Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
13 893
De ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname
Nr.7
VRAGEN TER VOORBEREIDING V A N EEN OPENBARE COMMISSIEVERGADERING Vastgesteld 10 februari 1977. Op 7 maart 1977 zal de vaste C o m m i s s i e v o o r Ontwikkelingssamenwerk i n g ' een openbare c o m m i s s i e v e r g a d e r i n g houden over de stukken met betrekking tot de o n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g tussen Nederland en Suriname (Bijl. Hand. II 13 600, V, nr. 36 en 13 893). Ter v o o r b e r e i d i n g van deze v e r g a d e r i n g heeft de c o m m i s s i e een aantal vragen g e f o r m u l e e r d , die zij gaarne tijdig v o o r de d a t u m w a a r o p de vergadering zal plaatsvinden, door de Regering b e a n t w o o r d zal zien. De verwijzing in s o m m i g e vragen naar een bladzijde heeft, tenzij uitdrukkelijk anders w o r d t v e r m e l d , betrekking op stuk 13 893, nr. 4. 1. W a a r o m w o r d t onder de a u t o n o m e gegevens die in belangrijke mate de sociaal-economische situatie in S u r i n a m e bepalen de e c o n o m i s c h e betekenis van het kustwater en de zich daaronder bevindende b o d e m niet genoemd? 2. Op welk niveau bevonden zich jaarlijks het bruto binnenlands produkt (BBP) en het bruto nationaal p r o d u k t (BNP), nominaal en reëel, tegen factorkosten en martkprijzen, over de periode van 1965 tot heden? 3. Welke c o m p o n e n t e n van het BBP en het BNP hebben in de periode van 1965 tot heden bijgedragen tot v e r a n d e r i n g e n in het niveau van het BBP en het BNP?
' Samenstelling, Franssen (PvdA), Van der Mei (CHU), Hoekstra (CPN), Mommersteeg (KVP), Van der Spek (PSP), Van Mierlo (D'66), Voortman (PvdA), Ter Beek (PvdA), Waalkens (VVD), Van Dam (APP), Van Amelsvoort (KVP), ondervoorzitter, De Koster (VVD), Coppes (PPR), voorzitter, Kombrink (PvdA), Aarts (KVP), Van der Hek (PvdA), Verwoert (DS'70) en Beumer (ARP)
2 vel
4. Hoe heeft de betalingsbalans zich in de g e n o e m d e periode jaarlijks ontwikkeld in v e r h o u d i n g tot het BNP? Tot welke bedragen vonden transfers uit hoofde van afschrijvingen plaats en naar welke bedrijven in welke landen g i n g e n deze transfers? 5. Hoe hebben zich in de g e n o e m d e periode het bruto en het netto BNP per h o o f d van de bevolking jaarlijks ontwikkeld? 6. Hoe heeft de binnenlandse geldhoeveelheid zich in de g e n o e m d e periode jaarlijks o n t w i k k e l d in v e r h o u d i n g tot de ontwikkeling van de prijzen, de
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13893, nr. 7
1
discontovoet en de koers van de Surinaamse gulden? Hoe groot is de savings-gap? 7. Welke bijdrage levert elk van de economische sectoren aan het BNP en de betalingsbalans? Hoe g r o o t is de trade-gap? 8. Hoe groot was de schuldenlast van S u r i n a m e op 26 n o v e m b e r 1975 en hoe heeft deze zich nadien ontwikkeld? 9. Waarin komt de achteruitgang van de kleine l a n d b o u w t o t u i t i n g , vooral in v e r m i n d e r i n g van de productie of veeleer in bedrijfsbeëindiging? 10. Is de b o s b o u w nu en in de toekomst rendabel, w a n n e e r rekening w o r d t gehouden met de noodzakelijke bosverjonging? Bestaat er inzicht in de financiële en technische mogelijkheden tot bosverjonging? 11. Welke o n d e r n e m i n g e n hebben de bedrijfstak m i j n b o u w en bauxietv e r w e r k i n g in handen? 12. Welke b e s t e m m i n g hebben de bedragen a f k o m s t i g uit de bauxietheff i n g e n sinds 1974 gekregen en welke zullen zij in de t o e k o m s t krijgen? 13. Ligt het in het v o o r n e m e n een nader onderzoek in te stellen n a a r d e knelpunten die de groei van de bedrijfstak industrie b e l e m m e r e n ? 14. Hoe groot was het landsdienarenleger aan het einde van 1975 en aan het einde van 1976? 15. Welke taken vervult het landsdienarenleger en zijn alle landsdienaren in volledige dienst? 16. Is thans een overzicht te geven van de w e r k l o o s h e i d onderverdeeld naar mannen en v r o u w e n , leeftijdscategorieën, geschoold-geoefend-ongeschoold en naar district? 17. Hoeveel w e r k g e l e g e n h e i d , uitgedrukt in m a n j a r e n , hebben de in uitv o e r i n g g e n o m e n projecten geschapen? 18. Wat w o r d t thans reëel gedaan aan de b e v o r d e r i n g van d o o r buitenlanders te ontwikkelen kleine industrie? (Te denken valt aan het voeren van een redelijke fiscale politiek en het voeren van een redelijk beleid ten aanzien van w i n s t o v e r m a k i n g , herinvesteringen en overdracht van k n o w h o w ) ? 19. In welke concrete beleidsvoornemens w o r d t de mobilisatie- en participatie-gedachte, ontwikkeld in het «Programma voor de sociaal-economische o n t w i k k e l i n g van Suriname», tot uiting gebracht? 20. Hoe groot dient in het algemeen het aandeel van de overheid te zijn in joint-ventures, w a a r v a n op blz. 17 w o r d t gezegd dat zij meestal de geschikte s a m e n w e r k i n g s v o r m zijn tussen overheid en buitenlandse investeerders? 21. Op welke wijze hangen de groeipool-theorie en de blijkbaar daarvan afgeleide beleids-alternatieven A en B samen met de situatieschets van de Surinaamse e c o n o m i e gegeven in het Jaarplan 1977? 22. Hoe groot zijn de trade-gap en de savings-gap in de beleidsalternatieven A en B? 23. Welk v o l u m e is er aan externe financiering nodig o m het ontwikkelingsplan financieel uitvoerbaar te maken en tegen welke v o o r w a a r d e n dienen de financiën te w o r d e n verstrekt?
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13893, nr. 7
2
24. Hoe v e r h o u d t zich de externe financiering van het ontwikkelingsplan ten opzichte van de door Nederland te verlenen hulp? 25. Welke internationale financiële instellingen en w e l k e landen hebben zich bereid g e t o o n d o m als donor c.q. crediteur ten aanzien van Suriname op te treden? 26. Heeft Suriname i n m i d d e l s reeds verdragen met een ontwikkelingskarakter gesloten met andere l a n d e n , zo ja, met welke landen en van welke aard zijn deze verdragen? 27. Welke mogelijkheden w o r d e n voor de t o e k o m s t aanwezig geacht v o o r mede-financiering van ontwikkelingsprojecten uit eigen Surinaamse besparingen, uit bij internationale organisaties aan te gane leningen en uit leningen aan te gaan met particulieren buiten Suriname? 28. Kan ten einde een betere vergelijking van de beleidsalternatieven A en B mogelijk te maken w o r d e n aangegeven hoe de werkgelegenheidssituatie zich op langere t e r m i j n , dat w i l zeggen na 1985 resp. 1990, zal ontwikkelen? 29. Is er, nu de CONS in het verslag van de vierde v e r g a d e r i n g heeft meegedeeld dat de groei van het aantal arbeidsplaatsen in de l a n d b o u w volgens de thans v o o r l i g g e n d e plannen 6 5 % lager is dan in het Meerjarenplan is voorzien, enige zekerheid te geven dat vergelijkbare verschillen zich niet ook in andere sectoren zullen v o o r d o e n ? 30. Hebben andere instellingen dan die in stuk 13 893, nr. 4, zijn g e n o e m d de Surinaamse o n t w i k k e l i n g s m o g e l i j k h e d e n geanalyseerd en, zo ja, in welke opzichten hebben dergelijke analyses tot andere conclusies geleid? 31. Welk c o m m e n t a a r heeft de Minister op de v o o r de Surinaamse economie en o n t w i k k e l i n g zeer negatief uitgevallen studie « G o v e r n m e n t Finances in S u r i n a m » , welke diende ter v o o r b e r e i d i n g van de VIII Regional Conference on Monetary Studies van december 1976? 32. O n t v a n g t de CONS adviezen uit het bedrijfsleven en beschikt zij over vaste adviseurs uit het bedrijfsleven? 33. Is de aanwezigheid van v e r t e g e n w o o r d i g e r s van het bedrijfsleven in de n i e u w t e v o r m e n beleidsadviserende w e r k g r o e p e n van de CONS in overe e n s t e m m i n g met de belangen die het bedrijfsleven naar v e r w a c h t i n g bij de u i t v o e r i n g van de projecten zal hebben? 34. Bestaan er institutionele contacten tussen het Surinaamse en het Nederlandse bedrijfsleven en, zo ja, op welke wijze zijn deze tot stand gebracht? 35. Zijn de vragen en o p m e r k i n g e n in de CONS met betrekking tot het Jaarplan 1977, waarover op blz. 26 w o r d t gesproken, alleen van Nederlandse zijde naar voren gebracht of ook van Surinaamse? 36. Op welke wijze w o r d t het mogelijk gemaakt de projecten kwantitatief te toetsen aan de sociaal economische doelstellingen van de Jaarplannen en de meerjarige vooruitzichten? 37. Welke van de in 1976 goedgekeurde projecten zijn thans nog niet in uitvoering g e n o m e n , en welke m o t i v e r i n g ligt daaraan ten grondslag? 38. Welke projecten zijn door de CONS afgewezen?
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13893, nr. 7
3
39. Kan de minister een o p s o m m i n g geven van de v o o r w a a r d e n , die hij blijkens zijn m e d e d e l i n g op blz. 29 in de t o e k o m s t aan de goedkeuring van projecten zal verbinden? 40. Welke a r g u m e n t e n en o v e r w e g i n g e n hebben ten grondslag gelegen aan de verdeelsleutel 5 0 % voor produktieve investeringen, 2 5 % v o o r infrastructurele i n v e s t e r i n g e n , en 25% voor sociaaleducatieve investeringen? 4 1 . Leidt de b e s t e m m i n g van gelden voor infrastructurele projecten, w e l ke tot nu toe heeft plaatsgevonden, in de t o e k o m s t automatisch tot nieuwe c o m m i t t e r i n g e n in de infrastructurele sfeer en, zo ja, in welke mate? 42. In welke fase bevindt zich de opstelling van een integraal agrarisch ontwikkelingsplan? 43. Zijn er aanvragen ingediend, eventueel in het kader van de medefinanciering, voor projecten ten behoeve van kleine l a n d b o u w e r s en, zo ja, welke? 44. Zijn de aan de CONS voorgelegde projecten op het terrein van de l a n d b o u w en de kleine industrie uitsluitend op de produktie gericht of zijn ze tevens gericht op afzet, bewaring en bewerking? 45. Welke vooruitzichten bestaan er v o o r de o m v a n g van de produktieomstandigheden? 46. Welke reële mogelijkheden w o r d e n aanwezig geacht v o o r het alsnog vergroten van de i n v o e r q u o t a in de EEG van in Suriname geproduceerde suiker? 47. W o r d t bij het opzetten van plannen v o o r w o n i n g b o u w en scholenb o u w v o l d o e n d e rekening gehouden met de spreiding over het gehele land, zodat niet o p n i e u w een trek naar Paramaribo en directe o m g e v i n g gaat ontstaan? 48. Welke particuliere medefinancieringsorganisaties hebben in 1976 een rol gespeeld in de o n t w i k k e l i n g van Suriname en welke projecten werden door elk van hen in u i t v o e r i n g g e n o m e n c.q. gerealiseerd? 49. Zijn er i n m i d d e l s projecten aangemeld in het kader van het medefinancieringsprogramma? 50. W a a r o m zijn in de tabel op blz. 27 met betrekking tot de goedgekeurde MOP-projecten onder het kopje «Gevraagd van tweede halfjaar» de laatste drie bedragen voorzien van een negatief teken? 51. Hoe is de o n t w i k k e l i n g van West-Suriname te rijmen met de groeipooltheorie, die er toch meer naar zou tenderen o m het vooral agrarisch georiënteerde Nickerie verder tot ontwikkeling te brengen? 52. Wat zijn de kosten v a n : a. de aanleg van de Apoera-spoorlijn, inclusief aanschaf rollend materieel; b. de v o o r b e r e i d i n g en ontsluiting van het Bakhuys-gebergte ter voorbereiding van eventuele b a u x i e t w i n n i n g ; c. de aanleg van overslag- en havenfaciliteiten, inclusief het verbeteren van de bevaarbaarheid van de Corantijn; d. de aanleg van het Kabalebo-project? Hoe w o r d t de financiering van al deze werken geregeld?
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13 893, nr. 7
4
53. Is de o n t w i k k e l i n g van de West-Suriname-opzet rendabel als volstaan w o r d t met het w i n n e n en uitvoeren in ruwe v o r m van de bauxiet? 54. Welke industrieën w o r d e n er in Apoera, behalve eventueel een aluinaardefabriek, gevestigd? Welke afspraken zijn al hard op dit punt, en hoe w o r d t de financiering geregeld? 55. Wat zijn de oorzaken van de moeilijkheid o m personeel aan te trekken bij de aanleg van de Apoera-spoorlijn? Zullen deze ook een rol spelen bij de verdere o n t w i k k e l i n g van West-Suriname? 56. Is het nodig o m het Stondansi- en het Kabalebo-project gescheiden uit te voeren? Kan de w a t e r v o o r z i e n i n g voor de l a n d b o u w niet g e c o m b i n e e r d w o r d e n met de aanleg van s t u w m e r e n v o o r elektriciteitsvoorziening? 57. Welke bankcombinatie heeft inmiddels belangstelling g e t o o n d voor het Kabalebo-project? 58. Door w i e zijn de 15 000 irrigabele hectaren g r o n d in het Stondansiproject verdeeld onder de grotere landeigenaren, en op welke voorwaarden? 59. Bestaan er garanties, dat het C o m m e w i j n e - p r o j e c t wel ten voordele zal k o m e n van de kleine landbouwers? 60. Wanneer w o r d t de invoering van de A l g e m e n e Ziektekostenverzekering verwacht? 61. Is het waar, dat de kwaliteit van de Surinaamse citrusproducten tot de beste ter w e r e l d moet w o r d e n gerekend en is u i t b r e i d i n g van de produktie eventueel met overheidssteun, mogelijk? 62. Op welke t e r m i j n zal het ambtelijk en/of ministerieel overleg over een remigratieregeling afgerond kunnen w o r d e n ? 63. Hoe w o r d t in het licht van de o m s t a n d i g h e i d , dat er zich in Nederland Surinamers bevinden die naar Suriname willen terugkeren, de w e r v i n g beoordeeld van werkkrachten ten behoeve van Surinaamse o n d e r n e m i n g e n in Braziliëen in Guyana? De voorzitter van de c o m m i s s i e , Coppes De griffier van de c o m m i s s i e , Witteveen
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,13893, nr. 7
5