelijk personeel weergegeven. Daarbij gaat het om zowel de medewerkers in vaste dienst als de medewerkers in tijdelijke dienst. 2. De loonmiddelsom ambtelijk personeel in guldens
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
100 947 103 700 105 000
71 660 72 300 74 600
101 447 122 200 126 400
82 978 86 300 89 700
100 834 104 100 106 200
102 025 106 300 109 700
97 035 97 300 99 100
94 060 96 821 99 580
Toelichting Bij het DGVH is in 1997 en 1998 bij de berekening van de loonmiddelsom een stelpost ten behoeve van het nieuwe IHS-systeem niet meegenomen. Uitvoeringsgerichte diensten (gemeenschappelijke diensten en DGVH) hebben een lagere loonmiddelsom.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
61
3. Het aantal herplaatsers ultimo van het jaar
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
2 2 1
0 3 3
0 2 1
0 0 0
0 0 0
1 18 8
7 4 0
10 29 13
Toelichting Het gaat hier om herplaatsers, waarvan de arbeidsplaats als gevolg van reorganisaties is opgeheven. De reorganisatie bij de RGD loopt ten einde, daartegenover staat dat bij DGM de reorganisatie DGM-2000 in 1997 zijn beslag krijgt. Na 1997 zal het aantal herplaatsers bij VROM sterk dalen. 4. De verwachte instroom op grond van de wachtgeldgarantieregeling 1987
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
3 3 1
0 1 1
*) *) *)
58 2 2
0 3 3
2 25 6
32 3 3
95 37 16
*) evt. wachtgelders bij de VROM-raad zijn opgenomen in de kolom van de centrale directies
Toelichting In deze tabel wordt aangegeven hoeveel personen gebruik hebben gemaakt (1996), dan wel naar verwachting gebruik zullen maken (1997 en 1998) van de wachtgeldgarantieregeling 1987. Onder deze laatste regeling wordt verstaan de wachtgeldregeling met recht op doorstroom naar de VUT. 5. Het aantal personen in de wachtgeldgarantieregeling 1987 ultimo van het jaar
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
5 5 4
2 2 1
*) *) *)
133 125 118
18 19 19
17 45 43
88 77 73
263 273 258
*) evt. wachtgelders bij de VROM-raad zijn opgenomen in de kolom van de centrale directies
Toelichting In deze tabel wordt aangegeven hoeveel personen per ultimo van het jaar nog gebruik maken (1996), dan wel naar verwachting gebruik zullen maken (1997 en 1998) van de wachtgeldgarantieregeling 1987.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
62
6. De persoonsgebonden uitgaven per fte in guldens (ambtelijk personeel)
1996 1997 1998
centrale directies
gemeenschappelijke diensten
VROM-raad
DGVH
RPD
DGM
RGD
VROM-totaal
10 734 11 400 11 500
2 634 2 800 2 100
5 752 5 800 5 900
6 205 7 642 7 359
5 462 5 986 5 969
8 345 8 436 8 747
5 639 6 183 5 655
7 018 7 659 7 538
Toelichting De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op de opleidingskosten, de reis- en verblijfkosten en de representatiekosten. Doeltreffendheidskengetallen personeel
Vertegenwoordiging Gehandicapten allochtonen vrouwen vrouwen boven 12 Instroom jongeren
1996
1997
1,6% 7,3% 34,7% 11,73%
2,6% 7,3% 35% 13%
41
1998
1999
35%
35%
2000
15%
40
40
40
Gehandicapten Het streven is om op termijn 4% van het personeelsbestand te laten bestaan uit gehandicapten, dit voor zover er voldoende aanbod is op de arbeidsmarkt. De fasering hiervan is nog onderwerp van intern overleg. Allochtonen Het streven m.b.t. het aandeel allochtonen in het personeelsbestand is om te voldoen aan de streefcijfers vastgesteld door SZW (5,18% voor 1996) VROM zit met haar realisatie boven de gestelde streefcijfers en wil het huidige percentage minimaal handhaven. Verder is het streven om het aandeel allochtonen in functies boven schaal 10 te vergroten. Vrouwen Het ministerie van VROM wil het aandeel vrouwen in het personeelsbestand minimaal handhaven. Het aandeel vrouwen in functies boven schaal 12 moet uiteindelijk groeien naar 15%. De fasering hiervan is nog onderwerp van intern overleg. Jongeren De komende jaren wordt er naar gestreefd om een instroom van jongeren te realiseren van minimaal 1% van het personeelsbestand. In 1998 en in 1999 zal dit grotendeels plaatsvinden door middel van het startersprojekt. In die twee jaren zal twee maal een groep van 35 jonge HBO-ers en academici worden geworven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
63
01. ALGEMEEN 01.01 Personeel en materieel centrale directies
Het te voeren beleid Als gevolg van het kader Personeelsontwikkeling VROM zal blijvend aandacht bestaan voor het aantrekken van medewerkers op grond van de Wet Arbeid Gehandicapte Medewerkers, al dan niet gesubsidieerd. Extra aandacht zal worden geschonken aan het extern aantrekken van jonge medewerkers. In 1997 wordt begonnen met het zogenoemde Startersprojekt VROM. Het doel van het projekt is het aanbieden van een leerwerkprogramma aan een gemeenschappelijk door de directie Personele Zaken te werven en te begeleiden groep starters op de arbeidsmarkt. Deze medewerkers worden in staat gesteld een breed inzicht te verkrijgen in de departementale organisatie met haar politieke en maatschappelijke omgeving, zodat VROM op termijn kan beschikken over een jong, goed gekwalificeerd potentieel. Het projekt is mede gericht op verjonging en vernieuwing van de organisatie. Er zal een groep van 70 nieuwe medewerkers (35 in 1997 en 35 in 1998) van buiten VROM worden aangetrokken. Bij gebleken geschiktheid kan doorstroming op vacatures bij de VROMdiensten plaatsvinden. De heroriëntatie op het gebied van de arbeidsbemiddeling binnen VROM heeft geresulteerd in de instelling van het VROM-mobiliteitscentrum. Dit centrum zal ook de bemiddeling van tijdelijke medewerkers op zich nemen. Het informatiebeleid binnen de Centrale Sector wordt voor een belangrijk deel bepaald door de uitvoering van enkele grote projecten en de voorbereiding op belangrijke ontwikkelingen, zoals de introductie van de Euro en de millenium-problematiek. In 1997 gaat de Centrale sector, als onderdeel van een VROM-breed project, over naar het nieuwe besturingssysteem Windows95. Aan informatie-beveiliging is extra prioriteit gegeven. Er wordt capaciteit vrijgemaakt voor het in kaart brengen van potentiële risico’s en het bijstellen van bestaande maatregelen. De raming voor de post-actieven is inclusief die van de VROM-raad, waarvan de reguliere personele uitgaven worden geraamd en verantwoord op artikel 01.13 «VROM-raad».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
67 327 3 350 1 085
70 381 – 2 705 2 711
71 965 – 2 296 1 932
73 876 – 2 298 1 101
74 458 – 2 300 1 110
Stand ontwerp-begroting 1998
71 762
70 387
71 601
72 679
73 268
2002
73 338
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
64
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
69 283 3 960 1 085
71 770 – 2 705 2 711
71 965 – 2 296 1 932
73 876 – 2 298 1 101
74 458 – 2 300 1 110
Stand ontwerp-begroting 1998
74 328
71 776
71 601
72 679
73 268
2002
73 338
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
53 073 1 930 2 204 11 672 2 883
55 193 1 247 1 601 9 794 2 552
54 368 2 037 1 457 9 898 3 841
54 001 2 026 1 460 9 937 5 255
54 543 2 026 1 471 9 973 5 255
54 613 2 026 1 471 9 973 5 255
Verplichtingen: 01 01 Ambtelijk personeel 01 02 Overige personele uitgaven 01 03 Post-actieven 01 06 Algemene materiële uitgaven 01 07 Automatiseringsuitgaven
1 055 1 642
52 482 6 302 3 088 12 133 2 981
Totaal
6 464
76 986
71 762
70 387
71 601
72 679
73 268
73 338
Uitgaven: 01 01 Ambtelijk personeel 01 02 Overige personele uitgaven 01 03 Post-actieven 01 06 Algemene materiële uitgaven 01 07 Automatiseringsuitgaven
52 482 7 750 3 088 12 298 3 893
53 073 3 880 2 204 11 672 3 499
55 193 2 037 1 601 9 794 3 151
54 368 2 037 1 457 9 898 3 841
54 001 2 026 1 460 9 937 5 255
54 543 2 026 1 471 9 973 5 255
54 613 2 026 1 471 9 973 5 255
Totaal
79 511
74 328
71 776
71 601
72 679
73 268
73 338
1997
1998
1999
2000
2001
444
1 245
1 251
986
995
431
327
285
315
315
3 100 – 1 300 – 381 – 280
2 700 – 2 000 – 94 – 210
700 – 700
3 767
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; loonbijstelling tranche 1997 en incidentele loonontwikkeling 1998 b. Aanvullende post; prijsbijstelling tranche 1997 Specifieke mutaties: c. Startersprojekt – projektraming – aandeel SG-reserve – aandeel Centrale Sector d. Naar 01 02 i.v.m. aandeel in exploitatie verzamelkantoor Haarlem en vervanginsinvesteringen van de Facilitaire Dienst – Niet beleidsrelevant
– 200
–200
210
Specifieke mutaties ad c. In 1997 wordt begonnen met het zogenoemde Startersprojekt VROM. De totale uitgaven van het projekt worden geraamd op f 6,5 mln, verdeeld over de jaren 1998 t/m 2000. De aangebrachte verhoging is per saldo lager dan het benodigde bedrag, omdat een deel van de uitgaven wordt gecompenseerd uit het onderhavige artikel. Het restant wordt gecompenseerd door andere VROM-diensten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
65
De bijdrage van de verschillende VROM-diensten is als volgt: bedragen x f 1 000
Centrale Sector 01 01 «Personeel en materieel» SG-reserve 01 01 «Personeel en materieel» overige 01 13 «VROM-raad» Volkshuisvesting 03 77 «Overige niet-actieve uitgaven» Ruimtelijke Ordening 04 01 «Personeel en materieel» Milieubeheer 05 01 «Personeel en materieel»
1998
1999
2000
1 300 381 39
2000 94 16
700
1 150
290
230
60 240
Totaal
3 100
2 700
700
2002
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Centrale directies» 1997
1998
1999
2000
2001
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: a. Verhoging i.v.m. Startersprojekt VROM b. Naar SG-reserve c. Van SG-reserve i.v.m. personele knelpunten
486,8 12,2
485,9 12,1
473,9 8,3
473,9 8,3
473,9 8,3
9 –2 3,0
41 –5 2,0
44 –7 1,0
12 –8 1,0
–8 1,0
Ontwerp-begroting 1998
509,0
536,0
520,2
487,2
475,2
475,2
Verwachte loonmiddelsom x f 1 000,-
103,7
105,0
104,9
104,8
104,6
104,6
Toelichting ad a. In het kader van het zgn. Startersprojekt VROM wordt een groep van 70 nieuwe medewerkers aangetrokken, die na een trainingsprogramma en bij gebleken geschiktheid instromen op bestaande vacatures. Bij de (tijdelijke) verhoging van de personeelssterkte is rekening gehouden met een geleidelijke in- en doorstroom van de nieuwe medewerkers, alsmede met een vertaling naar full-time equivalent. De instroom van 70 medewerkers vindt plaats in twee tranches. De eerste tranche van 35 medewerkers zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 1997 instromen. De tweede tranche zal in het laatste kwartaal van 1998 instromen. Vanaf dat moment zal de uitstroom van de eerste tranche plaatsvinden. De uitstroom van de tweede tranche vindt tenlotte plaats in het vierde kwartaal van 1999. ad b. Met het onder a bedoelde startersprojekt ontstaat er een vrijval van gereserveerde plaatsen voor de instroom van jonge academici. De in de bestaande meerjarenraming begrepen reeks voor de instroom van jonge academici wordt overgeboekt naar de SG-reserve.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
66
Overzicht personeelssterkte SG-reserve
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: a. Van Centrale Sector i.v.m. vrijval «instroom jonge academici». b. Naar Centrale Sector i.v.m. personele knelpunten
1997
1998
1999
2000
2001
3,0
37,6 – 31,6
48,8 – 36,8
50,5 – 38,5
50,5 – 38,5
2 – 3,0
5 – 2,0
7 – 1,0
8 – 1,0
8 – 1,0
2,0
9,0
18,0
19,0
19,0
Ontwerp-begroting 1998
2002
19,0
Toelichting De bij 1e suppletore begroting 1997 opgenomen reeks heeft voornamelijk betrekking op de verdeling van de onder de SG-reserve gestalde herbezettingsplaatsen i.v.m. de 36-urige werkweek. De structurele verdeling is als volgt: aantal fte’s 1998 e.v. Centrale Sector Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Rijksgebouwendienst
9,4 11,5 4,0 9,0
Totaal
33,9
Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Wachtgeldgarantieregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
763 1 557 749 19
273 1 030 876 25
237 863 476 25
144 997 291 25
100 1 050 285 25
40 1 074 332 25
40 1 074 332 25
Totaal
3 088
2 204
1 601
1 457
1 460
1 471
1 471
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
Begin van het jaar Overboeking naar art. 01 02 Geraamde instroom Geraamde uitstroom Eind van het jaar
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
7 –2 3 –3
5
5
4
3
2
1
3 –3
1 –2
1 –2
1 –2
1 –2
1 –1
5
5
4
3
2
1
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
67
Algemene materiële uitgaven De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996
Realisatie 1996
Ontwerpbegroting 1997
Herziene raming 1997
Ontwerpbegroting 1998
10 340
10 734
10 440
11 400
11 500
Doelmatigheidskengetallen Onderzoeken van de Dienst Recherchezaken
Aantallen onderzoek Geraamde uitgaven (P&M) Gemiddelde kosten per onderzoek Totaal schadebedrag Schadebedrag per onderzoek
1997
1998
1 450 f. 7,628 mln f. 5 300,–
1 450 f. 7,916 mln f. 5 450,–
f. 12,4 mln f. 8 600,–
f. 12,4 mln f. 8 600,–
Toelichting De Dienst Recherchezaken in binnen VROM verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar misbruik en oneigenlijk gebruik van de VROM-regelgeving. De onderzoeken leiden meestal tot een bedrag dat (potentieel) kan worden verhaald.87% van de onderzoeken hebben betrekking op het beleidsterrein huursubsidie. De verwachting is dat deze onderzoeken ca 40 % van het totale schadebedrag zullen uitmaken. 3% van de onderzoeken betreffen milieusubsidies (met een bijbehorend aandeel in het schadebedrag van 16%). Het verschil in gemiddelde kosten per onderzoek vloeit met name voort uit de jaarlijkse stijging van de kosten aan personele en materiële uitgaven. 01.02 Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen
Het te voeren beleid Bij VROM zijn 3 gemeenschappelijke diensten, die een basisvoorzieningenpakket bieden voor geheel VROM: de Facilitaire dienst, de Dienst documentaire Informatie en de Gemeenschappelijke Dienst Informatietechnologiebeheer. Activiteiten die dit voorzieningenpakket te bovengaan worden door de betrokken VROM-dienst zelf begroot en verantwoord. In gevallen waarin dat om administratief-technische redenen efficiënter is, worden de budgetten van dienstspecifieke beheerstaken, die het basisvoorzieningenpakket te boven gaan naar het onderhavige artikel overgeboekt. In dit kader zijn in de raming op het onderhavige artikel de volgende uitgavenbedragen begrepen, die betrekking hebben op automatiseringsactiviteiten voor DGM:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
68
bedragen x f 1000 1997
1998
1999
2000
1 221
1 052
802
38
Andere organisatie-onderdelen van de Centrale Sector bieden als onderdeel van hun taak VROM-brede voorzieningen, die eveneens op het onderhavige artikel worden geraamd en verantwoord. Het betreft voorzieningen als interne voorlichting, gemeenschappelijke uitgaven ten behoeve van het Systeem Begrotings Beheer, exploitatie van het salarissysteem en personeelsinformatiesysteem, exploitatie archiefsysteem, kinderopvang, de VROM-brede opleidingsprogramma’s en de diensten van de Arbo Mamagement Group en de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs. De budgetten voor de genoemde gemeenschappelijke voorzieningen worden gevoed vanuit de overige VROM-diensten. Indien er beleidswijzigingen optreden worden de financiële gevolgen, afhankelijk van het betreffende beleidsveld, volgens een bepaalde verdeelsleutel over de diensten omgeslagen. In 1997 wordt VROM-breed overgegaan op het computerbesturingssysteem Windows95. Daartoe is op het onderhavige artikel bij 1e suppletore begroting 1997 reeds een verhoging aangebracht van in totaal f 27,2 mln. De verdeling van de uitgaven over de jaren heen is als volgt: 1996 f 2,1 mln, 1997 f 19,7 mln en 1998 f 5,4 mln.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
47 142 31 279 4 154
49 110 8 846 4 616
62 630 – 4 481 4 623
54 934 2 628 4 569
52 254 8 300 4 571
Stand ontwerp-begroting 1998
82 575
62 572
62 772
62 131
65 125
63 286
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
58 130 26 126 825
56 843 6 969 5 218
57 125 2 170 4 985
57 423 1 732 4 607
57 568 1 734 4 571
Stand ontwerp-begroting 1998
85 081
69 030
64 280
63 762
63 873
63 174
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
69
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
12 853 1 796 305 29 943 17 675
12 916 563 278 33 664 15 351
12 894 562 279 30 607 17 789
13 039 564 281 30 712 20 529
13 039 564 281 33 673 15 729
Verplichtingen: 02 01 Ambtelijk personeel 02 02 Overige personele uitgaven 02 03 Post-actieven 02 06 Algemene materiële uitgaven 02 07 Automatiseringsuitgaven
527
11 609 1 683
11 850 15 600
28 419 13 897
12 441 1 964 426 31 547 36 197
Totaal
27 977
55 608
82 575
62 572
62 772
62 131
65 125
63 286
11 609 1 184
12 853 1 816 305 32 390 21 666
12 916 563 278 31 864 18 659
12 894 562 279 32 167 17 860
13 039 564 281 32 167 17 822
13 039 564 281 31 468 17 822
69 030
64 280
63 762
63 873
63 174
1997
1998
1999
2000
2001
112
274
275
216
218
884
963 983
969 983
974 983
974 983
– 241
1 302 1 000 94
1 302 1 000 94
1 302 1 000 94
1 302 1 000 94
1 072 70
602
362
38
Uitgaven: 02 01 Ambtelijk personeel 02 02 Overige personele uitgaven 02 03 Post-actieven 02 06 Algemene materiële uitgaven 02 07 Automatiseringsuitgaven
29 860 20 728
12 441 2 168 426 34 570 35 476
Totaal
63 381
85 081
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; loonbijstelling tranche 1997 en incidentele loonontwikkeling 1998 b. Aanvullende post; prijsbijstelling tranche 1997 c. Van VROM, onderdeel XI-B; i.v.m. aandeel in exploitatie verzamelkantoor Haarlem Specifieke mutaties: d. Verhoging i.v.m. exploitatie verzamelkantoor Haarlem e. Verhoging i.v.m. vervangingsinvesteringen Facilitaire Dienst – Niet beleidsrelevant
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties f. Van 05 01 i.v.m. overname automatiseringscontracten van DGM door de GDI verplichtingen uitgaven g. Bijstelling verplichtingenraming alleen verplichtingen
2 327
Overboekingen van/naar andere begrotingen en specifieke mutaties ad c en d. In 1997 is het VROM-verzamelkantoor in Haarlem in gebruik genomen. De aangebrachte verhogingen hebben betrekking op de jaarlijkse exploitatiekosten van de Facilitaire Dienst vanaf 1998. De budgettaire verwerking van de exploitatiekosten in 1997 zal bij de 2e suppletore begroting 1997 worden geregeld. De thans aangebrachte verhogingen worden door de verschillende aldaar gehuisveste VROM-diensten gecompenseerd. De structurele verdeling luidt als volgt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
70
bedragen x f 1 000 1998 e.v.
Onderdeel XI-A Centrale Sector 01 01 «Personeel en materieel» Volkshuisvesting 03 01 «Personeel en materieel» Ruimtelijke Ordening 04 01 «Personeel en materieel» Milieubeheer 05 01 «Personeel en materieel»
50 546 144 562
Onderdeel XI-B Rijksgebouwendienst 01 01 «Personeel en materieel»
983
Totaal
2 285
ad e. Voor (vervangings)investeringen door de Facilitaire Dienst wordt een structurele verhoging van f 1 mln aangebracht. De verhoging wordt gecompenseerd door verschillende VROM-diensten. De compensatie is als volgt: bedragen x f 1 000
Onderdeel XI-A Centrale Sector 01 01 «Personeel en materieel» 01 13 «VROM-raad» Volkshuisvesting 03 77 «Overige niet-actieve uitgaven» Ruimtelijke Ordening 04 01 «Personeel en materieel» Milieubeheer 05 01 «Personeel en materieel» Totaal
1998
1999
2000 evj
230
160
150 10
640
410
390
130
80
90
350
360
1 000
1 000
1 000
2002
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting Gemeenschappelijke diensten 1997
1998
1999
2000
2001
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
169,2 3,0
164,7 7,4
164,7 7,4
164,7 7,4
164,7 7,4
Ontwerp-begroting 1998
172,2
172,1
172,1
172,1
172,1
172,1
72,3
74,6
75,0
74,9
75,7
75,7
Verwachte loonmiddelsom x f 1 000,-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
71
Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000) 19961)
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Wachtgeldgarantieregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
48 388 232 0
67 223 131 5
48 163 89 5
48 160 65 5
48 159 67 5
48 153 75 5
48 153 75 5
Totaal
668
426
305
278
279
281
281
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Begin van het jaar Overboeking van art. 01 01 Geraamde instroom Geraamde uitstroom
0 2 0 0
2
2
1
1
1
1
1 –1
1 –2
0 0
0 0
0 0
0 0
Eind van het jaar
2
2
1
1
1
1
1
1
) In 1996 verantwoord onder artikel 01.01 «Personeel en materieel»
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
Algemene materiële uitgaven De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996 –––
Realisatie 1996
Ontwerpbegroting 1997
Herziene raming 1997
Ontwerpbegroting 1998
2 634
2 800
2 800
2 100
Toelichting In de tabel zijn de persoonsgebonden uitgaven gerelateerd aan de apparaatskosten van de drie gemeenschappelijke diensten zelf, alsmede die van het projectburo DUBO. In tegenstelling tot de opgenomen reeks in de begroting 1997 en de in de Slotwet 1996 opgenomen tabel is geen rekening gehouden met persoonsgebonden uitgaven die de gemeenschappelijke diensten verrichten ten behoeve van het te leveren basisvoorzieningenpakket. Vanaf 1998 dalen de uitgaven, omdat in de raming debudgettaire verwerking van de voortzetting van het projektburo DUBO nog niet is begrepen. De persoonsgebonden uitgaven van bedoeld buro zijn relatief hoger dan die van de drie gemeenschappelijke diensten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
72
01.03 Prijsbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Verdeling prijsbijstelling tranche 1997 naar de diensten Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
0 65 183
0 59 935
0 59 291
0 60 869
0 60 480
– 65 183
– 59 935
– 59 291
– 60 869
– 60 480
0
0
0
0
0
2002
0
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. De verdeling van de prijsbijstelling tranche 1997 over de verschillende artikelen is als volgt: (x 1000) Artikel
Omschrijving
01 01 01 02
Personeel en materieel centrale directies Personeel en materieel gemeenschapelijke diensten en voorzieningen Voorlichting VROM-raad Stichting advisering bestuursrechtspraak Onderzoek Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht Woonconsumenten Stadsvernieuwing Budget Besluit locatiegebonden subsidies Overige niet-actieve uitgaven Personeel en materieel Onderzoek, planvoering en uitvoering ruimtelijk beleid Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied Personeel en materieel Onderzoek Algemeen milieubeleid Milieukwaliteit en emissiebeleid Ketenbeheer en milieuzorg Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM Ramingsbijstelling Milieubeheer
01 07 01 13 01 14 03 03 03 05 03 06 03 19 03 35 03 77 04 01 04 03 04 05 05 01 05 14 05 15 05 16 05 17 05 19 –
TOTAAL
1997
1998
19 99
2000
2001
431 884
327 963
285 969
315 974
315 974
471 30 77
405 30 77 350 200
405 30 77 350 200
405 30 77 300 100
405 30 77 400 100
100 14 500 7 720 1 805 312 10 000 108 423 636 797 5 685 361 136
100 17 000 7 720 1 879 294 11 500 108 181 141 336 2 421 159 136
100 23 000 3 856 1 088 348 11 600 108 184 203 354 2 507 184 136
100 27 700 3 856 599 364 6 900 108 188 203 354 2 485 186 136
15 000
15 000
15 000
15 000
59 935
59 291
60 869
60 480
972
39 000 500 352 108 1 347 1 968 1 859 15 902 1 146 136
65 183
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
73
01.04 Loonbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Verdeling loonbijstelling 1997 naar de diensten Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
14 4 603
14 10 369
14 10 331
14 8 030
14 8 103
– 4 617
– 10 383
– 10 345
– 8 044
– 8 117
0
0
0
0
0
2002
0
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. De verdeling van de loonbijstelling 1997 over de verschillende artikelen is als volgt: (x 1000) Artikel
Omschrijving
01 01 01 02
Personeel en materieel centrale directies Personeel en materieel gemeenschapelijke diensten en voorzieningen VROM-raad Stichting advisering bestuursrechtspraak Personeel en materieel Personeel en materieel Personeel en materieel Algemeen milieubeleid Ketenbeheer en milieuzorg Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM Naar onderdeel XI-B Rijkshuisvesting
01 13 01 14 03 01 04 01 05 01 05 15 05 17 05 19 –-
TOTAAL
1997
1998
1999
2000
2001
444 112
1 245 274
1 251 275
986 216
995 218
23 203 1 036 263 962 336 90 311
62 203 2 688 695 2 614 336 90 651
62 204 2 559 694 2 698 336 84 651
49 204 1 911 545 1 979 336 84 651
49 204 1 931 551 2 007 336 84 651
837
1 525
1 531
1 083
1 091
4 617
10 383
10 345
8 044
8 117
01.05 Onvoorziene uitgaven
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Naar Algemene Zaken i.v.m. wereldtentoonstelling te Hannover
7 397 – 275
13 934 25
15 251
14 367
14 367
– 1 000
– 1 000
– 1 000
Stand ontwerp-begroting 1998
7 122
12 959
14 251
13 367
14 367
2002
14 367
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
74
01.07 Voorlichting
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar bijlage 8 «De Voorlichtingsbijlage».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
17 117 – 78 471
18 665
18 661
18 656
18 656
380
380
380
380
Stand ontwerp-begroting 1998
17 510
19 045
19 041
19 036
19 036
19 036
2002
Verplichtingen 1996: 20 794 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 9 667
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
21 683 – 78 471
18 665
18 661
18 656
18 656
380
380
380
380
Stand ontwerp-begroting 1998
22 076
19 045
19 041
19 036
19 036
19 036
Uitgaven 1996: 23 509
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstelling tranche 1997 b. Naar ministerie van Algemene Zaken t.b.v. exploitatiekosten postbus 51-infolijn 06–8051
1997
1998
1999
2000
2001
471
405
405
405
405
– 25
– 25
– 25
– 25
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
75
Specificatie besteding «Voorlichtingskosten» (bedragen x f 1000) Realisatie Begroting Begroting Begroting 1996 1997 1998 1998 dj. 1997 dj. 1997 dj. 1998 Verplichtingen Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening Milieubeheer Huisvesting rijksdiensten Algemeen
3 084 648 15 718 72 1 272
2 100 550 12 637 250 1 580
2 400 550 12 800 250 1 510
2 200 700 14 000 400 1 745
Totaal
20 794
17 117
17 510
19 045
Uitgaven Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening Milieubeheer Huisvesting rijksdiensten Algemeen
3 290 1 022 17 693 54 1 450
2 400 550 16 847 250 1 636
2 400 550 17 350 250 1 526
2 200 700 14 000 400 1 745
Totaal
23 509
21 683
22 076
19 045
Toelichting De uitgaven op het onderhavige artikel laten vanaf 1998 een verlaging zien van f 3 mln. Dit vloeit voort uit de besluitvorming in het kader van de begrotingsvoorbereiding 1997, die in 1998 wordt geëffectueerd. De verlaging is, naast een kleine herschikking, met name aangebracht op het onderdeel Milieubeheer. Overleg over de invulling vindt nog plaats, maar wel is duidelijk dat een aantal activiteiten zal worden stopgezet of in omvang worden verminderd, onder meer op het terrein van de voorlichtingscampagne huishoudelijk afval. De uitgaven voor het onderdeel Volkshuisvesting vertonen een lichte daling. De activiteiten zelf zijn in intensiteit toegenomen, vooral in verband met het nieuwe systeem van huursubsidie en de door de Tweede Kamer uitgesproken wens om extra voorlichting in te zetten voor de groep «niet-gebruikers». Doordat een stramien is ontwikkeld dat een aantal jaren achtereen bruikbaar is, zijn de ontwikkelingskosten van de campagne lager en kan met minder middelen meer worden bereikt. De uitgaven voor Ruimtelijke Ordening stijgen door het toenemende belang van dit onderdeel in het beleidsterrein van het ministerie. Ook de activiteiten op het gebied van de Rijkshuisvesting zullen toenemen, vooral met het oog op de stelselwijziging. De post Algemeen stijgt enigszins, mede doordat hogere uitgaven voor de postbus 51-infolijn en de gemeenschappelijke voorlichtings-infrastructuur van de rijksoverheid hier zijn ondergebracht. 01.08 Hulp aan landen in nood
Het te voeren beleid In 1996 is de lening aan Turkije volledig afgelost. De ramingen voor dit artikel zijn vanaf 1997 op nul gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
76
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
25 – 25
25 – 25
Stand ontwerp-begroting 1998
0
0
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen 1996: 9 Uitgaven 1996: 9
01.13 VROM-raad
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar bijlage 19 «VROM-raad: adviesvoornemens 1998»
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; loonbijstelling tranche 1997 en incidentele loonontwikkeling 1998 b. Aanvullende post; prijsbijstelling tranche 1997 Specifieke mutaties: – niet beleidsrelevant
4 213 – 268
4 244 – 150
4 266 – 147
4 284 – 147
4 313 – 147
23
62
62
49
49
30
30
30
30
30
– 39
– 16
10
– 10
Stand ontwerp-begroting 1998
3 998
4 147
4 195
4 206
4 235
2002
4 235
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Verplichtingen t/m 1996
Real. 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen en uitgaven 01 01 Ambtelijk personeel 01 02 Overige personele uitgaven 01 06 Algemene materiële uitgaven
3 176 195 1 420
2 489 103 1 406
2 677 103 1 367
2 700 102 1 393
2 705 102 1 399
2 733 103 1 399
2 733 103 1 399
Totaal
4 791
3 998
4 147
4 195
4 206
4 235
4 235
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
77
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting VROM-raad 1997
1998
1999
2000
2001
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
26,7 – 6,9
26,7 – 6,9
26,7 – 6,9
26,7 – 6,9
26,7 – 6,9
Ontwerp-begroting 1998
19,8
19,8
19,8
19,8
19,8
19,8
122,2
126,4
128,4
129,2
130,0
130,8
Verwachte loonmiddelsom x f 1 000,-
2002
Algemene materiële uitgaven Persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996
Realisatie 1996
Ontwerpbegroting 1997
Herziene raming 1997
Ontwerpbegroting 1998
6 820
5 752
6 820
5 800
5 900
01.14 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak
Het te voeren beleid VROM verstrekt de stichting jaarlijks een subsidie ter dekking van de noodzakelijk te achten lasten van de exploitatie van de stichting. De stichting dient jaarlijks vóór 15 oktober bij VROM een begroting in voor het eerstvolgende jaar.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
8 683 8 712 280
8 712 29 280
8 741 85 281
8 826
8 826
281
281
Stand ontwerp-begroting 1998
17 675
9 021
9 107
9 107
9 107
9 107
2002
Verplichtingen 1996: 2 257
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
8 683 280
8 712 280
8 741 281
8 826 281
8 826 281
Stand ontwerp-begroting 1998
8 963
8 992
9 022
9 107
9 107
9 107
Uitgaven 1996: 2 257
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
78
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
203 77
203 77
204 77
204 77
204 77
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; loonbijstelling tranche 1997 G&G sector b. Aanvullende post; prijsbijstelling tranche 1997
01.15 Duurzaam Bouwen
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar het onderdeel «Duurzaam bouwen» van § 4.5 van het Algemeen deel van de Memorie van toelichting.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
1 595 1 100
2 000 – 485 2 980
6 050
6 050
8 050
Stand ontwerp-begroting 1998
2 695
4 495
6 050
6 050
8 050
8 050
2002
Verplichtingen 1996: 3 087 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 2 509
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
1 595 1 469
2 000 1 130 2 000
6 060
6 050
8 050
Stand ontwerp-begroting 1998
3 064
5 130
6 060
6 050
8 050
8 050
Uitgaven 1996: 1 555
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
79
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Generale mutaties a. Verhoging in het kader van de Nota Milieu en Economie, onderdeel «innovatief bouwen»
1998
1999
2000
2001
2000
5 000
5 000
7 000
980
1 050 1 060
1 050 1 050
1 050 1 050
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties b. Van 05 17 «Ketenbeheer en milieuzorg» i.v.m. overheveling DUBOprojecten van Milieubeheer naar de Centrale Sector Verplichtingen Uitgaven
Toelichting ad a. In het kader van de Nota Milieu en Economie is een verhoging ad. f 30 mln. (t/m 2003) opgenomen ten behoeve van innovatief bouwen. Deze verhoging is opgenomen op het artikel «Duurzaam Bouwen». Voor de niet in de tabel weergegeven jaren 2002 en 2003 is respectievelijk f 7 mln en f 4 mln gereserveerd. Uitgaven voor «Duurzaam Bouwen» zijn niet alleen op het onderhavige artikel, maar ook op andere artikelen opgenomen. In onderstaande tabel wordt een specificatie gegeven van de in de begroting voor het onderdeel XI-A (VROM excl. rijkshuisvesting) opgenomen uitgaven voor DuBo. (bedragen x f 1000) Artikel
1997
1998
1999
2000
2001
2002
01.15 Duurzaam Bouwen 03.03 Onderzoek 03.05 Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht 03.40 Tijdelijke stimuleringsregeling en subsidiëring voorbeeldplannen duurzaam bouwen
3 064
6 060 20 200
6 050
8 050
8 050
200
5 130 10 200
100
50
18 250
26 005
54 040
45 455
21 514
31 345
60 320
51 605
Totaal
8 100
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
8 050
80
03. VOLKSHUISVESTING 03.A Algemeen en actief deel 03.01 Personeel en materieel
Het te voeren beleid In het onlangs opgestelde Businessplan 1997–2001 is aangegeven hoe het DGVH de kernopgaven van het volkshuisvestingsbeleid in de komende jaren op een samenhangende wijze kan gaan realiseren. Uitgaande van de missie en de rol van het DGVH heeft daarbij een koersbepaling plaatsgevonden, die gevolgen zal hebben voor het te voeren personeelsbeleid in de komende jaren. Daarnaast zal het personeelsbeleid worden beïnvloed door voorgenomen reorganisaties bij de uitvoerende onderdelen. Op dit moment is overigens nog onduidelijk tot welke personele consequenties deze veranderingen zullen leiden. Het informatiserings- en automatiseringsbeleid is gericht op de verbetering van de efficiency en effectiviteit van de informatievoorziening ter ondersteuning van het vigerende volkshuisvestingsbeleid en de bijbehorende uitvoering. Teneinde hierbij moderne technologieën te kunnen toepassen zal binnen VROM Windows 95 als standaard pc-omgeving worden ingevoerd. Tevens is het automatiseringsbeleid – in lijn met de afbouw van de oude subsidieregelingen – gericht op de afbouw van bestaande systemen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
187 684 – 966 1 036
179 573 – 3 062 1 513
190 628 – 222 676
176 231 708 699
177 386 708 719
Stand ontwerp-begroting 1998
187 754
178 024
191 082
177 638
178 813
178 813
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
209 617 5 551 846
196 663 338 2 237
190 628 1 708 1 347
176 231 708 699
177 386 708 719
Stand ontwerp-begroting 1998
216 014
199 238
193 683
177 638
178 813
178 813
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
81
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
0 13 950 190 3 921 40 556
97 349 24 040 8 845 27 009 17 606
98 212 22 827 10 419 31 056 25 240
101 275 15 587 10 507 26 833 23 822
100 478 13 681 9 550 25 740 41 633
99 505 12 329 7 483 25 740 32 581
100 895 12 383 7 214 25 740 32 581
100 895 12 383 7 214 25 740 32 581
Totaal
58 617
174 848
187 754
178 024
191 082
177 638
178 813
178 813
97 348 15 798 8 655 26 490 32 683
98 212 27 412 10 609 33 642 46 139
101 275 21 793 10 507 26 833 38 830
100 478 16 282 9 550 25 740 41 633
99 505 12 329 7 483 25 740 32 581
100 895 12 383 7 214 25 740 32 581
100 895 12 383 7 214 25 740 32 581
180 974
216 014
199 238
193 683
177 638
178 813
178 813
1997
1998
1999
2000
2001
1 036
2 688
2 559
1 911
1 931
– 546
– 546 – 666
– 546 – 666
– 546 – 666
– 629 95
– 671
Uitgaven: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven Totaal
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: loonbijstelling tranche 1997 en incidentele loonontwikkeling 1998 Specifieke mutaties: b. Naar 01.02 i.v.m. huisvestingskosten verzamelkantoor Haarlem c. Naar 03.77 i.v.m. reservering t.b.v. Windows95
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutatie: d. Ramingstechnische aanpassing: Verplichtingen Uitgaven
– 190
Specifieke mutatie: ad c. Het betreft een overboeking van een in de automatiseringsbegroting opgenomen meerjarige reservering naar de op artikel 03.77 opgenomen reservering voor VROM-brede onderwerpen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
82
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting» 1997
1998
1999
2000
2001
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: a. Aanpassing raming
1 121,0 14,5
1 097,0 14,5
1 081,5 15,0
1 045,0 15,0
1 045,0 15,0
3,0
– 10,8
– 33,1
– 2,6
– 2,6
Ontwerp-begroting 1998
1 138,5
1 100,7
1 063,4
1 057,4
1 057,4
1 057,4
86,3
89,7
91,1
90,8
90,8
90,8
Verwachte loonmiddelsom (x f 1000)
2002
Toelichting: ad a. De raming voor de jaren 1998 en 1999 wordt omlaag bijgesteld met name in verband met een verminderde inzet van ambtelijk personeel in het kader van de bruteringsoperatie. Overzicht verwachte gemiddelde bezetting per directie
Algemene Leiding/Bureau DG Voorzitters Huurcommissies Financiën, Strategie & Control Bestuursdienst Marktdiensten Reken- en Administratiecentrum Onverdeeld Totaal
1997
1998
1999
2000
2001
11,0 11,8 18,5 104,3 788,7 204,2
11,0 11,8 18,5 103,0 778,3 183,6 – 5,5
11,0 11,8 18,5 103,0 778,3 156,3 – 15,5
11,0 11,8 18,5 103,0 778,3 150,3 – 15,5
11,0 11,8 18,5 103,0 778,3 150,3 – 15,5
1 138,5
1 100,7
1 063,4
1 057,4
1 057,4
2002
1 057,4
Toelichting: De taken en werkzaamheden van de verschillende directies binnen het DGVH kunnen als volgt worden toegelicht, dit betreft de situatie medio 1997. Binnen de directie «Financiën, Strategie en Control» ligt de nadruk van de werkzaamheden op de strategie-ontwikkeling. Strategie-ontwikkeling betreft met name de strategische advisering op het gebied van beleid en beheer. Binnen de directie «Bestuursdienst» vindt met name de instrumentering van (nieuw) beleid plaats. Dit betreft met name de vormgeving/uitwerking van de vastgestelde beleidskaders in de vorm van concrete beleidsinstrumenten en adviseringen richting bewindslieden en parlement. De uitvoerende werkzaamheden vinden plaats binnen de directies «Rekenen Administratiecentrum» en «Markdiensten» (voor wat betreft de uitvoering van de huursubsidie en de werkzaamheden van de secretariaten huurcommissies). Deze werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het, volgens afgesproken richtlijnen, uitvoeren van het vastgestelde beleid alsook de advisering over uitvoeringsgerichte aspecten van het nieuwe beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
83
In laatstgenoemde directie ligt – bij de inspecties volkshuisvesting – de nadruk tevens op toezichthoudende en monitoringswerkzaamheden. Deze werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het, veelal in overleg met de betrokken volkshuisvestingspartijen, volgen van de relevante ontwikkelingen en de toetsing van de bestaande beleidskaders in de praktijk. De resultaten van deze werkzaamheden vormen veelal de input voor te ontwikkelen/aan te passen strategische beleidskaders en of instrumenten op het gebied van de volkshuisvesting. Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Wachtgeldgarantieregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
5 449 567 2 185 454
6 625 548 2 446 990
6 247 447 2 513 1 300
5 720 273 2 257 1 300
5 337 225 1 621 300
5 219 165 1 530 300
5 219 165 1 530 300
Totaal
8 655
10 609
10 507
9 550
7 483
7 214
7 214
In onderstaand overzicht is voor de wachtgeldgarantieregeling 1987 het aantal uitkeringsgerechtigden per jaar en het verloop van deze aantallen per jaar weergegeven. Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
Begin van het jaar Geraamde instroom Geraamde uitstroom Eind van het jaar
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
93 58 18
133 2 10
125 2 9
118 4 10
112 3 11
104 2 3
103 2 3
133
125
118
112
104
103
102
De in 1996 gerealiseerde instroom is 11 personen hoger dan opgenomen in de Slotwet 1996. Oorzaak hiervan is een achterstand in de administratieve verwerking bij de dienst Uitvoering Sociale Zekerheid Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De hoge instroom in 1996 is het gevolg van de afronding van de reorganisatie en betreft de herplaatsers die, ondanks alle inspanningen, niet herplaatsbaar zijn gebleken. De in 1996 gerealiseerde uitstroom is lager dan opgenomen in de Slotwet 1996. Oorzaak hiervan is de vervanging van de VUT door de FPU. Als gevolg van de afgegeven garantie in het kader van de wachtgeld-VUTgarantie-regeling, komen de betrokken personen nu niet in het FPU, maar blijven zij in de wachtgeldregeling. Voor een viertal personen geldt dat zij in 1996 de VUT-gerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
84
Algemene materiële uitgaven De persoonsgebonden materiële uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996
Realisatie 1996
Ontwerpbegroting 1997
Herziene raming 1997
Ontwerpbegroting 1998
10 070
6 205
10 120
7 642
7 359
03.03 Onderzoek
Het te voeren beleid Bij het onderzoek voor de komende jaren is een drietal soorten onderzoek te onderscheiden: strategisch onderzoek, beleidsonderzoek en basisonderzoek. Het strategisch onderzoek is vooral gericht op lange termijn ontwikkelingen op het terrein van de volkshuisvesting. De resultaten van het project Woonverkenningen verschaffen mede een kader voor de programmering van toekomstgericht volkshuisvestingsonderzoek in de komende jaren en moeten een bijdrage leveren aan een grotere omgevingsgerichtheid van het DGVH. Het beleidsonderzoek staat ten dienste van voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. Het is in sterke mate gekoppeld aan beleidsprojecten die in de jaarprogramma’s van de directies binnen het DGVH zijn opgenomen. De prioriteiten van beleid zoals de woningbouwopgave, stedelijke vernieuwing, de betaalbaarheid van het wonen, duurzaam bouwen en de taak en positie van de sociale sector, nemen daarbij een belangrijke plaats in. Deze beleidsprioriteiten worden in hoofdstuk 4 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting nader toegelicht. De verplichtingen en uitgaven ten behoeve van het strategisch en beleidsonderzoek worden begroot en verantwoord op artikelonderdeel 03.03.01 «Onderzoek op het gebied van wonen». Het basisonderzoek is gericht op de structurele informatievoorziening van het DGVH. Bij deze informatievoorziening ligt komende tijd de nadruk op de aanbodkant van de woningmarkt. Er zal een heroriëntatie plaats vinden bij de informatievoorziening over de nieuwbouw. Daarbij wordt onder meer gedacht aan de ontwikkeling van een monitoringsysteem. In het kader van het onderzoek naar ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad zal de Kwalitatieve woningregistratie (KWR) worden geëvalueerd. De informatievoorziening over de vraagkant van de woningmarkt staat komende jaren in het teken van het vernieuwde Woningbehoefte onderzoek (WBO). Het veldwerk van het WBO 1997/1998 wordt in 1998 afgerond. De eerste resultaten worden in 1999 verwacht. Vanaf 1998 zal het WBO volgens een nieuwe infrastructuur worden voortgezet waarmee permanent gestandaardiseerde en landelijke gegevens beschikbaar komen. De nieuwe structuur geeft tevens meer gebruiksmogelijkheden voor de partners in de volkshuisvesting. De verplichtingen en uitgaven ten behoeve van het basisonderzoek komen ten laste van artikelonderdeel 03.03.02 «Onderzoek naar woningbehoefte en kwaliteit van de woningvoorraad».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
85
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
20 865 3 870
15 785 2 615 350
14 835 1 735 350
12 035 885 300
20 285 – 315 400
Stand ontwerp-begroting 1998
24 735
13 520
16 920
13 220
20 370
13 420
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
19 315 2 356 517
15 955 – 4 195 350
16 135 735 350
13 335 885 300
17 535 – 315 400
Stand ontwerp-begroting 1998
22 188
12 110
17 220
14 520
17 620
14 840
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 03.01 Onderzoek op het gebied van wonen 03.02 Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad
7 742
10 656
10 465
8 850
8 850
8 800
8 900
8 900
2 030
2 305
14 270
4 670
8 070
4 420
11 470
4 520
Totaal
9 772
12 961
24 735
13 520
16 920
13 220
20 370
13 420
11 995
10 567
7 290
7 850
8 800
8 900
8 900
3 998
11 621
4 820
9 370
5 720
8 720
5 940
15 993
22 188
12 110
17 220
14 520
17 620
14 840
1997
1998
1999
2000
2001
350
350
300
400
Uitgaven: 03.01 Onderzoek op het gebied van wonen 03.02 Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad Totaal
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: prijsbijstelling tranche 1997
Alleen uitgaven Specifieke mutatie: b. Van 05.14 i.v.m overdracht onderzoeksprojecten van de opgeheven afdeling bouw van DGM.
517
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
86
03.05 Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht
Het te voeren beleid Het beleid ten aanzien van de bijdragen aan instellingen, binnen de volkshuisvesting actief op het gebied van kwaliteitszorg, opleidingen en kennisoverdracht, blijft erop gericht om de structurele (vrij besteedbare) bijdragen zoveel mogelijk te beperken en beschikbare middelen zoveel mogelijk om te zetten in bijdragen voor afzonderlijke projecten. Uitgangspunt daarbij is de bevordering van de prioriteiten van het volkshuisvestingsbeleid, zoals verwoord in hoofdstuk 4 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting. Organisaties die bijdragen ontvangen zijn de Stichting Bouwkwaliteit (SBK), het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), het Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) en het Bouwcentrum. Het belangrijkste argument voor handhaving van de jaarlijkse bijdrage aan deze organisaties is, dat de taak die zij op het terrein van de volkshuisvesting verrichten noodzakelijk is en dat de kosten hoger zijn indien de taken door VROM zelf worden uitgevoerd. De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) geeft uitvoering aan het experimentenbeleid. De SEV adviseert over en stimuleert tot het beproeven van nieuwe gedachten en is een platform voor innoverende kennisuitwisseling. Om het experimentenbeleid optimaal gestalte te geven is met de SEV over de te verstrekken bijdragen een meerjarenafspraak tot 2001 gemaakt. De uitgaven op het terrein van de internationale volkshuisvestingsaangelegenheden hebben met name betrekking op kennis en ervaringsuitwisseling in het kader van Habitat en de Europese Unie. De in juni 1996 gehouden VN Wereld Conferentie heeft een Mondiaal Actieplan (de Habitat Agenda) opgeleverd. Ook Nederland heeft zich aan dit Actieplan gecommitteerd en zal vervolgacties in gang zetten. Voor de instelling van een Habitat Platform is inmiddels een startdocument «Habitat na Instanbul» opgesteld. De definitieve instelling zal in de loop van 1997 zijn beslag krijgen. Over de voortgang en implementatie van het actieplan in het Nederlandse beleid zal de Tweede Kamer periodiek worden gerapporteerd. Overigens wordt verwezen naar hoofdstuk 5 «Internationaal» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
21 725 1 166 972
4 810
4 810
4 810
21 350
200
200
100
100
Stand ontwerp-begroting 1998
23 863
5 010
5 010
4 910
21 450
2002
4 910
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
87
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
11 068 232 1 018
9 635
8 970
8 970
8 945
200
200
100
100
Stand ontwerp-begroting 1998
12 318
9 835
9 170
9 070
9 045
2002
9 020
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996 Verplichtingen: 05.01 Volkshuisvestingsinstellingen 05.02 Experimenten en kennisoverdracht 05.03 Internationale volkshuisvestingsinstellingen Totaal
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 863 8 101
1 255 2 412
1 313 20 950
1 323 2 350
1 323 2 350
1 323 2 350
1 323 18 890
1 323 2 350
999
960
1 600
1 337
1 337
1 237
1 237
1 237
10 963
4 627
23 863
5 010
5 010
4 910
21 450
4 910
1 403 8 118
1 543 9 808
1 323 7 255
1 323 6 510
1 323 6 510
1 323 6 485
1 323 6 460
1 141
967
1 257
1 337
1 237
1 237
1 237
10 662
12 318
9 835
9 170
9 070
9 045
9 020
1997
1998
1999
2000
2001
972
200
200
100
100
Uitgaven: 05.01 Volkshuisvestingsinstellingen 05.02 Experimenten en kennisoverdracht 05.03 Internationale volkshuisvestingsinstellingen Totaal
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: prijsbijstelling tranche 1997
Alleen uitgaven Specifieke mutatie: b. Van 05.17 i.v.m. overdracht projecten experimenten van de opgeheven afdeling bouw van DGM
46
03.06 Woonconsumenten
Het te voeren beleid Teneinde de positie van woonconsumenten te verbeteren ontvangen enkele landelijke woonconsumentenorganisaties subsidie ten behoeve van scholingsactiviteiten en een bijdrage in de exploitatielasten. In paragraaf 4.3 «Betaalbaar Wonen» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt nader ingegaan op de versterking van de positie van huurders.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
88
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
138 30 100
3 211
3 211
3 211
3 211
100
100
100
100
Stand ontwerp-begroting 1998
268
3 311
3 311
3 311
3 311
3 311
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
3 399 – 1 960
3 258 133 100
3 211
3 211
3 211
100
100
100
Stand ontwerp-begroting 1998
1 439
3 491
3 311
3 311
3 311
3 311
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 06.02 Scholing van woonconsumenten 06.03 Subsidies aan woonconsumentenorganisaties
1 149
93
93
621
621
621
621
621
3 512
435
175
2 690
2 690
2 690
2 690
2 690
Totaal
4 661
528
268
3 311
3 311
3 311
3 311
3 311
Uitgaven: 06.02 Scholing van woonconsumenten 06.03 Subsidies aan woonconsumentenorganisaties
621
621
621
621
621
621
621
5 957
818
2 870
2 690
2 690
2 690
2 690
Totaal
6 578
1 439
3 491
3 311
3 311
3 311
3 311
1997
1998
1999
2000
2001
100
100 100
100 100
100 100
100 100
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: prijsbijstelling tranche 1997: Verplichtingen Uitgaven
Ramingskengetallen De navolgende woonconsumentenorganisaties ontvangen subsidie ten behoeve van scholingsactiviteiten: – De Vereniging Eigen Huis – De Nederlandse Woonbond – De Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies voor de woningbouw (VAC’s)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
89
De Nederlandse Woonbond, de Stichting Landelijk Contact van de VAC’s voor de woningbouw en het Centraal Coördinatiepunt ter bevordering van de Toegankelijkheid voor Gehandicapten (CCPT) ontvangen (tevens) een bijdrage in de exploitatielasten. In het kader van de beoogde financiële verzelfstandiging zal de bijdrage in de exploitatielasten aan de Nederlandse Woonbond geleidelijk aan worden verminderd. Aan de CCPT zal met ingang van 1 januari 1998 geen nieuwe subsidie meer worden toegekend. De bijdrage over 1997 zal in 1998 worden betaald. 03.12 Garanties
Het te voeren beleid In het verleden is het Rijk garantieverplichtingen aangegaan voor de bouw van woningen en woongebouwen. Voor nieuw te bouwen woningen worden geen garanties meer verstrekt. Deze taak is door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) overgenomen, waarbij het Rijk als tertiaire achtervang fungeert. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) heeft met ingang van 1 januari 1995 de garantieverstrekking op koopwoningen op zich genomen. De kosten van het fonds worden ondermeer gedekt uit door de kopers te betalen risico-vergoedingen. Verder heeft het WEW de tot 1 januari 1995 door het Rijk (voor 50 %) verstrekte garanties overgenomen. Indien de hiervoor in 1995 verstrekte eenmalige bijdrage te laag blijkt te zijn, dan is het Rijk in de periode tot en met 2006 verplicht tot een bijdrage in een tekort van maximaal f 102 mln.
Uitgaven Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
3 000 – 3 000
5 000 – 3 000
10 000 – 3 000
10 000 – 3 000
10 000 – 3 000
10 000
2 000
7 000
7 000
7 000
10 000
Verplichtingen 1996: 194, uitgaven 1996: 344
Overzichten risico-ontwikkeling uitstaande garantieverplichtingen In onderstaande overzichten is rekening gehouden met een forse afbouw van de voor het Rijk uitstaande risico’s in de jaren 1997 en 1998 als gevolg van de uitvoering van de vrijwaringsconstructie door het WSW met betrekking tot reeds afgegeven contra-garanties. Een klein deel van deze gegarandeerde leningen zal niet in de borgingsconstructie meegaan. De vrijwaringsconstructie is niet van toepassing op afgegeven contragaranties op leningen van niet-winstbeogende instellingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
90
– onderdeel: Huurwoningen geëxploiteerd door woningcorporaties c.q. non profit-instellingen (100% deelname in het verlies) (x f 1 mld) 1996 Uitstaand risico per 1 januari Overname garantie-risico’s door het WSW en overige correcties Uitstaand risico per 31 december
45,1
1997
1998
1999
2000
2001
2002
45,1
34,0
19,0
9,0
9,0
9,0
– 11,1
– 15,0
– 10,0
34,0
19,0
9,0
9,0
9,0
9,0
De garantieverplichtingen worden vastgesteld aan de hand van de subsidiegegevens van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975. Hierbij is aangenomen dat het per ultimo van een jaar geïnvesteerd vermogen van complexen gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen, ontleend aan dat subsidiebestand, een reële benadering vormt van het schuldrestant op die datum. Tot deze garantieverplichtingen behoren de Rijksgaranties die destijds door VROM zijn verleend aan een aantal stichtingen in de voormalige IJsselmeerpolders (Lelystad/Almere). – onderdeel: Verbetering van woningwetwoningen (incl. warmte-isolatie) (100% deelname in het verlies) (x f 1 mld) 1996 Uitstaand risico per 1 januari Overname garantie-risico’s door het WSW en overige correcties Uitstaand risico per 31 december
1,3
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1,3
1,1
0,9
0,7
0,5
0,3
– 0,2
– 0,2
– 0,2
– 0,2
– 0,2
– 0,2
1,1
0,9
0,7
0,5
0,3
0,1
De bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de afgegeven garantiebeschikkingen in voorgaande jaren. Aan deze gegevens ontbreken de actuele schuldrestanten, er is derhalve uitgegaan van de oorspronkelijke hoofdsommen van de gegarandeerde leningen. – onderdeel: Eigen woningen en eigen woonwagens (50% deelname in het verlies) (x f 1 mln) 1996 Uitstaand risico per 1 januari
1997
1998
1999
2000
2001
2002
102
102
102
102
102
102
102
102
102
102
102
102
Saldo correcties i.v.m. aflossing en nieuw verleende garantie Uitstaand risico per 31 december
102
De obligo-verplichting voor het Rijk aan het WEW van f 102 mln. is in bovenstaand overzicht als restant-risico opgenomen voor 1997 en latere jaren. Voor nieuw te bouwen huurwoningen worden de garantieverplichtingen door de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) aange-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
91
gaan. Het Rijk fungeert als tertiaire achtervang, door voor 50% te participeren in de door gemeenten afgegeven liquiditeitsgarantie. Voor deze achtervangfunctie wordt de risico-ontwikkeling niet bijgehouden. – onderdeel: Studentenhuisvesting wooneenheden tot stand gekomen onder het subsidieregime van O&W en L&V (x f 1 mln) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Uitstaand risico per 1 januari
270
240
210
180
150
120
Overname garantie-risico’s door het WSW en overige correcties
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
240
210
180
150
120
90
Uitstaand risico per 31 december
270
Er is bij VROM een administratie ten aanzien van de verleende garanties ten behoeve van studentenhuisvesting in wooneenheden die tot stand zijn gekomen onder het subsidieregime van het toenmalige Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en het toenmalige Ministerie van Landbouw en Visserij. Aan de hand van deze administratie wordt een vooruitberekening gemaakt van het uitstaande risico in de komende jaren. 03.15 Bijzondere aandachtsgroepen
Het te voeren beleid In paragraaf 4.4 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting is aangegeven dat het beleid er op gericht is om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Een bijdrage in de uitvoering van dat beleid wordt geleverd op grond van het onderhavige artikel. Met name het vergroten van de toegankelijkheid en het aanbrengen van liften leidt tot de realisering van deze beleidsdoelstelling. Het kabinet heeft eenmalig extra geld (te weten f 27 mln.) vanaf 1997 beschikbaar gesteld voor concrete liftplaatsingsplannen. Het gaat hierbij om plannen die door de uitputting van het voor de «Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen» beschikbare budget niet tot uitvoering zouden komen. In dit kader zijn de in deze regeling – voor het indienen van eindrapportages – te hanteren einddata hierop afgestemd. Ter stimulering van een bredere praktijktoepassing van het «opplussen» van de woningvoorraad stelt het kabinet bovendien eenmalig f 16,5 mln. beschikbaar. De hieruit voortvloeiende verplichtingen en uitgaven worden op het onderhavige begrotingsartikel begroot en verantwoord. De beoogde datum van inwerkingtreding van de betreffende regeling is 1 januari 1998.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997 Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
11 000
Stand ontwerp-begroting 1998
11 000
1998
1999
2000
23 500
5 500
5 500
23 500
5 500
5 500
2001
2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
92
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
146 840 13 819
122 500 – 700 11 500
113 028 – 800 11 500
102 500 1 900 11 500
96 300 – 4 800
Stand ontwerp-begroting 1998
160 659
133 300
123 728
115 900
91 500
2002
90 200
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996 Verplichtingen: 15.01 Huisvesting gehandicapten 15.02 Woonwagenbewoners 15.06 Knelpunten ouderenbeleid 15.07 Stimuleringsregeling wisselwoningen voor asielzoekers en statushouders Totaal
1997
1998
1999
2000
9 000
23 500
5 500
5 500
2001
2002
802 877 250 000 14 460
13 800
1 067 337
13 800
11 000
23 500
5 500
5 500
132 395 38 775 2 826
99 700 37 500 23 459
87 200 34 600 11 500
79 928 32 300 11 500
77 700 26 700 11 500
71 000 20 500
69 700 20 500
160 659
133 300
123 728
115 900
91 500
90 200
1997
1998
1999
2000
2001
23 500 11 500
5 500 11 500
5 500 11 500
Uitgaven: 15.01 Huisvesting gehandicapten 15.02 Woonwagenbewoners 15.06 Knelpunten ouderenbeleid 15.07 Stimuleringsregeling wisselwoningen voor asielzoekers en statushouders
2 000
269
Totaal
174 265
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutatie: a. Toevoeging budgetten liftenregeling en opplussen: Verplichtingen Uitgaven
Specifieke mutatie ad a. De mutatie betreft het toevoegen van in totaal f 18 mln. vanaf 1998 teneinde concrete liftplaatsingsplannen te kunnen honoreren en van in totaal f 16,5 mln. ter stimulering van een bredere praktijktoepassing van het «opplussen». In paragraaf 4.4 «Beschikbaarheid» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt uiteengezet wat onder dit begrip wordt verstaan. De toevoeging van f 9 mln. voor liftplaatsingsplannen in 1997 is reeds in de 1e suppletore begroting 1997 verwerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
93
Ramingskengetallen Met de «Overgangsregeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten (RGSHG)» (MG 93–30 d.d. 28 september 1993) werd de mogelijkheid geboden om aanvragen voor voorzieningen die bij de gemeenten waren ingediend na 1 januari 1989 doch voor 1 april 1994 af te handelen op voet van de RGSHG 1989 respectievelijk RGSHG 1992. Bij het opstellen van de raming voor de begroting 1997 werd aangenomen dat voor artikelonderdeel 03.15.01 geen beschikkingen meer moesten worden afgegeven. Aan de hand van een nadere inventarisatie van nog te verwachten aanvragen is het noodzakelijk gebleken om in 1997 ten behoeve van nog aan te gane verplichtingen f 2 mln. op te voeren. Ten aanzien van de realisatie 1996 wordt opgemerkt dat de onderstaande kengetallen de in 1996 geregistreerde verplichtingen met betrekking tot voorzieningen gehandicapten betreffen. In het totaal van de gerealiseerde verplichtingen zijn ook ondermeer verhogingen van in het verleden aangegane verplichtingen begrepen. Voorzieningen gehandicapten Herziene Real. 1996 Ontwerpraming begroting 1996 1997 Aanpassingen t/m f 15 000 Aantallen Gemiddelde bijdragen Aanpassingen boven f 15 000 Aantallen Gemiddelde bijdragen
262 7 768
174 4 570
295 40 897
45 47 397
Herziene Ontwerpraming begroting 1997 1997
Aantallen en gemiddelde bijdragen van de openstaande stand van de verplichtingen t/m 1996 voorzieningen gehandicapten
Aantallen Gemiddelde bijdrage
Jaarlijkse bijdrage
ADL-clusters
Afkoop ex art. 21/22
21 500 f 35 000
43 f 858 700
1 300 f 15 600
De hierna opgenomen tabel geeft de geraamde ontwikkelingen weer van het aantal woonwagens en standplaatsen waarvoor nog subsidie zal worden verstrekt. Aantallen en gemiddelde bedragen van woonwagens en standplaatsen 1997 aantal bedrag woonwagens standplaatsen
2 249 7 099
2 425 4 500
1998 aantal bedrag 1 994 7 046
2 067 4 315
1999 aantal bedrag 1 769 7 017
1 702 4 168
2000 aantal bedrag 1 467 6 999
1 186 3 561
2001 aantal bedrag 1 433 6 460
1 289 2 832
Doelmatigheidskengetallen De personele inzet die aan de afwikkeling van de gehandicaptenregelingen wordt besteed heeft onder meer betrekking op administratieve werkzaamheden en het registratieproces. Uitgegaan is van de werkzaam-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
94
heden die in de betreffende kalenderjaren worden uitgevoerd. Doelmatigheidskengetallen gehandicaptenregelingen
Personele kosten Automatiseringskosten Aantal beschikkingen Uitvoeringskosten per bijdrage
1998
1999
f 0,224 mln. f 0,200 mln. 600 f 707
f 0,224 mln. f 0,200 mln. 540 f 785
03.16 Subjectsubsidies
Het te voeren beleid De individuele huursubsidie heeft – mede door het verminderen van de objectsubsidiëring – als vangnet voor de lagere inkomens een steeds grotere betekenis gekregen. Met de invoering van de Huursubsidie-wet per 1 juli 1997 is nog eens onderstreept dat het hier om een kerninstrument van de volkshuisvesting gaat. In paragraaf 4.3 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt ingegaan op de rol die de huursubsidie speelt in het bredere kader van de woonlasten. De mutaties met betrekking tot de behandeling in de Tweede Kamer van de Huursubsidie-wet zijn verwerkt in de eerste suppletore begroting 1997. Naast de verbeteringen van de Huursubsidie per 1 juli 1997, is met het oog op de ontwikkeling van de woonlasten van de laagste inkomensgroepen de mogelijkheid gecreëerd huursubsidie-ontvangers compensatie te bieden door middel van de koppeling van de jaarlijkse normhuuraanpassing aan de inkomensontwikkeling van de netto bijstand. Voor het tijdvak 1998/1999 is deze bepaling geëffectueerd, voor daaropvolgende tijdvakken is in de huursubsidiewet de mogelijkheid geschapen hier invulling aan te geven. In de huursubsidie-regeling van vóór 1 juli 1997 bestond de mogelijkheid tot het opgeven van een geschat inkomen, indien het actuele of te verwachten inkomen 15% of meer afwijkt van het voor de berekening van de huursubsidie relevante inkomen over het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidietijdvak. In het kader van de armoede-bestrijding, beperking van de armoede-val en de vereenvoudiging is in de nieuwe Huursubsidiewet de mogelijkheid tot het opgeven van een schattingsinkomen afgeschaft. Het afschaffen van de schattingsregeling heeft evenwel als consequentie dat huishoudens die in het actuele jaar een aanzienlijk lager inkomen hebben, niet – zoals in de oude huursubsidie-regeling – in aanmerking kunnen komen voor een hogere huursubsidie-bijdrage. Besloten is voor deze huishoudens een vangnet te creëren via een aparte ministeriële regeling: de Regeling bijdrage huurlasten (Staatscourant 1997, 96). In de ramingsvoorstellen van het onderhavige artikel zijn ook de budgettaire gevolgen van het in werking treden van de Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit [Stcrt 1997, 130] verwerkt. De regeling beoogt huishoudens te stimuleren een huurwoning te kopen en op deze wijze het eigen woningbezit te bevorderen. De met deze regeling samenhangende uitgaven worden gedekt uit het verminderde beroep op de huursubsidie als gevolg van de overstap van huurders naar een eigen woning. De regeling is met terugwerkende kracht op 23 mei 1997 in werking getreden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
95
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 Nota van Wijziging Kmst. II, 1996–1997, 25 000 (XI), nr 11 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
2 672 100
2 755 400
2 821 450
2 912 908
3 026 700
17 500 92 500 6 950
35 000 143 600 41 450
35 000 63 400 74 650
35 000 70 200 80 550
35 000 46 400 84 750
Stand ontwerp-begroting 1998
2 789 050
2 975 450
2 994 500
3 098 658
3 192 850
3 293 550
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 Nota van Wijziging Kmst. II, 1996–1997, 25 000 (XI), nr. 11 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
2 550 676
2 687 000
2 821 450
2 912 908
3 026 700
17 500 92 500 6 874
35 000 143 600 41 450
35 000 63 400 74 650
35 000 70 200 80 550
35 000 46 400 84 750
Stand ontwerp-begroting 1998
2 667 550
2 907 050
2 994 500
3 098 658
3 192 850
3 293 550
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996 Verplichtingen: 16.01 Huursubsidie 16.02 Huurgewenningsbijdragen 16.03 Vergoeding verhuurders 16.04 Bijdrage huurlasten 16.05 Gewenningssubsidie eigen woningbezit Totaal Uitgaven: 16.01 Huursubsidie 16.02 Huurgewenningsbijdragen 16.03 Vergoeding verhuurders 16.04 Bijdrage huurlasten 16.05 Gewenningssubsidie eigen woningbezit Totaal
100 908
100 908
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2 722 150 50 48 450 8 400
2 880 800 50 49 800 16 800
2 885 550 50 50 100 16 800
2 979 708 50 50 100 16 800
3 067 900 50 50 100 16 800
3 166 600 50 50 100 16 800
10 000
28 000
42000
52000
58 000
60 000
2 403 607
2 789 050
2 975 450
2 994 500
3 098 658
3 192 850
3 293 550
2 341 854 16 54 009
2 600 650 50 48 450 8 400
2 812 400 50 49 800 16 800
2 885 550 50 50 100 16 800
2 979 708 50 50 100 16 800
3 067 900 50 50 100 16 800
3 166 600 50 50 100 16 800
10 000
28 000
42000
52000
58 000
60 000
2 667 550
2 907 050
2 994 500
3 098 658
3 192 850
3 293 550
2 349 582 16 54 009
2 395 879
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
96
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
6 900
8 400 7 000
13 600 9 000
17 500 11 000
20 700 12000
2 000 24 000
2 000 50 000
2 000 50 000
2 000 50 000
50 50
50 50
50 50
50 50
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Generale mutaties: a. Correctie normhuurcompenstatie 1997/1998 b. Koppeling normhuuraanpassing aan de netto bijstand ontwikkeling 1998 Overboekingen van/naar andere begrotingen: c. Van Financiën: lagere uitvoeringskosten vermogenstoets d. Van Aanvullende post: normhuurcompensatie 1998/1999
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties: niet beleidsrelevant: verplichtingen niet beleidsrelevant: uitgaven
50 – 26
Generale mutaties ad a. De reeks betreft de actualisatie van de effecten van de normhuurcompensatie van het tijdvak 1997/1998. ad b. De koppeling van de normhuuraanpassing in 1998 aan een verwachte stijging van een netto bijstandsuitkering van 1,8% leidt tot hogere huursubsidie-uitgaven van f 31 mln. in 1998, oplopend tot f 62 mln. in 2001. Hiervoor wordt voor een bedrag van f 24 mln. in 1998 en f 50 mln. met ingang van 1999 compensatie geboden vanuit de op de Aanvullende post gereserveerde budgetten voor normhuurcompensatie voor het tijdvak 1998/1999 (zie mutatie d.) Overboekingen van/naar andere begrotingen ad c. Deze mutatie vloeit voort uit de verminderde uitvoeringskosten voor de belastingdienst, vergeleken met de veronderstellingen die zijn gehanteerd ten tijde van het opstellen van de begroting 1997. Deze lagere kosten zijn het gevolg van het verhogen van de vermogensgrenzen van de vermogenstoets huursubsidie ten tijde van de behandeling van de huursubsidiewet in de Tweede Kamer op 29 januari 1997. ad d. Zie toelichting bij ad c.
Onderbouwing van de raming Toelichting op de raming en de ramingstechniek De ramingstechniek voor individuele huursubsidie bestaat uit het voorspellen en berekenen van de omvang van de subsidiebepalende factoren en deze te confronteren met het huursubsidie-beleid. De belangrijkste subsidiebepalende factoren zijn samenstelling van huishoudens, leeftijd, inkomen, vermogen, huur en de omvang van de groep huursubsidie-gerechtigden. Op basis van realisatie-gegevens en prognoses, afkomstig ondermeer van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van het CBS wordt het effect op het huursubsidie-beslag geraamd van: – volkshuisvestingsfactoren (bouwproduktie, huurontwikkeling);
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
97
– –
sociaal-economische factoren (inkomensontwikkeling, werkeloosheidsontwikkeling en werkgelegenheidsontwikkeling); demografische factoren (huishoudsvorming, individualisering, vergrijzing).
De verwachte gemiddelde huurstijging van huursubsidie-ontvangers bedraagt voor 1998 en volgende jaren 3,5 % per jaar. De in de Huursubsidiewet aangekondigde prestatieafspraken, te maken met gemeenten en verhuurders, vormen een instrument om dit percentage te realiseren en om de omvang van de huursubsidie-uitgaven te beheersen. Verhuurders die via het stelsel van huurmatiging actief betrokken zijn bij de uitbetaling van de individuele huursubsidie, alsmede gemeenten die aan huurders maandelijks voorschotten verstrekken ter hoogte van de vermoedelijke subsidiebijdrage, ontvangen hiervoor een vergoeding per toegekende aanvraag (artikelonderdeel 16.03). De omvang van het budget aan kostenvergoedingen is gerelateerd aan het aantal huursubsidie-ontvangers en het aandeel daarin dat via huurmatiging haar subsidie-bijdrage verkrijgt. Aan het onderhavige artikel zijn twee artikelonderdelen toegevoegd. De verplichtingen en uitgaven, verbonden aan de Regeling bijdrage huurlasten worden begroot en verantwoord op het nieuwe artikelonderdeel 03.16.04. In verband met de introductie van de Gewenningssubsidieregeling eigenwoningbezit is een nieuw artikelonderdeel 03.16.05 gecreëerd. Vooralsnog is bij deze twee artikelonderdelen verondersteld dat de uitgaven en verplichtingen aan elkaar gelijk zijn. Kengetallen
Herziene Realisatie Begroting raming 95–96 96–97 95–96
Herziene Ontwerpraming begroting 96–97 97–98
Meerjarenperiode 98–99
99–00
00–01
01–02
Huursubsidie Aantallen Gemiddelde subsidie
917 000 2 260
922 000 2 271
933 000 2 329
933 000 2 571
867 000 3 052
879 000 3 215
889 000 3 312
891 000 3 409
892000 3 516
Vergoeding verhuurders Aantallen Gemiddelde subsidie
850 000 71
870 000 70
865 000 71
865 000 62
805 000 62
820 000 62
825 000 62
830 000 62
830 000 62
Bijdrage huurlasten Aantallen Gemiddelde subsidie
13 000 1 295
13 000 1 295
13 000 1 295
13 000 1 295
13 000 1 295
Gewen.sub. eigen woningbezit Aantallen Gemiddelde subsidie
10 000 2 000
10 000 2 000
10 000 2 000
10 000 2 000
10 000 2 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
98
realisatie 1995–1996
1996–1997
raming 1997–1998
1998–1999
alleenstaanden aantallen gemiddelde subsidie
478 000 2 200
490 000 2 640
455 000 2 800
465 000 2 960
meerpersoons aantallen gemiddelde subsidie
444 000 2 585
440 000 3 100
410 000 3 340
415 000 3 520
> 65 aantallen gemiddelde subsidie
359 000 2 395
370 000 2 835
340 000 2 955
345 000 3 120
< 65 aantallen gemiddelde subsidie
563 000 2 380
560 000 2 935
525 000 3 175
535 000 3 360
Toelichting De aantallen en gemiddelde subsidie-bijdragen hebben betrekking op tijdvakken lopend van 1 juli tot 30 juni. De verhoging van de gemiddelde bijdrage huursubsidie en de verlaging van het aantal huursubsidie ontvangers in het tijdvak 1997/1998 wordt veroorzaakt door de in de Huursubsidiewet opgenomen wijzigingen. Enerzijds veroorzaakt de aanscherping van de vermogenstoets een vermindering van het beroep op de regeling, anderzijds is de daarmee samenhangende ruimte gedeeltelijk ingezet voor intensiveringen binnen de regeling. Daarnaast speelt ook een andere wijze van presenteren van deze getallen een rol. Zo worden in het overzicht vanaf de herziene raming voor het tijdvak 1997/1998 verschillende effecten die voorheen niet in deze getallen werden opgenomen nu wel hierin verwerkt. Dit betreft bijvoorbeeld de effecten van de kindertoeslag, koopkrachtreparatie en de indexering van de kwaliteitskortingsgrenzen. Aan de in het regeerakkoord opgenomen efficiency-korting is invulling gegeven door bij de matigende verhuurders bij het bepalen van de vergoeding per toegekende aanvraag rekening te houden met schaalvoordelen die grotere verhuurders hebben. De gemiddelde kostenvergoeding die aan verhuurders wordt verstrekt is hierdoor lager geworden. De Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit is met terugwerkende kracht op 23 mei 1997 in werking getreden. Verondersteld is dat 10 000 beschikkingen op jaarbasis worden geslagen. Ongeveer 5000 van deze huishoudens zullen de overstap maken vanuit de huursubsidieregeling. De hoogte van de netto bijdrage in het eerste jaar ligt gemiddeld tussen de f 1000 en f 1500 en wordt geleidelijk in 5 jaar afgebouwd tot 0. De uit te keren subsidies zijn hoger omdat rekening wordt gehouden met het feit dat over de bijdrage inkomensbelasting zal worden geheven. De netto bijdrage in het eerste jaar zelf is afhankelijk van de hoogte van het inkomen, de rentestand en de hoogte van de hypothecaire lening. Zowel in het eerste jaar als na het tweede jaar zal door middel van een inkomenstoets en vermogenstoets worden bezien of het huishouden (nog) voor een bijdrage in aanmerking komt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
99
Doelmatigheidskengetallen
realisatie 1996
1997
1998
49 700 54 000
72 300 48 450
75 200 49 800
Totaal kosten
103 700
120 750
125 000
Aantal beschikte aanvragen Aantallen
980 000
980 000
960 000
f 106
f 123
f 130
Kosten (x f 1 000) Apparaatskosten VROM Kosten vergoeding verhuurders
Kosten per aanvraag
Toelichting De kosten zijn uitgesplitst naar door VROM gemaakte kosten en de kostenvergoeding matigende verhuurders. De door de belastingdienst te maken kosten als gevolg van de uitvoering van de vermogenstoets zijn niet in dit overzicht verwerkt. De kosten verbonden aan de uitvoering van de Regeling bijdrage huurlasten en de Gewenningsbijdrageregeling eigen woningbezit zijn in de totale apparaatskosten VROM en bijbehorende aantallen verwerkt. De gemiddelde uitvoeringskosten voor de Regeling bijdrage huurlasten bedragen circa f 230 per geslagen beschikking. De in dit overzicht gepresenteerde aantallen beschikte aanvragen hebben betrekking op de verwerking in een jaar. Zij wijken om deze reden enigszins af van de eerder gepresenteerde aantallen die op tijdvakbasis zijn weergegeven. Daarnaast zijn in dit overzicht ook de beschikkingen verwerkt die om een of andere reden niet tot een bijdrage hebben geleid. De stijging van de kosten in de jaren 1997 en 1998 ten opzichte van 1996 wordt met name veroorzaakt door de aanscherping van de vermogenstoets, de koopkrachtreparatie waarvoor de huursubsidie als «voertuig» wordt gebruikt en de aanloopkosten die moeten worden gemaakt voor de introductie van de wijziging in de huursubsidie. 03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie
Het te voeren beleid Het te voeren beleid in 1998 betreft met name de afwikkeling van de in het verleden toegezegde subsidies voor de hoofdinfrastructuur, locatiesubsidie en de subsidie grote bouwlocaties. Uitgangspunt is om deze subsidies de komende jaren af te wikkelen. In relatie daarmee is de raming bij 1e suppletore begroting 1997 aangepast. Er is geen sprake van nieuw beleid binnen dit artikel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
100
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
30 355 6 645
23 570 – 13 570
20 070 – 13 570
20 070 – 8 000
6 500 10 747
Stand ontwerp-begroting 1998
37 000
10 000
6 500
12 070
17 247
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
46 455 – 4 559
24 857 1 000
16 770 1 704
18 070
20 070
Stand ontwerp-begroting 1998
41 896
25 857
18 474
18 070
20 070
2002
6 500
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 18.01 Hoofdinfrastructuursusidie 18.02 Locatiesubsidie 18.03 Subsidie Grote Bouwlocaties
5 741 38 702 6 700
24 961 18 648
18 000 19 000
10 000
6 500
12 070
17 247
Totaal
51 143
43 609
37 000
10 000
6 500
12 070
17 247
Uitgaven: 18.01 Hoofdinfrastrucuursubsidie 18.02 Locatiesubsidie 18.03 Subsidie Grote Bouwlocaties
25 181 49 153 6 700
11 148 24 048
10 000 15 857
10 000 8 474
12 070 6 000
17 247 2 823
6 500
Totaal
74 334
41 896
25 857
18 474
18 070
20 070
6 500
Toelichting op de raming De raming van de verplichtingen en uitgaven van het grondzakeninstrumentarium (hoofdinfrastructuursubsidie, locatiesubsidie en subsidie grote bouwlocaties) komt in hoofdzaak tot stand op basis van reeds gemaakte vaste financiële afspraken. De raming van de subsidies op dit begrotingsartikel betreft derhalve, op slechts een enkele uitzondering na, de uitfinanciering van reeds gemaakte principe-afspraken met gemeenten. Onderstaand wordt per artikelonderdeel de raming nader toegelicht.
Ramingskengetallen 03.18.01 «Hoofdinfrastructuursubsidie» Met de groeigemeenten cq. provincies zijn, op slechts een enkele uitzondering na, lump-sum afspraken gemaakt. Met betrokken gemeenten/provincies zijn/worden de administraties stapsgewijs opgeschoond en afgesloten waarna per gemeente de relatie met het rijk voor wat betreft de hoofdinfrastructuursubsidie zal worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
101
beëindigd. Naar verwachting zal deze in 1996 begonnen opschoningsactiviteit in 1997 kunnen worden afgerond. 03.18.02 «Locatiesubsidie» Met onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per 1997 vermeld.
gemeente
locatie
Dordrecht Delft Rotterdam Rotterdam Leiden Lelystad Hoorn Arnhem Oegstgeest Utrecht Totaal
Stadspolders Den Hoorn Prinsenland Drinkwaterleiding-terrein (DWL) Stevenshof diverse locaties Kersenboogerd Rijkerswoerd Broek- en Simontjespolder Voordorp
restant-bijdrage (x 1 mln) 9,750 0,500 0,164 0,014 0,500 7,350 9,418 0,500 8,755 0,760 37,711
Het bovenstaande totaalbedrag ad f 37,711 mln. betreft een deel van de raming voor de komende jaren. Het resterende deel van de raming betreft gemeenten waarmee nog geen vaste financiële afspraken zijn gemaakt in het kader van de afwikkeling van de betreffende locaties. 03.18.03 «Subsidie grote bouwlocaties» Met de gemeente Venlo is in 1994 een vaste financiële afspraak gemaakt terzake de SGB-locatie «Centrum-zuid» met 1600 woningen. Van de toegezegde f 21,4 mln. zal in 1997 het restant ad f 6,7 mln. tot betaling komen. 03.19 Stadsvernieuwing
Het te voeren beleid In de nota «Beleid voor stadsvernieuwing in de toekomst» (Belstato) is het stadsvernieuwingsbeleid tot het jaar 2005 vastgelegd. Met het stadsvernieuwingsbeleid wordt beoogd de thans nog aanwezige achterstanden in bestaand stedelijk gebied van voor 1970 fase-gewijs in te lopen. Ter afronding van de stadsvernieuwingsoperatie heeft – zoals aangekondigd in de nota Stedelijke Vernieuwing – het kabinet voor de jaren t/m 2010 in totaal f 1,85 mld. beschikbaar gesteld. Hiervan zal f 1,7 mld. op de DGVH-begroting worden verantwoord. Dit betreft: – – –
f 1,3 mld. voor de correctie van de Belstato -kostenraming (herijking) f 200 mln.voor de sanering van ernstige bodemverontreiniging in stadsvernieuwingsgebieden f 200 mln. voor de aanpak van de historische woonomgeving.
De op het onderhavige begrotingsartikel opgenomen budgetten worden betrokken bij de voorgenomen bundeling van geldstromen. In dit kader worden de verplichtingen en uitgaven met ingang van 2000 resp. 2001 overgeboekt naar het nieuwe begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
102
De toedeling van de in het stadsvernieuwingsfonds opgenomen gelden zal voor het jaar 1998, zoals te doen gebruikelijk, in de verdeelcirculaire in het najaar 1997 worden gepubliceerd en in 12 (gelijke) maandtranches aan de budgethouders worden verstrekt. De rijksmiddelen gaan rechtstreeks of via de provincie naar de gemeenten in de vorm van stortingen in de provinciale en gemeentelijke stadsvernieuwingsfondsen. De budgethouders zijn zelf verantwoordelijk voor planning, financiering en uitvoering van de stadsvernieuwingsactiviteiten. In bijlage 13 «Stadsvernieuwingsrapportage 1997» wordt verslag gedaan van de stand van zaken bij de stadsvernieuwing.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
817 000 – 100 000 58 500
822 000
837 000 50 000 – 867 000
837 000
– 50
837 000 50 000 36 050
Stand ontwerp-begroting 1998
775 500
821 950
923 050
20 000
2002
– 837 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
1 017 000 11 52 550
817 000 – 100 000 5 950
822 000 – 50
837 000 50 000 36 050
837 000 50 000 – 887 000
Stand ontwerp-begroting 1998
1 069 561
722 950
821 950
923 050
2002
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
Verplichtingen: 19.01 Stadsvernieuwingsfonds
997 010
1 042 011
775 500
821 950
923 050
20 000
Totaal
997 010
1 042 011
775 500
821 950
923 050
20 000
Uitgaven: 19.01 Stadsvernieuwingsfonds
1 096 311
1 069 561
722 950
821 950
923 050
Totaal
1 096 311
1 069 561
722 950
821 950
923 050
2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
2002
103
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
53 500 39 000
17 000 14 500
23 000 17 000
27 700 23 000
10 976 27 700
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Overboeking van/naar andere begroting: a. Van Aanvullende Post: prijsbijstelling tranche 1997: Verplichtingen Uitgaven Generale mutaties: b. Aanpassing verplichtingenraming 2001: Verplichtingen c. Budgetten bodemsanering stadsvernieuwingslocaties: Verplichtingen Uitgaven Specifieke mutatie: d. Aanpassing fasering Sv-fonds: Verplichtingen Uitgaven e. Naar 03 43 «Investeringen stedelijke vernieuwing» i.v.m. bundeling geldstromen: Verplichtingen Uitgaven
– 570 000
5 000 13 550
– 17 050 – 8 550
18 000
18 000 18 000
18 000 18 000
– 4 950 – 17 050
6 950 – 4 950
10 050 6 950
– 919 650
– 306 026 – 939 650
Generale mutaties ad b. Ter afronding van de stadsvernieuwingsoperatie is voor de jaren 2002 t/m 2010 in totaal f 1,85 mld. beschikbaar gesteld. Voor het jaar 2002 betreft dit een bedrag van f 175 mln. (uitgaven, exclusief budgetten voor bodemsanering). Tevens zal in 2002 de voor de herijking nog resterende rijksbijdrage ad f 92 mln. worden betaald. In samenhang hiermee wordt de verplichtingenraming 2001 met f 570 mln. verlaagd. Immers, cf. de huidige systematiek van budgettoekenning worden de uitgavenbudgetten 2002 in het najaar van 2001 verplicht. ad c. Ten behoeve van de sanering van ernstige bodemverontreiniging in stadsvernieuwingsgebieden is voor de periode 2000–2010 in totaal f 200 mln. beschikbaar gesteld, dit is f 18 mln. per jaar. Specifieke mutatie ad d. De in de onderhavige begroting voorgestelde specifieke mutaties betreffen met name een verhoging van de budgetten voor ouderenhuisvesting (artikel 03.15) enerzijds en (ter compensatie) een verhoging van de raming van terugvorderingen locatiesubsidie (ontvangstenartikel 03.03) anderzijds. Het saldo van de specifieke mutaties bij de uitgaven en ontvangsten leidt per (afzonderlijk) jaar echter tot een overschot danwel tekort op de DGVH-begroting. Teneinde het specifieke beeld ook per jaar op nul te laten sluiten, is de fasering van het SV-fonds aangepast. Hierbij is ondermeer sprake van een versnelling van de uitgaven van 1998 en 1999 naar 1997. ad. e. De overboeking betreft de op het onderhavige artikel beschikbare verplichtingen- en uitgavenbudgetten met ingang van 2000 resp. 2001, inclusief de bovenvermelde mutaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
104
Toelichting op de raming De, na de overboeking naar artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», resterende ramingen betreffen t/m 1999 aan te gane verplichtingen, die cf. de huidige uitfinancieringssystematiek betaald worden in het jaar, volgend op het jaar waarin de verplichtingen worden aangegaan. Een uitzondering hierop betreft de ingebouwde reservering ad f 20 mln. voor mogelijke tegenvallers elders op de DGVH-begroting. Dit bedrag wordt – ingeval het niet voor tegenvallers behoeft te worden ingezet – in hetzelfde jaar verplicht en betaald. Op het onderhavige artikel is hiervoor t/m het jaar 2000 ruimte voor gereserveerd. 03.35 Budget Besluit locatiegebonden subsidies
Het te voeren beleid De uitgaven die op dit artikel worden gedaan maken deel uit van de beleidsthema’s «Stedelijke vernieuwing» en «Betaalbaar wonen» die in de paragrafen 4.2 en 4.3 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij deze begroting zijn uitgewerkt. Tevens wordt jaarlijks aan de Kamer gerapporteerd over de voortgang van de woningbouw en de bouwlocatiecapaciteit. In breder verband wordt verslag gedaan in de VINEX monitoring die als bijlage 14 bij de Memorie van Toelichting is toegevoegd. Het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) is een budgetregeling waarin de budgetten als lump sum zijn toegekend. Dat betekent dat de budgetten vooraf zijn vastgesteld en niet achteraf aan de hand van werkelijk gemaakte kosten worden herberekend. De wijze waarop de budgetverdeling heeft plaatsgevonden staat uitvoerig beschreven in de Regeling Normering Budgetberekening Locatiegebonden Subsidies (St.crt. 1994, nr. 65). Tussentijds wordt getoetst of de convenantspartner zich houdt aan de in het contract overeengekomen voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is het voldoen aan de prestatie-eisen met betrekking tot het aantal te bouwen woningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de binnen en buiten de bebouwde kom te bouwen woningen. Buiten de bebouwde kom moet 70% gerealiseerd worden in de marktsector. Er wordt tweemaal getoetst of voldaan is aan de voorwaarden. Halverwege de contractperiode (tussen het 4e en 6e jaar; de budgethouder mag zelf kiezen) moet voldoende voortgang geboekt zijn. Bijvoorbeeld het overeengekomen aantal te bouwen woningen moet zijn bereikt. Is dat niet het geval dan kan de uitbetaling van het budget worden opgeschort totdat aan de voorwaarden is voldaan. Mocht aan het eind van de contractperiode blijken dat niet voldoende voortgang is geboekt dan kunnen de reeds uitbetaalde budgetten geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. De op het onderhavige begrotingsartikel opgenomen budgetten worden betrokken bij de voorgenomen bundeling van geldstromen. In dit kader worden de betreffende budgetten overgeboekt naar het nieuwe begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
105
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997 Stand ontwerp-begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
34 472
Stand ontwerp-begroting 1998
34 472
1998
1999
2000
2001
2002
74 000 – 74 000
20 000
20 000
20 000
20 000
20 000
2002
Verplichtingen 1996: 69 928 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 1 405 021
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
266 422 – 10 456
267 858 – 10 536 7 720
267 858 – 10 536 7 720
172 882 – 9 542 – 143 340
172 882 – 9 542 – 143 340
Stand ontwerp-begroting 1998
255 966
265 042
265 042
20 000
20 000
20 000
Uitgaven 1996: 249 724
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
7 720
7 720
3 856
3 856
– 7 000
– 7 100
– 140 196
– 140 096
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen a. Aanvullende post: prijsbijstelling tranche 1997: Verplichtingen Uitgaven Specifieke mutaties b. Aanpassing renterisico reservering: Verplichtingen Uitgaven c. Naar 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing». i.v.m. bundeling geldstromen: Verplichtingen Uitgaven
34 472
– 21 200
– 52 800
Specifieke mutaties ad. b. In de meerjarencijfers is een bedrag gereserveerd van f 74,0 mln. ten behoeve van de in het BLS opgenomen mogelijkheid tot renteherziening (op basis van tussenrapportages van de budgethouders). Gelet op de gunstige rente ontwikkelingen in de afgelopen jaren is deze reservering voor de jaren 2000 t/m 2002 verlaagd met in totaal f 21,2 mln. Dit bedrag is aangewend voor de bij artikel 03.15 verwerkte verhoging van de budgetten voor ouderenbeleid. ad. c. De in het kader van de bundeling van geldstromen over te boeken budgetten betreffen: – de uitgaven met ingang van 2000 op grond van tot en met 1996 aangegane verplichtingen en de in 1997 aan te gane verplichtingen ad. f 34,472 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
106
–
de (resterende) reservering van f 52,8 mln. ten behoeve van de in het BLS opgenomen mogelijkheid tot renteherziening. Verondersteld is dat dit bedrag in 1999 wordt verplicht en in 2000 t/m 2004 tot betaling zal komen.
Toelichting op de raming De, na de overboeking naar artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», met ingang van 2000 resterende verplichtingen- en uitgavenramingen hebben betrekking op een naar het Ministerie van V&W over te boeken reeks ten behoeve van de railverbinding Zoetermeer-Oost (f. 100 mln. voor de periode 2000 t/m 2004). De verplichtingenraming 1997 heeft betrekking op de prijspeilaanpassing die op 31 december 1997 wordt toegekend. Hiervan komt f 7,7 mln. in 1998 tot betaling. Hierbij is een voorcalculatorisch percentage gehanteerd van 3%. De feitelijke betalingen zullen gebaseerd worden op het in het Centraal Economisch Plan 1997 genoemde percentage voor bruto investeringen door bedrijven in woningen. De specificatie van de naar verwachting in 1998 te betalen prijsbijstelling is als volgt: (bedragen in f 1 000) ROA (Amsterdam) Haaglanden (Den Haag) SRR (Rotterdam) BRU (Utrecht) Twente KAN (Arnhem/Nijmegen) SRE (Eindhoven/Helmond) Provincies Totaal
1 525 1 164 1 260 1 232 272 474 419 1 374 7 720
03.36 Apparaatskosten decentralisatie volkshuisvesting
Het te voeren beleid De regeling op grond waarvan de apparaatskosten van samenwerkende gemeenten, die in de jaren 1993, 1994 en 1995 de budgetten van het Besluit Woninggebonden Subsidies beheerden, werden vergoed is niet meer van kracht. De vergoeding van de apparaatskosten is met ingang van 1996 in het gemeentefonds gestort.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997 Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
200
Stand ontwerp-begroting 1998
200
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen en uitgaven 1996: 4
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
107
Naar verwachting worden in 1997 op grond van AWB-bezwaren nog enkele nabetalingen verricht. Het daarmee gemoeide bedrag wordt geraamd op maximaal f 200 000. 03.37 Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995
Het te voeren beleid In samenhang met de door het kabinet beschikbare gestelde budgetten voor stadsvernieuwing en herstructurering voor de periode 2000–2010 worden ondermeer de na 2004 beschikbare BWS-budgetten hiervoor volledig ingezet. Tevens zullen de BWS-budgetten worden betrokken bij de voorgenomen bundeling van geldstromen. Uitgaande van de huidige BWS-systematiek impliceert het voorgaande dat met ingang van het programmajaar 2001 (verplichtingenjaar 2001) geen BWS-subsidie meer als zodanig op het onderhavige artikel zal worden opgenomen. Een uitgebreide toelichting terzake is opgenomen in de paragrafen 4.3 «Betaalbaar Wonen» en 7.2 «Financieel beleid» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting. In bijlage 11 «Woningbouwprogramma» wordt nader ingegaan op de nieuwbouwbehoefte en het nieuwbouwprogramma voor de komende jaren.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
192 398
191 971
191 610
191 610 – 191 610
191 610 – 191 610
Stand ontwerp-begroting 1998
192 398
191 971
191 610
2002
Verplichtingen 1996: 235 009 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 1 094 257
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 = Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
235 489
429 623
311 638
213 704
192 185
191 791
1997
1998
1999
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 2000
2001
5 805
– 191 610
Verplichtingen Specifieke mutatie: a. Aanpassing verplichtingenraming 2000–2001 b. Naar 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing» i.v.m. bundeling van geldstromen
– 197 415
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
108
Specifieke mutatie ad. a. De verplichtingenruimte met ingang van 2001 wordt grotendeels ingezet voor de door het kabinet beschikbaar gestelde budgetten voor stadsvernieuwing en herstructurering. De binnen de herbestemde gelden resterende verplichtingenruimte van f 5,8 mln. in 2001 is verschoven naar 2000 en wordt betrokken bij de overboeking naar het nieuwe begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing» (zie mutatie b).
Toelichting op de raming De, na de overboeking naar artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», op het onderhavige artikel resterende ramingen betreffen t/m 1999 op grond van het BWS 1995 aan te gane verplichtingen, waarvan de uitfinanciering cf. de huidige subsidiesystematiek t/m 2004 doorloopt.
Ramingskengetallen Onderbouwing van de raming in f 1 000 < 177 000*
177 000–252 000*
programmajaar
stimulerings- bereikbh. subsidie toeslag
kopkosten subsidie
regio toeslag
kopkosten subsidie
1998 1999 2000
40 405 40 440 40 555
5 469 5 521 5 418
11 770 11 778 11 817
38 105 38 105 38 105
29 750 29 750 29 750
woonwagens en standplaatsen c.a.
ingrijpende voorzieningen
totale verpl. per jaar mln gld
6 650 6 130 5 717
60 249 60 249 60 249
192 398 191 971 191 610
woonwagens en standplaatsen c.a.
ingrijpende voorzieningen
700 635 580
3 170 3 170 3 170
* prijspeil 1998 excl. kopkosten en meerwerk
Onderbouwing van de raming in aantallen
< 177 000*
177 000–252000*
programmajaar
stimulerings- bereikbh. subsidie toeslag
kopkosten subsidie
regio toeslag
kopkosten subsidie
1998 1999 2000
8 100 8 100 8 100
540 540 540
4 500 4 500 4 500
4 000 4 000 4 000
3 500 3 500 3 500
* prijspeil 1998 excl. kopkosten en meerwerk
Zoals reeds in vorige begrotingen is vermeld bestaat er flexibiliteit tussen de verschillende categorieën. De gegeven aantallen zijn geen prestatie eisen voor de budgethouders. Zij dienen alleen ter bepaling van de voeding van het budget. Bij de besteding door budgethouders mag van deze aantallen en categorieën worden afgeweken.
Gemiddelde subsidiebedragen per woning Stimuleringspremie sociale huurwoning: Ingrijpende voorziening huurwoning: Stimuleringspremie woonwagen: Stimuleringspremie woonwagenstandplaats: Bereikbaarheidstoeslag sociale huurwoning: Bouwplaats/fund.kopkosten sociale huurwoning: Bouwplaatskopkosten middeldure woning: Regiokopkosten sociale huurwoning:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
f 5 000 f 19 000 f 15 000 f 5 000 f 8 500 f 10 000 f 9 500 f 2 600
109
Zie ook bijlage 12 «Overzicht prijsklassen binnen het volkshuisvestingsbeleid».
Doelmatigheidskengetallen De personele inzet die aan het BWS wordt besteed heeft onder meer betrekking op beleidsontwikkeling, verdeling van budgetten, werkzaamheden ten behoeve van de administratieve organisatie, de behandeling van budgetbrieven, overleg met budgethouders en het registratieproces. Uitgegaan is van de werkzaamheden die in de betreffende kalenderjaren worden uitgevoerd ten behoeve van de vigerende regeling. Werkzaamheden die in de betreffende kalenderjaren worden verricht aan de BWSregelingen van vóór 1995 zijn niet in de raming betrokken. Vervolgens is een schatting gemaakt van de materiële kosten zoals huisvestings- en automatiseringskosten. De totale apparaatskosten voor het BWS 1995 bedragen f 360 000. Deze raming is globaal van aard. Zowel de inzet die in 1998 als in 1999 aan het BWS 1995 wordt besteed is in beeld gebracht. Aangezien de regeling in deze twee jaren niet wezenlijk wijzigt is dezelfde hoogte van de apparaatskosten aangehouden. Naast de inzet op rijksniveau vinden bij lagere overheden werkzaamheden plaats op grond van deze regeling. Voor die taken zijn in het verleden gelden overgeboekt naar het Gemeentefonds. Deze werkzaamheden zijn verder buiten beschouwing gebleven. Doelmatigheidskengetallen BWS-regeling 1995
Aantal beschikkingen Apparaatskosten Verplichtingenbudget Kosten per beschikking
1998
1999
67 f 360 000 f 192,0 mln. f 5 373
67 f 360 000 f 191,6 mln. f 5 373
03.39 Sanering woningbeheerders
Het te voeren beleid Onder strenge voorwaarden kan financiële steun worden verstrekt voor sanering van niet-winstbeogende instellingen (nwi’s), welke geen toegelaten instelling zijn. In voorkomende gevallen dienen de instelling en de gemeente een gezamenlijk saneringsplan op te stellen. In paragraaf 4.6 «De sociale huursector» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt verder ingegaan op de afwikkeling van de NWI-problematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
110
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
5 000 24 273 – 4 273
5 000
5 000
5 000
5 000
Stand ontwerp-begroting 1998
25 000
5 000
5 000
5 000
5 000
2002
5 000
Verplichtingen en uitgaven 1996: 31 637
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Specifieke mutatie: a. Aanwending eindejaarsmarge 1996/1997
– 4 273
Specifieke mutatie ad a. Het in de 1e suppletore begroting 1997 op dit artikel gestalde restant van de voor VROM beschikbare eindejaarsmarge 1996/1997 wordt aangewend om de voor het ouderenbeleid benodigde budgetten te compenseren (zie artikel 03.15). 03.40 Tijdelijke stimuleringsregeling en subsidiëring voorbeeldplannen duurzaam bouwen
Het te voeren beleid In het kader van de doelstelling om een duurzame woonkwaliteit te bereiken is in 1995 een tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen ingevoerd. Het te voeren beleid in 1998 houdt met name in de afwikkeling van de in het verleden toegezegde subsidies voor de stimuleringsregeling en voorbeeldplannen duurzaam bouwen. Deze voorbeeldprojecten moeten, regionaal verspreid, een voorbeeldwerking hebben bij het overdragen van praktijkkennis over duurzaam bouwen. Deze voorbeeldprojecten zijn geen experimenten, maar brengen de ervaringen uit experimenten in de hoofdstroom van de bouw in de praktijk en moeten bijdragen aan een brede acceptatie van het duurzaam bouwen. In paragraaf 4.5 «Kwaliteitsbeleid» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt verder ingegaan op het te voeren beleid met betrekking tot duurzaam bouwen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
111
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997 Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
6 250
Stand ontwerp-begroting 1998
6 250
1998
1999
2000
2001
2002
2002
Verplichtingen 1996: 12 500 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 137 501
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
4 000 10 000 4 250
21 050 2 955 2 000
41 450 12 590
46 000 – 545
25 000 – 25 000
Stand ontwerp-begroting 1998
18 250
26 005
54 040
45 455
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Van Economische Zaken: overheveling budgetten t.b.v. subsidiëring programma «Voorbeeldprojecten duurzaam en energiezuinig bouwen»: Verplichtingen Uitgaven
1997
1998
6 250 4 250
2 000
1999
2000
2001
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. Ten behoeve van het uitvoeren van het programma «Voorbeeldprojecten duurzaam en energiezuinig bouwen» hebben VROM en EZ een bedrag van respectievelijk f 12,5 mln. en f 6,25 mln. beschikbaar gesteld. De EZ-middelen ten behoeve van subsidiëring van het programma worden, mede ingegeven vanuit het oogpunt van de bundeling van geldstromen en de éénloketgedachte, overgeboekt naar het onderhavige artikel.
Toelichting op de raming Op grond van de tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen (MG 95–34 d.d. 22-12-1995, Stcrt. 1995, 249) zijn budgetten toegekend aan budgetbeherende bestuursorganen ten behoeve van de stimulering van duurzaam bouwen in de bestaande voorraad. Daartoe is in 1995 f 125 mln. verplicht waarmee de budgetbeherende bestuursorganen in overleg met de deelnemende gemeenten in de jaren 1996 t/m 1998 aan aanvragers subsidies kunnen toekennen. De door de budgetbeherende bestuursorganen in te dienen rapportages over de uitputting van de budgetten alsmede onderzoek naar de bestedingen van de budgetten zullen inzicht geven in de werkelijke investeringen in duurzaam bouwen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
112
In een later stadium van uitvoering van de regeling kunnen mogelijk kengetallen worden gehanteerd. Dit is afhankelijk van de resultaten van uitputting budgetten door de budgethouders. De uitvoering van het programma «voorbeeldprojecten duurzaam en energiezuinig bouwen» waarmee een bijdrage vanuit VROM van f 12,5 mln. en vanuit EZ f 6,25 mln. is gemoeid, vindt plaats in de jaren t/m 1998. De uitvoering van het programma is opgedragen aan de Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV). De voorbeeldprojecten moeten eind 1998 zijn opgeleverd. 03.41 Planologische knelpunten Vinex
Het te voeren beleid Ten behoeve van de ontwikkeling van VINEX-locaties kunnen aanvullende financiële bijdragen worden verstrekt ter oplossing van voorkomende knelpunten. Deze bijdragen kunnen niet op grond van bestaande regelingen (zoals het Besluit locatiegebonden subsidies) worden verstrekt.
Verplichtingen en uitgaven Voor 1997 en latere jaren worden geen uitgaven voorzien. Uitgaven 1996: 2 500 03.42 Stimulering herstructurering van de woningvoorraad
Het te voeren beleid De tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad (St.crt. 1996, 244) is in 1997 in werking getreden. In 1997 is voor de uitvoering van herstructureringsmaatregelen in gemeenten een bedrag van f 65 mln. beschikbaar. De helft hiervan is bestemd voor de vier grote steden. Door de vier grote steden zijn hiervoor plannen bij het rijk ingediend. Vervolgens zijn voor een bedrag van f 26 mln. bijdragen toegekend. Voor het resterende deel van het voor de vier grote steden bestemde budget kunnen tot 1 oktober 1997 plannen worden ingediend. Buiten de vier grote steden zijn voor de eveneens hiervoor beschikbare f 32,5 mln. door gemeenten 115 plannen ingediend. Voor in totaal 108 ontvankelijk verklaarde plannen is een totale bijdrage van het rijk gevraagd van f 521,5 mln. Na een toetsing aan de in de regeling opgenomen kwaliteitscriteria zijn 31 plannen in 24 gemeenten geselecteerd, verspreid over geheel Nederland. Van de voor deze 31 plannen totaal gevraagde subsidie van f 75,9 mln. is voor elk plan 42,8 % als bijdrage van het rijk verstrekt overeenkomstig het stimuleringskarakter van de regeling. De voor herstructurering beschikbare budgetten worden betrokken bij de voorgenomen bundeling van geldstromen. In dit kader worden de met ingang van 1999 beschikbare verplichtingenbudgetten en de daaruit voortvloeiende betalingen overgeboekt naar het nieuwe begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing». Voor een toelichting op de toekomstige ontwikkelingen op dit beleidsterrein wordt verder verwezen naar paragraaf 4.2 «Stedelijke Vernieuwing» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
113
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
8 000 57 000
8 000
32 000
65 000
65 000
57 000
– 32 000
– 65 000
– 65 000
Stand ontwerp-begroting 1998
65 000
2002
65 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
8 000
8 000
32 000
65 000 – 16 000
65 000 – 32 000
Stand ontwerp-begroting 1998
8 000
8 000
32 000
49 000
33 000
2002
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
43 000
20 000 2 000
35 000 35 000
– 75 000
– 85 000 – 18 000
– 100 000 – 67 000
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Generale mutatie: a. Verhoging budgetten i.v.m. impuls herstructurering na-oorlogse wijken: Verplichtingen Uitgaven Specifieke mutatie: b. Naar 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing» i.v.m. bundeling van geldstromen: Verplichtingen Uitgaven
Verplichtingen Specifieke mutatie: c. Aanpassing verplichtingenraming 1998
57 000
Generale mutatie ad. a. Door het kabinet zijn extra gelden vrijgemaakt als verdere impuls van de herstructureringsopgave. Dit betreft in totaal f 1,85 mld., beschikbaar voor de periode 2000 t/m 2010. Als gevolg van deze mutatie lopen de jaarlijks beschikbare middelen geleidelijk op tot f 200 mln. met ingang van 2004. Specifieke mutaties ad. b. De overboeking betreft de met ingang van 1999 beschikbare verplichtingenbudgetten en de daaruit voortvloeiende betalingen, inclusief de effecten van de mutatie ad. a. Daarbij is vooralsnog uitgegaan van de in de huidige regelgeving opgenomen wijze van uitfinanciering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
114
ad. c. In de regeling is aangekondigd dat zo mogelijk ook in 1998 rijksmiddelen beschikbaar worden gesteld. Met deze mutatie wordt bewerkstelligd dat de werkingsduur van de regeling naar 1998 kan worden verlengd.
Toelichting op de raming De, na de overboeking naar artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», resterende ramingen betreffen in 1997 en 1998 aangegane en aan te gane verplichtingen, die cf. de in de huidige regeling opgenomen systematiek in de jaren 1997 t/m 2001 tot betaling komen. 03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing
Het te voeren beleid Om tot een samenhangende aanpak van de volkshuisvesting te komen, in het bijzonder de stedelijke vernieuwing en het tegengaan van ongewenste ruimtelijke processen, verkrijgen gemeenten een ruimere bestedingsvrijheid ten aanzien van de voor de volkshuisvesting beschikbare middelen. Met deze voorgenomen bundeling van geldstromen op de volkshuisvestingsbegroting wordt mede invulling gegeven aan de motie Hofstra daarover (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 000, nr. 29). Vooruitlopend op de nadere uitwerking van en de invoering van nieuwe regelgeving terzake is besloten de bundeling reeds in de onderhavige begrotingsvoorstellen op een nieuw artikel zichtbaar te maken. Dit betreft de op de DGVH-begroting beschikbare budgetten voor stadsvernieuwing, herstructurering, BWS 1995 en BLS. In totaal is hiervoor in de periode 2000–2010 vooralsnog ruim f 7,3 mld. beschikbaar. In paragraaf 4.7 «De sturing van de volkshuisvesting: samenhang en samenwerking» van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt verder ingegaan op het te voeren beleid met betrekking tot het investeringsbudget stedelijke vernieuwing.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
127 800
1 202 065
406 026
Stand ontwerp-begroting 1998
127 800
1 202 065
406 026
347 100
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
158 196
1 146 746
Stand ontwerp-begroting 1998
158 196
1 146 746
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
568 276
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
115
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
919 650
306 026 939 650
140 196
140 096
85 000 18 000
100 000 67 000
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties: a. Van 03.19 «Stadsvernieuwing»: Verplichtingen Uitgaven b. Van 03.35 «Budget Besluit locatiegebonden subsidies» Verplichtingen Uitgaven c. Van 03.42 «Stimulering herstructurering van de woningvoorraad» Verplichtingen Uitgaven
52 800
75 000
Verplichtingen Specifieke mutatie: d. Van 03 37 «Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995» Verplichtingen
197 415
Toelichting op de raming Bij het in de begroting zichtbaar maken van de voorgenomen bundeling van geldstromen is vooralsnog gekozen voor het – budgettair neutraal overboeken van de op de DGVH-begroting opgenomen budgetten voor stadsvernieuwing, BLS, BWS 1995 en herstructurering naar een nieuw begrotingsartikel. Daarbij is vooralsnog verondersteld dat de nieuwe regelgeving per 1-1-2000 van kracht zal worden. Bij de overboekingen is uitgegaan van de op de betreffende artikelen gebruikelijke verplichtingen- en uitgavensystematiek, waarbij rekening is gehouden met de beschikbare bedragen na verwerking van de overige in de onderhavige begrotingsvoorstellen voorgestelde mutaties. Voor de periode na 2002 is daarbij sprake van een beschikbaar budget, oplopend tot ca. f 700 mln. per jaar. Mede in relatie tot de nadere uitwerking van deze bundeling en de regelgeving terzake kunnen de aldus op het onderhavige begrotingsartikel verwerkte ramingsvoorstellen voor de jaren 1999–2002 nog wijzigen. Hierbij zullen ook de mogelijkheden worden bezien van het betrekken van geldstromen van buiten de DGVH-begroting (bijv. middelen voor bodemsanering) bij deze bundeling. 03.B Niet-actief deel 03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»
Het te voeren beleid Na de in het laatste kwartaal van 1995 gerealiseerde bevoorschotting ingevolge de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» (Stb. 1995, 313) en het tegelijkertijd opeisen van de betrokken rijksleningen is begonnen met de definitieve vaststelling van de geïnde en betaalde bedragen. De eerste definitieve beschikkingen zijn reeds geslagen. Daarmee ligt de uitvoering geheel op schema. De bruteringsoperatie zal – naar verwachting – eind 1999 zijn afgerond. De uitbetaling van de rentebijdragen in de herfinanceringsverliezen zal in 1997 plaatsvinden, dit betreft een bedrag van in totaal ruim f 250 mln..
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
116
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
35 000 262 556
40 000
P.M.
Stand ontwerp-begroting 1998
297 556
2000
2001
2002
2000
2001
2002
115 000 155 000
P.M.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
150 000 281 496
40 000
P.M.
Stand ontwerp-begroting 1998
431 496
115 000 155 000
P.M.
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
155 000
Verplichtingen: 73 01 Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen 73 02 Flankerend beleid balansverkorting 73 03 Herfinancieringsverliezen rijksleningen
6 221 3 275
12 590 3 305
130 000 37 000
124 444
124 444
130 556
Totaal
133 940
140 339
297 556
Uitgaven: 73 01 Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen 73 02 Flankerend beleid balansverkorting 73 03 Herfinancieringsverliezen rijksleningen
7 426 1 395
136 221 40 275
155 000
Totaal
8 821
1999
2000
2001
2002
1998
1999
2000
2001
155 000
255 000 431 496
155 000
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Generale mutatie: a. Aanvullende bijdrage i.v.m. economisch eigendom
115 000
Generale mutatie ad a. In gevallen van economisch eigendom in relatie tot bodemverontreiniging kan een aanvullende bijdrage flankerend beleid worden verstrekt. Naar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
117
aanleiding van een advies van de Landsadvocaat is besloten om ook in andere gevallen van economisch eigendom een aanvullende bijdrage te verstrekken. Overige niet-actieve begrotingsartikelen Onderstaande gegevens hebben betrekking op de overige niet-actieve begrotingsartikelen van de volkshuisvestingsbegroting. Dit betreffen de volgende artikelen: 03.68 «Leningen woningwet» 03.74 «Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen» 03.75 «Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen» 03.76 «Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994» 03.77 «Overige niet-actieve uitgaven» Deze artikelen betreffen (grotendeels) de uitfinanciering van vóór 1995 aangegane verplichtingen, waarbij het te voeren beleid op het terrein van de volkshuisvesting (afgezien van de hoogte van het subsidieafbraakpercentage bij de jaarlijkse bijdragen) geen invloed meer heeft op de omvang van de voorgestelde ramingen. Sinds de begroting 1995 worden deze ramingen als één geheel gepresenteerd. Opgemerkt wordt dat de raming van de artikelonderdelen 03.74.01 en 03.74.02 bijdragen aan andere verhuurders dan de sociale verhuurders (toegelaten instellingen en gemeentelijke woningbedrijven) betreft. Deze verhuurders zijn niet betrokken bij de bruteringsoperatie. Overigens worden bijbetalingen op de exploitatiesubsidies van vóór 1995 met betrekking tot de toegelaten instellingen en gemeentelijke woningbedrijven eveneens op dit artikel verantwoord. Restituties als gevolg van teveel betaalde bijdragen worden verantwoord op het ontvangstenartikel 03.03 «Restituties».
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
8 900 889
130 – 130
200 1 795
1 389 1 314
1 389 825
Stand ontwerp-begroting 1998
9 789
1 995
2 703
2 214
2 583
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
1 031 686 – 9 441 689
945 000 – 25 581 – 130
844 594 – 23 084 1 795
809 556 – 47 321 1 314
702 303 – 33 680 825
Stand ontwerp-begroting 1998
1 022 934
919 289
823 305
763 549
669 448
599 380
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
118
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1000) Realisatie 1996
1997
692
3 100
21 616
3 500
2 214
200
432
2000
93
1999
2000
2001
2002
989
1 995
2 703
2 214
2 583
25 047
9 789
1 995
2 703
2 214
2 583
692
3 100
60 406
44 600
39 400
36 500
34 300
32 600
31 000
184 150
154 800
140 900
144 300
168 300
124 600
95 200
21 642
5 638
Totaal artikel 03.74
266 198
205 038
180 300
180 800
202 600
157 200
126 200
03.75 Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen 75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers 75.02 Bijdragen eigen woningen
19 475 490 788
13 697 398 480
10 646 327 000
6 170 253 100
1 702 189 500
154 500
122 300
Totaal artikel 03.75
510 263
412 177
337 646
259 270
191 202
154 500
122 300
03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994
482 337
400 692
394 343
381 240
367 044
352 534
348 297
93
1 927
7 000
1 995
2 703
5 214
2 583
1 259 583
1 022 934
919 289
823 305
763 549
669 448
599 380
Verplichtingen: 03.68 Leningen woningwet 68.03 Overige leningen 03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen 74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten 03.75 Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen 75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers 03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994 03.77 Overige niet-actieve uitgaven Totaal verplichtingen overige niet-actieve artikelen Uitgaven: 03.68 Leningen woningwet 68.03 Overige leningen 03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen 74.01 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen 74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem 74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten
03.77 Overige niet-actieve uitgaven Totaal uitgaven overige niet-actieve artikelen
1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
119
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
500
1 805
1 879
1 088
599
189
– 1 935
– 84
226
226
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post: prijsbijstelling tranche 1997, artikel 03.77 (zie ook artikel 01.03 «Prijsbijstelling») Specifieke mutatie: b. Aanpassing reserve voor VROM-brede onderwerpen (artikel 03.77)
Specifieke mutatie ad b. De mutatie betreft een aantal toevoegingen en onttrekkingen aan de op artikel 03.77 gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen. Vanuit deze reserve wordt ondermeer compensatie geboden voor het aandeel van het DGVH in het startersproject VROM en de vervangingsinvesteringen bij de facilitaire dienst van VROM.
Verplichtingenramingen Onderstaande tabel geeft de netto contante waarde van de betalingen weer, alsmede het totaal van de betalingen voortvloeiend uit de verplichtingen van de artikelonderdelen. Een en ander afgerond op f 0 mld. en voorzover het totaal van de betalingen meer is dan f 50 mln. De weergegeven bedragen betreffen ramingen die als gevolg van bijvoorbeeld veranderingen in de rente, subsidie-afbraakpercentage, lastenstijging, intrekkingen, inkomenstoetsen kunnen wijzigen. Uitgavenraming voor de gehele looptijd van de betalingen (x f 1 mld.) Netto Contante Waarde geraamde betalingen periode 1997-eindjaar jaarlijkse bijdragen: – 74.01 – 74.02 – 75.02 – 76 Totaal
Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen Jaarlijkse bijdragen huurwoningen dkp-systeem Bijdragen eigen woningen 1984 en daarvoor Budget sociale sector
0,4 1,0 2,6 4,3 8,3
Sommatie geraamde betalingen periode 1997-eindjaar jaarlijkse bijdragen: – 74.01 – 74.02 – 75.02 – 76 Totaal
Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen Jaarlijkse bijdragen huurwoningen dkp-systeem Bijdragen eigen woningen 1984 en daarvoor Budget sociale sector
0,6 1,7 3,9 7,7 13,9
uitgangspunten: rente: 6,25 % voor 1997 rente: 6,5 % voor 1998 e.v.j. subsidie-afbraakpercentage: 5,5% exploitatielastenstijging: 2,5%
Toelichting op de raming Zowel de netto contante waarde als de sommatie van de geraamde betalingen in de periode vanaf 1997 tot aan het einde van de jaarlijkse betalingen bij artikelonderdeel 03.75.02 «Bijdragen eigen woningen 1984 en daarvoor» zijn lager dan in de begroting 1997. Dat wordt enerzijds veroorzaakt door de gevolgen van de rentestand van de afgelopen jaren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
120
waardoor bijdragen lager worden vastgesteld na een rentetoets. Anderzijds is de oorzaak het grote aantal intrekkingen van bijdragen tengevolge van inkomenstoetsen door de stijging van individuele- en gezinsinkomens.
Reserve voor zg. VROM-brede onderwerpen Analoog aan voorgaande jaren is in het niet-actieve deel van de DGVHbegroting een reserve ten behoeve van de zogeheten VROM-brede onderwerpen opgenomen. Deze reserve (van geringe omvang) kan ook worden aangewend ter compensatie van (toekomstige) budgettaire problematiek binnen de DGVH-begroting zelf. In de begroting 1997 was deze reserve op artikelonderdeel 03.75.02 «Bijdragen eigen woningen» opgenomen. Vanwege het ontbreken van een relatie met de uitgaven voor de Eigen Woningenregelingen is er voor gekozen deze reserve voortaan op artikel 03.77 «Overige niet-actieve uitgaven» te verantwoorden. Van de omvang van deze reserve en de mutaties daarop sinds de ontwerp-begroting 1997 wordt het volgende overzicht gegeven (verplichtingen en uitgaven x f 1 000).
Stand ontwerp-begroting 1997 Mutaties: 1. Naar 01.11 i.v.m. lidmaatschap RAVI 2. Naar 03.05 i.v.m. verhoging bijdrage Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting 3. Naar 03.06 i.v.m. verhoging subsidies woonconsumenten-organisaties 4. Sluitpost specifieke mutaties 1e suppletore begroting 1997 5. Naar 01.01 i.v.m. aandeel DGVH in startersproject VROM 6. Naar 01.02 i.v.m. aandeel DGVH in vervangingsinvesteringen facilitarie dienst VROM 7. Van 03.01 i.v.m. reservering overgang Windows95 8. Prijsbijstelling 1997 9. «Sluitreeks» specifieke mutaties 10. Extrapolatie 2002 Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
1 260
250
200
1 389
1 389
2002
– 10
– 850 – 300
– 75 – 45
500 189
– 1 150
– 290
– 640
– 410
– 390
– 390
1 805 – 145
666 1 879 – 50
666 1 088 – 50
666 599 – 50 2 583
789
0
1 995
2 703
2 214
2 583
Toelichting ad. 1. t/m 4. Deze mutaties zijn reeds in de 1e suppletore begroting 1997 verwerkt. ad. 7. De mutatie betreft een overboeking van een op de automatiseringsbegroting opgenomen meerjarige reservering voor de invoering van Windows95. ad. 8. Met de mutatie wordt beoogd deze reserve op een niveau van structureel f 2 mln. per jaar te brengen als buffer voor toekomstige beleidsintensiveringen en optredende tegenvallers van geringe omvang, waarvoor op dat moment geen dekking aanwezig is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
121
Tevens omvat deze mutatie een ’sluitreeks’ van geringe omvang ten gunste/laste van deze reserve, aangezien de in de onderhavige begrotingsvoorstellen verwerkte verdeling van de prijsbijstelling 1997 niet geheel aansluit bij de per jaar voor de DGVH-begroting beschikbare prijbijstelling. ad. 9. Deze reeks betreft het saldo van een aantal in de onderhavige begroting verwerkte specifieke mutaties van geringe omvang. Dit betreft met name een aantal ramingstechnische aanpassingen binnen artikel 03.01 «Personeel en materieel». 03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen
Ramingskengetallen In onderstaande overzichten worden voor de artikelonderdelen 03.74.01 en 03.74.02 de aantallen woningen en bedden gegeven waarvoor nog subsidie kan worden verstrekt. De periode waarover subsidie kan worden verstrekt beloopt voor artikelonderdeel 03.74.01 van 1997 tot 2023, dit betreft de verbeteringsregeling woningen. Voor artikelonderdeel 03.74.02 is dat de periode van 1997 tot 2037 voor zowel het aantal woningen als bedden. Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt artikelonderdeel
regeling
03.74.01
Nieuwbouwregeling 1968 Verbeteringsregelingen DKP-regeling
03.74.02
1997
1998
1999
2000
2001
2002
11 000 8 000 84 000
7 000 8 000 82 000
3 000 7 000 82 000
1 000 7 000 82 000
1 000 7 000 82 000
0 6 000 82 000
Aantallen bedden waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt artikelonderdeel
regeling
1997
1998
1999
2000
2001
2002
03.74.01 03.74.02
Nieuwbouwregeling 1968 DKP-regeling
1 000 9 000
1 000 9 000
0 9 000
0 9 000
0 9 000
0 9 000
03.75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers
Ramingskengetallen Onderbouwing van de uitgavenraming naar aantallen complexen, onderscheiden naar marktgerichte huur- en koopwoningen en naar huurwoningen beleggers en naar de gemiddeld (nog te betalen) bijdragen per complex per categorie.
Marktgerichte huur- en koopwoningen Huurwoningen beleggers
Aantallen woningen
Totale bijdrage
0 5 300
0 10,6 mln
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
122
De gemiddelde bijdrage bedraagt f 10 000 per woning die in 5 gelijke jaarlijkse termijnen wordt uitbetaald. In 1998 wordt derhalve ten behoeve van 5 300 woningen subsidie verstrekt. Voor 1999 en 2000 zijn dat respectievelijk 3 085 en 851 woningen. 03.75.02 Bijdragen eigen woningen
Ramingskengetallen De komende jaren vertonen de bijdragen voor eigen woningen een sterk dalende tendens. De oorzaken daarvan liggen in de gevolgen van de rentestand van de afgelopen jaren waardoor toekomstige bijdragen – na een rentetoets – naar verwachting lager kunnen worden vastgesteld. Daarnaast wordt de komende jaren rekening gehouden met een groot aantal intrekkingen van bijdragen door inkomenstoetsen tengevolge van de stijging van individuele- en gezinsinkomens. Hieronder volgt een overzicht van het aantal woningen waarvoor subsidie is/wordt verstrekt, het totale subsidie bedrag alsmede de gemiddelde bijdrage per woning.
Aantal woningen Uitgavenbudgetten Bijdrage per woning
1997
1998
112 165 398,480 mln f 3 552
95 076 327,000 mln f 3 439
Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van de totale jaarlijkse bijdragen (in f. mln.)
1997
1998
1999
2000
2001
2002
regeling 1979 regeling 1984
47 700 350 780
33 500 293 500
22 500 230 600
15 000 174 500
11 800 142 700
9 700 112 600
Totaal
398 480
327 000
253 100
189 500
154 500
122 300
Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van het aantal te verrichten bijdragen per jaar.
regeling 1979 regeling 1984 Totaal
1997
1998
1999
2000
2001
2002
29 436 82 729
24 727 70 349
18 850 57 853
10 555 46 249
9 886 35 801
8 126 28 249
112 165
95 076
76 703
56 804
45 687
36 375
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
123
Doelmatigheidskengetal In onderstaande tabel worden voor de eigen woningen regelingen de uitvoeringskosten per bijdrage weergegeven. De gehanteerde bedragen zijn ramingen. In de personele kosten zijn begrepen het aantal personeelsleden dat direct betrokken is bij de uitvoering van de regelingen Eigen Woningen 1979 en 1984, inclusief de afhandeling van bezwaar en beroepschriften. Voor 1998 en 1999 zijn dat respectievelijk 28 en 25 medewerkers. Inclusief de overhead van het aantal personeelsleden dat op indirecte wijze betrokken is bij de uitvoering van de regeling zoals archievering, medewerkers werkzaam in de financiële kolom, centrale directies en dergelijke is uitgegaan van f 112 000 zijnde de totale kosten per mensjaar. Ten slotte is rekening gehouden met de automatiseringskosten waaronder de exploitatielasten van het eigen woningen systeem. Deze bedragen f 3 mln. per jaar. Door de scherpe daling van het aantal beschikkingen en de meer gestage daling van het personeelsbestand en praktisch gelijkblijvende automatiseringskosten, stijgen in de tijd gezien de kosten per bijdrage. Doelmatigheidskengetallen Eigen Woningenregelingen
Personele kosten Automatiseringskosten Aantal beschikkingen Uitvoeringskosten per bijdrage
1998
1999
f 3,136 mln. f 3,0 mln. 95 076 f 64,54
f 2,8 mln. f 3,0 mln. 76 703 f 75,62
03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994
Ramingskengetallen In onderstaand overzicht wordt een specificatie gegeven van de uitgavenraming naar sociale sector, huurverlagingstoeslagen en marktsector alsmede de totale looptijd per regeling en het totale bedrag van de toekomstige betalingen. (bedragen x f 1 mln.) Te betalen in 1998 Totale bedrag toekomstige betalingen
Looptijd tot
Sociale sector Huurverlagingstoeslagen Marktsector
340
7 495
2024
25 29
119 89
2003 2000
Totaal
394
7 703
De totale looptijd van de bijdrage aan de sociale sector is afhankelijk van het gehanteerde rentepercentage. Conform de regeling wordt na 5 jaar bij de sociale huursector en na 10 jaar bij de sociale koopsector de rente herzien. Deze renteconversie kan tot gevolg hebben dat de looptijd korter
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
124
of langer is wanneer het dan gehanteerde percentage afwijkt van dat waarmee thans in de begroting wordt gerekend. 03.77 Overige niet-actieve uitgaven Naast de op dit artikel gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen heeft de raming betrekking op de afkoop van de stadsmeierrechten te Groningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
125
04. RUIMTELIJKE ORDENING
Kengetallen In het streven de begroting verder te onderbouwen met kengetallen is getracht een koppeling te leggen tussen het beleid en de in te zetten budgetten van de Rijksplanologische Dienst. Hiertoe is gebruik gemaakt van clusters van producten, zoals die reeds intern bij de RPD werden gehanteerd bij het opstellen van de werkplannen. De invalshoek bij de indeling van de clusters van producten zijn de drie kerntaken van de RPD, waarbij tevens gekeken wordt naar onderwerp en tijdshorizon van de producten: 1
2 3
Goede ruimtelijke hoofdstructuur in Nederland bewerkstelligen, door; a. nationale en regionale uitvoering/actualisering/doorwerking van beleid, b. voorbereiding toekomstig beleid, c. internationaal RO-beleid. Samenhang in rijks-omgevingsbeleid bevorderen, onder andere door regelgeving daar op toe te spitsen. Specifieke inbreng van de RO te profileren, door een goede kennis huishouding.
Gelieerd aan deze clusters zijn een groot aantal producten waarbinnen topprioriteiten en prioriteiten zijn aangewezen. De topprioriteiten gelden als «vlaggen» op de totale ijsberg van RPD-producten en RPD-activiteiten, en worden direct aangestuurd door het Directie Team. De verantwoordelijkheid van de overige producten ligt volgens de gangbare manier in de lijn. Indicatieve verdeling in procenten van het verplichtingen budget 1998 naar cluster van product Artikel en totale budget per artikel (x f 1 000) 04 01 Personeel en Materieel 04 03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimteljk beleid 04 05 Uitvoering PKB Waddengebied 04 06 Veiligstelling van bufferzones 04 08 Leerlingbouwplaatsen 04 09 Stichting Overlegorgaan RAVI Totaal
Cluster van product en verdeling in procenten 39 144
83 837 228 12 023 1 930
Intern Beleid Uitvoering/Actualisering beleid Omgevingsbeleid en -regelgeving
28% 53% 12%
Toekomstig beleid
3%
Internationaal Kennishuishouding
1% 3%
0 137 162
Totaal
100%
Toelichting In de tabel wordt een indicatie gegeven van de verdeling van het budget geraamd op de begrotingsartikelen naar de clusters van producten van de Rijksplanologische Dienst. Niet volledig toegedeeld naar specifieke producten in de clusters zijn de personele en materiële budgetten. Deze zijn vooralsnog ondergebracht onder de cluster Intern Beleid, omdat toedeling naar de overige clusters op dit moment niet zinvol is aan te geven. De bedragen die vanaf 1998 aan de begroting van de RPD zijn toegevoegd ten behoeve van het Stimuleringsprogramma intensief ruimte gebruik,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
126
tweede generatie Sleutelprojecten en project Blauwe Stad zijn ondergebracht bij de clusters Uitvoering/Actualisering beleid en Omgevingsbeleid en -regelgeving. 04.01 Personeel en Materieel
Het te voeren beleid Om optimaal de minister van VROM te kunnen ondersteunen bij de totstandkoming van het (inter)nationale beleid voor de ruimtelijke inrichting van Nederland en de uitwerking daarvan, heeft de RPD zich de laatste jaren ontwikkeld van een dienst met het karakter van een planbureau tot een beleidsdienst. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is het personeelsbeleid van de RPD gericht op het beschikbaar hebben en houden van creatieve, flexibele en deskundige medewerkers die georinteerd zijn op het mede (be)sturen van een snel veranderende en complexe maatschappij. Daarnaast is het beleid er op gericht integraal management in te voeren als concept om sturing te geven aan de dienst, waarbij verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor beleid en beheer op het niveau worden neergelegd waar effectiviteit en resultaatgerichtheid van de dienst er het meest mee zijn gediend. Om deze ontwikkelingen te kunnen ondersteunen, gaat in 1997 en 1998 binnen het P&O beleid speciaal aandacht uit naar de verdere ontwikkeling van beoordelen en belonen, loopbaanbeleid en vorming en opleiding als instrumenten voor de integraal manager. Het informatievoorzienings- en automatiseringsbeleid van de RPD wordt eveneens aangepast aan de invoering van integraal management. Verantwoordelijkheid voor het beheer van gegevens en programmatuur zal als een taak van de integraal manager worden gezien. Informatie- en automatiseringshulpmiddelen kunnen meer en op het gewenste tijdstip worden aangepast aan de directe behoefte van het primaire proces. Door gebruikers nadrukkelijk te betrekken bij de keuze-processen rond beheer en functionaliteit van informatiesystemen en hen daarin ook verantwoordelijkheid te geven, wordt de integraal manager gestimuleerd een visie te ontwikkelen op het gebruik van informatie en geautomatiseerde hulpmiddelen en de behoefte aan die hulpmiddelen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
38 642 721 715
38 390 251 503
38 621 414 704
38 906 414 659
39 239 414 681
Stand ontwerp-begroting 1998
40 078
39 144
39 739
39 979
40 334
40 360
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
39 042 721 715
38 778 251 503
38 621 414 704
38 906 414 659
39 239 414 681
Stand ontwerp-begroting 1998
40 478
39 532
39 739
39 979
40 334
40 360
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
127
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
0 402 0 973 1 559
28 062 1 862 1 606 3 945 2 151
30 090 1 550 1 988 5 003 1 447
30 681 1 537 1 704 3 673 1 549
30 740 1 540 1 502 3 926 2 031
30 892 1 537 1 499 4 023 2 028
31 212 1 549 1 506 4 039 2 028
31 212 1 549 1 506 4 065 2 028
Totaal
2 934
37 626
40 078
39 144
39 739
39 979
40 334
40 360
Uitgaven: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
28 062 1 604 1 606 3 794 2 078
30 090 1 550 1 988 5 003 1 847
30 681 1 537 1 704 3 673 1 937
30 740 1 540 1 502 3 926 2 031
30 892 1 537 1 499 4 023 2 028
31 212 1 549 1 506 4 039 2 028
31 212 1 549 1 506 4 065 2 028
Totaal
37 144
40 478
39 532
39 739
39 979
40 334
40 360
1997
1998
1999
2000
2001
263 352
695 312
694 294
545 348
551 364
– 230 – 274
– 60 – 224
– 234
– 234
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; Loonbijstelling tranche 1997 en Incidentele Loonontwikkeling 1997 b. Aanvullende post; Prijsbijstelling tranche 1997 Specifieke mutaties: c. Naar artikel 01.01 i.v.m. Startersproject VROM d. Naar artikel 01.02 Herschikking VROM e. Van artikel 01.02 i.v.m MOVIE project
100
Specifieke mutaties ad c. Bijdrage van de Rijksplanologische dienst aan een project ter bevordering van de instroom van jonge academici bij VROM. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 01.01 «Personeel en materieel centrale directies». ad d. Bijdrage van de RPD aan vervangingsinvesteringen in de hoofdzetel van VROM en de exploitatiekosten van het verzamelkantoor van VROM in Haarlem. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 01.02 «Personeel en Materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen». ad e. VROM ondersteunt innovatieve projecten op het gebied van informatievoorziening. Het MOVIE project is gericht op verbetering van de monitoring uitvoering ruimtelijk beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
128
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Rijksplanologische Dienst» 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
285,0 4,0
285,0 4,0
285,0 4,0
285,0 4,0
285,0 4,0
285,0 4,0
Ontwerp-begroting 1998
289,0
289,0
289,0
289,0
289,0
289,0
Verwachte loonmiddelsom (x f 1000)
104,1
106,2
106,4
106,9
108,0
108,0
Overzicht personele inzet (begrotingssterktes) uitgesplitst naar directies
Algemeen Beheer, Directie Bestuur en Ondersteuning (bestuurlijke zaken; interne coördinatie beleidsvoorbereiding, intern management Directie Ruimtelijk Onderzoek en Planontwikkeling (ontwikkeling ruimtelijk beleid op middellange en lange termijn) Directie Uitvoering en Coördinatie Ruimtelijk Beleid Inspectie van de Ruimtelijke Ordening (vormgeving en controle ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau)
1996
1997
1998
81,1
91
91
84,3
81
81
70,6 42,3
74 43
74 43
278,3
289
289
Toelichting De vier formatieplaatsen die aan de formatie van de Rijksplanologische dienst zijn toegevoegd ten behoeve van herbezetting als gevolg van de invoering van de 36-urige werkweek zijn als «DG-reserve» ondergebracht bij de formatie van de dienstleiding. De dienstleiding kan in voorkomende gevallen beslissen deze formatieruimte (tijdelijk) toe te voegen aan de formatie van de drie directies om knelpunten op te lossen. Daarnaast is een tijdelijke projectorganisatie (van 5 fte) binnen de dienst opgeheven en hebben zich kleine verschuivingen tussen de directies voorgedaan. Hiermee worden de wijzigingen in de formatie van de directies verklaard ten opzichte van de begroting 1997 in het «Overzicht personele inzet». Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Wachtgeldgarantieregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
1 192 257 149 8
1 264 210 360 154
1 175 208 271 50
1 125 127 200 50
1 121 127 201 50
1 151 94 211 50
1 151 94 211 50
Totaal
1 606
1 988
1 704
1 502
1 499
1 506
1 506
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
129
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Begin van het jaar Geraamde instroom Geraamde uitstroom
19 0 1
18 3 2
19 3 3
19 3 4
18 3 4
17 3 3
17 3 3
Eind van het jaar
18
19
19
18
17
17
17
Toelichting In 1996 heeft zich geen instroom voorgedaan in de wachtgeldgarantieregeling 1987. Op grond daarvan zijn de ramingen voor 1997 en 1998 voor deze categorie neerwaarts bijgesteld. Omdat de verwachtingen over de inen uitstroom in latere jaren niet zijn veranderd, is deze verlaging niet structureel doorgevoerd. Algemene materiële uitgaven De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996
Realisatie 1996
Ontwerpbegroting 1997
Herziene raming 1997
Ontwerpbegroting 1998
6 393
5 462
5 841
5 986
5 969
Toelichting De realisatie 1996 is lager dan de raming voor 1996, omdat reis- en verblijfkosten binnenland en kosten personeelsvoorziening (o.a. externe werving, loopbaanadvies, maatschappelijk werk en prioritair beleid) onder meer als gevolg van het gevoerde personele beleid (het betrachten van grote terughoudendheid bij het vervullen van vacatures) in 1996 lager uitvielen dan oorspronkelijk was voorzien. De ramingen voor 1997 en 1998 komen ten opzichte van de realisatie 1996 hoger uit, omdat op het gebied van de personeelsvoorziening (meer uitgaven voor prioritair beleid en externe werving) en vorming en opleiding (speciale aandacht voor het doelmatiger en doeltreffender werken binnen de bestaande structuren) extra geld is gereserveerd. 04.03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid
Het te voeren beleid Onderzoek Het onderzoeksprogramma van de Rijksplanologische dienst bestaat enerzijds uit onderzoek dat gericht is op het vervullen van de wettelijke onderzoekstaak (artikel 52, lid 1b van de Wet op de Ruimtelijke Ordening), anderzijds uit onderzoek dat deel uitmaakt van diverse programma’s en projecten die in het kader van de planontwikkeling door de dienst en de stimulering van de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid worden uitgevoerd. Deze tweede categorie van onderzoek bestaat grotendeels uit haalbaarheids- en evaluatieonderzoek. Door de ontwikkeling van planbureau tot beleidsdienst wordt meer onderzoek extern uitbesteed en minder in eigen beheer uitgevoerd, zoals traditioneel gebruikelijk was.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
130
Tevens ontplooit de RPD steeds meer onderzoeksactiviteiten met andere ministeries, lagere overheden en/of marktpartijen. Dat het goed onderhouden van de externe kennis-infrastructuur daarbij veel zorg moet krijgen is een belangrijke consequentie daarvan. Langs de hoofdlijnen van het onderzoek dat gebaseerd is op de wettelijke onderzoekstaak wordt een onderverdeling gemaakt in 5 hoofgroepen.
1 Onderzoek t.b.v de uitvoering van vigerend beleid Voor deze categorie zijn m.n. twee inhoudelijke kaders voor onderzoek relevant, te weten beleidsevaluaties en de monitoring van het vigerend beleid. Het meerjarige programma «Evaluatie ruimtelijk beleid» is het centrale kader voor evaluatie-onderzoek van de dienst. Voor 1998 staat gepland: – ontwikkeling ex-ante evaluatie methodiek (vervolg op onderzoek 1997) en enkele toepassingen van deze nieuwe methodiek; – start nieuwe ex-post evaluaties Vino/Vinex gericht op doorwerking beleid tot aan de feitelijke realisatie. Voor de monitoring van het vigerend beleid is een budget nodig voor onderzoek dat antwoord moet geven op vragen en knelpunten die veelal in de dagelijkse beleidspraktijk opkomen, zoals bijv. vraagstukken ten aanzien van handhaving en uitvoerbaarheid van het bestaand beleid. Dit onderzoek wordt van jaar tot jaar en niet meerjarig geprogrammeerd.
2 Onderzoek t.b.v de verkenning van nieuw (lange termijn) beleid De ruimtelijke ordening op nationaal niveau bevindt zich in 1998 in een fase van de beleidscyclus, waarin onderzoek een belangrijke rol speelt. Dit is de fase van voorbereiding van nieuw beleid dat zijn neerslag zal krijgen in een nieuwe nota. Heel specifiek geldt voor de voorbereiding van de nieuwe nota, die sterker dan de Vierde nota ruimtelijke ordening (VINO/VINEX) een «omgevingskarakter» zal hebben (=niet alleen het facet ruimtelijke ordening behandelend), dat er een brede inhoudelijke visie en een nieuwe bestuurlijke visie moeten worden ontwikkeld. Voor de ontwikkeling van de inhoudelijke visie is kennisontwikkeling nodig op een groot aantal terreinen, zoals bijv. ruimtelijk-economische ontwikkelingen, ruimtelijk relevante maatschappelijke en technologische ontwikkelingen alsmede terreinen die duidelijke raakvlakken hebben met andere omgevingsbeleidsvelden. Deze worden maar gedeeltelijk gedekt door lopende programma’s. Dit betekent dat meer nieuwe projecten en programma’s zoals het in 1996 geïntroduceerde programma «Ruimtegebruik» in de komende jaren zullen worden gestart. In 1998 zullen tevens in vervolg op Nederland 2030 en diverse programmeringsstudies die in 1997 worden uitgevoerd een aantal thematische verkenningen worden opgestart. Hierbij wordt gedacht aan onderzoek op het raakvlak met verkeer en vervoer, milieu, water, economie en herstructurering van bestaand bebouwd en onbebouwd gebied. Traditiegetrouw neemt het onderzoek gericht op de verkenning van nieuw beleid een groot deel van het beschikbare budget voor zijn rekening.
3 Onderzoek t.b.v het juridisch/bestuurlijk instrumentarium Onderzoek in deze categorie is gericht op een betere instrumentele uitvoerbaarheid van het ruimtelijk beleid en het bevorderen van een gezamenlijk leefomgevingsbeleid.
4 Basiskennishuishouding In deze categorie zijn de lopende programma’s en activiteiten ondergebracht die de basiskennis van de dienst in stand houden. Hierbij gaat het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
131
o.a. om monitoring van ruimtelijke ontwikkelingen en het volgen van demografische ontwikkelingen en het opstellen van wetenschappelijke modellen die inzicht geven in de gevolgen ervan voor het ruimtegebruik
5 Doelsubsidies en programmafinanciering Deze post bestaat voor een groot deel uit bijdragen aan vakorganisaties, die een forum bieden voor kennisuitwisseling op het vlak van de ruimtelijke ordening. Daarnaast gaat het om financieringen die -al dan niet in een vast samenwerkingsverband- de wetenschapsontwikkeling op een voor de dienst relevant terrein ondersteunen.
Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid Voor het te voeren beleid met betrekking tot planvorming en stimulering van de uitvoering van het ruimtelijk beleid wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 3 in het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
18 731 –2 – 300
18 837
18 837
18 837
20 362
65 000
15 000
10 000
135 000
Stand ontwerp-begroting 1998
18 429
83 837
33 837
28 837
155 362
20 362
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
18 981 998 – 300
17 962
17 162
19 603
20 362
20 000
30 000
25 000
32 000
Stand ontwerp-begroting 1998
19 679
37 962
47 162
44 603
52 362
48 362
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 03.01 Onderzoek 03.02 Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid
4 863
6 834
8 136
8 264
8 264
8 264
8 264
8 264
15 903
10 235
10 293
75 573
25 573
20 573
147 098
12 098
Totaal
20 766
17 069
18 429
83 837
33 837
29 837
155 362
20 362
7 612
8 136
8 264
8 264
8 264
8 264
8 264
5 672
11 543
29 698
38 898
36 339
44 098
40 098
13 284
19 679
37 962
47 162
44 603
52 362
48 362
Uitgaven: 03.01 Onderzoek 03.02 Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
132
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
21 500
11 600
6 900
10 000
Verplichtingen Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Naar Verkeer & Waterstaat: bijdrage aan TNLI b. Aanvullende post; Prijsbijstelling tranche 1997 t.b.v STIR en Sleutelprojecten Generale mutaties: c. Meervoudig ruimtegebruik; Vinex-locatie Leidsche Rijn d. Blauwe Stad, versterking ruimtelijk-economische structuur Noord Nederland Specifieke mutaties: e. T.b.v. Sleutelprojecten en STIR
– 300
125 000 35 000 8 500
3 400
3 100
1998
1999
2000
2001
10 000
11 500
11 600
6 900
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
Uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Naar Verkeer & Waterstaat: bijdrage aan TNLI b. Aanvullende post; Prijsbijstelling tranche 1997 t.b.v. STIR en Sleutelprojecten Generale mutaties: c. Meervoudig ruimtegebruik; Vinex-locatie Leidsche Rijn d. Blauwe Stad, versterking ruimtelijk-economische structuur Noord Nederland Specifieke mutaties: e. T.b.v. Sleutelprojecten en STIR
– 300
17 000 10 000
10 000
10 000
5 000
8 500
3 400
3 100
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. Bijdrage aan het vervolg van de eerste fase van het project Toekomstige Nationale Luchtvaart Infrastructuur (TNLI). Doelstelling van dit project is om op basis van een fundamentele discussie over nut en noodzaak van luchtvaart in Nederland te komen tot een beleidskeuze voor de lange termijn (over 30 tot 40 jaar). Uiteindelijk resultaat zal zijn een nieuw Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen. ad b. Een belangrijk deel van de prijsbijstelling 1997 voor VROM wordt ingezet ten behoeve van het Stimuleringsprogramma meervoudig en intensief ruimtegebruik (STIR) en ten behoeve van strategische interventies in bestaand stedelijk gebied (2e generatie Sleutelprojecten). De minister van VROM heeft in oktober 1995 in een notitie (kamerstukken II, 1995/1996, 24 054, nr. 23) mede namens de bewindslieden van LNV, V&W en OC&W, toegezegd nieuw beleid te initiëren met een stimuleringsprogramma voor het thema «intensief en meervoudig ruimtegebruik». In aansluiting daarop is in overleg met de staatssecretaris van EZ besloten beter ruimtegebruik van bedrijfsterreinen daarin te betrekken. Het stimuleringsprogramma is opgenomen in de Nota over het architectuurbeleid 1997–2000 «De architectuur van de ruimte» (kamerstukken II, 1996/1997, 25 012, nr. 1). Doel van het programma is om regionale en lokale overheden, andere instellingen en marktpartijen, die besluitvormend zijn ten aanzien van het ruimtegebruik, tot een zorgvuldiger afweging te stimuleren. Dit dient bereikt te worden door de inzet van een complex van middelen, zowel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
133
gericht op het ontwikkelen en verspreiden van kennis, het stimuleren van innovatieve initiatieven, als het (selectief) daadwerkelijk meefinancieren van die initiatieven. Met het stimuleringsprogramma wil de rijksoverheid daadwerkelijk bijdragen aan verbetering en verspreiding van de kennis over vormen van intensief en meervoudig ruimtegebruik en moeten de doelgroepen worden geïnspireerd om met innovatieve ideeën te komen, zoals bij de Voorbeeldplannen Vierde Nota RO het geval was. Tevens is het van belang voor de beleidsontwikkeling op rijksniveau om lering te kunnen trekken uit de ervaringen met de realisering van projecten op het lokale en regionale schaalniveau. Het programma heeft een meerjarig karakter en is geraamd op totaal f 50 miljoen. De tweede generatie sleutelprojecten zijn onder de aanduiding van het begrip «strategische interventies in bestaand stedelijk gebied» opgenomen in de Randstadnota (kamerstukken II, 1996/1997, 25 009, nr. 1). De projecten sluiten aan op belangrijke ruimtelijke beleidsdoelen ten aanzien van de vitaliteit van de steden. De Randstadoverheden hebben zelf een dertigtal van deze projecten aangemeld. Een aantal van deze projecten is geselecteerd om onderwerp te zijn van een nader haalbaarheidsonderzoek. Voor deze fase is in de jaren 1998 en 1999 in totaal f 15 miljoen beschikbaar. Generale mutaties ad c. De hoofdtransportas rijksweg A2 doorsnijdt de grote VINEX-lokatie Leidsche Rijn bij Utrecht en belemmert de realisatie van een optimale samenhang tussen de bestaande stad en de nieuwe wijk Leidsche Rijn. Na bestuurlijk overleg met de regio hebben de ministers van V&W en VROM ingestemd met de geselecteerde oplossingsrichting voor integratie van de A2 in Leidsche Rijn (brief minister VROM aan voorzitter Vaste Commissie VROM-TK d.d. 21 juni 1996, kenmerk M296). Van de totaal benodigde f 700 miljoen draagt VROM f 125 miljoen bij aan de realisatie van dit project. ad d. De rijksbijdrage aan het project de Blauwe Stad, onderdeel van het ontwikkelingsplan voor het Oldambt in Oost-Groningen. Het ontwikkelingsplan is in 1993 opgesteld in het kader van het VINEX leefbaarheidsbeleid met als doel tot een structurele verbetering te komen van het economische, sociale en ruimtelijke klimaat in het gebied. Het plan omvat de aanleg van een uit drie delen bestaand meer, bos en andere natuurontwikkeling en een woongebied. Het betreft het gebied ten noorden van Winschoten dat nu voornamelijk wordt gebruikt als landbouwgrond. Het belang van de bijdrage is vooral gelegen in het verkleinen van de economische achterstand van Oost-Groningen en het bieden van een nieuw perspectief voor de afnemende werkgelegenheid in de landbouw. Specifieke mutaties ad e. Zie hiervoor de toelichting bij mutatie b. en voor een verdere toelichting tevens hoofdstuk 3 van het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
134
04.05 Uitvoering Planologische Kernbeslissing Waddengebied
Het te voeren beleid In de PKB-Waddenzee is bepaald dat er een Waddenadviesraad (WAR) is. Bij de herziening van het adviesstelsel is besloten de Waddenadviesraad per 1 januari 1997 opnieuw in te stellen, vooralsnog voor een periode van vijf jaar. In die periode zal de raad als een onafhankelijk orgaan op strategisch niveau gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de regering en het parlement, de waddenzeeprovincies en -gemeenten over zaken die van algemeen belang zijn voor het beleid met betrekking tot het waddengebied. In bijlage 20 is het werkprogramma van de Waddenadviesraad opgenomen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: Overboekingen van/naar andere begrotingen a. Aanvullende post; Prijsbijstelling tranche 1997
120 35
120
120
120
120
108
108
108
108
108
Stand ontwerp-begroting 1998
263
228
228
228
228
2002
228
Verplichtingen 1996: 123 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 2 Uitgaven 1996: 121
Overboekingen van/naar andere begrotingen ad a. Met deze bijstelling van het budget voor de Waddenadviesraad, gefinancierd uit de prijsbijstelling 1997 voor de RPD, kunnen de financiële gevolgen van de Kaderwet adviescolleges (kosten van veranderde vacatiegelden voor leden van de raad en kosten van sollicitatieprocedures) worden opgevangen. 04.06 Veiligstelling van bufferzones
Het te voeren beleid Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneen groeien, zijn bufferzones aangewezen. Bufferzones zijn goed ingerichte open ruimten tussen de stadsgewesten, waarin door zorgvuldige bestemming, inrichting en beheer en door grondaankopen door de rijksoverheid een duurzaam agrarisch grondgebruik en in delen een inrichting voor recreatie, bos en natuur wordt nagestreefd. Hoofddoelstelling van het bufferzonebeleid is het tegengaan van verdere verstedelijking tussen stadsgewesten. Nevendoelstelling is het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De inrichting van bufferzones voor recreatie, bos en landschap en natuur vindt plaats conform het in het Structuurschema Groene Ruimte geformuleerde beleid. De realisatie van het bufferzonebeleid wordt gefinancierd door de ministeries van VROM en LNV, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
135
De Dienst Landelijk Gebied (voorheen Landinrichting en Beheer Landbouwgronden) verzorgt de grondverwerving en inrichting. Het eigendom van de verworven gronden blijft berusten bij het Rijk. Het eindbeheer gebeurt met name door recreatieschappen en Staatsbosbeheer.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
12 523 12 523
12 023 12 023
12 023 12 023
12 023 12 023
12 023 12 023
12 023
Verplichtingen en uitgaven 1996: 19 510
Kengetallen Gerealiseerde aankopen t.l.v. de VROM begroting en nog te verwerven hectares, gemiddelde prijzen en resterende verwervingsjaren Bufferzone
Amsterdam-Haarlem Midden-Delftland Amstelland-Vechtstreek Utrecht-Hilversum Den Haag-LeidenZoetermeer IJsselmonde-Oost
[ha] 1995
Gem.prijs (x 1 000)
[ha] 1996
11 31 101 89 1
50 125 48 71 163
95 25 47
Gem.prijs Rest [ha] 1997 (x 1 000) e.v 87 55 77
Gem. prijs (x 1 000)
Verwervingsjr.
319 455 386 228 395
62 93 58 110 65
11 5 11 15 11
180
107
7
Toelichting: Uit de realisatiecijfers valt af te leiden dat in de bufferzones hoge grondprijzen worden betaald. Voor bufferzone-aankopen worden geen richtbedragen aangehouden. Wel is het zo dat de betaalde prijzen boven de richtbedragen voor staatsbos, recreatie(bos), reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten liggen, zoals die zijn geformuleerd in het Structuurschema Groene Ruimte. Fricties die ontstaan doordat de gewenste realisatietermijnen van projecten op gespannen voet staan met de voor enig jaar beschikbare middelen voor grondverwerving worden opgelost door temporisering van de aankopen. 04.08 Leerlingbouwplaatsen
Het te voeren beleid In een stimuleringsovereenkomst, ondertekend in 1992 door vertegenwoordigers van de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV, het Algemen Verbond Bouwbedrijf en het Ministerie van VROM, is tot doel gesteld het leerlingbouwplaatsenbeleid actief te ondersteunen. VROM heeft aan deze stimuleringsovereenkomst een financiële bijdrage verbonden die jaarlijks wordt toegekend, op basis van een driejarenplan leerlingbouwplaatsen dat ieder jaar door de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf wordt opgesteld. De bijdrage is met name bestemd voor een subsidie voor opdrachtgevers van leerlingbouwplaats-projecten, die extra
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
136
kosten kunnen krijgen als gevolg van een langere bouwtijd met de daarbij behorende extra rentelasten en eventuele meerdere voorbereidingskosten.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 930 1 930
1 930 1 930
1 930 1 930
1 930 1 930
1 930 1 930
1 930
Verplichtingen 1996: 1 895 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 1 553 Uitgaven 1996: 1 080
Kengetallen Gerealiseerde en geraamde leerlingbouwplaatsweken
Aantal leerlingbouwplaatsweken
1996
1997
1998
13 788
16 000
20 000
Toelichting: Het aantal gerealiseerde leerlingbouwplaatsweken in 1996 heeft geleid tot bijstelling van het middellange termijnbeleid in het Driejarenplan leerlingbouwplaatsen 1997 van de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf. Het principe van koppeling van subsidie aan volume van leerlingbouwplaatsweken wordt voortgezet, wat neer komt op een afrekening achteraf op basis van de realisatie op ieder project. Vooralsnog wordt tijdelijk de aannemerssubsidie verhoogd. Eind 1997 worden ondermeer de gevolgen hiervan beschouwd en eventueel besloten tot verlenging van deze maatregel. Daarnaast dient de bijdrage als prikkel. Hiertoe dienen naast de financiering van een overlegstructuur met (middel)grote bedrijven in de regio, de overige gelden met name ingezet te worden voor promotionele activiteiten voor het verbreden van het draagvlak van leerlingbouwplaatsen en als buffer bij een verhoopt hoger aantal leerlingbouwplaatsweken dan 16 000. 04.09 Stichting Overlegorgaan RAVI
Het te voeren beleid De Stichting Overlegorgaan Ravi heeft als doel het bevorderen van een goede vastgoed- en ruimtelijke informatievoorziening ten behoeve van publieke taken tegen maatschappelijk zo laag mogelijke kosten. Deelnemers aan het overlegplatform zijn CBS, ministerie van VROM, ministerie van BiZa, IPO, VNG, Kadaster, Landinrichtingsdienst/Staringcentrum, Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat, Overlegorgaan Nutsvoorzieningen, Rijksgebouwendienst, TDN en Unie van Waterschappen. Naast het Overlegorgaan, waarvan het bestuur gevormd wordt door vertegenwoordigers van organisaties met een publiek doel, kent de Stichting Overlegorgaan Ravi een bedrijvenplatform en een Wetenschappelijk Advies College.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
137
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
500 – 500
500 – 500
500 – 500
500
500
Stand ontwerp-begroting 1998
0
0
0
500
500
500
2002
Verplichtingen 1996: 1 500 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 1 500
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
500
500
500
500
500
Stand ontwerp-begroting 1998
500
500
500
500
500
500
Uitgaven 1996: 500
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
138
05. MILIEUBEHEER
Algemeen Een groot deel van het milieubeleid bevindt zich in een fase die gekenmerkt wordt door een nadruk op de uitvoering van het in gang gezette beleid. Wel wordt op een aantal onderdelen deze uitvoering verder versterkt. Aan de begroting 1998 van Milieubeheer zijn extra middelen toegevoegd voor de bodemsanering en voor de uitvoering van de nota «Voertuigtechniek en brandstoffen». Daarnaast zijn in het kader van de Nota Milieu & Economie middelen ter beschikking gesteld voor de voorzetting van het «DTO-programma» en het opzetten van «milieugerichte overheidsaanschaffingen- en investeringenbeleid». Naast deze toevoegingen en de verwerking van de «ramingsbijstelling» van structureel f 15 mln. per jaar en de prijs- en loonbijstelling 1997, is er evenals vorig jaar in de begroting 1998 van Milieubeheer geen sprake van bijzondere budgettaire wijzigingen of herschikkingen. Op basis van het kabinetsbesluit wordt ten behoeve van de bodemsaneringsoperatie in totaal f 1 500 mln. (periode 1998–2010) en voor de nota «Voertuigtechniek en brandstoffen» in totaal f 185 mln. (periode 1998– 2004) aan extra middelen uitgetrokken. In de toelichting op artikel 05.16 «Milieukwaliteit en emissiebeleid» wordt de verdeling van deze extra middelen over de jaren 1998 tot en met 2001 gegeven. Voor een gedeeltelijke dekking van deze extra middelen levert Milieubeheer met ingang van 1998 een neerwaartse «ramingsbijstelling» van f 15 mln. per jaar. Deze ramingsbijstelling is volledig ingevuld door het vanaf 1998 gedeeltelijk inleveren van de aan Milieubeheer uitgekeerde prijsbijstelling 1997. Het niet-ingeleverde deel hiervan is op basis van de prijsgevoelige onderdelen van de begroting van Milieubeheer verdeeld over de artikelen, waarnaar dan ook wordt verwezen. Voorts wordt bij artikel 01.03 «Prijsbijstelling» een nadere verdeling van de ontvangen prijsbijstelling 1997 over de betreffende VROM-artikelen gegeven. Voor de eveneens toegekende budgetten met betrekking tot de CO2reductie (f 750 mln.) en de NOx-bestrijding (f 165 mln.) zijn de middelen vooralsnog onder de verzameltitel NMP-3 in een aanvullende post in de Rijksbegroting opgenomen. Na besluitvorming in het Kabinet over het NMP-3 zullen deze budgetten worden toegevoegd aan de begrotingen van de betrokken ministeries.
Kengetallen In het kader van het toenemend streven om (waar mogelijk en zinvol) adequate kengetallen in de begroting op te nemen, is bezien in hoeverre op dit punt in de begroting 1998 een verdere uitbreiding en verbetering kan worden bewerkstelligd. Naast het handhaven en actualiseren van de reeds in vorige begrotingen vermelde volume- en prestatiegegevens, zijn daarbij de volgende indicatieve gegevens opgenomen: – in de toelichting bij artikel 05.01 «Personeel en materieel» wordt een uitsplitsing van enerzijds de budgetten en formatieplaatsen naar hoofdactiviteiten van de inspectie Milieuhygiëne en anderzijds de door de inspectie verrichte controles, monsternemingen en geconstateerde overtredingen gegeven; – als nadere toelichting wordt bij artikel 05.17 «Ketenbeheer en milieuzorg» inzicht gegeven in de kennisgevingen voor grensoverschrijdende afvaltransporten door het Internationaal Meldpunt Afvalstoffen (IMA). Tot slot wordt opgemerkt dat alle in deze begroting gepresenteerde volume- en prijsgegevens, kengetallen e.d. een indicatief karakter hebben
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
139
en als zodanig vooral gezien moeten worden als een poging de koppeling tussen het beleid en de in te zetten budgetten van Milieu-beheer, wat meer kleur te geven. Uiteraard zullen tijdens de feitelijke begrotingsuitvoering hier en daar nog verschuivingen kunnen plaatsvinden. Indicatieve verdeling van het verplichtingenbudget 1998 naar milieuthema’s (x f 1 000) Artikelen en totale budget per artikel
Milieuthema’s en budget per thema
05.01 Personeel en Materieel
154 161
Personeel en Materieel
154 161
05.13 Garanties en deelnemingen
233 600
verspreiding
233 600
05.14 Onderzoek en monitoring
38 505
diverse (zie toelichting)
38 505
05.15 Algemeen milieubeleid
84 499
algemeen
84 499
05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid
510 969
klimaatverandering verzuring verspreiding verstoring algemeen
3 818 43 255 358 847 101 913 3 136
05.17 Ketenbeheer en milieuzorg
41 923
verspreiding verwijdering algemeen
11 273 13 850 16 800
05.19 Structurele bijdrage aan VWS (RIVM)
73 352
diverse (zie toelichting)
73 352
Totaal
1 137 009
Totaal
1 137 009
Toelichting: Met deze tabel wordt getracht een koppeling te maken tussen de op de diverse begrotingsartikelen van Milieubeheer geraamde budgetten en de in het Milieuprogramma 1998–2001 opgenomen milieu-thema’s. Niet in alle gevallen is op directe en eenduidige wijze een budget aan een thema te koppelen. Dit betreft met name de algemene bestuurlijke zaken (inclusief het instrumentarium), de internationale onderwerpen, het doelgroepenbeleid en de inspectie-activiteiten (toezicht en handhaving). In dergelijke gevallen is in de tabel de omschrijving «algemeen» opgenomen. De personele en materiële budgetten zijn in de tabel als een totaalbedrag opgenomen. Uiteraard wordt een deel van de personele capaciteit ingezet voor beleidsvoorbereiding en -uitvoering van de verschillende thema’s, maar een toerekening hiervan is niet zinvol aan te geven. Uit het voorgaande zal tevens duidelijk zijn dat de in totaal aan de diverse thema’s te besteden financiële middelen hoger zullen zijn dan de in de tabel genoemde bedragen. Naast de al genoemde indirecte relatie die uitgaven als personeel en materieel met thema’s (kunnen) hebben, moet worden gedacht aan de financiële instrumenten van de overige betrokken partijen, zoals de andere departementen, andere overheden en de doelgroepen c.q. bedrijfstakken. Voorts moet worden bedacht dat ook andere, niet-financiële, instrumenten (zoals wetgeving en convenanten) zijn of worden ingezet voor het realiseren van het beleid terzake van de onderscheiden thema’s. In dit kader wordt tevens verwezen naar hoofdstuk 3 van het Milieuprogramma 1998–2001, waarin nader wordt ingegaan op de totale (verwachte) kosten en financiering van het milieubeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
140
Voor wat betreft het milieu-onderzoek (artikelen 05.14 en 05.19), het volgende. De structurele bijdrage aan het RIVM (05.19) wordt door het RIVM als volgt ingezet: – zo’n 50 % van de bijdrage wordt omgezet in het kader van de Milieuplanbureaufunctie; – ongeveer 25 % besteedt het RIVM aan het uitvoeren van structurele, vaak wettelijke, taken die de minister van VROM opdraagt; – ongeveer 25 % wordt besteed aan het uitvoeren van eenmalige milieuonderzoeken in opdracht van de minister van VROM. De precieze verdeling van het onderzoeksbudget over de verschillende onderwerpen en thema’s, en dit geldt met name voor het budget onder artikel 05.14 en het «eenmalige» deel van artikel 05.19, vindt in het kader van de onderzoeksprogrammering aan het einde van het jaar plaats. Als indicatie is in onderstaande tabel de verdeling van het onderzoeksbudget in het jaar 1997 opgenomen. Verdeling van het onderzoeksbudget 1997 naar milieuthema’s (verplichtingen x f 1 000) Artikelen en totale budget per artikel 05.14 Onderzoek en monitoring 05.19 Structurele bijdrage aan VWS (RIVM)
Totaal
Milieuthema’s en budget per thema* 34 267 73 849
108 116
klimaatverandering verzuring vermesting verspreiding verwijdering verstoring verdroging verspilling algemeen** Totaal
10 538 4 887 2 526 30 428 9 007 6 591 2 197 1 999 39 943 108 116
* Gebaseerd op de verdeling in het Jaarprogramma milieu-onderzoek 1997 DGM. ** Hieronder vallen de niet thema-gerichte, maar meer algemene onderzoekslijnen, te weten: «monitoring en handhaving», «milieuverkenningen», «maatschappij en sturing», «technologie en productie», «sleutelvoorraden», «volksgezondheid», «Milieu & Economie» en «Milieu & Ruimte».
05.01 Personeel en materieel
Het te voeren beleid Het beleid met betrekking tot personeel, materiële uitgaven en automatisering is in lijn met het beleid zoals dat op VROM-niveau wordt gevoerd. Voorts hebben de organisatie-onderdelen van Milieubeheer door middel van de gedecentraliseerde apparaatskostenbudgetten de beschikking over voldoende budgetten om het ambtelijk personeel te kunnen bekostigen conform de afgesproken fasering van de afslanking in het kader van reorganisatie DGM-2000. Bij een in de tijd gezien snellere afslanking dan afgesproken kan een organisatie-onderdeel van Milieubeheer naar eigen inzicht externen, tijdelijken of uitzendkrachten inzetten teneinde de te vroeg opengevallen plaatsen te kunnen bezetten. Hierdoor wordt voorkomen dat de uitvoering van de beleidsprocessen grote vertraging ondervindt. De afbouw van de formatie Milieubeheer verloopt conform het in 1996 geplande tempo. De uiteindelijke wachtgeldgevolgen zullen naar verwachting beperkt zijn en binnen de meerjarig beschikbare apparaatskostenbudgetten afgedekt kunnen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
141
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
162 638 – 4 910 2 238
155 273 – 3 493 2 381
157 761 – 2 179 1 633
159 623 – 2 129 1 147
161 169 – 1 979 1 179
Stand ontwerp-begroting 1998
159 966
154 161
157 215
158 641
160 369
160 569
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
165 078 – 4 227 3 240
154 430 – 3 993 1 779
158 799 – 2 669 1 271
158 738 – 2 179 1 109
161 169 – 2 129 1 179
Stand ontwerp-begroting 1998
164 091
152 216
157 401
157 668
160 219
160 569
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
113 033 2 473 4 116 35 505 4 839
108 667 2 501 5 138 29 816 8 039
112 715 2 485 3 282 29 949 8 784
113 426 2 460 3 159 30 653 8 943
114 946 2 491 3 167 30 807 8 958
114 639 2 176 3 789 31 007 8 958
Verplichtingen: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
10 418 5 114
106 975 7 518 3 097 29 600 4 448
Totaal
17 991
151 638
159 966
154 161
157 215
158 641
160 369
160 569
Uitgaven: 01.01 Ambtelijk personeel 01.02 Overige personele uitgaven 01.03 Post-actieven 01.06 Algemene materiële uitgaven 01.07 Automatiseringsuitgaven
106 975 7 409 3 097 33 492 6 472
113 283 2 973 4 116 35 959 7 760
108 667 2 501 5 138 28 803 7 107
112 715 2 485 3 282 30 799 8 120
113 426 2 460 3 159 29 703 8 920
114 946 2 491 3 167 30 657 8 958
114 639 2 176 3 789 31 007 8 958
Totaal
157 445
164 091
152 216
157 401
157 668
160 219
160 569
2 459
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
142
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
1 347 962 1 070
423 2 614
181 2 698
184 1 979
188 2 007
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 1997 b. Aanvullende post; loonbijstellingstranche 1997 c. Van Verkeer en Waterstaat, emissieregistratie aandeel 1997 Specifieke mutaties: d. Naar 01.01 «Personeel en materieel centrale directies» t.b.v. compensatie startersproject VROM e. Naar 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen» t.b.v. compensatie exploitatiekosten verzamelkantoor Haarlem en Facilitaire Dienst f. Naar 01.02 t.b.v. overgang van personeel naar de eenheid Duurzaam Bouwen
– 240
– 562
– 912
– 922
– 922
– 69
– 94
– 94
– 94
– 94
– 1 072 – 70
– 602
– 362
– 38
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven g. Naar 01.02 t.b.v. verlengen van uitvoeringscontracten Verplichtingen Uitgaven
Kengetallen Ambtelijk personeel Overzicht verwachte gemiddelde bezetting en middelsom «Directoraat-Generaal Milieubeheer» 1997
1998
1999
2000
2001
Ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: a. Herberekening reorganisatie DGM-2000 b. Versnelde uitstroom reorganisatie DGM-2000
1 079,6 – 10,3
1 034,6 – 10,3
1 001,6 – 10,3
1 001,6 – 10,3
1 001,6 – 10,3
20,0
20,0
20,0
– 50,0
– 10,0
Ontwerp-begroting 1998
1 019,3
1 014,3
1 011,3
1 011,3
1 011,3
1 011,3
106,3
109,7
110,2
111,9
113,7
113,7
Verwachte loonmiddelsom (x f 1 000)
2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
143
Overzicht personeelssterkte uitgesplitst naar organisatie-onderdelen
Managementteam DGM Pool managementteam DGM Stafbureau Managementteam Intern Beleid Financieel-Economische Aangelegenheden Bodem Drinkwater, Water, Landbouw Geluid en Verkeer Lucht en Energie Afvalstoffen Industrie- en Consumentenbeleid Stoffen, Veiligheid, Straling Bestuurszaken Internationale Milieuzaken Strategie en Planvorming Inspectie Milieuhygiëne Raden en Commissies Herbezettingsreserve
1997
1998
4,0 12,4 26,8 66,0 61,0 60,8 74,6 56,3 55,9 74,8 53,3 60,6 65,5 28,5 32,5 319,0 16,6 11,0
3,0 14,6 23,0 58,9 53,1 58,1 71,8 52,2 56,3 66,2 45,1 54,9 65,4 32,9 31,3 315,0 12,5 0
1 079,6
1 014,3
Toelichting: De stand «Ontwerp-begroting 1998» is gebaseerd op de gemiddelde bezetting, is indicatief en inclusief de fte’s (in totaal 33) welke in het kader van de overdracht van werkzaamheden zullen overgaan naar andere organisaties. Post-actieven Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000) 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Wachtgeldgarantieregeling 1987 Rijkswachtgeldbesluit 1959 Overige uitkeringsregelingen Overige kosten flankerend beleid
1 232 727 1 003 135
2 216 519 881 500
2 920 517 901 800
2 635 463 84 100
2 524 451 84 100
2 546 451 70 100
3 168 451 70 100
Totaal
3 097
4 116
5 138
3 282
3 159
3 167
3 789
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Begin van het jaar Geraamde instroom Geraamde uitstroom
18 2 3
20 25
45 6 8
43 1 1
43 1 1
43 1
44 1
Eind van het jaar
17
45
43
43
43
44
45
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldregeling 1987
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
144
Algemene materiële uitgaven De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens Herziene raming 1996
Realisatie 1996
7 657
8 345
Ontwerp- Herziene raming begroting 1997 1997 8 064
Ontwerpbegroting 1998
8 436
8 747
Toelichting: De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op de opleidingskosten, de reis- en verblijfkosten en de representatiekosten. Inspectie Milieuhygiëne Kengetallen hoofdproducten Inspectie Milieuhygiëne (IMH), bedragen x f 1 000 realisatie 1996 P-budget
realisatie 1996 M-budget
begroting 1997 P-budget
begroting 1997 M-budget
begroting 1998 P-budget
begroting 1998 M-budget
A. 1e Lijnshandhaving B. 2e Lijnshandhaving C. Buitenpost/ Schakelfunctie D. Overheidsondersteuning
f 11 788 / 105 fte f 4 940 / 44 fte
f 3 204 f 2 673
f 11 983 / 117 fte f 5 016 / 49 fte
f 4 418 f 3 350
f 12 222 / 120 fte f 4 583 / 45 fte
f 3 361 f 3 530
f 6 399 / 57 fte
f 4 194
f 6 555 / 64 fte
f 4 334
f 6 110 / 60 fte
f 4 701
f 8 647 / 77 fte
f 10 131
f 8 598 / 84 fte
f 9 622
f 7 638 / 75 fte
f 7 784
E. Totaal
f 31 774 / 283 fte
f 20 202
f 32 152 / 314 fte
f 21 724
f 30 553 / 300 fte
f 19 376
Toelichting: Eerstelijns toezicht De inspectie houdt toezicht op de naleving van die wet- en regelgeving waarvoor de minister van VROM verantwoordelijk is. Deze handhaving wordt de komende jaren kwalitatief en kwantitatief versterkt. De inspectie wil daarin een voorbeeldfunctie vervullen. Prioriteit zal worden gegeven aan handhaving in Europees verband. Nationaal ligt de nadruk op acties samen met douane, politie en andere handhavers. Tweedelijns toezicht De inspectie houdt ook toezicht op de uitvoering van het milieubeleid en de milieuregelgeving door de andere overheden. De inzet hierbij zal geleidelijk afnemen, ten gunste van de 1e lijns handhaving. De inspectie zal er op toezien dat provincies en gemeenten de overgang van het Van Rijn-Vellekoop- en VOGM-tijdperk zo realiseren, dat het rijksmilieubelang hierin gewaarborgd blijft. De inspectie legt hiertoe in overleg met andere partijen de basis voor een toereikend monitoringsysteem. Buitenpost/Schakelfunctie De inspectie fungeert als schakel tussen het beleid en de andere actoren in het milieuveld. De inspectie zet haar potentieel vooral daar in, waar normen en regels in het geding zijn en milieuwinst te boeken is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
145
Terugkoppeling van ervaringen en afstemming van beleidsontwikkeling tussen inspectie en beleidsdirecties vallen ook onder deze kerntaak. Overheidsondersteuning Tot deze taak behoort het reguliere werk van de afdelingen Crisismanagement en Emissieregistratie & Informatiemanagement van het hoofdkantoor. Verder vallen klachtenbehandeling, voorlichting en 50% van de administratieve handelingen voor de Wm-procedures hieronder. De taak van de IMH bij het laatste onderwerp vloeit voort uit haar wettelijke adviestaken, maar bevat een sterke administratieve component. Totaal: Door de thans in uitvoering zijnde reorganisatie IMH 2000 is in 1996 een onderbezetting ontstaan t.o.v. de toegestane formatie van 330 fte. Voor een goede taakuitvoering is deze opgevangen met inhuur van externen. Procesmatige kengetallen IMH (aantallen controles, monsternemingen, overtredingen)
Bedrijfs- en transportcontroles Monsternemingen1 Overtredingen, afgedaan met: – Waarschuwingen en dwangsom-opleggingen – Bij het OM ingediende processen-verbaal 1
1996
1997
1998
3 438 1 049 1 117 737 380
2 950 1 050 800 585 215
2 550 1 000 825 585 240
Bij bedrijfs- en transportcontroles kunnen een of meerdere monsternemingen worden verricht.
Toelichting: Tot de kerntaken van de Inspectie Milieuhygiëne behoort ook de deelname in de opsporing van (zware) milieucriminaliteit door het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Vanwege het sterk incidentgerichte karakter van deze participatie zijn hiervoor nog geen zinvolle kengetallen beschikbaar. Door een meer gestructureerde benadering van dit taakveld zal het binnen enkele jaren mogelijk zijn ook hiervoor tot kengetallen te komen. 05 13 Garanties en deelnemingen
Het te voeren beleid Ten aanzien van de garanties geldt dat de bedragen, waarvoor het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zich garant stelt, tot uitdrukking komen in de verplichtingen. De uitgaven geven aan welk deel van de garantstelling naar verwachting tot betaling zal komen. In 1996 is een interne analyse uitgevoerd naar de uitvoering van de twee garantieregelingen ter ondersteuning van vrijwillige bodemsaneringen, te weten het besluit Borgstelling midden- en klein-bedrijf, hoofdstuk II (Staatsblad 1994, nr 225) enerzijds en de «Overeenkomst kredietverlening vrijwillige bodemsanering 1993» (Staatscourant 13 december 1993, nr. 239) welke aansluit bij de regeling Bijzondere Financiering anderzijds. De uitkomsten van de analyse zijn betrokken in het Interdepartementale beleidsonderzoek bodemsanering en het hierover geformuleerde kabinetsstandpunt bodemsanering. De regelingen zullen naar aanleiding hiervan op enkele punten worden aangepast om de procedure van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
146
verleningen te vereenvoudigen. Voorts is in 1996 bij het Besluit borgstelling midden- en kleinbedrijf de bovengrens van kredieten verhoogd naar f 2 mln.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
230 400 150
233 600
233 600
233 600
233 600
Stand ontwerp-begroting 1998
230 550
233 600
233 600
233 600
233 600
233 600
2002
Verplichtingen 1996: 903
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
11 195 – 739
15 212 – 684
19 437 – 629
22 617 – 574
23 607 – 495
Stand ontwerp-begroting 1998
10 456
14 528
18 808
22 043
23 112
23 607
Uitgaven 1996: 0
Overzicht risico-ontwikkeling 1. Regeling Bijzondere Financiering (bedragen x f 1000)
Kredieten Garantieplafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Uitstaand risico per 31 december Waarvan naar verwachting tot betaling komt
1997
1998
1999
2000
2001
2002
108 000 86 400 0 2 880 86 400 83 520 3 644
112000 89 600 83 520 8 747 89 600 164 373 4 558
112000 89 600 164 373 14 720 89 600 239 253 7 032
112000 89 600 239 253 20 693 89 600 308 160 8 233
112000 89 600 308 160 26 667 89 600 371 093 9 098
112000 89 600 371 093 32 640 89 600 428 053 9 084
1997
1998
1999
2000
2001
2002
160 000 144 000 1 395 4 082 144 000 141 313 6 812
160 000 144 000 141 313 12 082 144 000 273 232 9 970
160 000 144 000 273 232 20 082 144 000 397 150 11 776
160 000 144 000 397 150 28 082 144 000 513 069 13 810
160 000 144 000 513 069 36 082 144 000 620 987 14 014
160 000 144 000 620 987 44 082 144 000 720 906 14 523
2. Besluit borgstelling midden- en kleinbedrijf (bedragen x f 1000)
Kredieten Garantieplafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Uitstaand risico per 31 december Waarvan naar verwachting tot betaling komt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
147
Garantstelling jegens de Stichting International Reference Centre for Community Water Supply and Sanitation Deze garantie betreft de aansprakelijkheid van het rijk voor de eventuele schulden van de stichting, die resteren na liquidatie van deze stichting. Een en ander volgt uit hetgeen is bepaald in artikel 2 van de Machtigingswet IRC (Kamerstukken II, 1978–1979, 15 406). Als zodanig is de garantstelling niet aan een maximum gebonden. Aangezien er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat het rijk op dit moment financiële risico’s loopt inzake het IRC, wordt de garantstelling pro memorie opgenomen. Overigens is liquidatie van het IRC niet in enig jaar voorzien, aangezien de stichting gelet op haar werkzaamheden als permanente organisatie dient te worden beschouwd. Garantstelling jegens het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen Reeds geruime tijd wordt in overleg tussen de vier betrokken ministeries en het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) gewerkt aan een formele verzelfstandiging van het CTB. Dit proces blijkt complexer te zijn en meer tijd te vergen dan aanvankelijk voorzien. Vooruitlopend op een formele verzelfstandiging, functioneert het (CTB) op dit moment reeds feitelijk als een zelfstandig bestuursorgaan. Kostendekkendheid (via een adequate tariefstelling) is het uitgangspunt voor het uitvoeren van taken door het CTB. Er kunnen zich bij deze taakuitvoering situaties voordoen waarbij het CTB door derden aansprakelijk wordt gesteld (hetzij voor zgn. «eigen fouten» van het CTB, hetzij voor fouten in de wet- en regelgeving) en waarbij door die derden schadeclaims worden ingediend. Gelet op de «achtervangpositie» van de ministeries betrokken bij de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet (SZW, VWS, VROM en LNV) en gezien het wetsvoorstel voor de verzelfstandiging van het CTB, staan de genoemde ministeries gezamenlijk garant voor eventuele schadeclaims die een bepaalde limiet te boven gaan. In verband met de onzekerheid omtrent het optreden van dergelijke claims alsmede de omvang ervan, wordt de garantstelling jegens het CTB thans pro memorie opgenomen.
Overzicht deelnemingen Deelname in COVRA N.V. VROM is in het bezit van aandelen van de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA): Maatschappelijk kapitaal f 40,0 mln. Geplaatst 20% f 8,0 mln. Deelneming VROM 10% van het geplaatste kapitaal f 0,8 mln. Gestort door VROM f 0,8 mln. Deelname in AVR Chemie B.V. (Afvalverwerking Rijnmond) Maatschappelijk kapitaal Geplaatst Deelneming VROM 30% van het geplaatste kapitaal Gestort door VROM
f 1,0 mln. f 0,33 mln. f 0,099 mln. f 0,099 mln.
AVR Chemie B.V. is beherend vennoot van AVR Chemie C.V. De deelneming in de AVR Chemie B.V. betrof begin 1991 een participatie van 10% ad f 33 000 nominaal in het geplaatste kapitaal van deze vennootschap. In 1991 is deze deelneming uitgebreid tot 30% ad f 99 000 nominaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
148
05.14 Onderzoek en monitoring
Het te voeren beleid De programmering van het onderzoek op het beleidsterrein milieubeheer vindt plaats langs de lijnen die zijn uitgezet op basis van de onderzoeksstrategie «Wijzer op Weg» uit 1995 en de in 1996 uitgevoerde herijking «Halfweg herzien». De belangrijkste elementen zijn: – het (huidige en toekomstige) milieubeleid is «leading» bij de programmering van het onderzoek. Het onderzoek wordt dus geïnitieerd en onderbouwd vanuit het gevoerde en uit te voeren beleid (door het formuleren van zogenaamde «kennisvragen»); – waar mogelijk en gewenst, wordt onderzoek in samenwerking met andere directies en/of dienstonderdelen geprogrammeerd; – hoge prioriteit ligt bij het onderzoek dat wordt uitgevoerd ten behoeve van de uitvoering, onderbouwing en uitwerking van het beleid, naast een zeker percentage (maximaal 10%) dat wordt besteed aan verkennend onderzoek. Naar verwachting zullen de in 1997 uitgekomen en nog te verschijnen nota’s «Milieu en Economie», «NMP-3» en «Milieu en Ruimte» een duidelijk stempel drukken op de onderzoeksprogrammering voor 1998. Daarbij zal het CO2-probleem in ieder geval aandacht krijgen. Aangezien het onderzoek geprogrammeerd wordt als onderdeel van de werkplanning (en aangezien in die planningsperiode reallocaties van budget kunnen plaatsvinden) zijn definitieve gegevens over de onderzoeksprogrammering 1998 pas eind 1997 beschikbaar.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
34 814 – 500 – 47
37 589 – 500 1 416
42 889 – 500 – 3 059
43 549 – 500 – 3 997
43 549 – 500 203
Stand ontwerp-begroting 1998
34 267
38 505
39 330
39 052
43 252
42 352
2002
Verplichtingen 1996: 30 434 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 55 978
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
40 626 – 7 653 – 1 224
42 479 – 6 096 – 354
42 789 – 6 134 – 279
43 449 – 2 724 – 4 341
43 549 – 966 – 6 453
Stand ontwerp-begroting 1998
31 749
36 029
36 376
36 384
36 130
42 352
Uitgaven 1996: 49 607
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
149
Onderverdeling van de verplichtingen naar beleidsterreinen (x f 1000)
Bestuurlijke coördinatie milieubeleid Strategische planning Internationaal milieubeleid Bodembescherming (Drink)water Verkeer en vervoer Klimaat en energie Ketenbeheer Doelgroepen- en productenbeleid Straling- en risicobeleid Staf Totaal
1997
1998
2 165 1 806 200 2 729 5 232 6 020 2 765 3 841 2 669 3 364 3 476
3 506 3 204 200 1 824 6 348 6 934 1 684 4 556 2 981 3 632 3 636
34 267
38 505
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1996 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
1 968 – 280
636
141
203
203
2000
2000
1 000
– 1 240 – 20
– 1 220 – 1 220
– 5 200 – 1 220
– 5 200 – 4 644
– 5 756
– 495 – 75
– 420
– 2 300
– 1 350
– 1 200
– 900
– 900
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstrance 1997 b. Naar VWS; t.b.v. Centrum Stoffen en Risicobeheersing Generale mutatie: c. Voortzetting DTO-programma in het kader van de Nota Milieu & Economie
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: d. Naar VWS t.b.v. klimaatonderzoek (NOP II) Verplichtingen Uitgaven e. Naar VWS t.b.v. stikstofonderzoeksprogramma Verplichtingen Uitgaven f. Naar EZ afwikkeling VROM-bijdrage aan het aardobservatie-programma ENVIS Uitgaven Specifieke mutaties: g. Naar 03.03 i.v.m. overdracht onderzoeksprojecten van de opgeheven afdeling bouw Uitgaven
– 517
Generale mutatie: ad c. Deze mutatie is het gevolg van de besluitvorming in het kabinet omtrent de uitvoering van de Nota Milieu & Economie. In totaal wordt f 5 mln. beschikbaar gesteld voor de voorzetting van het onderzoeksprogramma «Duurzame Technologie-Ontwikkeling» (DTO). 05.15 Algemeen milieubeleid
Het te voeren beleid Op dit artikelonderdeel worden verplichtingen en uitgaven geraamd die betrekking hebben op (de uitvoering van) de bijdragenregeling gebiedsgericht milieubeleid, experimenten in het kader van het project Stad en Milieu, integratie van het milieubeleid in de maatschappij door inschakeling van maatschappelijke en milieu-organisaties, vergroening van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
150
fiscale stelsel (VAMIL-regeling en Groen beleggen) en de bijdrage aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het flankerend en doelgroepenbeleid. De VNG wordt op basis van een bijdrage gesteund om additionele werkzaamheden te verrichten in het kader van haar faciliterende rol richting gemeenten. Het gaat daarbij met name om activiteiten, waarvan Milieubeheer het belangrijk vindt dat de VNG daarbij betrokken wordt. Hiervoor is in eerste instantie voor vier jaar een bijdrage toegezegd. De verwachting is dat de VNG in de komende 10 jaar deze rol zal blijven uitvoeren. Tevens worden op dit artikel verplichtingen en uitgaven geraamd die betrekking hebben op milieutechnologie, waarbij het Bijdragen-besluit milieugerichte technologie (en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten) een prominente rol inneemt. Technologische ontwikkeling biedt volop kansen om de milieubelasting in mindere mate dan de welvaart en de bevolkingsgroei te laten toenemen. Verder wordt hierbij verwezen naar de paragraaf «Milieu en Technologie» in het eerste hoofdstuk van het Milieuprogramma 1998–2001. Evenals in voorgaande jaren wordt het (succesvolle) beleid van de actieve milieudiplomatie voortgezet. De Nederlandse medeverantwoordelijkheid voor het milieu over de grenzen heen (onder andere erkend door het ondertekenen van de Verklaring van Rio de Janeiro in 1992) houdt in dat Nederland medeverantwoordelijk is voor het bereiken van het mondiale doel «duurzame ontwikkeling». Daartoe wordt de samenwerking door middel van de Memoranda of Understanding voortgezet, waarbij de nadruk ligt op een aantal landen in Midden- en Oost-Europa en Azië. Daarnaast zijn er de Duurzame Ontwikkelingsverdragen met Benin, Bhutan en Costa Rica en de samenwerking met de Nederlandse Antillen. De verdere uitwerking en uitvoering van Agenda 21 krijgt voorts gestalte met het ondersteunen van diverse projecten en de inzet in internationale instanties (Europese Unie, Verenigde Naties, e.d.). Voor een meer uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar het 2e hoofdstuk van het Milieuprogramma 1998–2001, dat tegelijk met deze begroting verschijnt. Het budget voor internationaal milieubeleid maakt deel uit van de «Homogene Groep Internationale Samenwerking» (HGIS), waarin budgetten van verschillende ministeries zijn ondergebracht voor zover deze betrekking hebben op uitgaven in het kader van de internationale samenwerking.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
79 083 – 379 2 195
87 643 – 4 777 1 633
94 518 – 177 1 172
98 342 105 1 190
98 432 105 1 190
99 637
Stand ontwerp-begroting 1998
80 899
84 499
95 513
99 637
99 637
99 637
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
151
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
179 092 184 2 195
97 648 – 536 1 633
97 718 – 299 1 172
98 101 48 1 190
98 342 105 1 190
99 637
Stand ontwerp-begroting 1998
181 471
98 745
98 591
99 339
99 637
99 637
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie 19961 verplichtingen t/m 19961 Verplichtingen: 15.01 Milieutechnologie en -infrastructuur 15.02 Apparaatskosten gemeenten 15.03 Internationaal milieubeleid 15.04 Ondersteuning uitvoering milieubeleid Totaal Uitgaven: 15.01 Milieutechnologie en -infrastructuur 15.02 Apparaatskosten gemeenten 15.03 Internationaal milieubeleid 15.04 Ondersteuning uitvoering milieubeleid Totaal
138 042 98 934 14 611
1997
1998
1999
2000
2001
2002
139 877 744 8 645
67 097 1 511 12 291
72 208
83 222
87 346
87 346
87 346
12 291
12 291
12 291
12 291
12 291
149 266
80 899
84 499
95 513
99 637
99 637
99 637
62 107 89 295 12 157
73 409 94 911 13 151
85 454
86 300
87 048
87 346
87 346
13 291
12 291
12 291
12 291
12 291
181 471
98 745
98 591
99 339
99 637
99 637
2 655 254 242
586 164 145
1
In deze kolommen zijn de regels bij de artikelonderdelen 15.01, 15.05 en 15.06 (alsmede de totalen) om redenen van presentatie inclusief verschuivingen in verband met de gewijzigde artikelindeling (Kamerstukken II, 1996/97, 25 000 XI, nr. 2, blz. 139/140).
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
1 859 336
797 336
336 336
354 336
354 336
500
500
500
500
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 1997 b. Aanvullende post; loonbijstellingstranche 1997 c. Van BiZa (GF) i.v.m. terugdraaien decentralisatie flankerend beleid gemeenten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
152
Kengetallen
Maatschappelijke organisaties: Aantal projectsubsidies Milieu-organisaties: Aantal exploitatie/projectsubsidies Milieugerichte technologie: Aantal projecten
1996
1997
1998
1999
2000
741
70–90
70–90
70–90
70–90
2
3
3
3
6–103
45–60
45–60
24
51
6–10
45–60
6–10
45–60
6–10
1
In 1996 zijn 74 aanvragen voor een projectsubsidie positief beoordeeld. Door een vertraging in de toekenning zijn er 10 projecten eind 1996 en 64 projecten begin 1997 toegezegd. 2 Op basis van een herijking in 1996 van de verstrekking van exploitatie-bijdragen zijn de exploitatiebijdragen in overleg met de milieu-organisaties omgezet in drie nieuwe vormen: – afkoop (2x); – omzetting in projectsubsidies voor 1996 e.v.j. (16x); – omzetting in projectsubsidies voor 1997 e.v.j. (6x). 3 De omzetting (herijking) van eenjarige exploitatiesubsidies naar meerjarige projectsubsidies milieuorganisaties leidt tot een afname van het aantal per jaar toe te zeggen subsidies.
05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid
Het te voeren beleid Naast de reguliere bijdragen van het rijk aan provincies en grote steden in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) worden ten laste van dit artikel de financiële consequenties van overeenkomsten met derden verantwoord. Deze overeenkomsten regelen de rijksbijdrage in gevallen waarin ook derden bijdragen in de kosten van onderzoek en sanering. Bij de toekenning van de rijksbijdrage wordt rekening gehouden met de juridische positie van het rijk en mogelijke kostenverhaalsopbrengsten. Bij de uitwerking van overeenkomsten wordt zoveel mogelijk aangesloten bij Wbb-procedures en -bepalingen. In specifieke situaties waarbij derden bijdragen in de kosten van onderzoek en sanering is het soms noodzakelijk om op die situatie toegesneden bepalingen en procedures op te nemen in de overeenkomst. Dergelijke overeenkomsten, waarbij specifieke bepalingen zijn opgenomen zullen bij suppletore wetten, inclusief eventueel de slotwet, worden gemeld. Het kabinet heeft besloten tot een vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid, alsmede tot een intensivering van de uitvoering daarvan. Dit laatste door middel van het beschikbaar stellen van extra financiële middelen aan het bodemsaneringsbeleid (f 1500 mln. tot 2010). Een uitgebreidere toelichting op de wijziging van de aanpak van bodemverontreiniging is opgenomen in het algemeen deel van de memorie van toelichting en in het milieuprogramma 1998–2001. Tevens worden ten laste van dit artikel uitgaven geraamd, welke benodigd zijn om beoogde resultaten te bereiken op het gebied van drinkwater, water en landbouw. Dit mede in relatie tot de milieukwaliteit die vereist is voor de verschillende functies in het landelijk gebied. Het beleid op de hiervoor genoemde terreinen gaat zich (in de vorm van externe integratie) steeds meer in de uitvoeringsfase van de milieubeleidslevenscyclus begeven. Dit gebeurt veelal in samenwerkingsverbanden met andere overheden en maatschappelijke groeperingen. Als gevolg van een sterker bewustwordingsproces van het klimaatprobleem worden de inspanningen vergroot om de reductie van CO2emissies te realiseren. Voorts is op het terrein van de bestrijding van NOx-emissies met het bedrijfsleven afgesproken dat overheid en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
153
bedrijfsleven gezamenlijk zullen bezien op welke wijze verzuringsdoelstellingen kunnen worden bereikt. In de loop van 1997 zijn de eerste twee Nederlandse BAT (Best Available Techniques) documenten afgerond. Deze dienen als belangrijke input in het Europese harmonisatieproces voor industriële verontreiniging en vergunningverlening (Euro BAT). Dit traject wordt in 1998 en verdere jaren voortgezet, wat tot een hogere acceptatiegraad van door de industrie te treffen maatregelen zal leiden. Voor een uitgebreidere toelichting met betrekking tot de onderwerpen klimaatverandering, lucht en energie wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting. Het verkeers- en vervoersbeleid wordt (naast ontwikkelingen in EU-verband) op nationaal niveau vorm gegeven in de beleidsnota «Voertuigtechniek en Brandstoffen» (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 884). Voor de uitvoering van de in deze nota opgenomen maatregelen op het terrein van schonere, stillere en zuinigere wegvoertuigen is voor de periode 1998 tot en met 2004 in totaal f 185 mln. beschikbaar gesteld. Voor een verdere toelichting op dit onderwerp wordt verwezen naar het algemeen deel van memorie van toelichting. Bij de sanering wegverkeerslawaai wordt voorzover het gevelisolatieprojecten betreft gestreefd naar maximale decentralisatie naar (samenwerkingsverbanden van) gemeenten. Onderzocht wordt of dit gerealiseerd gaat worden via het gemeentefonds of via meerjarige budgetafspraken op basis van lump-sum. Met Rijkswaterstaat vindt overleg plaats over de resterende taakstelling bij afscherming langs rijkswegen. In 1998 kan dit leiden tot nadere afspraken en daaraan gekoppelde overdracht van bevoegdheden en budgetten. Ook voor de sanering via verkeersmaatregelen zijn er inventarisaties opgestart om inzicht te krijgen in de resterende taakstelling. Tot slot wordt opgemerkt dat op dit artikel de uitgaven worden geraamd die betrekking hebben op de uitvoering van bodemsanering in VINEXlocaties. Ter uitvoering van de VINEX-operatie zijn met de stadsgewesten en provincies convenanten afgesloten. De gelden hiervoor zijn beschikbaar gekomen uit het Fonds Economische Structuurversterking (Kamerstukken II, 1993/1994, 23 400 G, nr. 2). Het niveau van de uitgavenramingen komt overeen met de in deze begroting opgenomen ontvangsten (ontvangstenartikel 05.05 «Bodemsanering VINEX») uit het fonds.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
392 417 – 31 370 82 599
402 064 – 6 630 115 535
428 309 – 903 158 846
460 762
510 762
151 547
137 485
Stand ontwerp-begroting 1998
443 646
510 969
586 252
612 309
648 247
2002
643 247
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
154
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
593 577 – 17 143 17 599
688 342 113 67 685
518 359 38 486 99 271
522 712 151 154 932
520 812 144 525
Stand ontwerp-begroting 1998
594 033
756 140
656 116
677 795
665 337
2002
651 297
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996 Verplichtingen: 16 01 Bodem 16 02 Drinkwater, Water, Landbouw 16 03 Lucht en Energie 16 04 Geluid en Verkeer 16 05 Bodemsanering Vinex
1997
1998
1999
2000
2001
2002
795 917 626 26 140 333 631 276 234
457 356 971 18 410 129 948
311 108 423 10 078 122 037
358 847 451 10 708 140 963
414 159 472 11 693 159 928
442 987 849 11 515 156 958
492 964 849 12 475 141 95 9
492 964 849 12 475 136 959
1 432 548
606 685
443 646
510 969
586 252
612 309
648 247
643 247
Uitgaven: 16 01 Bodem 16 02 Drinkwater, Water en Landbouw 16 03 Lucht en Energie 16 04 Geluid en Verkeer 16 05 Bodemsanering Vinex
356 934 9 215 14 461 125 864 7 602
381 098 517 11 345 131 189 69 884
436 677 421 12 918 138 274 167 850
455 059 683 12 896 148 978 38 500
487 341 774 12 172 177 508
484 964 849 11 515 168 009
484 964 849 12 475 153 009
Totaal
514 076
594 033
756 140
656 116
677 795
665 337
651 297
1997
1998
1999
2000
2001
15 902
5 685
2 421
2 507
2 485
50 000 15 000 1 697
75 000 25 000
107 000 50 000
107 000 40 000
107 000 25 000
– 150 – 3 000
– 575 – 3 000
– 960 – 4 000
– 4 000
13 000
3 000
7 000
7 000
Totaal
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000)
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 1997 Generale mutaties: b. Extra middelen t.b.v. de bodemsaneringsoperatie* c. Extra middelen t.b.v. het programma voertuigtechniek* d. Ontvangsten 1996 kostenverhaal bodemsnaering Specifieke mutaties: e. Overboeking naar 05.17 t.b.v. Stichting Milieukeur* f. Overboeking naar 05.17 t.b.v. de uitvoering van het PAGE-project
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven Specifieke mutaties: g. Opheffen discrepantie verplichtingen/uitgaven Verplichtingen * De kasbudgetten hebben met één jaar vertraging dezelfde omvang
Generale mutaties ad b. en c. Deze mutaties zijn het gevolg van de recente besluitvorming in het kabinet met betrekking tot infrastructurele investeringen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
155
Ten aanzien van de bodemsaneringsoperatie zal, rekening houdend met het kabinetsstandpunt over de vernieuwing van de bodemsanering, de uitvoering daarvan worden geïntensiveerd. Daarbij zal ook worden betrokken de problematiek in het landelijk gebied en bedrijfsterreinen. Daarnaast vindt er een intensivering plaats van de bodemsanering gericht op de ondersteuning van de stadsvernieuwing (BELSTATO) van in totaal f 198 mln. (periode 2000–2010). Voor een nadere toelichting van dit laatste wordt verwezen naar artikel 03.19 «Stadsvernieuwing». Met betrekking tot de uitvoering van het programma Voertuigtechniek geldt dat in 1997 voorbereidingen worden getroffen voor het opzetten en het op gang brengen van de uitvoering van onder meer de stimuleringsregelingen «schonere vrachtauto’s» en «bussen in het stad- en streekvervoer op LPG of aardgas», waarna deze in 1998 kunnen worden uitgevoerd.
Kengetallen Bodemsanering Overzicht van bodemsaneringsprojecten die in de saneringsfase zijn: Provincie Groningen: – Groningen/Aagrunol – Groningen/Beckerweg Provincie Overijssel: – Deventer/Handelskade – Deventer/Raambuurt – Twente/Heideweg
Provincie Friesland: – Franeker/Aerochemie – Kollumerland/Kollumchemie – Leeuwarden/Hoeksterend Provincie Drenthe: – Assen/Moezelstraat – IJsselmuiden/De Zodde Provincie Utrecht: – Woerden/gasfabriek
Provincie Gelderland: – Arnhem/IJsseloord – Bergh/Van Remmen Zeddam – Ermelo/Magnus Soilax – Rheden/Zandgat Zeddam Provincie Zuid-Holland: – Alphen aan den Rijn/Coupépolder – Delft/Asepta – Krimpen aan de IJssel/EMK-terrein – Maassluis/Steendijkpolder – Ouderkerk/Zellingwijk Gemeente Amsterdam: – Diemerzeedijk
Provincie Noord-Holland: – Zaanstad/Lindenlaan Provincie Noord-Brabant: – Kempen/cadmium-terreinen – Rijsbergen/St. Bavo – Tilburg/gasfabriek Provincie Limburg: – Kerkrade/Lauraterrein
Gemeente Utrecht: – Griftpark
Gemeente Rotterdam: – Kralingen
Verkeers- en industrielawaai Hiervoor wordt verwezen naar het Milieuprogramma 1998–2001.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
156
05.17 Ketenbeheer en milieuzorg
Het te voeren beleid Op het beleidsterrein afvalstoffen ligt de nadruk vooral op de ontwikkeling en uitvoering van het beleid inzake verwijdering en hergebruik van afvalstoffen. In 1998 kunnen hier onder meer opdrachten worden verstrekt voor de implementatie van de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 december 1996 (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 157) inzake Afvalverwijdering op korte en lange termijn. Het doelgroepenbeleid industrie en overige bedrijfstakken en het producten- en milieuzorgbeleid zullen worden voortgezet. Voor een uitvoerig overzicht van de voortgang en ontwikkelingen daarin, wordt verwezen naar de onderdelen «industrie en overige bedrijfstakken» en naar «consumenten en detailhandel» in het Milieuprogramma 1998–2001, alsook naar de nota Milieu & Economie (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 405, nr. 1). Te noemen is het concept voor strategisch milieubedrijfsmanagement, waarbinnen elementen als eco-efficiency, benchmarking en kostenverevening een rol zullen spelen. Daartoe zal binnen de bestaande budgetten voor ontwikkeling van het industriebeleid, een begin worden gemaakt met uitwerking van de economische en marktvoordelen van strategisch milieu-bedrijfsmanagement met eco-efficiency als drager. Ervaring met het concept eco-efficiency zal door een aantal uitvoeringspilots worden opgebouwd. Een ander element van de Nota Milieu & Economie dat de komende jaren vorm zal krijgen, is een milieugericht overheidsaanschaffingen- en investeringenbeleid. Doelstelling van dit beleid is het vergroten van afzet, het bevorderen van de marktintroductie van minder milieu-belastende en energiebesparende producten, diensten en technologieën en het vervullen van een voorbeeldfunctie door toename van de vraag hiernaar vanuit de overheden. Instrument hiervoor is opstelling van een programma dat moet leiden tot afspraken tussen departementen onderling en andere overheden, over stimulering, uniformering en coördinatie van activiteiten ten aanzien van overheidsaanschaffingen en -investeringen. Naar verwachting zal van een dergelijk programma een stimulans uitgaan naar producenten en leveranciers, schaalvergroting en innovatie van milieuvriendelijke producten, diensten en technologieën, en kostenbesparingen waardoor prijsdaling mogelijk wordt. Voor wat betreft het beleid op het gebied van stoffen, veiligheid en straling wordt voor een nadere onderbouwing verwezen naar het Milieuprogramma 1998–2001. Hierbij kan nog worden vermeld dat de werking van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) is geëvalueerd. Geconcludeerd is dat de Wms voldoet, maar dat onder meer de leesbaarheid van de Wms nadere aandacht verdient. In 1997 zal een voorstel in de Staatscourant worden gepubliceerd over de inbouw van een deel van de Wms in de Wet Milieubeheer (Wm). Aspecten als leesbaarheid en deregulering zullen daarbij worden meegenomen. Op grond van een evaluatie van de asbestregelgeving (die in het najaar 1997 gereed zal zijn), zal naar aller waarschijnlijkheid het asbestverwijderingsbesluit in twee fasen (in 1997 en 1999) worden bijgesteld teneinde beter uitvoerbaar en handhaafbaar te worden. Op dit artikel worden ook de bijdragen geraamd ten behoeve van de Gezondheidsraad, de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut, de Commissie Genetische Modificatie en de World Health Organization. Voor laatstgenoemde bijdrage ten behoeve van het WHO-centrum voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
157
milieubeleid richting Centraal- en Oost-Europa is tot en met 2000 een jaarlijkse bijdrage van f 0,5 miljoen gulden opgenomen.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
42 478 – 4 775 404
40 352 – 3 850 5 421
38 242 – 3 780 6 568
38 596 – 2 715 8 678
38 596 – 2 215 6 020
Stand ontwerp-begroting 1998
38 107
41 923
41 030
44 559
42 401
46 101
2002
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
40 800 – 4 042 358
36 452 – 4 043 6 251
38 362 – 2 797 6 133
41 726 – 2 309 8 293
42 206 – 2 215 6 980
Stand ontwerp-begroting 1998
37 116
38 660
41 698
47 710
46 971
46 101
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (x f 1000) Openstaande stand Realisatie verplichtingen t/m 1996 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verplichtingen: 17 01 Afvalstoffen 17 02 Industrie- en consumentenbeleid 17 03 Stoffen, Veiligheid, Straling
29 160 11 384 9 288
18 860 5 774 57 319
13 565 16 010 8 532
13 850 16 800 11 273
15 458 14 640 10 932
16 210 16 292 12 057
16 210 14 333 11 858
16 210 18 233 11 658
Totaal
49 832
81 953
38 107
41 923
41 030
44 559
42 401
46 101
Uitgaven: 17 01 Afvalstoffen 17 02 Industrie- en consumentenbeleid 17 03 Stoffen, Veiligheid, Straling
17 306 10 972 54 580
16 734 10 434 9 948
11 998 13 828 12 834
13 958 15 928 11 812
16 187 18 980 12 543
16 210 18 903 11 858
16 210 18 233 11 658
Totaal
82 858
37 116
38 660
41 698
47 710
46 971
46 101
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
158
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
1 146 90 – 832
361 90
159 84
184 84
186 84
1 800
1 800
1 500
800
150 3 000
575 3 000
960 4 000
4 000
1 000
2000
3 000
2000
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 1997 b. Aanvullende post; loonbijstellingstranche 1997 c. Naar VWS t.b.v. financiering Centrum Stoffen en Risicobeheersing Desaldering: d. Ophoging raming a.g.v. hogere ontvangsten t.b.v. het Actieprogramma Normalisatie en Validatie Milieumeetmethoden Specifieke mutaties: e. Van 05.16 t.b.v. Stichting Milieukeur1 f. Van 05.16 t.b.v. de uitvoering van het PAGE-project g. Naar 03.05 i.v.m. overdracht projecten experimenten van de opgeheven afdeling bouw2 Generale mutatie: h. Milieugericht overheidsaanschaffingen- en investeringenbeleid in het kader van de Nota Milieu & Economie 1 2
– 46
de uitgaven vallen steeds een jaar later. alleen uitgaven
Desaldering: ad d. Gedurende de afgelopen vijf jaar is er gewerkt aan de uitvoering van de eerste fase van het actieprogramma van de nota Kwaliteit Milieumetingen. Op basis van de evaluatie en de ervaringen met de uitvoering van de eerste fase is besloten om in de komende vijf jaar met de uitvoering van het «Actieprogramma Normalisatie en Validatie Milieumeetmethoden» tot afronding van het actieprogramma uit de nota Kwaliteit Milieumetingen te komen. De hiervoor extra benodigde middelen worden verkregen uit het realiseren van hogere ontvangsten op het ontvangstenartikel 05.03 «Overige ontvangsten milieubeheer». Specifieke mutaties: ad e. Naar aanleiding van een voor het milieukeur ontwikkelde lange termijn visie wordt de ondersteuning van de Stichting Milieukeur enerzijds ook in de jaren na 1997 voorgezet en anderzijds geïntensiveerd. Compensatie voor de hiervoor extra benodigde middelen wordt verkregen door een herschikking binnen de voor de uitvoering van het project KWS2000productendeel beschikbare budgetten. ad f. In het project PAGE is door de betrokken partijen, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Nederlandse Spoorwegen en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een aantal onderzoeken verricht om voor de problemen rond spoorwegemplacementen te komen tot een plan van aanpak, waarin tot een geïntegreerde oplossing voor de samenhangende belangen van vervoer, ruimtelijke ordening en milieu wordt gekomen. Aan de risicoreducerende maatregelen voor de sanering van bestaande situaties ten aanzien van het groepsrisico, zal door VROM maximaal f 18 miljoen worden bijgedragen in de komende vijf jaar. Compensatie hiervoor wordt verkregen door middel van een herschikking binnen de beschikbare budgetten voor de sanering van wegverkeerslawaai.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
159
Generale mutatie: ad h. Deze mutatie is het gevolg van de besluitvorming in het kabinet omtrent de uitvoering van de Nota Milieu & Economie. In totaal wordt f 10 mln. beschikbaar gesteld voor het opzetten van een milieugericht overheidsaanschaffingen- en investeringenbeleid.
Kengetallen Bedrijfsinterne milieuzorg mei 1995
mei 1996
dec. 1996
mei 1997
14 17 36 5 2
5 10 18 2 3
2 6 10 2 –
1 3 4 1 –
Branche-projecten Individuele projecten Bedrijfsmilieudiensten en regionaal Overheidssector Voorlichting, vorming en opleiding
Stand mei 1995 gepresenteerd in Ontwerp-begroting 1996 Stand mei 1996 gepresenteerd in Ontwerp-begroting 1997 Stand december 1996 gepresenteerd in de Jaarverantwoording 1996
Toelichting: De hierboven opgenomen informatie geeft bij benadering de stand weer van de afwikkeling van de projectsubsidies op grond van de Stimuleringsregeling bedrijfsinterne milieuzorg respectievelijk het Bijdragenbesluit bedrijfsinterne milieuzorg. Naar verwachting zal in de tweede helft van 1997 een kabinetsstandpunt naar aanleiding van een evaluatie met betrekking tot de voortgang en ontwikkeling van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen verschijnen. In verband daarmee en vanwege het feit dat de stimulering van nieuwe projecten reeds per 1 januari 1995 is beëindigd, zal in de Jaarverantwoording 1997 voor het laatst een actualisatie van bovenstaand overzicht plaatsvinden. Internationaal Meldpunt Afvalstoffen (IMA) realisatie 1996 aantal afgehandelde EVOA-kennisgevingen totale kosten per jaar1 kostprijs afhandeling EVOA-kennisgeving 1
raming 1997
raming 1998
990 1 000 1 000 f 1 800 000 f 1 800 000 f 1 900 000 f 1 820 f 1 800 f 1 900
incl. BTW; excl. de personeelskosten bij Milieubeheer
Toelichting: Op grond van de Europese Verordening voor het Overbrengen van Afvalstoffen (EVOA) dienen afvaltransportbedrijven door middel van een kennisgeving jaarlijks toestemming te vragen voor grensoverschrijdende afvaltransporten. Hierbij moet tevens een borgsom worden gesteld. Vervolgens moeten voor elk grensoverschrijdend transport de afgifte, de ontvangst en de verwerking gemeld worden. Het betreft thans ca. 16 000 transporten per jaar. Milieubeheer heeft voor de verwerking van kennisgevingen en meldingen een Internationaal Meldpunt Afvalstoffen (IMA) ingesteld. De afhandeling van ca. 1 000 EVOA-kennisgevingen en ca. 40 000 transportmeldingen per
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
160
jaar door het IMA vergt ca. 11,5 fte. Het contract met een uitvoeringsorganisatie wordt doorgaans voor meerdere jaren tegelijk gesloten. Medio 1997 vindt een nieuwe contractprocedure plaats (met Europese aanbesteding), voor de periode 1998–2000. Aangezien de jaarlijkse kosten contractueel zijn vastgelegd en het aantal EVOA-kennisgevingen kan variëren, zal de kostprijs kunnen fluctueren. De kostprijs vervult derhalve meer een signaalfunctie dan dat er intensief op kan worden gestuurd. Vanwege de relatief hoge inningskosten is ervan afgezien om voor het afhandelen van EVOA-kennisgevingen leges in rekening te brengen. 05.19 Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM
Het te voeren beleid Op dit artikel wordt de structurele bijdrage in de apparaatskosten van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verantwoord. Deze bijdrage maakt deel uit van de DGM-onderzoeksuitga en en vormt dan ook onderdeel van het Jaarprogramma Milieu-onderzoek.
Verplichtingen en uitgaven Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
67 680 4 935 1 234
67 680 4 885 787
67 680 3 835 787
67 680 3 785 787
67 680 3 635 787
Stand ontwerp-begroting 1998
73 849
73 352
72 302
72 252
72 102
72 102
2002
Verplichtingen 1996: 70 670 Openstaande stand verplichtingen t/m 1996: 70 637
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen
67 680 3 277 447
67 680 4 935 787
67 680 4 885 787
67 680 3 835 787
67 680 3 785 787
Stand ontwerp-begroting 1998
71 404
73 402
73 352
72 302
72 252
72 102
Uitgaven 1996: 67 360
Relatie verplichtingen en uitgaven Binnen dit artikel geldt, gezien het karakter van de uitgaven het principe dat het verplichtingenbedrag gelijk is aan het uitgavenbedrag, met dien verstande dat de toezegging voor de bijdrage wordt gedaan in jaar t-1 en de betaling daarvan in jaar t.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
161
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 1997 (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
136 311
136 651
136 651
136 651
136 651
Verplichtingen gelijk aan uitgaven Overboekingen van/naar andere begrotingen: a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 1997 b. Aanvullende post; loonbijstellingstranche 1997
Kengetallen De bijdrage van Milieubeheer aan het RIVM is in 1997 besteed aan 370 mensjaren milieu-onderzoek. Naar verwachting zal de bijdrage voor 1998 een zelfde aantal mensjaren milieu-onderzoek opleveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
162
Wetsartikel 2 (Ontvangsten) Totaalbeeld van de ontvangsten Onderstaand is een samenvattend overzicht opgenomen waarin per hoofdbeleidsterrein de wijzigingen in de ramingen van de ontvangsten tussen de ontwerp-begroting 1997 en de ontwerp-begroting 1998 zijn aangegeven, gevolgd door een globale toelichting. Nadere toelichtingen op de wijzigingen zijn verder te vinden bij de betrokken artikelen.
(x f 1000,-)
1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
2 399 118 506 568 78 384
2 399 129 561 568 178 198
2 399 103 967 398 11 004
2 399 100 147 398 11 604
2 400 97 527 398 12 122
Totaal Begroting 1997
199 857
310 726
117 768
114 548
112 447
1e suppletore wet 1997 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 05. Milieubeheer
100 36 682 1 695
15 600 – 684
42 300 37 871
49 400 – 574
9 700 – 495
Totaal 1e suppletore wet 1997
38 477
14 916
80 171
48 826
9 205
2002
Miljoenennota-mutaties: Generale mutaties 05 milieubeheer
– 1 673
Totaal Generale mutaties
– 1 673
Desalderingen 05. Milieubeheer
1 800
1 800
1 500
800
Totaal Desalderingen
1 800
1 800
1 500
800
Specifieke mutaties 03. Volkshuisvesting
9 250
2 950
2 950
2 950
2 950
Totaal Specifieke mutaties
9 250
2 950
2 950
2 950
2 950
Ontwerp-begroting 1998 01. Algemeen 03. Volkshuisvesting 04. Ruimtelijke Ordening 05. Milieubeheer
2 499 164 438 568 80 079
2 399 148 111 568 179 314
2 399 149 217 398 50 675
2 399 152 497 398 12 530
2 400 110 177 398 10 754
2 400 80 862 398 11 049
Totaal Ontwerp-begroting 1997
247 584
330 392
202 689
167 824
123 729
94 709
Toelichting Specifieke mutaties Er zijn restituties locatiesubsidie overeengekomen van de gemeenten Nijmegen en Delft die nog niet in de begroting 1997 en meerjarenramingen waren voorzien. De uitgaven van «Volkshuisvesting» zijn overeenkomstig verhoogd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
163
01 ALGEMEEN 01.01 Ontvangsten van algemene aard
Het te voeren beleid Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar bijlage 3.
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
2 399 100
2 399
2 399
2 399
2 400
2 400
Stand ontwerp-begroting 1998
2 499
2 399
2 399
2 399
2 400
2 400
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
01 01 Ontvangsten personeel en materieel 01 02 Overige ontvangsten
4 067 6
2 499
2 399
2 399
2 399
2 400
2 400
Totaal
4 073
2 499
2 399
2 399
2 399
2 400
2 400
03. VOLKSHUISVESTING 03.03 Restituties
Het te voeren beleid Indien bij definitieve vaststelling van de objectsubsidie-bijdrage blijkt dat, een bijdrage op basis van de gegevens bij voorlopige vaststelling te hoog is geweest, dient door de ontvanger het teveel ontvangen bedrag te worden teruggestort. Deze ontvangsten worden geraamd en verantwoord op artikelonderdeel 03.01. Teruggevorderde ten onrechte uitgekeerde bedragen aan individuele huursubsidie, huurgewenningsbijdrage en kostenvergoeding verhuurders (zoals die worden verantwoord op het uitgavenartikel 03.16 «Subjectsubsidies») worden als ontvangsten op artikelonderdeel 03.02 geboekt. De raming van dit artikelonderdeel omvat voorts restituties op eerder betaalde individuele huursubsidie als gevolg van definitieve huurprijsvaststelling. De raming van artikelonderdeel 03.03 omvat met name terugbetalingen van teveel betaalde locatiesubsidies. Wanneer de laatste locatiesubsidieplannen zijn afgerond (naar verwachting in 1997) zal de Tweede Kamer over de uiteindelijke resultaten terzake worden geïnformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
164
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: Specifieke mutaties: a. Terugvordering locatiesubsidie Nijmegen en Delft Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
94 951 32 622
89 600 15 600
89 400 42 300
87 400 49 400
86 400 9 700
9 250
2 950
2 950
2 950
2 950
136 823
108 150
134 650
139 750
99 050
2002
73 550
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
03.01 Restituties objectsubsidies 03.02 Restituties subjectsubsidies 03.03 Overige restituties Totaal
Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
22 221 93 427 11 309
28 600 93 900 14 323
5 000 100 200 2 950
5 000 126 700 2 950
3 000 133 800 2 950
2 000 94 100 2 950
2 000 68 600 2 950
126 957
136 823
108 150
134 650
139 750
99 050
73 550
Ramingskengetallen Van de raming van onderdeel 03.03.02 «Restituties subjectsubsidies» kunnen de volgende gegevens met betrekking tot het verwachte volume en vorderingsbedrag voor wat betreft individuele debiteuren worden verstrekt. Individuele debiteuren
Aantallen
Gem. bedrag (x f 1)
Opgenomen in
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Begr. 1997 Begr. 1998
73 000 76 000
73 000 79 000
73 000 94 000
73 000 83 000
80 100 53 000
53 000
Begr. 1997 Begr. 1998
1 100 1 100
1 100 1 150
1 100 1 440
1 100 1 640
1 100 1 640
1 640
Toelichting Wijzigingen in de ramingscijfers en kengetallen zijn een gevolg van het schrappen van de schattingsinkomens in de nieuwe Huursubsidiewet en de aanscherping van de vermogenstoets. Het effect van het wegvallen van het schattingsinkomen zal na 1999 merkbaar worden in lagere aantallen vorderingen uit hoofde van inkomenscontroles. Voor het ramen van de effecten van de vermogenstoets ontbreken ervaringscijfers. Naar verwachting zal de vermogenstoets echter met name in de periode 1998–2000 leiden tot aanmerkelijk meer vorderingen met een hoger vorderingsbedrag. In de bovenstaande tabel zijn de aantallen en de gemiddelde bedragen van de vorderingen op individuele debiteuren weergegeven. Als gevolg van het afsluiten van betalingsregelingen leiden deze vorderingen tot ontvangsten in meerdere jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
165
Naast de individuele debiteuren worden er ook op verhuurder-debiteuren vorderingen ingesteld en ontvangen. Het betreft hier een jaarlijks bedrag van ongeveer f 10 mln. De aantallen en gemiddelde bedragen wijzigen jaarlijks zo sterk dat hieraan geen informatie kan worden ontleend. Een aansluiting tussen enerzijds de geraamde ontvangsten en anderzijds de aantallen en gemiddelde vorderingsbedragen is derhalve niet mogelijk. Met betrekking tot de raming van onderdeel 03.03.03 «Overige restituties» kan de volgende specificatie worden gegeven van terugbetalingen van hoofdinfrastructuursubsidie en teveel betaalde locatiesubsidie (ls).
gemeente
locatie
bedrag (x 1 mln)
Spijkenisse Capelle a/d. IJssel Nijmegen Delft Amersfoort Delft Delft
diverse (ls) diverse (ls) Lindenholt (ls) Tanthof (ls) infrastructuur Tanthof (ls) Tanthof (ls)
3,585 0,966 6,293 2,943 0,522 2,943 (per jaar) 5,886
Totaal
jaar 1997 1997 1997 1997 1997 1998 t/m 2004 2005
40,802
03.05 Overige ontvangsten volkshuisvesting
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997= Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
17 555
15 961
14 567
12 747
11 127
7 312
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
05.01 05.02 05.03 05.04 Totaal
Ontvangsten personeel en materieel Overige ontvangsten Rente Aflossingen
Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 381 174 8 645 24 722
1 424 200 7 666 8 265
1 424 200 6 884 7 453
1 424 200 6 150 6 793
1 424 200 5 399 5 724
1 424 200 4 670 4 833
1 424 200 2 218 3 470
34 922
17 555
15 961
14 567
12 747
11 127
7 312
Onderbouwing van de raming Op artikelonderdeel 03.05.01 «Ontvangsten personeel en materieel» worden onder andere de ontvangsten in het kader van het vervoersmanagentplan, vorderingen op (ex)-personeel en ontvangsten uit het A&Ofonds verantwoord. De ontvangsten op artikelonderdeel 03.05.02 «Overige ontvangsten» betreffen ontvangsten op programma-uitgaven in het kader van onderzoek en de geraamde legesontvangsten. Het geraamde bedrag voor de leges is gebaseerd op de in de afgelopen jaren gerealiseerde aantallen en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
166
gemiddelde ontvangsten. Omdat dit sterk afhankelijk is van het percentage van de jaarlijkse huurverhoging en het aantal te behandelen zaken worden de aantallen en het gemiddelde bedrag doorgetrokken tot en met 2002. De legesontvangsten Herziene Realisatie Ontwerp raming 1996 begroting 1996 1997 Aantallen Gemiddelde subsidie
4 000 f 25
3 461 f 25
4 000 f 25
Herziene Ontwerp raming begroting 1997 1998 4 000 f 25
4 000 f 25
1999
2000
2001
2002
4 000 f 25
4 000 f 25
4 000 f 25
4 000 f 25
De vorennvermelde leges zijn niet kostendekkend. De redenen van niet-kostendekkendheid zijn hieronder nader toegelicht. Reeds in 1983 (Nota over het huurbeleid 1984) heeft de toenmalige Staatssecretaris van VROM voorgesteld een legesheffing bij huurprijswijzigingsverschillen in te voeren door deze voorstellen in te voegen bij de voorstellen van de jaarlijkse huurverhoging 1984. Vanwege procedureel-technische aspecten heeft de Tweede Kamer de legesvoorstellen per 1 juli 1984 niet willen behandelen. Daarna is bij nota van wijziging gelijktijdig met de memorie van antwoord in het kader van de wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte destijds wederom het voorstel tot invoering van een leges bij geschillen omtrent huurprijswijzigingen ingediend. De Tweede Kamer heeft toen ten tweede male de legesheffing afgewezen. Legesheffing mag ingevolge een nagenoeg door de gehele Tweede Kamer aangenomen amendement geen instrument van het volumebeleid met betrekking tot de werklast van de huurcommissies zijn (Kamerstukken II, vergaderjaar 1985–1986, 17 431, amendement no. 16, van mevr. Salomons c.s.). Wat betreft de procedure bij de huurcommissies, waarvoor reeds legeskosten moet worden betaald, wordt de hoogte van de leges niet bepaald door de noodzaak/wenselijkheid van het heffen van een kostendekkende bijdrage. Zoals uit het bovengenoemde amendement blijkt, dient de huurcommissie een laag-drempelig huurgeschillenbeslechtend orgaan te zijn. Om die reden liggen de bij AMvB (Besluit huurprijzen woonruimte) vastgestelde legesbedragen voor de indiening van een verzoekschrift op een relatief laag niveau. Voor de hoogte van de verschuldigde leges kent de regeling geen onderscheid naar soort zaak. Er geldt een uniform bedrag van f 25. Het doel van de huurcommissies is het handhaven van de in de Huurprijzenwet vastgelegde verhouding tussen huur en kwaliteit van het wonen. Aldus ontstaat er rechtsgelijkheid. Daar te hoge huren na een uitspraak van de huurcommissies verlaagd dienen te worden, leiden de uitspraken van de huurcommissies tot lagere uitgaven bij artikelonderdeel 03.16.01 «Huursubsidie». Een forse verhoging van de leges zal, door minder aangemelde huurgeschillen en daardoor hogere huurprijzen, tot hogere uitgaven voor de individuele huursubsidie leiden. Op de artikelonderdelen 03.05.03 «Rente» en 03.05.04 «Aflossingen» worden de ontvangsten van leningen voor woonwagens (± 2600 leningen) en beschutte sfeer-woningen (± 70 leningen) verantwoord, evenals de annuïteiten van enkele resterende verbeteringsleningen m.b.t. domeinwoningen. Omdat de formele overdracht van deze domeinwoningen naar enkele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
167
woningcorporaties op 1 januari 1995 nog niet gerealiseerd was, zijn deze leningen niet opgeëist in het kader van de brutering. 03.07 Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1997
1998
1999
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
6 000 4 060
24 000
P.M.
Stand ontwerp-begroting 1998
10 060
24 000
P.M.
2000
2001
2002
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
07.02 Rente-ontvangsten balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting 07.03 Restituties in samenhang met de uitvoering van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»
41 263
10 060
24 000
P.M.
Totaal
41 393
10 060
24 000
P.M.
2001
2002
130
Toelichting op de raming Restituties die ontstaan als gevolg van verlagingen ten opzichte van de voorlopige bevoorschotting, zoals deze in het laatste kwartaal van 1995 is gerealiseerd, worden verantwoord op artikelonderdeel 03.07.03. 04. RUIMTELIJKE ORDENING 04.01 Diverse ontvangsten
Het te voeren beleid De technisch wetenschappelijke informatievoorziening van de RPD is primair gericht op de behoefte vanuit de RPD. In voorkomende gevallen wordt de informatievoorziening van de RPD gecombineerd met de behoeften van andere onderdelen van VROM en/of derden. Voor geleverde informatie wordt een vergoeding verlangd in de verstrekkingskosten.
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
Stand ontwerp-begroting 1997 = Stand ontwerp-begroting 1998
1997
1998
1999
2000
2001
2002
568
568
398
398
398
398
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
168
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
01.01 Ontvangsten personeel en materieel 01.02 Overige ontvangsten
996 6 943
568 PM
568 PM
398 PM
398 PM
398 PM
398 PM
Totaal
7 939
568
568
398
398
398
398
05. MILIEUBEHEER 05.02 Kostenverhaal bodemsanering
Het te voeren beleid De Wet bodembescherming (Wbb) kent aan de minister de bevoegdheid toe om de door gemeenten en provincies gemaakte kosten van onderzoek en sanering te verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging. In de afgelopen jaren is gebleken dat een juiste schatting van de ontvangsten ingevolge kostenverhaal bodemsanering problematisch is. Gelet op de problemen die samenhangen met het niet realiseren van geraamde ontvangsten is destijds in overleg met de minister van Financiën besloten de ontvangsten terzake van het kostenverhaal bodemsanering pro memorie te ramen en het budget voor bodemsanering per jaar te verhogen met de gerealiseerde kostenverhaalsontvangsten in het voorafgaande jaar. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de begroting 1994 (Kamerstukken II, 1993/94, 23 400 XI, nr. 2, blz. 433). Overigens worden ook de opbrengsten uit de verkoop van onroerende zaken die zijn verworven door het Rijk ten behoeve van de uitvoering van bodemsaneringen en gerealiseerde rente-ontvangsten tot deze ontvangsten gerekend.
Ontvangsten De realisatie over 1996 bedroeg f 1,697 mln.
Kengetallen Kostenverhaalsacties bodemsanering door de Landsadvocaat (indicatieve gegevens)
aangemeld bij VROM zaken in behandeling afgeronde zaken
30-6-1995
30-6-1996
30-6-1997
1 519 219 273
1 519 201 314
1 665 241 401
Toelichting Afgeronde zaken betreffen eindvonnissen of -arresten, maar ook schikkingen, erkenningen van aansprakelijkheid, saneringen in eigen beheer, alsmede zaken die afgesloten zijn wegens verdere onmogelijkheid tot kostenverhaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
169
In het najaar van 1996 heeft een uitgebreide «stuitings»operatie plaatsgevonden, in verband met de verjaringstermijn van 5 jaar voor die gevallen van verontreiniging waarin bekendheid met verontreiniging en de veroorzaker bestaat. Als uitvloeisel van deze operatie en een inventarisatie van alle in behandeling zijnde zaken kunnen in de 2e helft van 1997 nog ca. 75 zaken worden afgesloten, gedeeltelijk bestaande uit in behandeling zijnde zaken, en gedeeltelijk bestaande uit voorheen nog niet bekende zaken. Daarnaast wordt gewerkt aan voortzetting van de kostenverhaalsacties. 05.03 Overige ontvangsten milieubeheer
Het te voeren beleid Op dit artikel worden onder meer de ontvangsten terzake van personeel en materieel geraamd, alsmede incidentele ontvangsten als gevolg van terugbetalingen op te hoog vastgestelde voorschotten. In het uitgavenartikel 05.13 is gemeld dat garanties worden verleend op kredieten voor de financiering van saneringen in eigen beheer. Ontvangsten bij het verlenen van deze garanties ontstaan door provisies en terugbetalingen op geleden verliezen. In 1996 is een interne evaluatie uitgevoerd naar de uitvoering van de twee garantieregelingen ter ondersteuning van vrijwillige bodemsaneringen, te weten het besluit Borgstelling midden- en kleinbedrijf (Staatsblad 1994, nr. 225) enerzijds en de Overeenkomst kredietverlening vrijwillige bodemsanering 1993 (Staatscourant 13 december 1993, nr. 239) welke aansluit bij de regeling Bijzondere Financiering anderzijds. De uitkomsten van de evaluatie zijn betrokken in het Interdepartementale beleidsonderzoek bodemsanering en het hierover geformuleerde kabinetsstandpunt bodemsanering. De regelingen zullen naar aanleiding van de evaluatie op enkele punten worden aangepast teneinde de procedure van de verleningen te vereenvoudigen. In de begroting voor 1997 (Kamerstukken II, 1996/97, 25 000 XI, nr. 2, blz. 173) is aangegeven dat met ingang van 1997 binnen dit ontvangstenartikel het onderdeel 03.03 «Ontvangsten personeel en materieel Inspectie Milieuhygiëne» is toegevoegd aan het onderdeel 03.01 «Ontvangsten personeel en materieel». In de onderhavige begroting is derhalve het onderdeel 03.03 komen te vervallen.
Ontvangsten Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
1999
2000
2001
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997 Nieuwe wijzigingen: Desalderingen: a. verlaging raming i.v.m. afloop restitutie door Hoogovens van krediet m.b.t. PCB-verwijdering. b. Ophoging ramingen a.g.v. hogere ontvangsten
10 934 – 739
10 348 – 684
11 004 – 629
11 604 – 574
12 122 – 495
Stand ontwerp-begroting 1998
10 195
2002
– 1 673 1 800
1 800
1 500
800
11 464
12 175
12 530
10 754
11 049
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
170
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) Realisatie 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
03.01 Ontvangsten personeel en materieel 03.02 Overige ontvangsten 03.04 Ontvangsten garantieregelingen
969 25 454 22
1 599 3 003 5 593
1 599 3 503 6 362
1 599 3 503 7 073
1 599 3 203 7 728
1 599 830 8 325
1 599 630 8 820
Totaal
26 445
10 195
11 464
12 175
12 530
10 754
11 049
05.05 Bodemsanering VINEX
Het te voeren beleid Op dit artikel worden de ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking (Kamerstukken II, 1993/94, 23 400 G, nr. 2) geraamd en verantwoord. Het niveau van de ontvangstenramingen komt overeen met de in artikel 05.16 «Milieukwaliteit en emissiebeleid» van deze begroting opgenomen ramingen van de uitgaven aan de uitvoering van bodemsanering in de VINEX-locaties. De stortingen uit dit fonds zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op dat artikel.
Ontvangsten Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000) 1997
1998
Stand ontwerp-begroting 1997 1e suppletore begroting 1997
67 450 2 434
167 850
Stand ontwerp-begroting 1998
69 884
167 850
1999
2000
2001
2002
38 500 38 500
Ontvangsten 1996: 7 602
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 hoofdstuk XI, nr. 2
171