Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
20 361
Suriname
Nr. 122
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK Vastgesteld 21 april 2005 Een delegatie uit de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft gedurende de periode 20 tot en met 25 februari 2005 een werkbezoek gebracht aan de Republiek Suriname. De delegatie bestond uit de leden De Haan (CDA; delegatieleider), Van Baalen (VVD), Brinkel (CDA), Dittrich (D66), Karimi (GroenLinks), Koenders (PvdA) en Rambocus (CDA). De delegatie werd vergezeld door de griffier van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, de heer Van Oort. Aanleiding van het bezoek werd gevormd door de in juni 2004 door de Nederlandse ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken uitgebrachte notitie Een rijke relatie. Suriname en Nederland: heden en toekomst. Voordat de commissie met de beide bewindspersonen het debat over deze nota heeft willen aangaan, heeft de commissie zich zo goed mogelijk willen informeren over de in Suriname bestaande beleving van de huidige en bovenal de toekomstige relatie tussen Suriname en Nederland. De delegatie heeft daarom onder meer gesproken met leden van de Surinaamse regering, leden van De Nationale Assemblee en vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties. Voorts heeft de delegatie zich laten informeren door denktanks en gesprekspartners uit het Surinaamse bedrijfsleven. Een overzicht van het volledige programma is als bijlage bij dit verslag opgenomen. Dit verslag behelst een beschrijvende verslaglegging van het werkbezoek van de delegatie en bevat om die reden geen politieke conclusies. De delegatie dankt alle gesprekspartners die aan het welslagen van het werkbezoek hebben bijgedragen. Veel dank gaat uit naar de onder voorzitterschap van de heer Kruisland staande begeleidingscommissie van De Nationale Assemblee en HM Ambassade te Suriname voor de goede verzorging van het programma. Zonder andere ambassademedewerkers tekort te willen doen, spreekt de delegatie voorts haar bijzondere dank uit naar ambassadeur Soeters, gevolmachtigd minister Verweij en
KST86808 0405tkkst20361-122 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
1
ambassadesecretaris De Voogd voor hun inzet in de voorbereiding en begeleiding van het werkbezoek. De voorzitter van de delegatie, De Haan De griffier van de delegatie, Van Oort
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
2
Zondag, 20 februari 2005
Briefing door ambassadeur Soeters en medewerkers van de ambassade over de situatie in Suriname en het werk van de Nederlandse ambassade De heer Soeters benadrukt dat wederzijdsheid in de relatie tussen Nederland en Suriname een gegeven is dat niet snel valt te veranderen. De etnische verscheidenheid van de slechts 485 000 inwoners tellende Surinaamse bevolking is de belangrijkste reden dat de Surinaamse samenleving wordt gekenmerkt door patronage, cliëntelisme en kleinschaligheid. De hiermee verband houdende versnippering van overheidsgelden, consensuspolitiek en de grote verschillen tussen de stad en het platteland lijken een remmende werking te hebben op de opbouw van de Surinaamse samenleving. Circa 60 procent van de Surinaamse beroepsbevolking werkt voor de overheid. Doordat veel ambtenaren een lage kwalificatie hebben, kampt een groot deel van de overheidsinstellingen, waaronder de rechterlijke macht, met grote wezenlijke capaciteitsproblemen. Non-gouvernementele organisaties vormen daarom een wezenlijke aanvulling op de overheid. Uitdagingen liggen op het gebied van armoedebestrijding, scholing en infrastructuur (water- en elektriciteitsvoorziening, gsm-verbindingen etc.). Hoewel de sterk op mijnbouw gebaseerde Surinaamse economie er volgens internationale financiële instellingen beter voorstaat dan in het verleden en ook de binnenlandse kapitaalmarkt – door een stringent monetair beleid van de Centrale Bank – een positiever beeld toont, heeft Suriname een negatieve betalingsbalans. Voorts kent Suriname een zich sterk ontwikkelende informele economie, wat onder meer zichtbaar tot uitdrukking komt in de vele casino’s die Suriname rijk is. Op 25 mei 2005 vinden in Suriname parlementsverkiezingen plaats. Het parlement, dat is samengesteld uit 51 leden van politieke partijen waarbinnen etniciteit een belangrijk gegeven is, wijst op basis van een tweederde meerderheid een door minimaal zeven parlementsleden gesteunde kandidaat als president aan. Mocht deze procedure – ook na een eventuele herhaling – geen resultaat opleveren, dan wordt de president in een volksvergadering aangewezen. Voor de aanstaande verkiezingen kunnen 330 000 Surinamers hun stem uitbrengen. Ongeveer 65 procent van deze kiezers heeft een leeftijd tussen de 18 en 40 jaar; 56 000 kiezers kunnen in mei voor de eerste keer hun stem uitbrengen. Anders dan bij voorgaande verkiezingen lijken jeugdige kiezers minder geneigd te zijn het traditionele stemgedrag van hun ouders te volgen. Gezien de huidige machtsverhoudingen is het onwaarschijnlijk dat de aanstelling van de president na één ronde vaststaat. Maandag, 21 februari 2005
Werkontbijt met verschillende denktanks In een gesprek over de bij de verschillende denktanks bestaande visies op de huidige en toekomstige bilaterale relatie, stelt één van de sprekers de door de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking in juni 2004 uitgebrachte beleidsnotitie Een rijke relatie: Suriname en Nederland: heden en toekomst te beschouwen als een reële start voor de opbouw van een nieuwe relatie tussen Suriname en Nederland. Nederland heeft het initiatief genomen de brede ontwikkelingssamenwerkingsrelatie af te bouwen en Suriname heeft dit geaccepteerd. De notitie getuigt van de intentie de voor de bilaterale relatie altijd kenmerkend geweest zijnde asymmetrie weg te nemen. Deze asymmetrie behelst niet in de eerste plaats het verschil in rijkdom, maar ook de beperkte over-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
3
dracht van en trots op elkaars cultuur. Sinds 1975 lijkt de export van Surinaamse cultuur door Nederland onbeantwoord te blijven. De collectie Nederlandse literatuur in de Surinaamse bibliotheken is beperkt; van overdracht van Nederlandse theaterprogramma’s is geen sprake. De kunst is nu de nieuwe bilaterale relatie te definiëren, daarbij ruimte te bieden voor de bewoordingen, en vervolgens inhoud te geven aan de verschillende aspecten van de definiëring. De status van de beleidsnotitie wordt door één van de sprekers gedefinieerd als een «puntkomma». Gevraagd naar de Surinaamse beleving van de harde conclusies van het rapport Een belaste relatie: 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland – Suriname 1975 – 2000, stellen verschillende sprekers dat deze conclusies niet op de werkelijkheid zijn gebaseerd. De doelen van de in het rapport beschreven mislukte ontwikkelingsprojecten waren basaler c.q. hervormingsgezinder dan het rapport aangeeft. Bovendien laat het rapport onvermeld dat het leeuwendeel van deze projecten aan sabotage ten onder is gegaan. Eén van de sprekers toont zich somber over de toekomst. Hoewel het streven naar een grotere zelfstandigheid voor Suriname op zich valt toe te juichen, kijkt Suriname onmiskenbaar naar de wereld vanuit een afhankelijke positie. Suriname wordt volgens spreker bovendien gedreven door patronage, waarbij de ontvanger van ontwikkelingsgelden primair gedreven wordt door de vraag welke consequenties zijn handelen voor zijn eigen positie heeft. Het gevaar van patronage bij de in uitvoer zijnde aanleg van de nieuwe haven te Paramaribo acht deze spreker meer dan reëel. Bij gebrek aan ondersteunende instituties en besef van het belang van een langetermijnvisie ziet spreker voor Suriname anno 2005 eerder bedreigingen dan kansen. De wetenschappelijke waarde van Een belaste relatie wordt door de sprekers zeer betwijfeld. Het rapport is dermate anekdotisch van aard, dat elke lezer er iets anders uit kan destilleren. Eén van de sprekers toont zich in dit verband het meest positief door te stellen dat het rapport een poging heeft gedaan te formuleren wat al lang gaande is en daar op sommige gebieden redelijk in is geslaagd. Spreker acht het een gegeven dat de bilaterale relatie intensiever gaat worden. Hoewel de Surinaamse en Nederlandse overheden hierin een zo relevant mogelijke rol proberen te spelen, heeft juist in de private sfeer een stroomversnelling van de relatie plaatsgevonden. In het rapport ontbreekt de visie dat Suriname hoofdzakelijk dankzij de geïntensiveerde relatiestromen buiten de overheid voor zowel het Nederlandse bedrijfsleven als de Nederlandse burger aantrekkelijker is geworden. Op de vraag of de blik op de intensivering van de bilaterale relatie niet haaks staat op het streven van Suriname economisch meer in de regio te integreren, delen de sprekers de visie dat de relatie met de regio niet zo zeer een alternatief vormt voor de relatie tussen Suriname en Nederland, maar een aanvulling op de relatie. Voor de toekomst van Suriname beschouwen de sprekers de institutionele zwakte van Suriname als het grootste probleem. Suriname heeft een gebrek aan geschoold kader en een onvermogen tot ownership. Om dit te stimuleren is capaciteitsopbouw van de publieke en private sector topprioriteit. Hoewel de benodigde focus op scholing reeds in de jaren zestig is onderkend, is deze prioriteit volgens sprekers in de opvolgende decennia prangender dan ooit geworden. Betere scholing en een goede institutieopbouw zijn daarbij niet alleen vereisten voor een goed functionerende samenleving an sich, maar kunnen er bovendien toe bijdragen de verstikkende dominantie van het menselijke sentiment in de Surinaamse samenleving naar de achtergrond te dringen. Gezien de voor institutieopbouw en mentaliteitsverandering benodigde tijd resultaten niet op de korte termijn te verwachten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
4
Sprekers zien bij de capaciteitsopbouw van Suriname voor Nederland een belangrijke rol weggelegd, in het bijzonder op het terrein van de public sector reform. Gezien de aard van de benodigde assistentie (juridische, praktische en personele ondersteuning, kennis- en ervaringsoverdracht op velerlei terrein) zal het beroep op de Nederlandse hulp langdurig zijn.
Gesprek met de Voorzitter van De Nationale Assemblee, de heer R. Sardjoe De relatie tussen Nederland en Suriname wordt volgens de heer Sardjoe tot op de dag van vandaag gedomineerd door kolonialisme en paternalisme. De uitdaging voor Nederland is te begrijpen dat Suriname een zelfstandige natie is. Dit vereist volwassenheid en realiteitszin. De uitdaging voor Suriname is zonder het verleden te vergeten te leven met de realiteit van vandaag. Het koloniale verleden van Nederland is een dominant thema geweest in het door De Nationale Assemblee gevoerde debat over de toekomstige relatie tussen Suriname en Nederland. De heer Sardjoe benadrukt de door De Nationale Assemblee scherp uitgesproken ergernis over het feit dat Nederland in de jaren tachtig het toenmalige militaire regime in Suriname een blanco cheque van 500 miljoen gulden heeft gegeven in de wetenschap dat ditzelfde regime de Surinaamse rechtsstaat om zeep geholpen heeft. De paternalistische en dicterende houding van Nederland bij de uitwerking van ontwikkelingssamenwerkings-projecten heeft, met het telkens opwerpen van nieuwe obstakels, evenmin tot een positief oordeel geleid. Aangezien de historische verbondenheid tussen Nederland en Suriname een gegeven is, het Surinaamse rechtsstelsel op het Nederlandse rechtsstelsel is georiënteerd en een belangrijk deel van de Surinaamse bevolking in Nederland woont, bepleit de Assemblee evenwel het belang van goede betrekkingen. Een belangrijke voorwaarde hiertoe is een spoediger dan door Nederland binnen vijf jaar beoogde afbouw van de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie. De in vergelijking tot De Nationale Assemblee geringe kennis van de historie van Suriname in de Tweede Kamer, is terug te voeren op de in korte tijd snel veranderde samenstelling van de Tweede Kamer. De verschillen in politieke ervaring verklaart ook de wezenlijk andere oriëntatie op de bilaterale relatie. De heer Sardjoe memoreert met enige weemoed de emotionele band tussen de Nederlandse en Surinaamse politiek in de jaren vijftig en zestig en bepleit de terugkeer van de goede persoonlijke betrekkingen in de bilaterale politieke relaties. Frequenter en regulier parlementair overleg kan hier zeer toe bijdragen. Spreker wijst er in dit verband op dat de mogelijkheden van het Raamverdrag uit 1992 hiertoe ten onrechte nooit zijn geëxploreerd. Naast de toe te juichen institutionele versteviging van de politieke bilaterale contacten, verdienen voorts de zakelijke alsook de culturele bilaterale relaties versterking. De heer Sardjoe heeft begrip voor het standpunt van de Nederlandse regering dat deze verantwoording verschuldigd is voor de besteding van gelden aan Suriname. De daarbij in acht genomen houding «wie betaalt, bepaalt» getuigt evenwel van een te sterke accentuering van zakelijkheid. Suriname wil een eigen richting geven aan haar ontwikkeling en heeft daartoe binnen de bilaterale relatie ruimte nodig. Deze ruimte wordt Suriname op dit moment te weinig gegund. Het onderkennen van de emotionele band tussen Suriname en Nederland kan ertoe bijdragen dat aan de zakelijke relatie een meer in balans zijnde inhoud kan worden gegeven. De te sterk gebleken oriëntatie op Nederland heeft geleid tot de inzet te vermijden dat Suriname zich (ook) in de toekomst in een zeer afhankelijke positie ten opzichte van één enkel land geraakt. Daarom richt Suriname
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
5
zich in haar internationale betrekkingen behalve op Nederland ook op onder meer China, India en Indonesië. Deze landen doen Suriname dermate concrete handreikingen in projectfinancieringen, dat Suriname om geen nieuwe afhankelijkheidsrelatie te creëren zich gedwongen ziet deze landen te remmen in hun aandringen de betrekkingen te verstevigen. Daarnaast onderhoudt Suriname goede contacten met Brazilië en de Caricom-landen. Hoewel het niet te verwachten is dat de Caricom een even snelle en voorspoedige ontwikkeling als de Europese Unie zal doormaken, draagt ook de Caricom bij tot de gewenste diversificatie van de samenwerkingsrelaties van Suriname met haar internationale omgeving. Hoewel het ontwikkelingsideaal van Suriname een abstract begrip is, staan alle internationale betrekkingen van Suriname in het teken van het tot ontwikkeling brengen van de potenties die Suriname zelf in huis heeft. Op de vraag naar de positie van de vrouw in de Surinaamse politiek, geeft de heer Sardjoe aan dat in de aanloop naar de aanstaande parlementsverkiezingen vrijwel alle politieke partijen accenten leggen op jongeren en vrouwen. Naar verwachting zullen vrouwen in de komende verkiezingen nadrukkelijker in beeld zijn. Spreker benadrukt dat met de 10 vrouwelijke parlementsleden van de 51 leden van De Nationale Assemblee, Suriname het hoogste aantal vrouwelijke parlementaire vertegenwoordigers in de Caribische regio heeft. In antwoord op de vraag in hoeverre de Surinaamse overheid de vele jonge aanstaande kiezers voorlicht over de periode van het militaire regime (1980–1987), stelt de heer Sardjoe dat deze periode veel jongeren weinig zegt. Anders dan de regering, voor wie het moeilijk is deze periode specifiek te belichten, besteden politieke organisaties wel aandacht aan voorlichting, vanuit het besef dat kiezers door middel van accentlegging op rechtsstaatzaken, een welbewuste keuze moeten kunnen maken.
Gesprek met de president van de Republiek Suriname, drs R. R. Venetiaan Terugblikkend op de dertig jaren van Surinaamse onafhankelijkheid constateert de heer Venetiaan dat de als gevolg van de staatsgreep in 1980, de in 1982 respectievelijk 1986 door het militaire regime gepleegde moorden alsook de economische en monetaire ineenstorting in diezelfde periode, de ontstane tweespalt in de Surinaamse samenleving nog steeds in Suriname is terug te vinden. Daar Nederland grote invloed heeft gehad op de gebeurtenissen in Suriname in de jaren tachtig, is de uit deze periode ontstane misère evenzeer aan Nederland gerelateerd. Willen Nederland en Suriname de zwarte jaren van de Surinaamse geschiedenis zakelijk kunnen afsluiten en invulling geven aan een verhouding die twee onafhankelijke staten betaamt, dan dient de huidige ontwikkelingsrelatie op zo kort mogelijke termijn te worden afgebouwd. In de praktijk betekent dit dat de resterende gelden zodanig moeten worden besteed dat politieke consultatie over de bestemmingen achterwege kan blijven c.q. de afbouw op louter technische wijze kan plaatsvinden. De president deelt de opvatting van De Nationale Assemblee dat de afbouw in een periode van vijf jaar of zoveel als eerder mogelijk is moet worden gerealiseerd. De nieuwe relatie moet worden gekenmerkt door het neutrale gegeven van twee onafhankelijke staten, die – waar nuttig en mogelijk – de mogelijkheid hebben op velerlei terreinen samenwerking te ontplooien. Spreker denkt hierbij in de eerste plaats aan institutionele versterking en samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding. Gezien de invloed van Nederland op onderwijs en scholing in Suriname, kan ook samenwerking met Nederlandse (wetenschappelijke) instituten Suriname zeer van nut zijn. Daarnaast zijn op incidentele basis projecten en programma’s denk-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
6
baar conform de door Suriname onderhouden relaties met onder meer India en Brazilië. Gevraagd naar de praktijk van Trias Politica en in hoeverre de personele unie tussen de wetgever (De Nationale Assemblee) en de (tevens Assembleelid zijnde) ambtenaar in Suriname tot problemen leidt, stelt de heer Venetiaan dat de ervaring leert dat deze unie goed kan functioneren. De vraag die ter beoordeling ligt is in hoeverre een persoon erin slaagt beide taken goed te vervullen. Dit geldt echter evenzeer voor de voor het leven benoemde procureur-generaal en de rechters in Suriname. De heer Venetiaan beziet met bezorgdheid de in Nederland bestaande integratieproblemen, te meer daar escalatie van de problemen ook invloed hebben op de samenleving in Suriname. Hoewel Suriname in relatie tot Nederland hierin wellicht een voorbeeldige reputatie heeft, betreft het succes geen eenvoudig recept; constante aandacht, waakzaamheid en voorzichtigheid zijn voor Suriname de juiste ingrediënten. Dit vertaalt zich in de praktijk in een subtiele grens tussen het huldigen van verdraagzaamheid, het geven van voorzichtige signalen en het nemen van maatregelen. Suriname heeft ten opzicht van Nederland het voordeel van een grote verscheidenheid van autochtonen. De hiermee verbonden grote diversiteit aan religies dwingt staat en bevolking zich open te stellen voor algehele diversiteit. Een overheidsbeleid dat gericht is op bewustwording, stimulering en uitdraging van groepscultuur heeft ook voor de Nederlandse samenleving een grote kans van slagen. In antwoord op vragen over de meerwaarde van de binnen de ontwikkelingssamenwerking gehuldigde sectorale benadering, geeft de heer Venetiaan aan dat de oorspronkelijke aanwijzing van twee sectoren (onderwijs en gezondheidszorg) niet in overeenstemming was met het in de Verdragsovereenkomst voorgeschreven integrale beleid. Als uitkomst van debat is vervolgens een zodanige weg gevolgd dat het aantal sectoren zodanig is uitgebreid dat aan de Verdragsovereenkomst voldaan werd. De hierop volgende langdurige wederzijdse zoektocht naar een overeenstemming over de technische uitvoering en financiering van de sectorale benadering, heeft gedurende de loop der jaren de soevereiniteit van Suriname aangetast. Dit is een reden te meer de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie op zo kort mogelijke termijn technisch af te handelen. De heer Venetiaan kan zich voorstellen dat de sectorgelden worden besteed aan de districten Coronie (zeewering) en Corowijnen (rivierafzetting). Hiertoe dienen afspraken te worden gemaakt over de exacte besteding van gelden, zonder deze afhankelijk worden gesteld van aanvullenden voorwaarden op andere terreinen. Naar aanleiding van de vraag naar het Surinaamse regeringsbeleid ten aanzien van het Internationale Strafhof, stelt de heer Venetiaan dat Suriname enerzijds partij bij het Strafhof probeert te worden en hierbij anderzijds een formule wenst te vinden voor samenwerking met de Verenigde Staten. De realiteit is evenwel dat Suriname momenteel prioriteit geeft aan andere zaken, zoals de beëindiging van het Toescheidingsvraagstuk. De onduidelijkheid over de afbakening van de in Nederland wonende Surinaamse gemeenschap die in Suriname haar rechten kan doen gelden, moet zo snel mogelijk ten einde worden gebracht. Belangrijk aspect in de Toescheidingsovereenkomst is dat Surinamers met een Nederlandse nationaliteit naar Suriname dienen te komen met de intentie een bijdrage te leveren aan de opbouw van de Surinaamse samenleving en de intentie in Suriname te blijven. Surinaamse Nederlanders die bereid zijn Suriname (tijdelijk) te helpen opbouwen met behoud van hun Nederlandse nationaliteit, moeten reële verwachtingen hebben over de door hen te spelen rol
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
7
en de voor hen te bieden handelingsruimte. Bovendien is er sprake van een salariëringprobleem. Gevraagd naar de kansen van een gezamenlijke ontwikkeling van het toerisme in Suriname, stelt de heer Venetiaan dat tot op heden geen overweldigende belangstelling voor toerisme naar Suriname bestaat. Hoewel spreker niet a priori negatief tegenover de ontwikkeling van toerisme staat en hiertoe inmiddels initiatieven zijn genomen, mag deze ontwikkeling in geen geval inbreuk maken op de Surinaamse gemeenschap en de Surinaamse cultuur.
Gesprek met de minister van Justitie & Politie, de heer J. S. Gilds, de minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking, drs K. Raghoebarsing, en de minister van Defensie, ir R. Assen De heer Raghoebarsing kijkt terug op soms pijnlijke en dramatische momenten in de onafhankelijkheidsgeschiedenis van Suriname. Deze hebben hem gesterkt in de overtuiging dat Suriname zichzelf dient te besturen en daarbij niet afhankelijk mag zijn van buitenlandse donoren c.q. multinationale financiële instellingen. De heer Raghoebarsing stelt dat het Surinaamse bestuur thans voor de derde keer uit een dal is gekomen. Suriname kent op dit moment een economische groei van 5% per jaar, de werkloosheid is gedaald van 14 naar 7% van de beroepsbevolking en er is een sluitende staatsbegroting. De binnenlandse en buitenlandse investeringen zijn groeiende. Dit geldt in het bijzonder voor de mijnbouwsector, waarin, naast bauxiet- en goudwinning, de aardoliewinning veelbelovend is. Spreker verbaast zich in dit verband over de absentie en zelfs terugtrekking van het Nederlandse (multinationale) bedrijfsleven in deze sector, terwijl het bedrijfsleven uit de Verenigde Staten, Canada, Zuid-Afrika, Spanje en Denemarken Suriname juist lijkt te hebben ontdekt. De heer Raghoebarsing toont zich bezorgd over de Surinaamse rijstsector en vindt het frustrerend dat de Surinaamse rijst, die speciaal voor de EU-markt is ontwikkeld, geen toegang tot diezelfde EU-markt heeft. Om te voorkomen dat alle inspanningen van de rijstsector in het niets verdwijnen, is het noodzakelijk spoedig – al dan niet met hulp van Nederland – tot een oplossing van dit probleem te komen. Voor de Surinaamse bananensector geldt eenzelfde toegangsprobleem tot de EU. De relatie tussen de regeringen van Suriname en Nederland wordt gekenmerkt door felle debatten, maar gaan naar het oordeel van de heer Raghoebarsing thans in een gezamenlijke richting. Beide regeringen zijn zich ervan bewust unilateralisme en het stellen van schuldvragen te moeten voorkomen en geprobeerd moet worden afspraken na te komen. Het contact tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en PLOS zijn intensief en constructief. De heer Raghoebarsing is een voorstander van Nederlandse steun van de Surinaamse betalingsbalans, zoals Suriname deze thans kent als uitvloeisel van de inzet van Nederlandse garantiemiddelen. Suriname toont zich hierbij op zowel het beleidsniveau als het financiële niveau een betrouwbare partner. In «ruil» daarvoor krijgt Suriname met betalingsbalanssteun vrijheid van handelen In antwoord op de vraag naar de aanpak van drugscriminaliteit in Suriname, stelt de heer Raghoebarsing dat Suriname in tegenstelling tot Nederland noch drugs produceert noch drugs consumeert. Drugsbestrijding is derhalve eerder een Nederlands (Europees) dan een Surinaams probleem. Suriname wordt misbruikt door Zuid-Amerikaanse producenten en vooral Europese consumenten. Dit heeft ertoe geleid dat in tijden van zwak centraal bestuur in Suriname een drugseconomie is ontstaan. Naast terugkeer van sterk landsbestuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
8
en terugdringing van de armoede in Suriname, moet de oplossing van het probleem vooral worden gezocht in de terugdringing van de drugsconsumptie in Europa. Spreker betreurt het dat het Nederlandse drugsprobleem momenteel zichtbaar geëtaleerd c.q. afgewend wordt door de 100%-controle van louter Surinaamse reizigers naar Schiphol. De heer Gilds spreekt evenzeer zijn afkeuring uit over de stigmatiserende en mensonterende «verwelkoming» van Surinamers op Schiphol. Daar de ontvangst van Surinamers op Schiphol in Suriname wordt beleefd als een herintroductie – en voor sommigen als een bevestiging – van de meester –knechtrelatie, roept de heer Gilds de Tweede Kamer op haar stilzwijgen over deze praktijk te doorbreken. Nederland moet zich, als grootste producent van aceton en XTC, bovendien bewust zijn van het feit dat er ook in Suriname instituties en wetten tegen drugsbestrijding worden ingezet en dat de Surinaamse Justitie effectief is gebleken in het opsporen en inrekenen van de meeste grote drugssyndicaten. De heer Gilds acht het een misverstand te geloven dat de Surinaamse samenleving op de besteding van drugsgelden drijft. De Surinaamse regering toont zich, onder meer door middel van het Meldpunt Ongebruikelijke Transactie (MOT), zeer actief in de opsporing van drugsgerelateerde gelden. Voorts heeft de Surinaamse regering het casinobeleid aangescherpt; per 1 maart 2005 komen alle niet-gebruikte vergunningen te vervallen. De huidige regering heeft bovendien geen enkele casinovergunning verstrekt, maar houdt in plaats daarvan toezicht en neemt indien nodig maatregelen. Naast de terugdringing van drugsconsumptie in Nederland, zou Nederland Suriname goede diensten kunnen bewijzen bij de strijd tegen de export van drugs naar c.q. de import van drugs in Suriname. Gevraagd naar de mogelijkheden tot versterking van de rechterlijke macht in Suriname ter terugdringing van de achterstanden in civiele zaken, stelt de heer Gilds dat voor de langere termijn de raio-opleiding inmiddels is uitgebreid. Voor de kortere termijn behoeft de rechterlijke macht in Suriname acutere versterking. Spreker merkt hierbij op dat de rechterlijke macht in Suriname een zelfstandiger status heeft dan de rechterlijke macht in Nederland. Elke personele versterking vereist advies en goedkeuring van de rechterlijke macht c.q. het Hof zelf. Wil de Surinaamse regering het Hof hulp kunnen bieden (er zijn op dit moment tien jonge raio-juristen beschikbaar), dan dient het Hof zelf aan te geven hier al dan niet open voor te staan en hiertoe haar medewerking te verlenen. Door middel van een (beperkte) Grondwetswijziging probeert de regering de exclusieve bevoegdheden van het Hof voor de aanstelling van rechters te breken en zichzelf meer verantwoordelijkheid toe te kennen voor de aanstelling van rechters. Gevraagd naar de werkterreinen van het Surinaamse leger, geeft de heer Assen aan dat de bestrijding van grensoverschrijdende drugscriminaliteit en wapen- en mensensmokkel de voornaamste zorg van het leger betreft. De wetgever stelt het nationale leger in staat de politie te assisteren, onder meer in gebieden waar geen politieposten zijn, zoals in het bosgebied. De op het wereldtoneel prominent in de belangstelling staande bestrijding van gewelddadige uitwassen van moslimfundamentalisme, vormt in Suriname geen actueel thema.
Bezoek aan het sociale woningbouwproject Sekrepatu Dyar In het kader van de noodzakelijke vernieuwing en uitbreiding van het verouderde en zich in slechte staat bevindende woningbestand van Suriname, heeft de delegatie een bezoek gebracht aan een door de Stichting Sekrepatu Dyari gerealiseerd project voor sociale woningbouw in Parama-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
9
ribo. De stichting, die naast de bevordering van huisvestingsmogelijkheden voor de bewoners van Suriname ook het herstel en revitalisering van oudere wijken met een cultuur-historisch erfgoed ten doel heeft, wordt bij haar werkzaamheden ondersteund door de gemeente Amsterdam.
Bezoek aan het Parelhuis Met een bezoek aan het Parelhuis heeft de delegatie kennis gemaakt met mevrouw Bischop, die het als haar roeping ziet zorg te dragen voor HIV-geïnfecteerde kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 14 jaar. Het in 2001 opgerichte tehuis staat open voor zowel wezen als kinderen van ouders die om sociale redenen niet voor hun kind kunnen, willen dan wel durven zorgen. Het Parelhuis wordt gefinancierd uit giften van particulieren en diverse organisaties, onder meer uit Nederland. Gezien de gebleken behoefte, streeft mevrouw Bischop ernaar het huidige aantal opvangplaatsen op zo kort mogelijke termijn uit te breiden. Dinsdag, 22 februari 2005
Werkontbijt met vertegenwoordigers van donororganisaties De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank IDB/BID heeft sinds het lidmaatschap van Suriname in 1998 goede ervaringen met Suriname opgedaan. Deze hebben geleid tot een relatief groot leningen- en schenkingsprogramma. In nauw overleg met de Surinaamse regering richt de IDB zich momenteel op het opstellen van een roadmap voor public sector reform (PSR), incluis efficiëntieverbetering van De Nationale Assemblee en de gehele overheidssector. PSR is daarbij meer dan een reductie van het aantal ambtenaren. Het doel is afstemming en synergie tot stand te brengen tussen de bij de momenteel 16 ministeries bestaande plannen, waarbij een totaal andere opzet van de overheidsorganisatie niet moet worden uitgesloten. Nu reeds is bekend dat de implementatie van de roadmap, die naar verwachting in het najaar van 2005 gereed zal zijn, veel financiële middelen vereist. Pas als de IDB voldoende andere donoren heeft weten te mobiliseren – en de IDB heeft hierbij goede verwachtingen – kan de IDB haar blik verleggen naar de ontwikkeling van de private sector in Suriname. De UNDP beziet op verzoek van de Surinaamse regering de PSR evenzeer en constateert dat het besef dat er iets moet gebeuren bestaat. De wijze waarop veranderingen moeten worden doorgevoerd en hoe ownership en leadership moet worden gecreëerd is de grote uitdaging voor zowel de Surinaamse regering als de donoren. Om te bepalen waar Suriname in 2020 wil staan, is onlangs een commissie in het leven geroepen. Vanuit het streven zo veel mogelijk zeggenschap te behouden op de ontwikkelingsinzet de terughoudendheid van Suriname ten opzichte van internationale (financiële) instellingen als de Wereldbank en het IMF niet uitzonderlijk. De Pan-Amerikaanse Gezondheidsorganisatie (PAHO) kenmerkt de uitgaven aan kwalitatief goede gezondheidszorg in Suriname als relatief hoog. Verzuiling van de gezondheidszorg (Suriname kent vier ziekenhuizen) staat efficiencyverbetering evenwel in de weg. Daarnaast ondervindt Suriname een wezenlijk probleem met de uittocht van medisch personeel naar Nederland en de Verenigde Staten, waar hogere salarissen te krijgen zijn. Volgens de PAHO is tussen de 1,6 en 2% van de Surinaamse bevolking seropositief. In navolging van Zuid-Afrika wordt door middel van soapseries op televisie voorlichting gegeven. Daarnaast zijn vooral
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
10
private ondernemingen – in het belang van het behoud van arbeidskracht – actief. Suriname loopt in dit opzicht in het Caribische gebied voorop. De Europese Commissie is sinds 1975 in Suriname actief en concentreert zich daarbij op de ontwikkeling van landbouw (bananensector) en infrastructuur (waaronder de haven van Paramaribo en de Oost–Westverbinding). Mede als gevolg van coördinatieproblemen tussen de verschillende ministeries, acht de EC de reservering van onderhoudsfondsen voor de Surinaamse infrastructuur voor verbetering vatbaar. De Surinaamse bananensector ziet zich geconfronteerd met het probleem dat als gevolg van het voor Suriname ongunstige quota- en licentiesysteem van de EU, de afzet van bananen naar de EU nauwelijks rendabel is en het voortbestaan van de sector in gevaar brengt. Deze situatie wordt door Suriname als extra schrijnend ervaren daar diezelfde EU zeer heeft bijgedragen aan de modernisering van de bananensector.
Werkbespreking met een vertegenwoordiging uit De Nationale Assemblee In een onder leiding van DNA-voorzitter Sardjoe staande werkbespreking met leden van de Assemblee, heeft de delegatie gesproken over de in de Assemblee levende visies op de toekomstige bilaterale relatie. Mevrouw Simons (NDP) is van oordeel dat de toekomstige bilaterale relatie een normalisatie van de abnormale en door historische dieptepunten gekenmerkte, huidige relatie moet behelzen. Pas wanneer Nederland en Suriname op formele wijze met de onderlinge historie hebben afgerekend, kan een nieuwe bilaterale relatie worden geformuleerd. Uitgaande van het standpunt dat Suriname zich in principe op eigen kracht ontwikkelt, dient deze nieuwe bilaterale relatie te worden gekenmerkt door helder en verdragrechtelijk te benoemen wederzijdse belangen. De afbouw van de huidige ontwikkelingssamenwerkingsrelatie vereist bovenal een praktische benadering. De NDP staat voorts een wijziging van de Toescheidingsovereenkomst voor. Mevrouw Simons benadrukt in dit verband dat het aan Suriname is te bepalen wat de rechten van haar ingezetenen zijn. Mevrouw Simons betreurt het dat Suriname tot op heden weinig steun van Nederland heeft ervaren voor de keuze van Suriname het Nederlands naast het Engels en de andere in Suriname gesproken talen te behouden. Spreker stelt zich voorts op het standpunt dat de situatie waarin Surinaamse studenten, die als enigen buiten Europa behoefte hebben aan Nederlands onderwijs, gedwongen zijn in Nederland (OU-)examens af te leggen, moet veranderen. De heer Randjietsingh (VHP) stelt vast dat de huidige bilaterale relatie verdragsmatig is c.q. een juridische basis kent. De nieuwe relatie moet worden gekenmerkt door respect voor de wederzijdse belangen, een efficiënte naleving van afspraken en het scheppen van redelijke verwachtingen. In dit kader kan ook invulling worden gegeven aan de in 1975 door Nederland aangegane verplichting de opzet van Surinaamse bedrijven, de afzet van Surinaamse producten, en de bescherming van het Surinaamse onderwijs- en rechtsstelsel te bevorderen. Voor het nakomen van de gemaakte afspraken is goed, gestructureerd en frequent overleg noodzakelijk. De heer Kallan (NPS) acht de huidige bilaterale relatie te formeel, te koel en te zakelijk. Spreker bepleit voor de toekomst een met zakelijkheid gepaard gaande hartelijkheid. Intensivering van de formele contacten tussen beide regeringen en parlementen kan bijdragen aan de warmte in de onderlinge contacten. Deze hartelijkheid kan onder meer tot uitdrukking komen in het hanteren van soepelere procedures bij de besteding
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
11
van ontwikkelingsgelden. Spreker ziet voor het gebruik van het Nederlands in Suriname, nog een lange toekomst in het verschiet en bepleit – in navolging van de door Suriname met België onderhouden relatie (Marnixring) – het opkomen voor elkaars taal en cultuur te stimuleren. De heer Hassankahn (VHP) bepleit de een zo spoedig mogelijke afbouw van de huidige ontwikkelingssamenwerkingsrelatie. In het belang van de afbouw van de huidige relatie en de opbouw van een nieuwe, niet belaste relatie, dient Nederland de daadwerkelijke besteding van de gecommitteerde schenkingsmiddelen niet nader te conditioneren. Ten aanzien van de zogenaamde pariteitsmiddelen spreekt de heer Hassankahn de hoop uit dat Nederland het standpunt van De Assemblee en de Surinaamse regering deelt dat de Nederlandse donatie van de door Suriname gestelde prioriteiten slechts van financieel-technische aard is. De heer Hassankahn stelt voor bij het vaststellen van de nieuwe bilaterale relatie het uit 1992 stammende Vriendschapsverdrag als uitgangspunt te nemen aangezien dit verdrag reeds een veel ruimere formulering van de bilaterale relatie kent dan de door Suriname gevoelde ontwikkelingssamenwerkingsrelatie. De heer Soemita (KTPI) stelt vast dat de ontwikkeling van Suriname niet volgens het in 1975 beoogde scenario is verlopen. De voor de deviezenverkrijging benodigde productieverhoging in de agrarische sector is nauwelijks van de grond gekomen. Gezien de voor de Surinaamse economie onverminderd van groot belang zijnde landbouwsector, bepleit spreker Nederlandse hulp bij de inventarisatie van agrarische ontwikkelingsmogelijkheden in onder meer de westelijke districten van Suriname. Ook bepleit de heer Soemita actieve Nederlandse technische assistentie bij het tot stand brengen van een voor mens, natuur en landbouw profijtelijk kustafweringsbeleid in het district Coronie. De heer Ramkhelawan (DA) is van oordeel dat Nederland sinds de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975 heeft geprobeerd Suriname van Nederland afhankelijk te houden. Door Suriname de voor haar ontwikkeling benodigde steun te onthouden, heeft Nederland zich eeuwenlang in een positie gemanoeuvreerd, die het aangaan van een volwassen, op gelijkwaardigheid gebaseerde relatie moeilijk maakt. Mevrouw Kertokalio (NPS) spreekt haar schande uit over het opwerpen van barrières in het personenverkeer tussen Suriname en Nederland. De 100%-controles op Schiphol voor vluchten uit Suriname zijn voor Suriname mensonterend en beangstigend en dienen daarom op zo kort mogelijke termijn te worden opgeheven. Aangezien de meeste Surinamers geen euro’s maar Surinaamse dollars verdienen, bepleit mevrouw Kertokalio voorts Surinamers de mogelijkheid te bieden een voor het reizen naar Nederland benodigde visum in Surinaamse dollars te kunnen voldoen. De heer Kruisland (NPS) stelt vast dat de in 1975 vastgelegde intenties van de Nederlandse regering ten aanzien van de ontwikkeling van Suriname door toedoen van de bureaucratische houding van Nederlandse ambtenaren nooit tot uitvoering zijn gebracht. Suriname heeft hieruit de conclusie getrokken zich niet alleen op Nederland te moeten verlaten en is erin geslaagd andere, betrouwbare, donoren te vinden. In het besef dat de bespreking van de door de Nederlandse ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken uitgebrachte notitie Een rijke relatie. Suriname en Nederland: heden en toekomst een kwestie betreft tussen het Nederlandse parlement en de Nederlandse regering, toont de heer Kruisland zich ontstemd over het feit dat Suriname bij het opstellen van de – naar het oordeel van spreker: onvolledige – notitie niet is geraad-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
12
pleegd en bij het debat over de notitie niet wordt betrokken. De stelling van de delegatie dat het werkbezoek in het teken staat van de beleving van Suriname, waaronder De Nationale Assemblee, van de huidige en bovenal toekomstige bilaterale relatie overtuigt spreker niet. DNA-voorzitter Sardjoe resumeert dat de huidige ontwikkelingssamenwerkingsrelatie tussen Suriname en Nederland het Verdrag van 1975 als basis kent. Bij het opmaken van de balans lijken de Surinaamse afgevaardigden het accent te leggen op de tekortkomingen van de projectuitvoeringen in het verleden, terwijl de Nederlandse delegatie sterk op de toekomst gefocust lijkt. De heer Sardjoe is van oordeel dat Suriname niets te maken heeft met het door de Nederlandse regering en de Tweede Kamer te voeren debat over de beleidsnotitie en zich daarom ook niet aan deze notitie gecommitteerd hoeft te weten.
Gesprek met een vertegenwoordiging uit het Jeugdparlement Na afloop van het gesprek met de leden van de Assemblee heeft de delegatie een kort gesprek gevoerd met leden van het Surinaamse Jeugdparlement. Dit parlement vertegenwoordigt de jeugd van alle (tien) districten in Suriname. Het Jeugdparlement bestaat uit 29 rechtstreeks per district gekozen leden, in de leeftijdscategorie 15 tot en met 25 jaar. Het parlement, dat circa twee keer per maand bijeen komt, voorziet de regering van informatie en inzichten. De activiteiten van het Jeugdparlement worden gefinancierd door het Surinaamse ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling en door donoren. Naast het op nationaal niveau actief zijnde Jeugdparlement kent Suriname ook op districtsniveau actieve Districtsraden. Gevraagd naar de ideeën van het Jeugdparlement over en de door het Jeugdparlement ervaren problemen met de bilaterale relatie, geven de leden van het Jeugdparlement aan zich in principe te scharen achter de bewoordingen van de leden van de Assemblee. Voorts geven de leden van het Jeugdparlement aan zich in het bijzonder zorgen te maken over de beperkte opleidingsmogelijkheden in Suriname, de toegang voor Surinaamse studenten tot opleidingen en stages in Nederland en de erkenning van Surinaamse diploma’s door Nederland.
Gesprek met de president van de Surinaamse Centrale Bank, de heer A. Telting In een gesprek met de president van de Surinaamse Centrale Bank over de technische, monetaire en politieke verklaring voor de in korte tijd gerealiseerde transitie naar monetaire stabiliteit, wordt een beeld geschetst van een bij het aantreden van de regering Venetiaan, in 2000, in totale financiële chaos verkerende Surinaamse overheidsfinanciën. Door middel van noodfinanciering en noodwetgeving heeft de Centrale Bank haar reguliere taken weer kunnen oppakken en heeft het de juridische status herkregen die een Centrale Bank toekomt. Aantrekking van de binnenlandse economie (door verbetering van de pensioenen en financiering van de overheidssalarissen – in ruil voor de introductie van benzineaccijnzen en andere belastingvormen) en een forse devaluatie van de Surinaamse gulden, leidden ertoe dat in 2001 de Surinaamse begroting weer in evenwicht en was ook de wisselkoers van de Surinaamse gulden weer was gestabiliseerd. Hierna heeft de Centrale Bank zich met de Surinaamse regering toegelegd op het rechtzetten van de onder de regering Wijdenbosch ontstane scheefgroei in de overheidssalarissen, die ertoe leidde dat de prille monetaire stabiliteit in 2002 reeds weer moest worden prijsgegeven. De Centrale Bank zag zich in 2002 daarom wederom voor de taak gesteld de nieuwe valutaonrust en de tekorten op de staatsbegroting
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
13
te herstellen. Het van kracht worden van de Wet op de Staatsschuld, heeft erin geresulteerd dat de toegestane staatsschuld thans is gemaximeerd tot 60% van het Surinaamse bruto nationale product (verdeeld over een vierde deel binnenlandse schuld en drievierde deel buitenlandse schuld). Voorts heeft de wet het in de oude Bankwet – een replica van de Nederlandse Bankwet van 1948 – opgenomen actieve en passieve kiesrecht c.q. de mogelijke inmenging van de minister van Financiën respectievelijk de president in het monetaire beleid van de Centrale Bank geschrapt, waarmee het de huidige en toekomstige Surinaamse regering(en) onmogelijk is gemaakt regeringsfinanciering ooit weer vanuit de kas van de Centrale Bank te doen plaatsvinden. De heer Telting memoreert in dit verband dat van de 100 procent-dekking van het girale en chartale geld in 1996 anno 2000, bij het aantreden van de regering Venetiaan geen spoor meer te ontdekken viel; overschrijding in de staatsbegroting en het aangaan van veelal onwettige schulden hadden ertoe geleid dat de door de Centrale Bank beheerde goudreserve en deviezenvoorraad in de periode van de regering Wijdenbosch geheel was verdwenen. Spreker vergelijkt zijn terugkeer als bankpresident in 2000 met «alsof je het puin van een op goede fundamenten gebouwd en desondanks op uitzonderlijke wijze opgeblazen huis, met een emmertje en een schepje mag opruimen». Door een harde langdurige claim van de Centrale Bank bij de Surinaamse staat (de staat dient de bij de Centrale Bank uitstaande schuld in 25 à 30 jaar terug te betalen) beschikt de Centrale Bank – met dank aan de internationale kapitaalmarkt – thans weer over een bescheiden deviezenvoorraad. Ten slotte heeft de wet voorzien in de oprichting van een Bureau voor de Staatsschuld, waarin de Centrale Bank het Ministerie van Financiën bijstaat bij het nakomen van financiële verplichtingen voor wat betreft de schuldsituatie. Spreker benadrukt dat de Centrale Bank hiermee geen taken van het ministerie van Financiën heeft overgenomen; de Centrale Bank assisteert slechts. In antwoord op de vraag naar de totstandbrenging van de valutastabiliteit, geeft de heer Telting aan dat de Surinaamse bevolking in de loop der jaren dermate wantrouwig tegenover de Surinaamse gulden was komen te staan, dat besloten is tot de invoer van een nieuwe Surinaamse gulden, met de schrapping van drie nullen, per 1 januari 2004. De regering heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt ook de gulden te schrappen c.q. de Surinaamse dollar in te voeren. Spreker wijst het succes van deze valutawisseling onder meer toe aan het feit dat de Centrale Bank (in stilte) een generale repetitie had uitgevoerd ten tijde van de introductie van de euro in Frans Guyana op 1 januari 2002. De taak van de regering en de Centrale Bank is er nu in gelegen in de Surinaamse samenleving een gevoel van indifferentie tussen de Surinaamse dollar, de Amerikaanse dollar en de euro te creëren c.q. de wisselkoers tussen deze drie valuta stabiel zien te houden. De heer Telting constateert dat het vertrouwen in de Surinaamse dollar langzaam, maar zeker groeit. Gevraagd naar de toezichthoudende taken van de Centrale Bank op de in Suriname gevestigde handelsbanken, assurantiemaatschappijen en pensioenfondsen, geeft de heer Telting aan dat Suriname niet rijk gezegend is met bankwetgeving. Om de op achterstand liggende taak van de Centrale Bank op dit gebied te kunnen vervullen, is op dit moment een nieuwe wetgeving in voorbereiding. Voor de korte termijn bedient de Centrale Bank zich van in lijn met de nieuwe wet zijnde richtlijnen, waarnaar de (drie grote en vier kleine) banken in Suriname zich gedragen. Op de vraag hoe de Centrale Bank haar taak opvat bij de bestrijding van witwaspraktijken, geeft de heer Telting aan dat hiertoe in 2003 een wet is aangenomen. Spreker stelt vast dat de uitvoering van deze – naar Neder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
14
lands model opgestelde – wet, incluis de praktijk van een Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT), gezien het drugsgerelateerde karakter van de witwaspraktijken in Suriname niet zonder gevaar is. Daarnaast is het moeilijk aanwijzingen van witwaspraktijken te concretiseren; hoewel de voor het bankwezen van kracht zijnde meldplicht ook geldt voor de 21 cambio’s in Suriname, is spreker er niet van overtuigd dat de cambio’s zich hier veel aan gelegen laten. De rol van de Centrale Bank is overigens beperkt tot het verlenen advies aan de regering en het bieden van assistentie bij wetgeving.
Werklunch met vertegenwoordigers van de financiële sector In een gesprek met vertegenwoordigers van de in Suriname gevestigde financiële sector heeft de delegatie gesproken over de zakelijke fundering van de toekomstige bilaterale relatie. De bankiers in het gezelschap geven aan dat de laatste drie à vier jaren sprake is van een sterker monetair beleid. De positie van de Centrale Bank en van het Ministerie van Financiën is verbeterd en het bankwezen, dat groot belang heeft bij een stabiele omgeving, juicht de hiermee samenhangende verbetering van de regelgeving toe. De invoering van een nieuw deviezenregime, een investeringswet en de totstandbrenging van een verbetering in de sociale wetgeving zijn naar het oordeel van de bankiers van groot belang geweest voor de economische vooruitgang in Suriname. Daarnaast kent Suriname goede perspectieven voor olie-, goud- en bauxietwinning (getuige de toegenomen investeringen vanuit onder meer de Verenigde Staten, Canada, Australië en Spanje). Onder de voorwaarde van een goed openbaar bestuur en een goed functionerend rechtsstelsel beschouwen de bankiers Suriname als een land met enorme potenties, die slechts kunnen worden versterkt indien investeringen worden gepleegd in de versterking van het Surinaamse menselijke kapitaal. De bankiers wijten het aan de negatieve beeldvorming van Suriname in de Nederlandse media dat Nederlandse investeerders de laatste jaren uit Suriname zijn weggebleven en zelfs uit Suriname zijn weggetrokken, terwijl zij tegelijkertijd constateren dat private investeringen in Suriname een goede kans van slagen hebben. Gevraagd naar de positie van de banken in het witwassen van zwart geld, geven de bankiers aan dat de cambio’s en casino’s de mogelijkheid van illegale kapitaalvlucht volstrekt open houden. De uitdaging van de regering en de Centrale Bank moet erin gelegen zijn alle kapitaalstromen zichtbaar te maken. De invoering van de wet Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) heeft tot nu toe slechts tot enkele meldingen met een daarbijbehorende veroordeling geleid. Sprekers zijn evenwel positief gestemd daar de start is gemaakt. Eén van de vertegenwoordigers geeft aan dat het verzekeringsbewustzijn in Suriname laag is en dat verzekeringen, op de auto- en arbeidsverzekering na, tot het sluitstuk van de huishoudportemonnee behoren. Spreker stelt dat de behoefte aan een arbeidsongeschiktheidswet groot, maar niet financierbaar is.
Gesprek met vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties In een gesprek met vertegenwoordigers van Surinaamse werkgeversorganisaties benadrukken de vertegenwoordigers het belang van monetaire en economische en stabiliteit. De werkgevers tonen zich in dit verband bezorgd over de constatering dat niet de formele economie, met haar blijvend hoge renteniveau, maar de informele economie een uiterlijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
15
zichtbare groei doormaakt. Voorts beklagen de werkgevers zich over het gebrek aan daden van de Surinaamse regering. Eén van de sprekers is van oordeel dat de regering weinig concreets doet om het ondernemingsklimaat in Suriname te stimuleren en het de regering ontbreekt aan visie voor wat de instroom van Chinese werknemers betreft. Daarnaast stelt spreker dat de opzet van de door het EU-beleid geblokkeerde bananenexport (wederom) tot mislukken is gedoemd en dat het lokale bedrijfsleven door halfslachtige overheidssanering te maken heeft met een voor de economie verstikkende overdaad aan bureaucratie. Een andere spreker stelt dat de vermeende economische stabiliteit van Suriname schijn is. De hoge rentevoet weerhoudt het lokale bedrijfsleven van diepte-investeringen. Ter verbetering van het investeringsklimaat dient de regering wet- en regelgeving aan te passen. Gevraagd naar het door het Surinaamse bedrijfsleven ervaren nut van ORET- en PSOM-programma’s, geven sprekers aan dat het Surinaamse bedrijfsleven bovenal baat heeft bij goed overheidsbestuur in het algemeen, verandering van wet- en regelgeving op macroniveau (waaronder de juridische versterking van de lokale private sector) en scholings- en trainingsprogramma’s op mesoniveau. Sprekers juichen Nederlandse overheids- dan wel private hulp hierbij toe. De werkgevers hebben geen hoge verwachting van de instelling van een Sociaal-Economische Raad (SER). Het feit dat de samenleving als geheel zwak is georganiseerd, gaat volgens sprekers ook op voor het bedrijfsleven. Daar de consequentie van de instelling van de SER een verschuiving in de Surinaamse machtsverhouding betekent, betwijfelen de werkgevers of de SER überhaupt ooit feitelijk zal worden ingesteld.
Gesprek met vertegenwoordigers van werknemersorganisaties In een gesprek met vertegenwoordigers van Surinaamse werknemersorganisaties heeft het scepticisme over de huidige en historische bilaterale relatie bij sommige vertegenwoordigers de boventoon. De kritiek betreft vooral dat Nederland niet luistert naar de wensen en behoeften van Suriname en Suriname te weinig steunt bij de afzet van bananen naar de EU. De Surinaamse regering wordt door de vertegenwoordigers (evenzeer) een gebrek aan dadendrang verweten. Gevraagd naar de rol die de werknemersorganisaties voor zichzelf zien weggelegd bij de opbouw van de Surinaamse economie, geven de vertegenwoordigers aan geen sta-in-de-weg te zijn voor het tot ontwikkeling brengen van de Surinaamse economische potenties. Woensdag, 23 februari 2005
Bezoek aan de zeewering van het district Coronie Tijdens een bezoek aan de zeewering van het district Coronie, heeft de delegatie zich laten informeren over de aanhoudende problemen met het binnendringende zeewater, leidend tot verzilting van de vruchtbare landbouwgronden van het district Coronie (vooral kokosbouw). De tot nu toe genomen maatregelen ter bescherming van het land hebben er evenwel toe geleid dat de uitstroom van rivierwater dermate wordt bemoeilijkt dat landbouwactiviteiten nu ook door zoetwater in gevaar wordt gebracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
16
Werkbezoek aan Staatsolie Dr S.E. Jharap, directeur van de Staatsolie Maatschappij Suriname NV, geeft aan dat Suriname 25 jaar geleden de eerste stap heeft gezet in de richting van een nationale aardolieindustrie. Wat begon als een papieren maatschappij, is onder het motto «Samen Bouwen op Eigen Kunnen» inmiddels uitgegroeid tot een miljoenenbedrijf met een sterke reputatie. Spreker toont zich optimistisch over de toekomst van Staatsolie en weet zich daarbij gesteund door zowel de bewezen als de veronderstelde olievoorraden. Naar verwachting zullen in de naaste toekomst nog meer bronnen worden ontdekt. De potentie de olieproductie te vergroten wordt op dit moment geremd door een gebrek aan capaciteit van de in Paramaribo gevestigde raffinaderij. De raffinaderij zal daarom in de periode 2007– 2009 worden uitgebouwd en op zodanige wijze worden vormgegeven dat de huidige eindproducten (14% diesel; 83% stookolie en 1% asfalt) in de toekomst kunnen worden omgezet in 3% LPG, 38% euro 2005-diesel, 45% stookolie en 1% asfalt. Met de uitvoering van het expansieprogramma is voor de periode 2005–2010 een investering van circa US$ 350 miljoen gemoeid. Deze financiering vindt plaats uit eigen en met externe middelen. Financieel directeur drs I.E. Kortram ziet goede mogelijkheden de sociaaleconomische groei van Suriname de komende jaren voort te zetten met de inzet van pariteitsmiddelen. Deze kunnen – mits Staatsolie de benodigde energietoevoer kan garanderen – een effectieve stimulans voor de particuliere sector vormen. Naast het ontplooien van activiteiten op aardoliegebied (exploratie, productie, transport en verkoop), is Staatsolie ook actief op het gebied van energieopwekking. In samenwerking met Energie Bedrijven Suriname NV bouwt Staatsolie momenteel een 15MW-energiecentrale.
Werkbezoek aan Surland (backovensector) te Jaribaka (Saramacca) De heer Chin Jen Sem, penningmeester van de Stichting Behoud Bananensector Suriname (SBBS), geeft aan dat het bananen (backoven) producerende staatsbedrijf Surland, na een faillissement in april 2002 en met steun van de EU sinds 2003 weer actief is. De oude inplant is vervangen door nieuwe en sterkere inplant. Op dit moment is 1 600 hectare beplant; elke week komt hier circa 15 hectare nieuwe inplant bij. In 2004 heeft Surland 21 000 ton bananen naar de EU geëxporteerd. De verwachting voor 2005 en 2006 zijn respectievelijk 65 000 en 100 000 ton. Door klimatologische (veel zon; constante temperatuur), geografische (vlak poldersysteem; vruchtbare grond; voldoende water) en agrarische (weinig plantenziekten) voordelen van de Suriname bananensector, zegt spreker de concurrentie met de andere ACP-landen goed aan te kunnen. Goed management is evenwel een grote voorwaarde. Zo heeft Surland de productieprijs kunnen terugdringen van US$ 11 naar circa US$ 7 per doos. Het grootste struikelblok wordt op dit moment evenwel gevormd door de licentiekosten. Deze lopen op tot 9 miljoen euro in 2005. Voorts lijken de huidige EU-quotarestricties, waarvan de prognoses waren dat deze in 2006 zouden worden opgeheven, nu misschien toch te worden gehandhaafd. De heer Chin Jen Sem stelt dat de EU hier niet alleen de Surinaamse bananensector te gronde richt, maar tevens haar eigen investeringen in de wederopbouw van Surland teniet doet. Surland is nog in afwachting van de respons van de Europese Commissie op het verzoek van vice-president Ajodhia aan de Europese Commissie d.d. 20 januari 2005 de licentieprijzen te verlagen. Wil Surland de in 2007 beoogde opening van de wereldmarkt meemaken, dan is enige spoed evenwel geboden. Mocht Surland er daadwerkelijk in slagen ook in 2007 tot de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
17
wereldproducenten te behoren, dan zal Surland - dat thans reeds voor driekwart op weg is naar privatisering- naar verwachting zijn geprivatiseerd. Donderdag, 24 februari 2005
Slotbespreking met een vertegenwoordiging uit De Nationale Assemblee Conform oorspronkelijke afspraak heeft de delegatie onder leiding van DNA-voorzitter Sardjoe opnieuw met leden van de Assemblee gesproken over de herdefiniëring van de bilaterale relatie. Mevrouw Simons (NDP) is van oordeel dat Nederland (ook) in de aanloop naar een nieuwe relatie met Suriname onvoldoende toec.q. aangeeft belang te hebben bij een goede relatie. Deze nieuwe relatie behoeft evenwel nog veel overleg over wederzijdse belangen alsook over de accommodatie van die belangen. Spreker stelt dat de NDP een heldere visie op de ontwikkelingsrichting van Suriname heeft, waarin de Nederlandse rol grotendeels beperkt blijft tot de financiering van door Suriname opgezette plannen. Gezien het feit dat de Nederlandse taal, de Nederlandse cultuur en het Nederlandse rechtssysteem een belemmering vormt voor het streven van Suriname nauwere regionale relaties aan te gaan, ziet mevrouw Simons voor Nederland een prominentere rol weggelegd deze integratienadelen om te zetten in voordelen. Voorts is spreker van oordeel dat Nederland Suriname dient te ondersteunen in het grensconflict Guyana. De heer Randjietsingh (VHP) bepleit een praktische doch juridisch vastgelegde invulling van de toekomstige bilaterale relatie. Dit betekent dat Suriname zelfstandig haar beleid bepaalt en in de uitvoering van haar beleid niet stuit op belemmerende Nederlandse regelzucht. Suriname en Nederland dienen hiertoe op korte termijn een prioriteitenagenda vast te stellen. De heer Hassankahn (VHP) stelt dat de door Nederland voorgestane zakelijke relatie moet blijken uit de identificatie van wederzijdse belangen. Hiertoe dienen beide landen hun eigen belangen duidelijk naar elkaar uit te spreken. Het belang van Surinaamse studenten in Nederland stage te lopen, mag niet door de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst worden gefrustreerd. Voor wat het grensconflict tussen Suriname en Guyana betreft, is spreker van oordeel dat Nederland zich dient te beseffen dat dit conflict een erfenis uit het verleden betreft en dat Nederland zich meer aangesproken moet voelen het conflict tot een oplossing te brengen. Gezien de ook in de nieuwe relatie bijzondere band tussen Suriname en Nederland, bepleit de heer Ramkhelawan (DA) de afschaffing van wederzijdse visaverplichtingen, de opheffing van de 100%-controle op Schiphol en de door Nederland aan in Nederland studerende Surinaamse studenten gestelde waarborgsomeisen. Met het oogmerk het public-private-partnership in Suriname te versterken, is mevrouw Wijdenbosch (NPS) van oordeel dat de Verdrags- en Pariteitsmiddelen zo snel, zo netjes en zo strategisch mogelijk monetair moeten worden ingezet. Nederland kan dit kan onder meer praktisch vormgeven door ondersteuning van de Surinaamse betalingsbalans en het ministerie van Financiën. Mevrouw Angoelal (SPA) bepleit dat bij het opstellen van afspraken over de afbouw van de ontwikkelingssamenwerkingrelatie en de opbouw van de nieuwe relatie, naast de besteding van de restmiddelen ook de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
18
Toescheidingsovereenkomst en het luchtvaartverdrag worden betrokken. De bijzondere bilaterale relatie moet voorst tot uitdrukking komen in de exportontwikkeling van beide landen. Aangezien de Caricom voor Suriname niet complementair is, ligt er voor Nederland een belangrijke taak Suriname te ondersteunen in het zoeken naar afzetmogelijkheden binnen de EU. Tegelijkertijd kan Suriname Nederland een dienst bewijzen bij de afzet van Nederlandse producten in de Caricom- en de Mercosur-markten. De heer Bakker (NPS) ziet mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van veiligheid en in de versterking van de positie van kleine landen als Suriname en Nederland in een globaliserende wereld. Een correcte hantering van de staatkundige kaart van Suriname door de Nederlandse media alsook de KLM kan hier zeer toe bijdragen. De heer Kruisland (NPS) is van oordeel dat de visie op de inzet van de voor duurzame en sociale ontwikkeling van Suriname bedoelde Pariteitsmiddelen geheel aan Suriname moet worden overgelaten. Deze middelen kunnen in dit kader ook worden ingezet voor de ontwikkeling van de Surinaamse energiesector. De Nederlandse bijdrage aan de Pariteitsmiddeleninzet dient beperkt te blijven tot de financiering. Met een beroep op de in 1975 door de Surinaamse regering met de bewindspersonen Pronk en De Gaay Fortman gemaakte afspraak dat Nederland alle relevante documenten aan Suriname beschikbaar dient te stellen, is de heer Kruisland van oordeel dat Nederland alle voor Suriname van belang zijnde documenten met betrekking tot het SuriaamsGuyaanse grensconflict aan Suriname dient te overleggen. Mede op basis van de inbreng van de individuele delegatieleden, stelt DNA-voorzitter Sardjoe vast dat de afbouw van de huidige relatie een conditio sine qua non is; aan de orde is de afsluiting van de op basis van het Verdrag van 1975 aangegane verplichtingen. Voor wat de toekomstige relatie betreft concludeert de heer Sardjoe dat de Assemblee en de delegatie het belang van de bilaterale relatie onderkennen. De nieuwe relatie dient gekenmerkt te worden door een pragmatische agenda voor samenwerking op het gebied van taal en cultuur, onderwijs, het rechtssysteem, privaat ondernemerschap en exportbevordering, het Surinaams-Guyaanse grensconflict, de onderlinge stedenbanden en de luchtvaart. De heer Sardjoe stelt voorts vast dat de tussen de Assemblee en de delegatie gevoerde gesprekken in openheid en oprechtheid hebben kunnen plaatsvinden en benadrukt het belang van regelmatig parlementair overleg.
Werklunch met vertegenwoordigers van religieuze organisaties In het onder leiding van monseigneur De Bekker staande gesprek met leden van de in de Interreligieuze Raad van Suriname (IRIS) en het Comité Christelijke Kerken vertegenwoordigde religieuze gemeenschappen, heeft de delegatie onder meer gesproken over (de geheimen van) integratie en verdraagzaamheid. De christelijke, moslim- en hindoegemeenschappen in Suriname spreken elkaar op reguliere basis over tal van ontwikkelingen in de Surinaamse samenleving. Op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds respect proberen de organisaties waar mogelijk tot interreligieuze samenwerking te komen. Dit komt op politiek-maatschappelijk niveau onder meer tot uitdrukking in het opstellen van een gezamenlijke gedragscode met het oog op de aanstaande verkiezingen. Voorts voeren de organisaties met elkaar de dialoog over de terugdringing van de HIV/Aids-problematiek
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
19
(gemene deler: «liefde en respect moeten de basis voor een duurzame relatie zijn»). In tegenstelling tot de sterk door diversiteit gekenmerkte Surinaamse samenleving, zien de vertegenwoordigers dat de voor een succesvolle integratie benodigde dialoog tussen religies in Nederland ontbreekt. Een sterkere focus van het Nederlandse regeringsbeleid op het belang van respect en tolerantie (die meer is dan onverschilligheid), kan een bijdrage leveren aan de versterking van de samenhang in de Nederlandse samenleving. Op overheidsniveau kan ook gedacht worden aan het officieel erkennen van religieuze feestdagen. Het zijn echter bovenal de gemeenschappen zelf die de ontmoetingen met elkaar moeten voeden en koesteren.
Gesprek met de minister van Justitie & Politie, de heer J. S. Gilds, en de procureur-generaal van het Openbaar Ministerie, mr S. Punwasi Gevraagd naar de toereikende middelen van het Surinaamse Openbare Ministerie voor het functioneren van het Surinaamse rechtssysteem en de mogelijke rol voor Nederland Suriname hierin assistentie te bieden, schetst de heer Gilds het beeld dat sinds het buiten werking stellen van de Grondwet gedurende de revolutionaire periode in de jaren tachtig, het aantal rechters in Suriname door wegtrek en overlijden danig is afgenomen. Na terugkeer van het burgerbestuur in de jaren negentig is een begin gemaakt aan de opzet van een raio-opleiding. Mede als gevolg van een incident over de benoeming van de president van het Surinaamse Hof, heeft deze opleidingsinspanning niet tot de bedoelde versterkte bemensing geleid; slechts twee studenten werden rechter, de grote meerderheid van de studenten werd advocaat. In het bewustzijn van de discussie met het Hof over de reikwijdte en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, probeert de regering de achterstanden in de rechtsgang terug te dringen door de opleiding van jonge juristen en de inzet van ervaren juristen. Spreker constateert evenwel dat door gebrek aan medewerking van het onafhankelijke Hof, gecombineerd met de langdurige raio-opleiding en de financiële aanlokkelijkheid van de advocatuur, de regeringsinzet nog geen tastbaar resultaat heeft opgeleverd. De regering is desondanks vast voornemens de scholing van juristen te blijven stimuleren. Tegelijkertijd beziet de regering mogelijkheden meer invloed op de bemensing van de rechterlijke macht te krijgen. De procureur-generaal stelt dat ondanks de beperkte bemensing van de rechterlijke macht geen twijfel hoeft te bestaan over de huldiging van de Trias Politica in Suriname. Evenals de rechters heeft de procureurgeneraal binnen het Surinaamse openbare bestuur een onafhankelijke positie. Spreker deelt de mening van de delegatie dat deze onafhankelijke positie niet betekent dat de wetgevende en rechtsprekende machten elkaar niet mogen voeden en betrokkenheid mogen tonen. Het Openbaar Ministerie is bij de totstandkoming van wetgeving betrokken in het geval dat De Nationale Assemblee het Openbaar Ministerie verzoekt een wetsvoorstel van commentaar te voorzien. Ten aanzien van de juridische vervolging van Nederlandse «bolletjesslikkers» stellen spreker zich op het standpunt dat de harde Surinaamse aanpak tegen bolletjesslikkers door Nederland kunnen worden ondersteund wanneer ook Nederland iets wezenlijks tegen drugstransporten onderneemt. Suriname en Nederland staan naar het oordeel van spreker op dit gebied niet heel ver van elkaar. De bilaterale gesprekken over samenwerking bieden ruimte voor meer concrete samenwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
20
Bezoek aan een cellenhuis te Paramaribo Aansluitend op het gesprek met de vertegenwoordigers van het Surinaamse Openbare Ministerie heeft de delegatie een bezoek gebracht aan een in Paramaribo gevestigd cellenhuis, alwaar de delegatie heeft gesproken met vooral drugsgerelateerde Surinaamse en Nederlandse gedetineerden. Als gevolg van vertraging in de rechtsgang en een gebrek aan gevangenisruimte, is een voorlopig gehechte dan wel licht gestrafte vaak maandenlang met soms zeven andere gehechten/gestraften ondergebracht in een cel van circa 20 kubieke meter.
Gesprek met presidentskandidaat drs J. A. Wijdenbosch Op de vraag hoe naar het oordeel van de heer Wijdenbosch vorm moet worden gegeven aan een nieuwe bilaterale relatie, geeft de presidentskandidaat aan dat de huidige relatie tot op heden onvolwassen is. De regeringen van Nederland en Suriname hebben onvoldoende beseft dat de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie periodiek moe(s)t worden geëvalueerd. Bovendien is in de afgelopen decennia te veel accent gelegd op de relatie op staatsniveau, in plaats van op private relaties, terwijl de rol van regeringen niet meer dan voorwaardenscheppend kan zijn. De toekomstige relatie kan noch van de historische en sociaal-culturele elementen noch van het verdragscomponent worden ontdaan. Wel moet de relatie worden ontdaan van alle emotionele componenten. Spreker betreurt het dat zakelijkheid in de relatie nooit aan de orde is geweest en acht de tijd voor verandering hoogst rijp. Dit betekent in de praktijk dat Suriname en Nederland gezamenlijk moeten terugblikken op het verleden (zonder elkaar te veel verwijten te maken) en vervolgens hun blik moeten werpen op een actieve gezamenlijke toekomst. De heer Wijdenbosch ziet voor Nederland grote economische kansen in Suriname en de Surinaamse regio weggelegd. Suriname is geografisch gunstig gelegen, is rijk aan grondstoffen en heeft toegang tot de Caricommarkt (met circa 11 miljoen inwoners). Gezien de Nederland eigen zijnde kennis, ervaring en handelsgeest ziet spreker geen reden voor het Nederlandse bedrijfsleven geen gebruik van het Surinaamse economische potentieel, wanneer dit gemakkelijk voor handen en winstgevend is. Nederland moet hierbij niet slechts uitgaan van het feit dat de Caricom in vergelijking tot de EU institutioneel en constitutioneel nog zwak ontwikkeld is, maar moet de volop aanwezig zijnde mogelijkheden in de regio aangrijpen en met Suriname – bij voorkeur in joint-ventureverband – markten opzoeken en commercialisering zien te realiseren. Gevraagd naar een oordeel over de huidige beheersing van de Surinaamse overheidsuitgaven en de prijsstabiliteit, stelt de heer Wijdenbosch dat de stabiliteit van de Surinaamse dollar kunstmatig is c.q. slechts is gebaseerd op de binnenwaarde. Voor werkelijke stabiliteit dient evenwel ook aandacht uit te gaan naar de buitenwaarde van de munt. Dit kan door meer nadruk te leggen op productieontwikkeling en export. Geconfronteerd met de vraag hoe de heer Wijdenbosch terugkijkt op de periode van zijn presidentschap voor zover het het toenmalige Centrale Bank-beleid betreft, stelt de heer Wijdenbosch dat de regering Wijdenbosch er – na eeuwen – is geslaagd twee, voor de stimulering van de Surinaamse ontwikkelingseconomie belangrijke bruggen te bouwen. De kritiek dat de hiertoe gevonden financieringsvorm, waarbij 9,7% van de eindfinanciering rechtstreeks uit de Surinaamse bauxietinkomsten werd bekostigd, als «niet-traditioneel» is aangemerkt, acht spreker weinig steekhoudend; de regering Venetiaan had bij haar aantreden de beschikking over 90% van de bauxietinkomsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
21
In antwoord op de vraag in hoeverre de Surinaamse overheid moet afslanken, stelt de heer Wijdenbosch dat de rationalisering van het overheidsapparaat slechts samen kan gaan met de stabilisering van de private sector. Suriname is niet in staat louter in Caricom-verband iets wezenlijks op te bouwen; ondersteuning van het bedrijfsleven is noodzakelijk. De taak van de Surinaamse en mogelijkerwijs ook de Nederlandse regering is erin gelegen het vertrouwen hierin te stimuleren. Naast een directe stimulering van het bedrijfsleven door het opzetten van garantiefondsen voor het midden- en kleinbedrijf, is een belangrijke mogelijkheid hiertoe gelegen in de verbetering van het Surinaamse rechtssysteem. Nederland is gezien de historische opbouw van het Surinaamse rechtsstelsel hierin een aangewezen partner. De heer Wijdenbosch geeft aan graag president te willen worden om Suriname «uit het slop te trekken». Indien deze wens wordt bewaarheid, dient het beleggen van een topontmoeting tussen Suriname en Nederland op regeringsniveau de eerste actie van zijn presidentschap te zijn. Dit, om herhaling van in het verleden tot wederzijdse ergernis leidende verschillende voorstellingen van zaken over financiële verhoudingen te voorkomen. Vrijdag, 25 februari 2005
Gesprek met vertegenwoordigers van algemene non-gouvernementele organisaties Gevraagd naar de mate van samenwerking tussen de Surinaamse regering en de Surinaamse non-gouvernementele organisaties, geven de diverse NGO-vertegenwoordigers aan dat er tussen de NGO’s en de Surinaamse overheid geen structurele samenwerking bestaat. Het bedrijfsleven toont zich evenmin enthousiast over het aangaan van nauwe banden met de NGO’s, mede met het argument dat de NGO’s zelfgericht zijn, een wezenlijke veranderfactor vormen en elkaar te veel beconcurreren. Wel heeft de laatste tijd de gedachte postgevat dat het overleg en netwerk in de huidige zes sectoren van ontwikkelingssamenwerking (te weten gezondheid, onderwijs, huisvesting, vrouwen, binnenland en milieu/welzijn) moet worden geconcentreerd. Strategische zaken als de positie van de NGO’s bij de opbouw van de Surinaamse samenleving, het inrichten van structureel overleg met de Surinaamse overheid, de toekomstige financiële ondersteuning zonder buitenlandse donorsubsidie alsook de versterking van lobbyactiviteiten vormen voor de NGO’s de komende jaren de grootste uitdaging.
Gesprek met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties In een gesprek over de mensenrechten in Suriname spreekt één van de vertegenwoordigers over de ondersteuning van nabestaanden van slachtoffers van het militaire regime, de situatie van gedetineerden en individuele burgerrechten n bepleit de instelling van de in 1995 door de regering in het vooruitzicht gestelde waarheidscommissie, voor onderzoek naar het aan 150 slachtoffers van het militaire regime aangedane leed. Spreker geeft aan dat getuigen van de mensenrechtenschendingen en families van slachtoffers graag over de diverse schendingen willen praten, maar dat onder hen nog altijd angst bestaat voor vergelding door (sympathisanten van) de daders. Een bijkomend probleem is dat de jongere generatie Surinamers moeilijk te bereiken is c.q. zich – evenals de pers – nauwelijks geïnteresseerd toont in de in het verleden door het militaire regime gepleegde mensenrechtenschendingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
22
Eén van de sprekers brengt naar voren dat de inheemse bevolking en de marron-gemeenschap vechten voor een grondwettelijke erkenning van hun status c.q. rechtspositie in het Surinaamse bestel. Uit angst voor het moeten doen van concessies, houdt de Surinaamse regering formeel vaak geen rekening met het bestaan deze bevolkingsgroepen. De wil tot erkenning in de Grondwet en decentralisatie van het landsbestuur ontbreekt, terwijl het traditionele gezag van «kapiteins» niet valt weg te denken. Bovendien is de Surinaamse overheid nauwelijks aanwezig in de Surinaamse binnenlanden. De weinig toeschietelijke houding van de Surinaamse regering bevestigd de bestaande stigmatisering van de inheemse bevolking; «de stad is bang voor het binnenland». Deze stigmatisering wordt versterkt door het feit dat de bewoners van de binnenlanden van Suriname geen adequaat onderwijs genieten, op basis daarvan geen uitzicht hebben op werk en zich, onvoldoende geëquipeerd en gedwongen voelen naar de stad te komen. Het gebrek aan scholing leidt er tevens toe dat de binnenlanders niet in De Nationale Assemblee zijn vertegenwoordigd, terwijl geen van de Assembleeleden zich iets van hun lot lijkt aan te trekken. Sprekers tonen zich bezorgd over de bedreigde leefomgeving van de marron-gemeenschap, als gevolg van milieuvervuiling, houtkap en natuurrampen. Tweederde van het district Marowijne tot concessiegebied is bestempeld en arbeid wordt verricht door (illegale) Chinezen die bereid zijn voor een laag loon tien uur per dag te werken. Eén van de vertegenwoordiger schetst de ontstaansgeschiedenis van Moiwana. Deze organisatie is ontstaan in de periode dat de Surinaamse Grondwet buiten werking werd gesteld. Moiwana staat volgens spreker bij de regering bekend als lastig en vervelend, zeker nu de regering binnenlandse problemen op zich af ziet komen omdat Surinaamse binnenlanders hun recht internationaal gaan zoeken en de inheemse bevolking zich aansluit en steun vindt bij internationale inheemsenorganisaties. De regering ziet zich hierdoor (langzaam) gedwongen afstand te nemen van de houding dat de binnenlanders zich al 300 jaar hebben kunnen redden en daarom geen bevolkingsdeel vormen waar de overheid rekening mee hoeft te houden. Dit neemt niet weg dat bij de totstandkoming van de bij de binnenkort aan te nemen nieuwe mijnwet binnenlanders nooit zijn geconsulteerd. Dit neemt evenmin weg dat – mocht de procureur-generaal al een gerechtelijk onderzoek willen starten – de Surinaamse rechter noch Moiwana noch binnenlandse gemeenschappen als rechtspersoon zal erkennen.
Gesprek met vertegenwoordigers van de media Sprekend over de mate van persvrijheid in Surinaamse, geeft één van de sprekers aan dat de media sinds de terugkeer van de burgerregering weer in vrijheid schrijven. Wel merkt spreker op dat deze vrijheid niet onbeperkt is; eenmaal in onmin geraakt bij de regering, is het voor een journalist/ uitgever moeilijk nog enige informatie van regeringszijde te vergaren. Daarnaast is er ten aanzien van mensenrechtenjournalistiek sprake van irritatie en intimidatie van kringen rond beschuldigde geweldplegers. Voorts dienen journalisten in Suriname in toenemende mate beducht te zijn voor gevaren vanuit de drugsgerelateerde omgeving c.q. aan de hieraan ten grondslag liggende geweldscultuur. Een andere spreker stelt het gebrek aan professionaliteit bij zowel journalisten als voorlichters aan de orde en ervaart dit gebrek als een groot gemis bij het tot stand brengen van een hoog niveau van neutrale journalistiek. Persbijeenkomsten van regering en parlement zijn strak geregisseerd en journalisten zijn meestal volstrekt afhankelijk van vaak onwillige overheidsinstanties om een bericht bevestigd te krijgen. Voor het doen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
23
functioneren van een Surinaamse Vereniging van Journalisten, naar analogie van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, moet worden geconstateerd dat een dergelijke organisatie in Suriname een goede bestaansbodem ontbeert. Sprekers brengen voorts naar voren dat er problemen bestaan in de gebrekkige kwaliteit van journalisten, hoofdredacteuren en mediumeigenaren. Veel journalisten schrijven niet zo zeer uit ambitie voor het vak, maar om geld te verdienen. Andere journalisten zijn als ambtenaar werkzaam bij een departement waarover men als journalist geacht wordt kritisch te schrijven en als ambtenaar loyaal te werken, of zijn als activist van een politieke partij in de journalistiek werkzaam. Investeerders in en eigenaars van media zijn vaak evenmin geïnteresseerd in goede journalistiek. Ten slotte spreken sprekers over het gemis aan de voor goede journalistiek noodzakelijke onderlinge band tussen journalisten. In plaats van initiatief te nemen wachten veel journalisten veelal in lijdzaamheid op perscommuniqués. Zolang hier geen verandering komt – en de Surinaamse nieuwsafnemers ook geen hogere eisen stellen – vrezen sprekers dat de Surinaamse journalistiek op een bedroevend niveau blijft.
Bezoek aan Nederlandse militairen die in Suriname een jungle warfare-opleiding volgen Aan het einde van het werkbezoek aan Suriname brengt de delegatie een bezoek aan Nederlandse militairen die in Suriname gedurende een maand een zogeheten jungle warfare training ondergaan. De onder het gezag van kapitein Kok staande instructeurs van het korps mariniers en de luchtmobiele brigade leren hun collega-militairen overleven en te bewegen in het oerwoud. Instructeurs en deelnemers worden bij de logistieke organisatie en de tactische oefeningen bijgestaan door jungle-ervaren militairen van het Surinaamse Nationale Leger (SNL). In «ruil» voor deze bijstand scholen de Nederlandse instructeurs hun SNL-collega’s bij door middel van een chauffeurs- en monteursopleiding. Het resultaat van de jungletraining is dat de cursisten een met een unieke en zelfkennisvergrotende ervaring alsook met een breder referentiekader en een schat aan opgedane praktische vaardigheden voor militaire taken kunnen worden ingezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
24
Bijlage
Programmaoverzicht Zondag, 20 februari 2005 12.00 uur 17.20 uur 19.00 uur
Vertrek per lijnvlucht vanaf Schiphol Aankomst op luchthaven J.A. Pengel; ontvangst door ambassadeur Soeters Briefing door ambassadeur Soeters en zijn ambassademedewerkers (residentie)
Maandag, 21 februari 2005* 07.00 uur 09.00 uur 10.30 uur 11.30 uur
15.00 uur
19.30 uur
Werkontbijt met verschillende denktanks (Hotel Torarica) Gesprek met de Voorzitter van De Nationale Assemblee, de heer R. Sardjoe (DNA) Gesprek met de president van de Republiek Suriname, drs R. R. Venetiaan (Kabinet President) Gesprek met de minister van Justitie & Politie, de heer J. S. Gilds, de minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking, drs K. Raghoebarsing, en de minister van Defensie, ir R. Assen (Kabinet vice-President) Bezoek aan het sociale woningbouwproject Sekrepatu Dyari, gevolgd door een bezoek aan het Parelhuis, een tehuis voor kinderen die met het HIV-virus zijn besmet Receptie met vertegenwoordigers van de in Suriname actief zijnde Nederlandse en Surinaamse (zaken)gemeenschap (residentie)
Dinsdag, 22 februari 2005 07.00 uur 09.00 uur 11.00 uur 11.45 uur 13.00 uur 14.30 uur 15.45 uur
Werkontbijt met vertegenwoordigers van donororganisaties (Hotel Torarica) Werkbespreking met een vertegenwoordiging uit De Nationale Assemblee (DNA) Gesprek met een vertegenwoordiging uit het Jeugdparlement (DNA) Gesprek met de president van de Surinaamse Centrale Bank, de heer A. Telting (Centrale Bank) Werklunch met vertegenwoordigers van de financiële sector (HM Ambassade) Gesprek met vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties (HM Ambassade) Gesprek met vertegenwoordigers van werknemersorganisaties (HM Ambassade)
Woensdag, 23 februari 2005 07.00 uur 10.00 uur 10.30 uur 12.00 uur 16.00 uur 19.45 uur
Vertrek per bus naar het district Coronie Aankomst in het district Coronie Bezoek aan de zeewering van het district Coronie Werklunch bij en werkbezoek aan Staatsolie Werkbezoek aan Surland (backovensector) te Jaribaka Terugkeer in Paramaribo
* Het beoogde gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw dr M.E. Levens, heeft geen doorgang kunnen vinden wegens verplichtingen van de minister buitenslands. Vice-president mr J.R. Ajodhia heeft het gesprek met de commissie om dringende sociale verplichtingen bij aanvang moeten verlaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
25
Donderdag, 24 februari 2005 09.00 uur 10.30 uur 13.00 uur 15.00 uur
16.30 uur 18.00 uur 19.30 uur
Slotbespreking met een vertegenwoordiging uit De Nationale Assemblee (DNA) Persconferentie (DNA) Werklunch met vertegenwoordigers van religieuze organisaties (IRIS) Gesprek met de minister van Justitie & Politie, de heer J. S. Gilds, en de procureur-generaal van het Openbaar Ministerie, mr S. Punwasi (Ministerie van Justitie & Politie) Bezoek aan een cellenhuis te Paramaribo Gesprek met presidentskandidaat drs J. A. Wijdenbosch (residentie ambassadeur) Diner, aangeboden door de Voorzitter van De Nationale Assemblee
Vrijdag, 25 februari 2005 08.00 uur 09.00 uur 10.00 uur 11.00 uur
19.20 uur
Gesprek met vertegenwoordigers van algemene nongouvernementele organisaties (NGO-Forum) Gesprek met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties (HM Ambassade) Gesprek met vertegenwoordigers van de media (HM Ambassade) Bezoek aan Nederlandse militairen die in Suriname een jungle warfare-opleiding volgen (Kazerne nabij luchthaven J. A. Pengel) Vertrek per lijnvlucht vanaf de luchthaven J. A. Pengel
Zaterdag, 26 februari 2005 08.15 uur
Aankomst op Schiphol
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 122
26