Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
19637
Vluchtelingenbeleid
Nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZUN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 26 september 1990 Naar aanleiding van uw - mede op publicaties in de media gebaseerde - verzoek (zie bijlage) om informatie over de gang van zaken rond de verwerving van asielzoekerscentra en de betrokkenheid van een WVC-medewerker daarbij bericht ik u als volgt. Twee opmerkingen over deze informatie vooraf: a. Niet alleen ga ik in op de vragen die in het ordedebat over dit onderwerp zijn gesteld. De antwoorden op deze vragen worden in een breder verband geplaatst om daarmee ook de context te kunnen schetsen waarin de feiten zich voorgedaan hebben. b. Bepaalde onderdelen van de informatie hebben een vertrouwelijk karakter. Deze onderdelen (die betrekking hebben op privézaken van personen of op contracten met derden) zijn ter vertrouwelijke inzage door de leden nedergelegd op de bibliotheek der Kamer. Uiteraard ben ik bereid een en ander mondeling nader toe te lichten. 1. De organisatie 1.1. De overheidsorganisatie Voor een goed begrip van de verantwoordelijkheden binnen het depar– tement van WVC op het terrein van de opvang van asielzoekers volgt hieronder een summiere schets van de organisatie. Het ministerie van WVC is verantwoordelijk voor de opvang van asiel– zoekers. De afdeling Opvang Asielzoekers (OA) is belast met de uitvoering van dat beleid. Deze afdeling heeft als onderdelen beleid, centrale opvang, decentrale opvang, en de spreiding/plaatsing van asiel– zoekers. De afdeling is onderdeel van de Hoofdafdeling Opvang en
014839F ISSN0921 - 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19637, nr. 71
Bijzondere Taken (OBT) van de directie Vluchtelingen, Minderheden en Asielzoekers (DVMA). De directie Vluchtelingen, Minderheden en Asiel– zoekers maakt deel uit van het Directoraat-Generaal Welzijn (DGW).
Bureau Financieel Econonische Aangelegenheden
Minderheden
r~ BT
ov
1 OA
Toe lichting
SG: Secretaris-Generaal DGW: Directeur-Generaal Welzijn DVMA: Directie Vluchtelingen, Minderheden en Asielzoekers OBT: Opvang Vluchtelingen en Bijzondere Taken BT: Bijzondere Taken OV: Opvang Vluchtelingen OA: Opvang Asielzoekers 1.2. De private sector De uitvoering van de centrale opvang is voor een groot deel neergelegd bij de Stichting Projecten Opvang Asielzoekers. Daartoe heeft de Staat der Nederlanden in december 1987 een contract afgesloten met eerdergenoemde stichting. Tot de taken van de stichting behoren: - de immateriële zorg in alle asielzoekerscentra; - werkzaamheden die verband houden met de voedselverstrekking; - het verrichten van andere diensten verband houdende met de zorg voor asielzoekers, mits daarover tussen de Minister van WVC en het bestuur van de Stichting overeenstemming is bereikt. In het bestuur van de stichting hebben mensen op persoonlijke titel zitting. Er is geen directe personele relatie tussen de bestuurlijke samen– stelling van de POA en de medewerkers van de directie VMA. Op persoonlijke titel heeft een ambtenaar van elders uit WVC (en hoofd van een FEA-bureau) zitting in het bestuur. Voor de goede communicatie tussen de POA en WVC is een beleidsmedewerker van de afdeling
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
Opvang Asielzoekers als waarnemer tijdens de bestuursvergadering aanwezig. Dat is nadrukkelijk overeengekomen tussen de Staat en de voornoemde stichting. Daarnaast bestaan er met tal van bedrijven en organisaties contracten over zaken als beveiliging, schoonmaak, tolkdiensten, bewassing en ook huur van accommodaties. 2. De Regeling Opvang Asielzoekers Naar aanleiding van de motie mw. Evenhuis-Van Essen (17 maart 1986) heeft de Minister van WVC per 1 april 1987 de Regeling Opvang Asielzoekers gepresenteerd aan de Tweede Kamer. Deze regeling vindt zijn grondslag in de Welzijnswet. Uitgangspunt was, dat asielzoekers zoveel mogelijk direct in gemeenten zouden worden gehuisvest. Alleen bij het ontbreken van voldoende gemeentelijke plaatsen zou plaatsing in een opvangcentrum aangewezen zijn (zie vergaderjaar 1986-1987, 19 637, nr. 7). In de praktijk is echter na verloop van tijd gebleken dat in bijna alle gevallen na aanmelding bij de vreemdelingenpolitie wordt doorverwezen naar een AZC. In 1987 werd er op basis van de ervaringen in de jaren daarvoor van uitgegaan dat jaarlijks ca. 5000 asielzoekers naar Nederland zouden komen. Voor de opvang van deze mensen was het noodzakelijk om over ca. 5000 gemeentelijke opvangplaatsen te kunnen beschikken en over 4 centra met elk een capaciteit voor 275 personen. De werkelijkheid is echter dat niet jaarlijks 5000 asielzoekers naar Nederland komen maar in 1988 ca. 7500, in 1989 ca. 14.000. Dit jaar moet rekening gehouden worden met een aantal tussen 18.000 en 24.000 mensen. Er zijn nu niet slechts 5000 gemeentelijke opvangplaatsen ingericht maar ca. 14.000. Er functioneren niet 4 structurele opvangcentra maar 17. De capaciteit van deze centra is niet overal 275 maar varieert van 150 tot 375 (het tijdelijke AZC te Blitterswijck met een capaciteit voor 650 mensen is een uitzondering). In de brief van 1 april 1987 deelde de minister verder mede dat het beheer van de asielzoekerscentra zoveel mogelijk zal worden geprivati– seerd (zie 1.2). Zo is recent voorgesteld om de directeuren van de AZC's (thans rijks– ambtenaren) ook te privatiseren, doch dit stuitte zowel locaal als landelijk op politieke bezwaren (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989/1990, 19 637, nr. 67). In de toekomst zijn nog nadere voorstellen op het punt van de privati– sering te verwachten. Verder geldt als algemene beleidslijn dat accommodaties zoveel mogelijk worden gehuurd. Het voordeel daarvan is dat volstrekte duidelijkheid bestaat voor de WVC-begroting: huurprijs en contractduur zijn de bepalende factoren. Van de 17 structurele AZC's, die nu in gebruik zijn, zijn 7 in exploitatie bij de POA en 10 worden door anderen geëxploiteerd (waarvan 7 commerciële bedrijven zijn). Bij de 9 AZC's, van de «noodoperatie» (zie paragraaf 3) was het voornemen om in alle gevallen tot huur over te gaan. In twee gevallen is door de latere ontwikkelingen alsnog exploitatie via de Stichting POA overwogen (zie echter ook bij 3.3.). Op de vraag of er in eerdere gevallen dan de bovengenoemde 9 sprake is van eigendomsoverdracht vlak voordat een exploitatiecontract met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
WVC tot stand kwam kan worden gemeld, dat in 5 van de eerderge– noemde 17 AZC's een exploitatiecontract is opgesteld met de oorspron– kelijke eigenaren. In 10 gevallen heeft de huidige exploitant vlak voor het sluiten van het contract met WVC de accommodatie gekocht en in twee gevallen gehuurd. In de 9 nieuwe situaties was in 3 gevallen een exploitatiecontract in voorbereiding met de oorspronkelijke eigenaar, en in de 6 overige gevallen was voorzien dat aan het contract met WVC een eigenaarswis– seling vooraf zou gaan. Zoals uit paragraaf 3.3. blijkt, wordt in 2 gevallen nog onderhandeld. Voor de volledigheid merk ik op dat in Luttelgeest sprake is van uitbreiding van het bestaande AZC. Hier is een contract met de oorspronkelijke eigenaar. Naast bovengenoemde 17 en 9 centra zijn er nog 3 AZC's (Echt, Blitterswijck en Amersfoort) waarbij sluiting voor medio 1992 is voorzien. In Blitterswijck is sprake van een contract met de oorspronke– lijke eigenaar. In de 2 andere gevallen heeft er ook een eigenaarswis– seling plaatsgevonden alvorens WVC een contract sloot. Een overzicht met informatie over contracten die in het verleden gesloten zijn en thans aan de orde zijn, is ter vertrouwelijke inzage door de leden ter inzage gelegd op de bibliotheek. Uit dit overzicht blijkt dat er bij de nieuwe contracten niet afgeweken is van de eerdere gang van zaken. 3. De noodsituatie en de «noodoperatie» 3.1. Ontwikkelingen Begin deze zomer tekende zich een sedert het ontstaan van de ROA ongekende noodsituatie af. Dit kwam door een verhoogde instroom (juni 1113, juli 1539, augustus 1977) en een door verschillende oorzaken tegenvallende decentrale opvang (ontbrekend draagvlak, niet verwij– derbare asielzoekers, langdurende procedures). Er zijn voor het zomer– reces verschillende stappen genomen om aan deze noodsituatie het hoofd te bieden. a. Uitbreiding decentrale opvang In overleg met het ministerie van VROM zijn afspraken gemaakt om ondermeer de decentrale opvang uit te breiden. Het is duidelijk dat een dergelijke aanpak pas op termijn resultaat oplevert. Na uitvoerige gesprekken over en weer over de mogelijkheden, (gegeven het decen– trale karakter van het volkshuisvestingsbeleid) is inmiddels, zoals ik u bij brief van 17 september reeds meldde, besloten tot een gemeenschappe– lijke circulaire. b. Uitbreiding centrale opvang In het afgelopen half jaar is met 22 eigenaren of exploitanten contact geweest over potentiële centrale opvangcentra. Over geschikt blijkende aanbiedingen is in 8 gevallen met gemeenten overleg gevoerd, doch om tal van redenen hebben deze contacten niet tot bestuurlijke overeen– stemming geleid. In verband met de geringe capaciteit van de noodopvang als gevolg van vakanties werd in Heumensoord bij Nijmegen na afloop van de 4-daagse tijdelijk een tentenkamp voor de opvang ingericht. Bovendien is de capaciteit van een aantal centra boven het maximale opgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19637, nr. 71
Medio augustus bleek de situatie nog alarmerender. Over de problemen van de instroom en de daaraan vastzittende mogelijke finan– ciële consequenties heb ik intensief overleg gevoerd met de andere betrokken bewindslieden. Mijn ambtenaren meldden mij dat WVC niet meer in staat bleek om voldoende opvangruimte te bieden. Aan gemeenten werd gevraagd zelf onderdak te regelen voor binnenstromende asielzoekers. De GSD Amsterdam stuurde eind augustus asielzoekers de straat op met de mededeling zelf voor opvang te zorgen. Daar was voor mij het signaal dat de ROA niet meer afdoende functioneerde. Deze ROA is immers bedoeld om de opvang te reguleren. Met het op straat sturen van asielzoekers waren we terug bij de situatie van vóór de ROA. Ik heb toen een aantal stappen genomen. Ten eerste heb ik opdracht gegeven om door middel van een telefoonteam van 12 personen binnen een paar dagen de noodcapaciteit fors uit te breiden opdat asielzoekers niet op straat gestuurd behoefden te worden. Deze maatregel heeft zo'n 2500 plaatsen extra in de noodopvang opgeleverd. Deze noodopvang acht ik op zichzelf niet gewenst. De asielzoekers verblijven in pensions, bungalowparken e.d., zonder dat de contactamb– tenaar van Justitie zijn werk kan doen en zonder dat er sprake is van medische of enige andere begeleiding. Tegelijkertijd werden twee nieuwe opvangcentra ingericht (Dordrecht en Eindhoven). Al deze maatregelen bleken echter niet afdoende om de instroom van dit jaar op te kunnen vangen. Ik heb op 6 september per brief aan het Kabinet voorgesteld om een aantal maatregelen te nemen, waaronder versnelling vragen van het advies van de Cie. Mulder, verbetering van de decentrale opvang (waarover ik in gesprek was en nog ben met de staatssecretaris van VROM) en een procedure om tot versnelde realisatie van een 9-tal nieuwe opvangcentra te komen. De Ministerraad besloot op 7 september tot het instellen van een speciale ministeriële task-force om te komen tot nadere beleidsbepaling m.b.t. de totale problematiek van de asielzoekers op korte, middellange en lange termijn. Op 11 september kwam deze task-force o.l.v. de Minister-President voor het eerst bijeen en besloot ondermeer medewerking te geven aan de versnelde procedure. Op 12 september heb ik de VKC voor Welzijn en Justitie hierover vertrouwelijk ingelicht. Eveneens heb ik de voorzitter van de VNG vertrouwelijk op de hoogte gebracht. Op 17 september hebben de Minister-President, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en ik de 9 burgemeesters ontvangen voor een onderhoud. In dit overleg heeft de Minister-President de burgemeesters van de betrokken gemeenten medegedeeld dat het kabinet op grond van de noodsituatie met betrekking tot opvang van asielzoekers heeft besloten dat op zo kort mogelijke termijn in hun gemeente een asielzoe– kerscentrum wordt gevestigd. Staande het overleg is aan de burge– meesters een brief plus bijlage overhandigd, waarin is vermeld, de overwegingen die tot het kabinetsbesluit hebben geleid en de faciliteiten en algemene regelingen terzake van de vestiging van een asielzoekers– centrum. Eveneens op 17 september heb ik de Tweede Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
3.2. De onderhandelingen Voordat aan de Minister van WVC ambtelijk werd voorgesteld om een «noodoperatie» te starten (5 september) bestond er in beginsel over tenminste 9 lokaties met contractpartners een mondelinge principe– overeenkomst. In de zakelijke benadering van deze locaties is in eerste instantie gehandeld zoals gebruikelijk is. Eerst wordt gekeken naar de kwaliteit (programma van eisen) en naar de prijs (vuistregel voor gemiddelde dagprijzen per asielzoeker). Daarna worden de bestuurlijke mogelijkheden afgetast. In het kader van de «noodoperatie» is voor dit laatste het gesprek met de kabinetsdelegatie in de plaats gekomen. Deze operatie leidde ertoe dat vanaf het besluit van de task-force van het Kabinet op 11 september, zeer snel zaken met de eigenaren gedaan moesten worden. In de contacten met de mogelijke exploitanten bleek toen dat in een tweetal situaties van de oorspronkelijk gekozen 9 zich problemen zouden kunnen voordoen. In een geval waren er aanwijzingen dat de eigenaar de prijs had opgeschroefd omdat hij vermoedde dat het om asielzoekers ging. In een ander geval bleek dat er tegen de verkoper een juridische procedure liep over het in onderhandeling zijnde object. In een contact met dhr. R. Klein, met wie WVC vanaf eind maart 1990 over meerdere locaties in overleg is geweest, kregen wij de mededeling dat Commerce Vastgoed B.V. in staat was op zeer korte termijn ten minste 4 locaties te leveren. Dit betrof de objecten in Putten en Markelo, die al eerder genoemd waren, en de nieuwe objecten in Ruinen en Odoorn. Desgevraagd deelde de heer Klein mede de verwachting te hebben met de eigenaren van deze laatste objecten de zaak op korte termijn rond te kunnen hebben. Na intern ambtelijk overleg werd besloten deze wisseling in principe te accepteren ten einde in deze procedure over voldoende locaties te kunnen beschikken. Gegeven deze onzekerheden werd verder besloten de burgemeesters pas vrijdag 14 september of zelfs na het weekend uit te nodigen. Op vrijdagochtend 14 september bleken de onderhandelingen van Commerce Vastgoed B.V. over de twee objecten in Ruinen en Odoorn pas die middag afgerond te kunnen worden. Besloten werd toen het gesprek van de kabinetsdelegatie met de burgemeesters in ieder geval over het weekend heen te tillen. Hieraan was enig risico verbonden in verband met uitlekken van de procedure naar buiten. Vrijdagmiddag kwam, na veel heen en weer telefoneren, om 17.00 uur het bericht van dhr. R. Klein van Commerce Vastgoed B.V. dat hij met de verkoper tot overeenstemming was gekomen. Mede in verband met de overige infor– matie die WVC in de loop van het onderhandelingsproces had verkregen, is in goed vertrouwen geconcludeerd dat de voorbereidingen voor de versnelde procedure voldoende waren afgerond. Daarna zijn alle uitnodi– gingen ten behoeve van de bijeenkomst op maandagochtend 17 september bij de betrokken burgemeesters bezorgd. 3.3. De onderhandelingen met het Pensioenfonds Dinsdag 18 en woensdag 19 september kwamen er allerlei berichten in de publiciteit over eigendomskwesties. De Afdeling Opvang Asiel– zoekers heeft daarom bij Commerce Vastgoed B.V. aangedrongen op onmiddellijke schriftelijke bevestiging van de overeenkomsten die de BV had gezegd te hebben met de oorspronkelijke eigenaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19637, nr. 71
Op woensdag 19 september ontving de Afdeling Opvang Asielzoekers de intentieverklaring tussen dhr. Klein (Commerce Vastgoed B.V.) en een persoon die getekend heeft als gevolmachtigde van het Pensioenfonds voor de Vervoer– en Havenbedrijven (PVH). Dezelfde dag ontving de minister een fax van het Pensioenfonds voor de Vervoer– en Havenbedrijven waarin deze te kennen gaven bezwaar te hebben tegen commerciële exploitatie voor dit doel. Men verzocht om een onderhoud met de minister. Copieën van bovengenoemde intentieverklaring en fax zijn bij de Griffier ter vertrouwelijke inzage neergelegd. Die middag is een afvaardiging van het PVH ontvangen door een ambtelijke delegatie. Tijdens dat gesprek stelde de afvaardiging van het PVH geen overeenkomst te kennen. PVH overlegde een verklaring van degene die de overeenkomst met Commerce Vastgoed B.V. had gesloten, waarin betrokkene mededeelde dat, anders dan in de intentieverklaring staat vermeld hij noch mondeling noch schriftelijk gevolmachtigd was om voor of namens het PVH rechts– handelingen te verrichten met betrekking tot de locaties Ruinen en Odoorn. Een copie van genoemde verklaring is bij de Griffier ter vertrou– welijke inzage neergelegd. Gezien de bestuurlijke stappen die met de twee betrokken gemeenten reeds waren gezet leek het van belang om het gesprek met de vertegenwoordigers van het PVH voort te zetten. Met de vertegenwoordiging van het PVH is vervolgens verder gesproken over de mogelijkheid tot verhuur aan WVC. Het pensioenfonds PVH bleek n.l. niet bereid tot het zaken doen met commerciële bedrijven inzake de opvang van asielzoekers naar wel bereid zaken te doen met WVC. Het PVH bleek echter bij nader inzien niet bereid tot verhuur. Wel bleek men bereid tot verkoop. Van de zijde van WVC is toen gewezen op de condities voor koop. Ten eerste is het gebruikelijk dat WVC ingeval van koop de Stichting POA inschakelt, hetgeen op dat moment natuurlijk nog niet was gebeurd. Vervolgens is gewezen op het feit dat een dergelijk voorstel tot koop aan bewindslieden moest worden voorgelegd. Ik kan u mededelen dat ik inmiddels opdracht gegeven heb aan mijn ambtenaren uitsluitend de mogelijkheden van huur verder af te tasten. 4. De publiciteit en het onderzoek Na verschijning van berichten in de media heeft de Secretaris– Generaal op 19 september het besluit genomen een onderzoek in te stellen. In eerste instantie is dat gestart door de Directeur-Generaal Welzijn. Deze heeft op 20 september achtereenvolgens gesprekken gevoerd met het verantwoordelijk management van VMA, de in de pers genoemde WVC-ambtenaar, de heer M. F. van Hurck, alsmede met twee andere met hem in verband gebrachte personen, de heren J. Ohlsen en R. Klein. Verslagen van die gesprekken zijn met instemming van betrokkenen ter vertrouwelijke inzage bij de Griffie van Uw kamer gedeponeerd. Nadat de Directeur-Generaal Welzijn op 20 september tussentijds zijn voorlopige bevindingen aan de Secretaris-Generaal had gerapporteerd, heeft deze op 21 september de Accountantsdienst van het departement opdracht gegeven om een antwoord te vinden op de volgende vragen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19637, nr. 71
a. De volledigheidsvraag Hebben de binnen WVC geldende Administratieve Organisatieproce– dures voor het aangaan van verplichtingen hier ook conform gewerkt? b. De rede/ijkheidsvraag Heeft het departement in redelijkheid kunnen komen tot de met Commerce Vastgoed B.V. gesloten contracten, mede in relatie tot de andere contracten die in dezelfde periode voor de verwerving/verhuur van asielzoekerscentra zijn gesloten? Heeft de heer Van Hurck een rol gespeeld in de besluitvorming van WVC-zijde in deze? c. De follow-up vraag Zijn er op hoofdlijnen aanbevelingen te formuleren, gegeven de bindingen bij het onderzoek onder 1. voor de opzet van de departe– mentale besluitvormingsprocedures voor het aangaan van verplichtingen in de sfeer van de asielzoekerscentra? De Accountantsdienst heeft op 24 september gerapporteerd. Een afschrift van het rapport is als bijlage bij deze brief gevoegd.1
5. De resultaten van het onderzoek Vooraf veroorloof ik mij op te merken dat de publicitaire aandacht die over deze zaak is ontstaan zo groot is, dat het om een ieder in het land te overtuigen wel haast noodzakelijk lijkt alle gegevens van de betrokken partijen en personen openlijk te publiceren. Dat is evenwel vanuit een oogpunt van bescherming van persoonlijke, privacy– en zakelijke belangen (met name ook van het departement, waar het gaat om de toekomstige verwerving/vestiging van asielzoekerscentra) onmogelijk c.q. ongewenst. In deze brief volsta ik dan ook met het weergeven van de resultaten van het onderzoek en het daaraan verbinden van bestuurlijke conclusies. Uiteraard ben ik bereid desgewenst uw Kamer in een (eventueel vertrouwelijk) overleg meer informatie te verstrekken. Hieronder volgen mijn bevindingen. 5.1. Enige feiten In de publiciteit spelen twee B.V.'s een rol. In de juiste naamgeving betreft het hier Commerce Vastgoed B.V. en Transito Plus B.V. i.o.. Het departement heeft alleen zaken gedaan met Commerce Vastgoed B.V. Dat is een B.V. die sedert 4 mei 1990 bestaat. De B.V. kent maar één oprichter en eigenaar: beleggings– en beheersmaatschappij Ronald Klein B.V. Op 1 mei 1990 blijkt voorts bij de Kamer van Koophandel te Harderwijk te zijn ingeschreven de Vennootschap onder firma «Transito Plus B.V. in oprichting». Als vennoten staan te boek de heren J. Ohlsen, R. Klein en M. F. van Hurck. Deze B.V. is nog steeds «in oprichting». Het departement heeft nimmer zaken gedaan met deze B.V. i.o.. Overigens zij vermeld dat het departement eerst via het onderhavige onderzoek van het bestaan van Transito Plus B.V. i.o. op de hoogte is gekomen. Van enig bewijs dat Commerce Vastgoed B.V. voornemens was de eigendom van de parken die aan WVC zijn verhuurd over te doen aan Transito Plus B.V. i.o. is in het onderzoek niet gebleken. 5.2. De betrokkenheid van de heer M. F. van Hurck Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de heer Van Hurck op het proces van verwerving/huur van asielzoekerscentra die onderdeel Ter inzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
8
uitmaakten van de «noodoperatie» aan WVC-zijde geen rol heeft kunnen spelen en ook niet heeft gespeeld. De heer Van Hurck werkte weliswaar bij dezelfde directie, maar bij een andere afdeling (BT) en op een ander terrein. Er is éèn uitzondering. De directeur VMA heeft uit pure tijdnood bij de afdeling BT aan de heer Van Hurck gevraagd om te rapporteren over de mogelijkheden van noodopvang in de provincie Zeeland (op dat moment was sprake van op straat lopende asielzoekers). De heer Van Hurck heeft dat op zaterdag 8 september gedaan en heeft nog in dat weekend het rapport opgesteld en dat maandag bij de afdeling OA ingeleverd. Dat rapport is meteen terzijde gelegd omdat de oplossing niet opportuun was. Hij was op het terrein van de asielzoekers teken– noch beslissingsbevoegd. Hij heeft zich er ook, afgezien van deze formele omstandigheden, blijkens verklaring van hemzelf en de direct betrokkenen, materieel niet mee bemoeid. De beslissing om in het kader van de «noodoperatie» naast vijf andere contractspartners ook zaken te doen met Commerce Vastgoed B.V. is genomen door anderen dan door de heer Van Hurck; er waren aan WVC-zijde meerdere personen van verschillende departementale eenheden bij die besluitvorming betrokken. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de heer Van Hurck geen mede-eigenaar, noch directeur van Commerce Vastgoed B.V. is. Naar de heer Klein van Commerce Vastgoed B.V. heeft verklaard, hetgeen door dhr. Van Hurck in zijn verklaring in hoofdzaak is bevestigd, heeft hij op 13 september, toen het er naar uit zag dat het door Commerce Vastgoed B.V. gedane aanbod van 4 locaties voor nieuwe asielzoekerscentra serieus door het departement zou worden opgepakt, contact opgenomen met de heer Van Hurck. Hij kende de heer Van Hurck al langer en wist dat die van baan wilde veranderen. De heer Klein stelt de heer Van Hurck toen gevraagd te hebben om te komen helpen bij de opvang van asielzoekers op de centra. De heer Klein stelt dat daarbij is afgesproken dat na een verken– ningsperiode zou worden besloten of Van Hurck te zijner tijd bij Commerce Vastgoed B.V. in dienst zou treden. Nu van een formele betrokkenheid van de heer Van Hurck bij het verwervingsproces van het onroerend goed niet is gebleken dient zich de vraag aan of niettemin misbruik van «voorkennis» zou kunnen zijn gemaakt. De heer Van Hurck was ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat WVC zocht naar asielzoekerscentra. Dat was overigens algemeen bekend. Bij de onderhandelingen over de invulling van de «noodoperatie» is de heer Van Hurck niet betrokken geweest. Hij heeft ook van departe– mentale zijde geen inzage gehad in de uitgebrachte offertes. Tot op het laatste moment is bij de keuze van locaties onzekerheid geweest. Als op andere dan de door Commerce Vastgoed B.V. aangeboden locaties eerder tot overeenstemming had kunnen worden gekomen, dan was met anderen zaken gedaan. Voorts leidt het gehanteerde systeem van de huurprijs (op basis van kostprijs plus een vaste winstopslag, met nacontrole via de jaarrekening), ertoe dat beïnvloeding door de heer Van Hurck ten nadele van WVC vrijwel uitgesloten is. Ten aanzien van het snelle vertrek van de heer Van Hurck van het departement is het volgende komen vast te staan. Betrokkene is werkzaam bij een eenheid waarvan (met name ten gevolge van het wegvallen van een aantal taken op het gebied van Molukse zaken) het werkpakket structureel terugliep. De heer Van Hurck had zich reeds anderhalf jaar geleden tot de leiding van zijn directie en van het directoraat-generaal Welzijn gewend met het verzoek medewerking te verlenen aan het vinden van een andere betrekking. Zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
eigen voorkeur ging daarbij uit naar een functie buiten de overheid. Tegen die achtergrond zijn aan betrokkene medio 1989 outplacement– faciliteiten toegekend. Dat de heer Van Hurck naar een andere functie omkeek was wijd en zijd bekend. Op zich wekte het dan ook geen verbazing dat de heer Van Hurck zich op 13 september meldde met de mededeling dat hij per onmiddellijke ingang kon gaan werken op het terrein van de opvang van asielzoekers in casu bij Commerce Vastgoed B.V. Van eerdere relaties tussen de heren Van Hurck en Klein was de dienstleiding op dat moment niets bekend. Er werd, zeker omdat de heer Van Hurck aanbood in de komende weken de overdracht van zijn departementale werkzaamheden goed te regelen, geen bezwaar gezien om hem met onmiddellijke ingang verlof te verlenen in afwachting van de formele afwikkeling van zijn ontslagaan– vrage. Het ontslag zou op een later tijdstip ingaan, zulks mede in verband met het feit dat de heer Van Hurck door drukke activiteiten in het verleden de afgelopen jaren bij lange na niet was toegekomen aan het opmaken van de hem toekomende verlofdagen. 5.3. Het hanteren van de juiste procedures. Uit het onderzoek is gebleken dat de ten departemente geldende administratieve procedures met name betrekking hebben op de fase waarin schriftelijke correspondentie over af te sluiten contracten plaats– vindt. De daaraan voorafgaande fase van het mondeling overleg, de onderhandelingsfase, wordt niet gedekt door beschreven administratieve procedures. In de tot de «noodoperatie» gebruikelijke procedures bood het bestuurlijke traject voldoende tijd voor het volgen van de wel beschreven administratieve proceduregang. In de onderhavige situatie is de zorgvuldige schriftelijke toetsing niet in alle gevailen mogelijk gebleken. Voor een adequate vervangende procedure is onvoldoende zorggedragen. 6. De bestuurlijke conclusies De kwestie van de asielzoekers is bestuurlijk gezien een complex geheel. De omvang van de problematiek hebben we niet in eigen hand. Geconstateerd moet worden dat die omvang alleen maar toeneemt. De wereldwijde migratiebewegingen baren grote zorg voor de beheers– baarheid van het probleem in de toekomst. De wijze waarop in Nederland vorm is gegeven aan het geldende asiel– recht lijkt niet goed toegesneden te zijn op de huidige ontwikkelingen in de wereld. Dat is ook de reden waarom een «ministeriële task-force» onder leiding van de Minister-President in het leven is geroepen. Een van de problemen is de wijze van opvang van asielzoekers. Daarbij spelen tal van factoren, belangen en inzichten een rol. Het betreft de discussie over centrale versus decentrale opvang, de discussie over doorstroming en verstopping van de opvangplaatsen, over humane opvang versus aanzuigende werking, over het draagvlak in onze samen– leving, de kwestie van toelating en uitwijzing en nog vele andere. Het is betreurenswaardig dat temidden van zovele inhoudelijke en bestuurlijke vragen een incident als het onderhavige ontstaat. De huidige discussie over dit incident kan immers ook licht gebruikt worden als voedingsbodem voor oneigenlijke stellingname op het terrein van de opvang van asielzoekers in het algemeen. Het blijkt steeds moeilijker te worden voor centrale opvang van asiel–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
10
zoekers geschikte locaties te vinden en alle bestuurlijke problemen ter plaatse op te lossen. Ook bij de bepaling van het antwoord op de vraag in welke locaties de «noodprocedure» van start zou moeten gaan is tot het laatste moment een afweging gemaakt van locatietechnische en bestuurlijke problemen. Er was in het kader van die procedure aanleiding snel omzichtig en zoveel mogelijk in stilte te werk te gaan: het ontijdig bekend worden van de overweging om ergens een AZC te vestigen leidt, zo leert de praktijk, tot onrust ter plaatse en tot prijsopdrijving. Ik vraag begrip voor het feit dat de noodoperatie een bestuutlijk onconventionele handelwijze vergde. Ik constateer dat daarbij onvolkomenheden aan het licht zijn getreden. De eerste is dat WVC op 17 september niet voldoende zekerheid had over de daadwerkelijke beschikbaarheid van alle locaties. De tweede ligt, zoals al eerder is opgemerkt, op het terrein van de administratieve organisatie. Ik heb dan ook opdracht gegeven de admini– stratieve regels zo uit te breiden en te verscherpen dat ook de fase van de onderhandeling daardoor wordt gedekt. De derde ligt op het terrein van het ambtelijk functioneren. Hoewel op grond van het onderzoek niets onoirbaars is gebleken heeft de schijn van het tegendeel zich kunnen vestigen. Ik betreur dat. Individuele ambte– naren en de ambtelijke dienst als geheel dienen zich bij voortduring bewust te zijn van hun grote verantwoordelijkheid. Ik heb u met het vorengaande op grond van de mij ten dienste staande gegevens naar beste weten geïnformeerd. Uiteraard ben ik bereid met u over deze zaak te overleggen en desgewenst meer gedetailieerde infor– matie te verstrekken. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d'Ancona
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19637, nr. 71
11
Bijlage
's-Gravenhage, 20 september 1990 Aan de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Hierbij zend ik u het stenografisch verslag van het ordedebat van heden toe. Met deze brief breng ik de verzoeken van de heer Lankhorst e.a. over en vraag u mij te willen berichten of u aan deze verlangens kunt voldoen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, W. J. Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
12
De heer Lankhorst (Groen Links): Mijnheer de voorzitter! Hoewel mijn fractie ook het beleid steunt van dit kabinet om voldoende opvangvoor– zieningen voor asielzoekers te verkrijgen, neemt dat niet weg dat wij zeer ontstemd zijn over de manier waarop nieuwe opvangcentra zijn gehuurd. De indruk bestaat dat er goed geld wordt verdiend aan de nood van mensen. Nu is dat helaas geen nieuw verschijnsel en mijn fractie ging er dan ook van uit, dat het ministerie van WVC zorgvuldig te werk zou gaan. Dat een ex-ambtenaar van WVC zich ook met deze handel is gaan bezig– houden, stemt nog minder vrolijk. Mijn fractie verzoekt u, mijnheer de voorzitter, de minister van WVC te vragen, de Kamer zo snel mogelijk in te lichten over de gang van zaken. Wij zouden het op prijs stellen als zij opening van zaken gaf over de contracten die zijn afgesloten, over de aard en de omvang van die contracten, over de huurprijzen, over de handel en tussenhandel en in het bijzonder over het bedrijf Commerce Vastgoed B.V. en de rol van oud-ambtenaar Van Hurck. Had deze ambtenaar kennis en voorkennis en heeft hij ook naar de mening van de minister daar dankbaar misbruik van gemaakt? Omdat het overigens niet de eerste keer is dat wij ex-ambtenaren van WVC in een rol tegenkomen die vragen oproept, verdient het misschien zo langzamerhand aanbeveling om op dat punt eens een algemeen beleid te gaan formuleren, maar dat algemene punt hoeft de minister wat ons betreft nu niet te behandelen. Op de andere vragen krijgen wij graag via een brief zo snel mogelijk antwoord. De heer Middel (P.v.d.A.): Mijnheer de voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid is ook verontrust over berichten dat er dubieuze praktijken zouden plaatsvinden bij de instelling en inrichting van nieuwe asielzoekerscentra. Voor alle duidelijkheid, onze verontrusting heeft geen betrekking op de beleidsaanscherping die vorige week is doorgevoerd, maar wel op transacties die naar aanleiding daarvan hebben plaatsge– vonden en waarbij op zijn minst de schijn is gewekt, dat van voorkennis sprake zou kunnen zijn. Voorzitter! De problematiek rondom de asielzoekers is al ingewikkeld en ernstig genoeg en het laatste wat mag gebeuren is, dat lieden klinkende munt slaan uit een handel in asielzoekers. Ten einde over alle feiten en ontwikkelingen geïnformeerd te worden, vragen wij via u de minister van WVC om op de kortst mogelijke termijn de Kamer schrif– telijk over alle aspecten te informeren. Mevrouw Versnel-Schmitz (D66): Voorzitter! De heer Lankhorst heeft om een brief gevraagd. Ik heb daarmee een klein probleem, want eigenlijk wilde ik, gezien de urgentie van het geheel, mondelinge vragen stellen. Toch wil ik het verzoek van collega Lankhorst wel steunen maar ik voeg eraan toe, dat ik die brief, niet alleen zo snel mogelijk maar al volgende week zou willen ontvangen, opdat de Kamer naar bevind van zaken kan handelen. Indien die brief volgende week er niet is, wil ik alsnog het stellen van vragen doorzetten. In ieder geval is het erg belangrijk dat de rol en de positie van de ex-ambtenaar van WVC in die brief goed uit de doeken wordt gedaan. Vooral wil ik weten of hij daadwerkelijk contracten heeft afgesloten met het ministerie of het ministerie met hem en wat zijn rol in het totaal zou kunnen zijn. Mijn fractie stelt het zeer op prijs dat dit tot op de bodem wordt uitgezocht. De heer Krajenbrink (C.D.A.): Voorzitter! Ik heb begrepen dat mevrouw d'Ancona vandaag geen opheldering kan geven. Ik heb er behoefte aan om, namens de C.D.A.-fractie, mij nadrukkelijk materieel bij de vraagstelling van de heer Middel aan te sluiten. De voorzitter: Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de verga– dering door te geleiden naar de minister van WVC.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 637, nr. 71
13