Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1983-1984
18180
Eerstelijnszorg
Nr. 3
LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 5 april 1984 De vaste Commissies voor Welzijn en Cultuur 1 en voor de volksgezondheid 2 hebben, ter voorbereiding van de uitgebreide commissievergadering over de nota Eerstelijnszorg (18108, nrs. 1 en 2) de navolgende lijst van vragen opgesteld.
: Samenstelling: Leden: Haas-Berger (PvdA), voorzitter, Cornelissen (CDA), Dees (VVD), Weijers (CDA), Muller van Ast (PvdA), Dijkman (de groep Scholten/Dijkman), Terpstra (VVD), Lansink (CDA), ondervoorzitter, Borgman (CDA), Buurmeijer (PvdA), Toussaint (PvdA), Mik (D'66), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), OomenRuijten (CDA), Van Es (PSP), Ter Veld (PvdA), Eshuis (CPN), Lucassen-Stauttener (VVD), Kamp (VVD), Frassen (VVD), Laning-Boersema (CDA). Plv. leden: Moor (PvdA), Beinema (CDA), Linschoten (VVD), Wolters (CDA), Poppe (PvdA), Nijhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Kok (CDA), vacature PvdA, Veldhoen (PvdA), Groenman (D'66), Van Dis (SGP), Spieker (PvdA), Hennekam (CDA), Beckers-de Bruijn (PPR), Jabaaij (PvdA), Wöltgens (PvdA), Van Rey (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Hermans (VVD), Andela-Baur (CDA). 2 Samenstelling:
Leden: Keja (VVD), Van der Sanden (CDA), Cornelissen (CDA), voorzitter, Kosto (PvdA), Worrell (PvdA), Beinema (CDA), KraaijeveldWouters (CDA), Evenhuis-van Essen (CDA), Wessel-Tuinstra (D'66), Hermans (VVD), ondervoorzitter, Andela-Baur (CDA), Buurmeijer (PvdA), Niessen (PvdA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Willems (PSP), Lankhorst (PPR), Ter Veld (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Kamp (VVD), Dijkstal (VVD), Ernsting (CPN). Plv. leden: Wiebenga (VVD), Van der Heijden (CDA), Eversdijk (CDA), Dales (PvdA), vacature PvdA, Hennekam (CDA), vacature CDA, Hermes (CDA), Mik (D'66), Evenhuis (VVD), Faber (CDA), De Boois (PvdA), Jabaaij (PvdA), Janmaat (Centrumpartij), Müller-van Ast (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Ooijen (PvdA), Lucassen-Stauttener (VVD), Terpstra (VVD), Dees (VVD), Oomen-Ruijten (CDA).
HOOFDSTUK 1 Blz. 5 1 Betekent de stelling dat de voorzieningen op de terreinen van de maatschappelijke dienstverlening en van de gezondheidszorg veelal ten opzichte van elkaar complementair zijn, dat substitutie niet mogelijk is?
Kan de regering met cijfermateriaal de stelling onderbouwen, dat een samenhangende beleidsvoering gewenst is, omdat een niet-samenhangende en "Samenwerkende eerstelijn een te groot beroep op de tweedelijn tot gevolg heeft?
Hoe kan het aanbrengen van samenhang en samenwerking in de functieuitoefening van de vier kerndisciplines samengaan met de beoogde blijvende eigenstandige plaats van deze kernvoorzieningen?
Welke van de obstakels om tot een brede samenhangende beleidsvisie te komen voor de volksgezondheid en de maatschappelijke dienstverlening worden uit de weg geruimd door de eerstelijnsnota, terwijl daarin zelfs nog geen aanzet tot samenhangende financiering is te vinden? Blz. 6
Kan bij het citeren van de beleidsnota van 26 september 1983 (stuk 18111) waar het gaat over «een gerichte overheveling van middelen uit de intra naar de extramurale zorg» een uiteenzetting worden gegeven waaraan gedacht moet worden bij deze middelen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
1
6 Met welke fasering tot 1987, op beleidsmatig en financieel gebied neemt de bewindsman zich voor het streven te realiseren om de zorg dichtbij huis zoveel mogelijk te versterken door een gerichte overheveling van middelen uit de intra- naar de extramurale zorg? Zal dit streven nader uitgewerkt worden in het omstreeks oktober 1984 uitkomende FOGM? 7 Wordt in de nota consequent de terminologie gebruikt die is weergegeven in bijlage 3 van de nota 7 8 Moet uit de titel van de nota worden gelezen dat zij zich primair richt op eerstelijnszorg voorzieningen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de stelling dat aandacht wordt gegeven aan een samenhangende benadering van de eerstelijn en van die samenwerkingsvormen die bijdragen tot versterking van de eerstelijn?
9 Welke functies en/of (onder)-delen van de maatschappelijke dienstverlening behoren wel tot de eerstelijn maar niet tot de eerstelijnszorg? 10 Waarom is in de nota de nadruk gelegd op organisatorische en inhoudelijke aspecten, terwijl de motie-Worrell met name de uitwerking vroeg naar uitvoering en ondersteuning? 11 Hoe verhoudt zich het regeringsstandpunt over eerstelijnszorg tot de nota Schets van de eerstelijnsgezondheidszorg van 1980 (16066, nrs. 1 en 2)? 12 Kan nader worden toegelicht waarom het zinvol is over eerstelijnszorg beleidsmatige uitspraken te doen, terwijl het financieringskader «haar uiteindelijke vorm derhalve nog moet krijgen»? Blz. 7 13 Waarom is aan de z.g. bijzondere voorzieningen (naast de kernvoorzieningen) slechts in beperkte mate aandacht besteed, mede gezien in het licht van de toename van de socio-psychosomatische problematiek? 14 Waarom wordt in de nota niet ingegaan op de relatie tussen verslavingszorg en eerstelijnszorg? 15 Waarom wordt in de nota niet ingegaan op eventuele beroepsmogelijkheden van cliënten die klachten hebben over het functioneren van de betrokken instelling?
HOOFDSTUK 2 Blz. 8 16 a. Kan de bewindsman een aantal voorbeelden geven van taken uit het informele circuit die te gemakkelijk door professionele hulpverleners zijn overgenomen? Door wie werden deze taken vroeger verricht?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
2
b. Ten aanzien van welke van deze taken en op welke wijze zal deprofessionalisering plaatsvinden? c. Kan de regering inzicht verschaffen in de situatie met betrekking tot de inzet van vrijwilligers in stedelijke/dichtbevolkte gebieden en plattelands/ dunbevolkte gebieden? d. Zijn verschillen te constateren in het gebruik dat gemaakt wordt van het «informele circuit» door ouderen, jongeren, mannen en vrouwen? Spelen diverse samenlevingsvormen hierbij een rol? 17 Berusten de «algemene maatschappelijke ontwikkelingen» op regeringsbeleid inzake doorbreking van traditionele rolpatronen, alsmede van de traditionele samenlevingsvorm? 18 Ziet de regering een correlatie tussen individualiseringsbeleid in het kader van de emancipatie en het feit dat omschreven wordt met de woorden «minder sociale bindingen»? Blz.9 19 Betekent de expliciete opsomming van de tweedelijnsvoorzieningen dat de mogelijkheid moet worden uitgesloten dat een of meer van deze voorzieningen tot de eerste lijn moeten kunnen worden gerekend? 20 Hoe wil de regering voorkomen dat geen rechtstreeks beroep wordt gedaan door personen op gespecialiseerde voorzieningen? 21 a. In welk opzicht past de basisgezondheidszorg niet in het hier bedoelde schema? Wat heeft dit voor organisatorische consequenties? b. Betekent deze stelling dat bij het begrip kruiswerk dan ook gedacht moet worden aan kruiswerk minus jeugdgezondheidszorg? 22 Kan worden uitgelegd waarom maatschappelijk werk expliciet wordt genoemd als werksoort, terwijl bij de andere werksoorten de essentie van de activiteit wordt verwoord, namelijk geneeskundig en paramedisch handelen, verpleging en verzorging? 23 Kan een goed geprofessionaliseerde zorgverlening ook bijdragen aan de mantelzorg door gerichte stimulering en begeleiding? Blz. 10 24 Kan cijfermatig worden onderbouwd, waarom de hier genoemde voorzieningen algemene thuiszorgvoorzieningen zijn, die toegankelijk zijn voor en gericht zijn op het opvangen van een brede hulpvraag? 25 Wordt de kraamzorg gerekend tot de algemene thuiszorg? 26 Waarom wordt de tandheelkunde niet gerekend tot de algemene thuiszorg? 27 Ten aanzien van welke zorgaspecten is een gezamenlijk aanbod van samenwerkende hulpverleners niet nodig? Waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 180, nr. 3
3
28 Kan in een tabel de volumeontwikkeling worden weergegeven van de 4 werksoorten vanaf 1972, gekoppeld aan het aantal inwoners? 29 De mate van samenwerking tussen één of meer voorzieningen/hulpverleners wordt afhankelijk gesteld van het zorgaspect en de complexiteit van de hulpvraag. Kan daarin dan nog ruimte blijven voor behoud van eigen verantwoordelijkheid, vrije keuze van hulpverlening en bijvoorbeeld verpleegkundige identiteit? 30 Kan nader worden aangeduid wat wordt bedoeld met alternatieve hulpverlening? Blz. 11 31 Hoe, wanneer, door wie, en op basis van welke criteria wordt vastgesteld dat de problemen voor de eigen mogelijkheden te groot zijn? 32 Moet niet de kwaliteit van de zorg als primair uitgangspunt dienen, zodat het eerste uitgangspunt zou moeten zijn: «de zorg moet kwalitatief en kwantitatief zo goed mogelijk aansluiten aan de behoeften van de hulpvrager»? 33 Welke normen worden gehanteerd om vast te stellen wanneer samenwerking, in zoverre deze voor een adequate hulpverlening nodig is, plaats dient te vinden? 34 Waarom betekent het niet laten doorgaan van de KSW «een doorbraak naar een samenhangend beleid»? 35 Verwacht de staatssecretaris een toename van de z.g. medicalisering als de maatschappelijke dienstverlening wordt gebracht onder het regime van een wet op de zorg? 36 Op welke disciplines wordt precies gedoeld in 2.2 onder 3, waarvan de functies/taakomschrijvingen niet of onvoldoende duidelijk zijn geformuleerd, waardoor de afstemming en samenwerking tussen de voorzieningen problemen opleveren? 37 In welke mate wordt nu reeds in de opleidingen en nascholingscursussen voor eerstelijnshulpverleners aandacht besteed aan samenwerking tussen de verschillende disciplines? 38 Wordt in opleidingen en nascholingscursussen voor eerstelijnshulpverleners voldoende aandacht besteed aan het feit dat vrijwilligers méér dan tot nu toe een structurele functie in de eerstelijnszorg zullen innemen? Kan hierbij een onderscheid gemaakt worden in de verschillende werksoorten? Blz. 12 39 Kan de regering cijfers verstrekken over de behoefte aan voorzieningen in relatie tot de noodzaak van een evenwichtige volume-ontwikkeling waarover gesproken wordt onder punt 4?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
4
40 Blijkt niet uit de problemen rond de gezinsbegeleiding van geestelijk gehandicapten dat een beleid van versterking van de thuiszorg ten kosten van de residentiële zorg moet stoelen op een hechte financiële basis? 41 In hoeverre en waar speelt de cliënt/patiënt een rol bij de vraag of de zorg thuishoort in de eerste lijn of in de tweede lijn? 42 Kan cijfermatig de stelling worden onderbouwd dat veel mensen in intramurale voorzieningen verblijven die met enige versterking van de gezinsverzorging en wijkverpleging thuis geholpen kunnen worden? 43 Impliceert punt 6 dat vrijwilligerswerk en mantelzorg moet geschieden onder auspiciën van de professionele hulpverlening? 44 Op welke wijze wil de regering meer aandacht schenken aan voorlichting over gezondheidsbevorderend gedrag en attitudeverandering ten aanzien van de waarde van huishoudelijke en verzorgende arbeid? 45 Hoe staat de bewindsman ten opzichte van de opmerking van de regeringscommissaris voor de reorganisatie van de rijksdienst, dat er niet meer ambtenaren en niet minder wijkverpleegkundigen moeten komen? (TV-journaal, 6 maart 1984, 20.00 uur) 46 Wie bepaalt wanneer specifieke deskundigheid noodzakelijk is? Dreigt niet het gevaar dat uiteindelijk de deskundigen zelf gaan bepalen wanneer hulp noodzakelijk is? 47 Kan nader worden toegelicht wat wordt bedoeld met attitudeverandering ten aanzien van de waarde van huishoudelijke en verzorgende arbeid, mede in het licht van discussies over geldelijke beloning van deze arbeid in feministische kringen? 48 Over welke instrumenten beschikken de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening om primair gericht te zijn op het bevorderen van eigen verantwoordelijkheid, van de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de patiënt/cliënt, alsmede op het bevorderen van een zorgzame samenleving?
49 In hoeverre hangt het knelpunt van de doelpopulatie samen met de onderscheid en financieringssystematiek? Blz. 13 50 Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke resultaten bereikt zijn voor wat betreft accentverschuiving van de intramurale sector naar de extramurale sector? 51 Welke voorbeelden van levensstijl die tot problemen leidt kunnen voor het maatschappelijk werk gegeven worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
5
52 Waar in de nota worden demografische factoren (vooral de veroudering) in kwantitatieve zin vertaald naar het toekomstig volume van eerstelijnszorg dat nodig zal zijn? Blz. 14 53 Waaraan denkt de staatssecretaris als hij spreekt over nieuwe ontwikkelingen die gewenst zijn voor wat betreft de ondersteuning en de opleiding? 54 Zou de uitbreiding van de eerste lijn niet vooraf moeten gaan aan de reductie van de tweede lijn, zodat eerst de opvangmogelijkheden worden gecreëerd voordat meer patiënten daarop een beroep moeten doen en niet omgekeerd? 55 Is er sprake van een toenemende behoefte aan thuiszorg bij lichamelijk gehandicapten, door een maatschappelijke ontwikkeling die gaat in de richting van zelfstandig wonen van lichamelijk gehandicapten ook buiten gezinsverband? Vraagt deze behoeftewijziging wellicht aan de aanbodkant om specifiek op deze groep gerichte maatregelen? 56 Waarop is de toename van de psychosociale problematiek terug te voeren?
HOOFDSTUK 3 Blz. 17 57 Welke resultaten verwacht de bewindsman van het nader overleg tussen de financiers, de LHV en andere betrokken voorzieningen/disciplines over het vastgestelde basistakenpakket van de huisarts vöör 1 juli 1985? 58 Welke uitkomst van het overleg over het takenpakket van de huisarts acht de staatssecretaris het meest gewenst? 59 Wanneer kan het advies inzake het concept-besluit vestiging huisartsen en het regeringsstandpunt hierop tegemoet worden gezien? 60 Zal in het wetsvoorstel inzake de beroepen in de individuele gezondheidszorg de intercollegiale toetsing in die zin verplicht worden gesteld dat deze geacht wordt te behoren tot de normale beroepsuitoefening? Wat is het standpunt van de regering over het «basistakenpakket» van de LHV? Blz. 18 61 Op welk gebied en in welke mate vreest de regering een overlapping bij de uitvoering van de Wet voorzieningen gezondheidszorg en de toekomstige Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg? 62 Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel BIG verwachten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
6
63 Mag uit het feit dat als bindend element voor de in de Wet BIG op te nemen onderwerpen «de kwaliteit van het handelen in de uitoefening van het beroep» wordt genoemd, alsmede uit het feit dat deze wet «gemoderniseerd tuchtrecht» zal bevatten, worden afgeleid dat ook het nalaten van handelingen, om reden van gewetensbezwaren, een onderwerp is dat aan genoemd criterium voldoet, temeer waar het zogenaamde «verlengde-armconstructies» betreft? Blz. 19 64 Kan tabel 3.3 worden uitgebreid met een overzicht van de ontwikkeling van volume en kosten van de maatschappelijke dienstverlening?
65 Kan worden gemotiveerd waarom de gezinsverzorging als vierde kerndiscipline is toegevoegd?
66 De hiergenoemde aspecten van de maatschappelijke dienstverlening bevatten alle een kwalitatieve beoordelingsmaatstaf; in welke zin leiden deze tot harde criteria bij de hulpverlening? 67 Welke criteria spelen een rol bij de beslissing om gezinszorg en algemeen maatschappelijk werk te beschouwen als nauw verwant aan de gezondheidszorg? 68 Is er een gradatie aan te brengen tussen de voorzieningen al naar gelang de mate waarin sprake is van een indicatiestelling? Blz. 20 69 Kan in kwantiteit de betekenis van het a.m.w. weergegeven worden ten opzichte van zowel de eerstelijnsgezondheidszorg als de tweedelijn? Dit tegen de achtergrond van de stelling dat de kerntaak van het a.m.w. ligt in het verlenen van hulp aan mensen die op een of andere wijze in hun persoonlijk of maatschappelijk functioneren stagneren, waarbij de problemen gaan over huisvesting, inkomen, relaties, tijdsbesteding en zingeving. 70 Hoe groot is de vermindering van het hulpaanbod van het a.m.w., gemeten naar het aantal arbeidsplaatsen door de kortingen die door de gemeenten op het eigen aandeel in de financiering van de instellingen zijn aangebracht? 71 Hoeveel experimenten zijn opgezet om duidelijkheid te krijgen over mogelijkheden voor de inschakeling van vrijwilligers bij de hulpverlening op het terrein van het a.m.w.? Waar zijn de experimenten opgezet? 72 Zullen de experimenten met vrijwilligers in het a.m.w. uiteindelijk centraal toe te passen richtlijnen moeten opleveren? 73 Onder welke groepen van de bevolking worden de vrijwilligers geworven? Bestaat er geen grote kans dat werklozen, afkomstig uit de betrokken beroepsgroepen, een vorm van (deeltijd)arbeid met behoud van uitkering gaan verrichten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
7
74 a. Kan de stelling worden onderbouwd dat de instellingen voor het a.m.w. beschikken over onvoldoende management? b. Hoe kan het management-aspect hier verbeterd worden? 75 a. Wat is het perspectief van de vingeroefeningen die het lokale bestuur en het a.m.w. opdoen met de sinds kort op gang gebrachte decentralisatie? Heeft een gemeente thans de vrije beschikking over de menskracht en middelen die aan de lokale overheid voor het a.m.w. ter beschikking zijn gesteld? b. Zo niet, waaraan is de gemeente gebonden binnen de huidige regelgeving? c. Is het nodig het a.m.w. eerst te decentraliseren alvorens er via een nieuwe Wet op de Gezondheidszorg en de Maatschappelijke Dienstverlening een breder pakket aan voorzieningen wordt gedecentraliseerd? 76 Hanteert de regering een maatstaf om de omvang van het hulpverleningsaanbod van het a.m.w. af te stemmen op de behoefte? 77 Welke opvatting heeft de regering over een norm als uitkomst van het aantal beschikbare formatieplaatsen in verhouding tot de bevolkingsomvang? Hoe verhoudt een dergelijke norm zich ten opzichte van het bieden van beleidsvrijheid aan gemeenten? 78 Zijn er gegevens bekend via welke kanalen de cliënten het a.m.w. bereiken? Zo ja, hoe groot is het percentage cliënten dat via de medische hulpverlening wordt verwezen naar het a.m.w.?
79 Welke opvatting heeft de regering over de door «de Joint» opgestelde lijst van kerntaken? Kan de regering hierin een prioriteitstelling aanbrengen? 80 Vindt de regering dat al deze kerntaken bij de eerste lijnszorg moeten worden betrokken? 81 Welke relatie heeft het a.m.w. op het lokale vlak met het sociaal-cultureel werk, met name buurthuizen? 82 In welke mate en waaruit valt waar te nemen dat de psychosociale hulpverlening een steeds zwaarder accent krijgt? Biz. 21 83 Vormt het huidige gemiddelde aantal hulpverleners in de gezinsverzorging een indicatie voor de behoefte? Is er sprake van een - wellicht verborgen behoefte die tot uiting kan komen in wachtlijsten, het bij voorbaat afwijzen van hulpvragen met als argument: «u maakt geen kans» en het - langer dan door de cliënt zelf wordt gewenst - verblijven in AWBZ-instellingen als Het Dorp, Amstelrade, Nieuw Unicum, Zeehospitum en gezinsvervangende tehuizen? 84 Kan in een tabel het totale aanwezige management voor de eerstelijnszorg worden weergegeven?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
8
85 Welk jaartal behoort bij tabel 3.4? 86 Kan meegedeeld worden hoe bij de 150 gecombineerde instellingen van de 245 instellingen voor gezinsverzorging de samenwerking verloopt met het a.m.w. en/of het kruiswerk? 87 Welke indicatiestellingen gelden voor de gezinsverzorging en wie hanteren de criteria? 88 a. Hoeveel moet er voor 1985 en 1986 worden verminderd op de subsidie aan de gezinsverzorging volgens het regeerakkoord? b. Acht de bewindsman dit uitvoerbaar gelet op de mededeling dat de verhoogde vraag feitelijk een versterking van de gezinsverzorging gewenst maakt? 89 Bestaat er enig inzicht in de personele en financiële gevolgen van een verbeterde bereikbaarheid en beschikbaarheid van hulp van wijkverpleging en gezinsverzorging (met name buiten kantooruren)?
90 Kan de stelling worden onderbouwd dat de bijdrage van de gezinsverzorging ten behoeve van voorkoming van intramurale zorg 20% bedraagt? 91 Leidt het ontbreken van gezinshulp in de weekeinden en s'avonds tot problemen?
92 Hoeveel mensen krijgen minder dan 5 uur per week gezinsverzorging? 93 Hoelang is de gemiddelde hulpverleningsduur over de gehele periode gezien? Zijn daarbij de verschillende doelgroepen te onderscheiden? 94 Hoeveel is de hulpverleningsduur per thuiswonende bejaarde per chronisch zieke en per overige cliënt sinds 1980 gegroeid? Bestaan er plannen van 7x24-uurs-gezinsverzorging? Hoe groot is de groei van de wijkbejaarden verzorging?
95 Op welke wijze denkt de staatssecretaris een grotere samenhang te realiseren tussen de verschillende vormen van hulpverlening, zoals gezinsverzorging, AAW-hulpverlening, Alpha-hulpverlening, waardoor èn meer flexibele hulpverlening èn grotere bereikbaarheid tot stand kan komen?
96 Hoe is hetgeen op blz. 49 met betrekking tot gezinsverzorging wordt opgemerkt te rijmen met de uitspraak dat van de gezinsverzorging in toenemende mate een intensieve hulpverlening gevraagd zal worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
9
Blz. 22 97 Welke consequenties heeft het feit dat thans een situatie is ontstaan in de maatschappelijke dienstverlening, waarin het niet meer mogelijk is aan alle hulpvragen te voldoen? Acht de staatssecretaris dit een verantwoorde situatie? Welke zijn die «andere maatregelen» die de gevolgen van de budgettaire problemen zo goed mogelijk op moeten vangen? 98 Het regeeraccoord 1982-1986 spreekt van een afname van de subsidie voor de gezinsverzorging. Algemeen wordt verwacht dat er een grotere vraag ontstaat naar intensieve verzorging thuis. Hoe is dit probleem op te lossen? Waar wordt de oplossing reeds zichtbaar?
99 Is het niet noodzakelijk om, de bezuinigingen die in het kader van het regeeraccoord met betrekking tot gezinsverzorging zijn afgesproken opnieuw te «heroverwegen»? 100 In hoeverre is momenteel sprake van een evenwichtige spreiding van het a.m.w., rekening houdende met de bevolkingssamenstelling? 101 Op welke wijze zal samenhang worden nagestreefd tussen de eerstelijnszorg en de zorg-activiteiten die onder (financiële) verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen zullen gaan vallen, zoals telefonische hulpdiensten, FIOM-bureaus en dergelijke? Blz. 23 102 Mag uit de zin boven tabel 3.5 worden afgeleid dat de regering voornemens is voor de jaren '84-'86 de rijksuitgaven voor de gezinsverzorging niet te verminderen? 103 Zijn gegevens beschikbaar over de achtergrond van de toenemende belangstelling voor samenwerking binnen de eerste lijn? 104 Waarom wordt ondanks een gematigde groei van het aantal gezondheidscentra toch veel aandacht aan deze vorm van samenwerking besteed? Kan ondanks deze vorm van samenwerking toch ruimte blijven voor het particulier initiatief binnen de eerstelijnsgezondheidszorg? 105 Worden bij de gezinsverzorgenden in gezondheidscentra niet alleen de leidinggevenden geteld? Zo ja, hoe groot is het totaal aantal betrokken gezinsverzorgsters? 106 Zijn gegevens bekend ter beantwoording van de vraag of de toename van het aantal hulpverleners parallel loopt met de toename van ziekten, gezondheidsproblemen en het zich onwel bevinden? Blz. 24 107 Waarom is de toename van het aantal maatschappelijk werkenden in gezondheidscentra achtergebleven bij de groei van het aantal andere hulpverleners?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
10
108 In welke mate kan de stijging van de tabellen 3.6 en 3.7 te wijten zijn aan een verbeterde registratie? Blz. 26 109 Kan in een tabel worden weergegeven hoe de in capaciteit aangepaste tweedelijnszorg zich verhoudt met de in capaciteit versterkte eerstelijnszorg in het project Almere? 110 Wat is de looptijd van het project Almere? 111 Zullen de artsen van het project Almere in dienstverband werkzaam zijn? 112 Hoe zou tabel 3.8 luiden als het gaat om particuliere patiënten? 113 Met welke diagnostische verrichtingen in de tweede lijn alsmede met welke verleende poliklinische zorg zou tabel 3.8 kunnen worden aangevuld? 114 Op welke manier is het werken in gezondheidscentra van invloed op de ligduur per opname? Blz. 27 115 Kan de bewindsman de gegevens uit de tabellen 3.8 en 3.9 in financiële besparingen over de afgelopen 5 jaren vertalen? Als de geschetste tendens zich ook tot 1987 zal voordoen, welke financiële gevolgen kunnen hieruit dan voortvloeien? 116 Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal verwijskaarten in de periode 1978 t/m 1982? 117 Kan tabel 3.9 ook worden gegeven met als onafhankelijke variabele de praktijkgrootte? 118 Hoe verhouden deze besparingen zich tot de meerkosten van samenwerkingsverbanden, gezondheidscentra etcetera? 119 Wat wordt gedaan om de benodigde goede parameters te vinden? Wanneer zijn uitspraken met een meer definitief karakter te verwachten? 120 Welke steun van de overheid krijgen «andere, zich zelf enigermate bewijzende vormen van samenwerking»? 121 In welke zin kan bevordering van de zelfstandigheid van de patiënt in verband worden gebracht met de resultaten van samenwerkingsverbanden? Gaat het hier niet veeleer om de zelfstandigheid van de hulpverlener?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
11
122 Hoe valt het te verklaren dat een van de grootste knelpunten voor samenwerking, namelijk het niet-samenvallen van de doelpopulaties, ondanks het feit dat dit knelpunt al in de Schets van de Eerstelijnsgezondheidszorg werd gesignaleerd, nog steeds niet dichter bij een oplossing is gekomen? Blz. 28 123 Op welke wijze kan worden gegarandeerd dat het «structurele beleid» van alle betrokkenen, dat nodig is om de knelpunten op te lossen, inderdaad gestalte krijgt? 124 Afstemming van de werkgebieden en doelpopulaties is een belangrijke voorwaarde voor een samenhangende eerstelijnszorg. De instellingen behoeven echter niet op het niveau van deze werkgebieden te worden georganiseerd. Op welk niveau dienen de instellingen wél samen georganiseerd te worden; 125 Hoe kunnen initiatieven die betrekking hebben op een bovenregionaal draagvlak een kans krijgen binnen de voorgestane werkgebieden? 126 Betekent de keuze voor een maximale doelpopulatie van 30 000 inwoners dat de minimumgrootte voor zelfstandige planning door de gemeente ook op 30 000 inwoners wordt gebracht? 127 In hoeverre sluit de visie van een samenhangende eerstelijnszorg met een werkgebied van 30 000 inwoners aan bij de regioindeling, c.q. het verzorgingsgebied van de WVG? 128 Welke verbetering in de deskundigheidsbevordering van de beroepsbeoefenaren binnen de algemene thuiszorg beogen de betrokken bewindslieden tot 1987 te realiseren, opdat een meer verantwoordeen samenhangende beleidsuitvoering door beroepsbeoefenaren en/of vrijwilligers alsdan gestalte kan hebben gekregen? 129 Wegen het ontbreken van een goede samenwerkingsattitude en de onduidelijkheid over taken als knelpunt even zwaar? 130 Moet prioriteit gegeven worden aan het omschrijven en/of verduidelijken van de werksoort of aan het verduidelijken van de daarbinnen werkzame afzonderlijke disciplines? 131 Kunnen de functies/taakomschrijvingen van de voorzieningen van de algemene thuiszorg voldoende duidelijk zijn geformuleerd vóór 1 juli 1985? Blz. 29 132 Welk oordeel heeft de Staatssecretaris zich gevormd over het gezamenlijk werkstuk van de vier kerndisciplines «Karakteristiek van de eerstelijnszorg»?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
12
133 Deelt de regering de opvatting van ziektekostenverzekeraars dat de huisarts, als gezinsarts, de centrale en coördinerende figuur behoort te zijn in de eerstelijnszorg?
134 Waardoor is het niet duidelijk of in de praktijk bij de wijkverpleging de kerntaken in volle omvang gerealiseerd worden en of alle doelgroepen bereikt worden? Blz. 30 135 Acht de staatssecretaris het wenselijk dat de huisarts het grootste aanbod van psychosociale problemen in de eerste lijn krijgt? Zo nee, welke maatregelen worden getroffen om dat aanbod te verminderen? 136 Welke taakuitoefening door psychologen in en vanuit de tweedelijnszorg zal de bewindsman nader omschrijven in de uit te brengen beleidsnota inzake de geestelijke gezondheidszorg? 137 Betekent de stelling dat verder onderzoek gestimuleerd moet worden over het uitschakelen van psychologen dat de regering positief staat ten opzichte van een ontwikkeling van de taak van de psycholoog in de eerstelijnszorg? 138 Zijn de regering studies bekend omtrent de relatie tussen het doorbreken van de gezinsstructuur en de toename van psychosociale problematiek, en zo ja, welke conclusies zijn daar door haar aan verbonden? 139 Kan de staatssecretaris uitvoeriger ingaan op de resultaten van het SPEECH-project? Blz. 32 140 Hoe is de eerste zin van par. 3.3.2 te rijmen met de uitspraak dat onvoldoende inzicht bestaat in de mate waarin de informele zorg beschikbaar is? 141 Zijn de regering publikaties bekend omtrent de mate waarin mantelzorg voorhanden is, en zo ja, tot welke conclusies hebben die publikaties geleid? 142 Kan de bewindsman uitvoeriger ingaan op die aspecten van het vrijwilligerswerk waarvoor een centraal beleid nodig wordt geacht? Kan worden uitgelegd waarom het accent in de nota zo sterk op het bevorderen van de zelfzorg en mantelzorg, terwijl uit de cijfers blijkt dat deze vormen van zorg nu al verreweg de in uren belangrijkste vormen van hulpverlening zijn? 143 Hoe kan bij een verstrekking in het kader van het ziektekostenverzekeringsstelsel de stelling dat ieder beroep op eerstelijnsvoorzieningen steeds zal moeten worden afgewogen tegen de mogelijkheden van de hulpvragenden om zelf of door middel van onderlinge hulpverlening een oplossing voor de problemen te vinden, worden waargemaakt?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
13
Blz. 33 144 Op welke wijze worden patiëntenorganisaties ondersteund in hun beleidsbeïnvloedende taak? 145 Heeft de positieve waardering van ervaringsdeskundigheid ook betrekking op de alternatieve geneeswijzen? 146 Wat wordt bedoeld met «doorbreking van rolpatronen» waarop de patiëntenorganisaties zich in hun voorlichting richten, en wat is de achtergrond daarvan? 147 Wordt de behoefte van de ouders om zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kind te dragen gestimuleerd? Zo ja, hoe? 148 Waarom vervullen de gangbare publikaties in tijdschriften kennelijk niet die functie, welke nu aan de basisgezondheidszorg wordt toebedeeld, namelijk het doorgeven van «achtergrondgegevens»? 149 Waarom zijn de basisgezondheidsdiensten nog niet overal tot ontwikkeling gekomen? 150 Kan een overzicht worden gegeven van de huidige stand van zaken bij de ontwikkeling van basisgezondheidsdiensten? Blz. 34 151 a. Kan inzicht worden gegeven in de reden waarom nog niet de helft van de moeders met driejarige kleuters de consultatiebureaus bezoekt? Speelt hierbij een rol de leeftijd van de moeders, de sociale klasse van de moeders, of zijn er andere oorzaken? b. Wat wordt ondernomen om deze situatie te verbeteren? 152 In hoeverre is de beloningsstructuur, in plaats van het gesuggereerde gebrek aan deskundigheid, de werkelijke reden waarom de eerstelijn onvoldoende toekomt aan de leniging van de veelal tijdrovende behandeling van de toenemende psychische problematiek? 153 Welke aanbevelingen uit het rapport van de Gemengde Commissie voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (commissie-Van Londen) ter zake van de samenwerking tussen eerstelijnszorg en ambulante geestelijke gezondheidszorg zullen worden gerealiseerd? Hoe en op welke termijn? 154 Welke consultatie kan de RIAGG aan de eerstelijnszorg bieden? Blz. 35 155 Kan de bewindsman een overzicht geven van de aantallen verwijzingen door de huisartsen en het a.m.w. naar de aggz, en van de aggz naar de huisartsen en het a.m.w.?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
14
156 Hoe komt het dat verwijzing of terugverwijzing vanuit de aggz naar de eerstelijnszorg zo weinig voorkomt? 157 Acht de bewindsman de opmerking vanuit de aggz dat het diagnostisch vermogen van het a.m.w. ten aanzien van psychosociale problematiek dient te worden versterkt terecht? Is dit vermogen niet of zeer zwak aanwezig? 158 Op welke wijze kan het diagnostisch vermogen van het algemeen maatschappelijk werk (ten aanzien van de psychosociale problematiek) worden versterkt? Wat is hierbij het effect van reeds voor 1985 en 1986 voorgenomen bezuinigingen? 159 Wat zijn de resultaten tot nu toe van de besprekingen tussen de Joint en de NVAGG? 160 Om welke redenen wordt poliklinische zorg noch dagbehandeling tot eerstelijnszorg gerekend? 161 Waardoor kan verklaard worden dat intensievere poliklinische zorg niet resulteerde in een gelijktijdige vermindering in het klinisch aandeel? 162 Zullen, ter bevordering van een nauwere samenwerking tussen eerste en tweede lijn, de contacten blijven lopen van arts naar specialist, van wijkverpleegkundige naar verpleegkundige en van maatschappelijk werkende naar medisch maatschappelijk werkende, of is het juist de bedoeling die verkokering te doorbreken, bij voorbeeld door het instellen van centrale contactpersonen in zowel eerste als tweede lijn? 163 Welk instrumentarium heeft de staatssecretaris verder om de samenwerking, c.q. het afspraken maken ten aanzien van de behandeling van de patiënt tussen de huisarts en de te consulteren c.q. te behandelen specialist te bevorderen? 164 Kan meer inzicht worden gegeven in de mate waarin in ziekenhuizen dagbehandeling wordt toegepast? In welke mate wordt in verpleeghuizen dagbehandeling toegepast? Blz. 36
165 Hoe worden de conclusies uit de experimenten met diagnostische centra vertaald in beleidsvoornemens? 166 Binnen welke termijn wordt de introductie van de «advieskaart» verwacht? 167 Dreigt het gevaar dat het geven van advies van specialisten aan huisartsen een nieuwe handeling wordt naast de bestaande verrichtingen? Wat zouden daarvan de financiële consequenties zijn en leidt dit tot kostenverhoging? Welke garanties zijn er te geven dat door de consulten aan de huisarts het aantal verrichtingen van de specialisten zal verminderen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 180, nr. 3
15
168 Bestaat er bereidheid bij de staatssecretaris om te bevorderen dat de systematische rapportage en evaluatie zal plaatsvinden? 169 Welke beweegredenen die in het verleden aangevoerd werden om categoriale zorg te starten, gelden nu kennelijk niet meer, aangezien van minimalisering van deze zorg wordt gesproken? 170 Hoe verhoudt de gedachte om de categorale zorg tot een minimum te beperken zich met de wens van vele patiëntengroepen tot het geven van categorale zorg? 171 Wanneer kan de Kamer meer concrete beleidsplannen voor 1985 t/m 1987 tegemoet zien over de punten A t/m E uit paragraaf 3.3.4, opgesteld door de gezamenlijke 4 kernvoorzieningen voor algemene thuiszorg? 172 Bestaan er plannen voor een systematische rapportage en evaluatie van de aparte nazorgfunctionarissen? 6/7. 37 173 Kunnen voorbeelden genoemd worden van verwante (categoriale)voorzieningen op het terrein van de ambulante geestelijke gezondheidszorg? 174 Zullen de gezinsverzorging en de wijkverpleging moeten inspelen op de toenemende verzorgings- en verpleegbehoefte, door hun dienstverlening uitte breiden?
Blz. 38 175 Hoeveel middelen zijn beschikbaar voor de financiering van experimenten met de wijkfunctie van bejaardenoorden? 176 Komt het voor dat bejaardenoorden een functie vervullen in de wijk ten aanzien van de maaltijdvoorziening, tijdelijke verzorging en verpleging (waaronder alarmsysteem) voor lichamelijk gehandicapten? 177 Bestaat de mogelijkheid dat de zorg voor lichamelijk gehandicapten en chronisch zieken zodanig wordt verdeeld over de eerstelijn dat bij voorbeeld hulp bij aankleden en wassen, en eventueel uitkleden en naar bed gaan, afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt(e) en de locale omstandigheden, wordt verricht door gezinszorg of door de wijkverpleging en dat daarnaast per wijk of dorp een centrale post beschikbaar is voor zaken als maaltijdvoorziening, tijdelijke extra verzorging bij ziekte, alarmsysteem en dergelijke. 178 Valt daarbij te denken aan het inschakelen van bejaarden- en verpleegtehuizen en aan politie- of brandweermeldposten voor wat betreft alarmering waar geen centrale meldpost beschikbaar is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
16
Blz. 39 179 Ligt het in de bedoeling om alle ondersteunende functies naar samenhang te beoordelen? Of is hier geen sprake van noodzakelijke samenhang?
180 In hoeverre is de Herstructurering landelijke organisaties van belang voor SOSEI en S-1? En voorts voor de landelijke koepels van het Kruiswerk, de gezinsverzorging, het maatschappelijk werk en de huisartsen? Blz. 40 181 Welke oplossingen staan de bewindslieden voor ogen om - binnen de beperkt beschikbare middelen - t o t 1987 te voorzien in een verantwoorde onderzoekscapaciteit voor en een adequate informatievoorziening over en binnen de eerstelijnszorg? 182 Hoe wordt de financiering van de ROP's in de nabije toekomst? 183 Zullen de huidige taken van het S-1 project worden ondergebracht bij de ROP's? Zo nee, welke organisaties nemen die taken dan over? 184 Acht de bewindsman indirecte financiering op basis van de AWBZ een wenselijke financieringswijze van de ROP's? 185 Kunnen de reeds verzamelde gegevens over de jaren 1980 t/m 1983 alsnog op een bruikbare wijze worden voorgelegd aan de Kamer, zo mogelijk vóór 1 januari 1985? 186 Welke activiteiten worden ontplooid om tot een meer geüniformeerde registratie (normalisatie) te komen? Blz. 41 187 Op welke wijze denkt de regering het bedrijfsleven bij de automatisering van gegevensverwerking in te schakelen? 188 Is er in de afgelopen jaren al een beslissing genomen over de financiering van het toekomstige eerstelijnsinstituut? Blz. 42 189 Op welke wijze kan de staatssecretaris bevorderen dat het noodzakelijke onderzoek plaatsvindt? Blz. 43 190 Kan het regeringsstandpunt omtrent de instelling van «awegs» en het «Kodebel», voorzien van een financiële dekking voor de beoogde uitgaven tot 1987, de Kamer vóór 1 september 1984 bereiken?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
17
191 Hoever is de voorbereiding van de «Aweg's» nu reeds gevorderd? 192 Op welke wijze zullen de betrokken bewindslieden bevorderen, dat in de opleidingen van de eerstelijnshulpverleners voldoende aandacht zal worden besteed aan de aspecten, vermeld in de 6 afgeleide doeleinden van paragraaf 2.2 en aan de takenpakketten bedoeld in de paragrafen 3.2.4 en 3.2.5? 193 Wat houdt de zekere herkaveling in van de opzet van de beroepsspecifieke nascholing? Wanneer is dit proces afgerond? 194 Op welke termijn zal de discussie over de MBO-Vp zijn afgerond? Blz. 44 195 Hoe verhoudt zich het Koördinatiepunt Deskundigheidsbevordering Eerstelijn (KODEBEL) met het regeringsstandpunt over de Herstructurering landelijke organisaties (commissie-Van Gils)? 196 Ontvangt KODEBEL overheidssteun? 197 Zal bij de verplichting tot het volgen van na- en bijscholing rekening worden gehouden met eventuele gewetensbezwaren tegen onderdelen van die scholing? Blz. 45 198 Op welke termijn zijn de richtlijnen van de planning van de eerstelijnsgezondheidszorg te verwachten? 199 Kan worden vermeld welk deel van de reële aanpassing van de budgetten van de tweedelijnszorg (intramurale gezondheidszorg) besteed kan worden voor de eerstelijnszorg? 200 Wat is er de oorzaak van dat het probleem van de gescheiden financiering (begrotings-en verzekeringscircuit) nog steeds niet verder tot een oplossing is gebracht? 201 Hoever is de ambtelijke werkgroep die zich met de afstemming van de financieringsstelsels bezighoudt met haar werkzaamheden gevorderd? Blz. 46 202 Welk bedrag is ter stimulering van samenwerkingsverbanden aangereikt, op basis van de departementale stimuleringsregeling? Welke bedragen zijn door de Ziekenfondsraad verleend? Welke criteria worden gehanteerd om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen? 203 Kan een overzicht worden gegeven van de subsidiëring van exploitatietekorten door de Ziekenfondsraad van gezondheidscentra vanaf 1972?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
18
204 Worden de exploitatietekorten van de gezondheidscentra gerelateerd aan de baten in de zin van besparingen op tweedelijnsvoorzieningen en zo ja, wat zijn dan de resultaten? 205 Wanneer kunnen voorstellen tegemoet worden gezien die zullen leiden tot de oplossing van de financiële problematiek van gezondheidscentra? 206 Welke beleidsmaatregelen worden overwogen om de overgang naar een dienstverband te vergemakkelijken?
HOOFDSTUK 4 Blz. 48 207 Heeft de staatssecretaris instrumenten ter beschikking om de zo noodzakelijke overlegsituatie en samenwerking tussen de vier voorzieningen voor algemene thuiszorg en de functionarissen daarbinnen te bevorderen? Zo ja, worden deze in voldoende mate ingezet? 208 Welke voorzieningen zijn «voorzieningen met een bijzondere functie in de eerste lijn»? 209 Op welke beslissingen vervat in de «Beleidsnota inzake wetgeving welzijn, volksgezondheid en cultuur» wordt hier gedoeld? 210 Welke delen van de maatschappelijke dienstverlening zullen onder de WGM worden gebracht en welke daarvan worden bij het eerstelijnsbeleid betrokken? Blz. 49 211 Waarom wordt de 4% volumegroei van het kruiswerk tot en met 1986 gecontinueerd terwijl op de gezinsverzorging nog wordt bezuinigd in dezelfde periode? 212 Kan in een tabel worden weergegeven hoe de beschikbare volumegroei van het kruiswerk is besteed vanaf 1980? 213 Waarop is de uitspraak gebaseerd dat het huidige volume van de gezinsverzorging - macro gezien - voorhands voor 1984 voldoende lijkt? 214 Op welke wijze zal een deel van de rijksbijdrage aan de AWBZ worden gerealioceerd ten behoeve van de versterking van de eerste lijn? Om welk deel gaat het in dit verband? 215 Kan de thans nog bestaande rijksbijdrage aan het AWBZ-fonds conform de aangenomen motie-Worrell/Cornelissen (nr. 17 600 hoofdstuk XVI, nr. 116) beschikbaar blijven voor de eerste lijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
19
216 Is enige herallocatie van middelen tussen instellingen te realiseren? Op welke wijze zal dit geschieden?
217 Houdt afstemming van het kruiswerk en de gezinsverzorging ook in dat overlappingen te niet worden gedaan? 218 Wat houdt de formulering dat de vraag naar volumevergroting in het a.m.w. wordt beluisterd meer in dan dat deze voor kennisgeving wordt aangenomen?
219 Aan welke oplossingen wordt gedacht die binnen het spanningsveld tussen de taakstellingen op grond van het regeerakkoord en de beleidslijn van de nota te vinden zijn? 220 Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de wenselijkheid van nadere taakuitzuivering van het algemeen maatschappelijk werk? 221 Ligt het in de bedoeling de advies- en informatiefunctie van het a.m.w. af te zonderen en buiten de WGM te houden? Zo ja, waar wordt deze ondergebracht? 222 Hoeveel van de gereserveerde middelen voor«de verkleining van de huisartsenpraktijk zijn nog beschikbaar? 223 Hoe valt de opstelling van de LHV in het «basistakenpakket» waarin voor de psychosociale zorg vooral wordt gekeken naar het a.m.w. te rijmen met de bij het a.m.w. doorgevoerde bezuinigingen? Blz. 50 224 Waarom wordt nu gekozen voor een norm van 1 op 2400 voor fysiotherapeuten? Wat wordt bedoeld met «meer in overeenstemming met de reeds bestaande situaties»? 225 Kan ten aanzien van de volgende disciplines worden uiteengezet op welke wijze voortgaand onderzoek over taakstelling, functie-uitoefening en daarbij gebleken behoefte, heeft geleid tot bijstelling van de streefcijfers: tandarts, fysiotherapeut, wijkverpleegkundige, huisarts en maatschappelijk werkende? 226 Welk jaartal moet ingevuld worden bij de taakstellende prognose van tabel 4.1? 227 Kan vervolgens tabel 4.1 aangevuld worden met het a.m.w. en de gezinsverzorging? Wanneer kan de Kamer deze eventueel tegemoet zien? 228 Waarom is de taakstellende prognose van tandartsen verhoogd van 2000 naar 3000? Is de verlaging van de taakstellende prognose voor wijkverpleegkundigen naar 2000 geheel van de baan?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
20
Blz. 51 229 Wat wordt verstaan onder aangetoonde behoeften? Blz. 52 230 Kan worden uiteengezet hoe die toegesneden financieringsregelingen er uit zullen zien?
231 Zullen alleen de mogelijkheden van de zich nieuw vestigende hulpverleners om een dienstverband aan te gaan, worden verruimd? 232 Binnen welke termijn zal de 24-uurs-bereikbaarheid zijn gerealiseerd? 233 Op welke eerstelijnsorganisaties wordt gedoeld in de zin achter het vierde gedachtenstreepje?
Blz. 53 234 Welk onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de versterking van de informele zorg, met name voor probleemgroepen? Blz. 54 235 Hoe zal het beleid ten aanzien van de informele thuiszorg (in samenwerking met de professionele zorg) geconcretiseerd worden? 236 Is het de bedoeling dat afspraken over samenwerking in en met de eerstelijnszorg op middellange termijn een verplichtend karakter krijgen? 237 Waar is in de praktijk reeds gebleken dat een gecoördineerde aanpak leidt tot kortere wachtlijsten? Blz. 55 238 In welke richting meent de bewindsman dat het Sl-project zich zal moeten gaan ontwikkelen, dit mede gezien in relatie tot het regeringsstandpunt over de Herstructurering landelijke organisaties? Blz. 56 239 Kan de staatssecretaris aangeven hoe het Financieel Overzicht voor de Gezondheidszorg en de Maatschappelijke dienstenverlening tot stand komt? 240 Welke andere bestaande onderzoekscapaciteit dan die van het Nederlands Huisartsen Instituut zal betrokken worden bij de totstandkoming van een eerstelijns onderzoeksinstituut?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
21
241 Is de staatssecretaris van oordeel dat de overheid de belangrijke rol bij de structurering van opleiding heeft, in verband met de zorg voor de kwaliteit? Blz. 58 242 Hoe verhoudt zich het voorstel om de rijksbijdrage AWBZ te bestemmen voor voorzieningen in de eerste lijn, met het advies van ziektekostenverzekeraars om met name het kruiswerk uit de AWBZ, en de kraamzorg uit de ziekenfondsverzekering te halen? 243 Ligt het in de bedoeling regionale of wel gemeentelijke budgetten vast te stellen voor eerstelijnszorg? 244 Hoe verhoudt zich de aandacht die door de rijksoverheid zal worden gegeven aan de budgettering van voorzieningen in de eerstelijns gezondheidszorg met de decentralisatiegedachte, waarbij lokale overheden de beschikking krijgen over een eigen lokaal budget? Hoe zijn tot op heden de ervaringen met budgettering? 245 Op welke wijze zal een structurele regeling in het kader van de reguliere financiering van eerstelijns activiteiten, voor de financiering van samenwerkingsverbanden worden getroffen? Welk tijdpad staat de bewindsman hierbij voor ogen? 246 Hoe kan budgettering bij de AMW-instellingen plaatsvinden? 247 Waarom is genoemd overzicht in de samenhang van de financiering voor de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening niet tegelijk met de onderhavige nota gepresenteerd? In hoeverre kan dit overzicht de in hoofdstuk 4 genoemde beleidsvoornemens wijzigen? Blz. 59 248 Wanneer kan de herziening van het financieringsstelsel voor de gezondheidszorg zodanig zijn voltooid, dat aan de Kamer op dit punt meer duidelijkheid kan worden geboden? Welke prioriteit hecht het kabinet aan bovenbedoelde herziening, alsmede ook aan de te treffen structurele regeling voor de financiering van de samenwerkingsverbanden binnen de algemene thuiszorg?
HOOFDSTUK 5 Blz. 61 249 Welke plaats krijgen de Regionale Ondersteuningsplatforms toebedeeld bij de verbetering van de samenhang en samenwerking in de eerstelijnszorg? 250 Hoe verhoudt zich het overheidsbeleid dat gericht is op het bevorderen van discipline-gebonden ondersteuning tot het beleid dat is gericht op multidisciplinaire ondersteuning?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18180, nr. 3
22
Blz. 63 251 Wanneer zal de werkwijze van fysiotherapeuten in enkele gezondheidscentra zijn onderzocht? Kunnen deze gegevens vóór 1 oktober 1984 aan de Kamer worden verstrekt? 252 Wanneer kan een wetsvoorstel aan de Kamer worden aangeboden, waarin op verantwoorde wijze wijzigingen zullen worden voorgesteld in de bepalingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en zal worden ingegaan op de hieruit voortvloeiende financiële consequenties? De voorzitter van de vaste Commissie voor Welzijn en Cultuur, Cornelissen De voorzitter van de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Haas-Berger De griffier voor dit verslag, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 180, nr. 3
23