Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog
Nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 april 1999 Hierbij bied ik een notitie aan waarin wordt ingegaan op enkele onderwerpen die verband houden met de Tegoeden WO II. De Minister van Financiën, G. Zalm
KST34996 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
1
VOORTGANGSNOTITIE TEGOEDEN WO II 1. Inleiding In vervolg op eerdere brieven aan de Kamer wordt in deze voortgangsnotitie ingegaan op enkele thema’s op het gebied van de Tegoeden Tweede Wereldoorlog. Net zoals dat in de laatste brief aan de Kamer gebeurde wordt uitvoerig stilgestaan bij de onderzoekscommissies. Verder komt de stand van zaken met betrekking tot verschillende fondsen aan de orde. Ten slotte is er aandacht voor recente ontwikkelingen inzake Holocausteducatie, het Terugkeer- en Opvangonderzoek, de informatievoorziening richting buitenland, archieven, de Consignatiekas en onbeheerde nalatenschappen. 2. Onderzoekscommissies
2.1 Verzoek om een voorlopige reactie op de rapporten-Kordes en Scholten De Kamer heeft de regering verzocht om vóór 1 mei a.s. een voorlopige reactie te ontvangen op de reeds gepresenteerde rapporten-Kordes (tastbare zaken) en -Scholten (financiële tegoeden). Ook werd verzocht daarbij het commentaar uit het veld, in het bijzonder van het Centraal Joods Overleg (CJO), te betrekken. De regering geeft er evenwel de voorkeur aan om met een integraal standpunt te komen ten aanzien van de verschillende aspecten van roof, recuperatie en rechtsherstel en de in dit kader spelende collectieve en individuele claims. Hiertoe is het essentieel dat de regering beschikt over het totaalbeeld en de beleidsaanbevelingen van de commissies (Kordes/ Scholten/Van Kemenade), die ieder deelgebieden bestrijken. Hoewel begrijpelijk is dat er maatschappelijk wellicht behoefte bestaat aan een snelle reactie van de regering op de reeds beschikbaar zijnde rapporten, is in dezen naar de mening van de regering een zorgvuldige en prudente aanpak geboden. Dat de commissies hebben aangegeven dat de onderzoeken uitlopen, doet daaraan uiteraard niets af. Overigens hebben ook de commissies de regering verzocht niet eerder met een standpunt naar buiten te treden dan nadat zij hun werkzaamheden hebben afgerond.Ten behoeve van een zorgvuldige en afgewogen standpuntbepaling zal nog nader contact plaatsvinden met vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke groepen. Het CJO heeft op 8 februari 1999 een interim-reactie uitgebracht op de reeds uitgebrachte rapporten. De reactie van het CJO betreft grotendeels een inhoudelijk en onderzoek-methodologisch commentaar op de betreffende rapporten. De commissies hebben kennis genomen van de reactie en aangegeven de reactie van het CJO te zullen meenemen. Het is nog eens goed te memoreren dat de commissies een onafhankelijke positie hebben. Uiteraard kunnen er van de zijde van maatschappelijke organisaties relevante punten worden aangedragen. Het onderzoek en de eindrapportage geschieden evenwel onder verantwoordelijkheid van de commissies zelf. Hoewel de inspanningen erop gericht zijn om tot een zo volledig mogelijk historisch beeld te komen van de roof, recuperatie en rechtsherstel, is het denkbaar dat niet op alle mogelijke vragen een antwoord kan worden gegeven. Niet kan worden uitgesloten dat inzake bepaalde punten de conclusie zal moeten worden getrokken dat verder onderzoek niet haalbaar is, door bijv. het ontbreken van het benodigde archiefmateriaal. Denkbaar is dat, na de afronding van de onderzoeken door de commissies, bepaalde punten toch nog nader academisch onderzoek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
2
behoeven. Tegelijkertijd is de verwachting dat de onderzoeken een voldoende historisch beeld zullen opleveren om algemene conclusies te kunnen trekken en algemene beoordelingen te kunnen uitspreken.
2.2 Onderzoekscommissies Zoals bekend is het eindrapport van de commissie-Kordes op 9 december 1998 gepubliceerd en aangeboden aan de Kamer. De regering is de commissie-Kordes zeer erkentelijk voor haar voortvarende en transparante wijze van werken. De heer Kordes heeft vervolgens zitting genomen in de commissie-Van Kemenade. Het eerste rapport van de commissie-Scholten (financiële tegoeden) dateert van 16 december 1998. In dit rapport wordt zeer uitgebreid ingegaan op het rechtsherstel van financiële tegoeden bij banken. Daarnaast komen octrooien auteursrechten aan de orde evenals hypotheken. Ten slotte richt het eerste rapport zich op de rol die de overheid in het financiële rechtsherstel heeft gespeeld. De commissie-Scholten heeft inmiddels aangegeven dat haar onderzoek zal uitlopen en dat de eindrapportage in het najaar zal verschijnen. Reden voor de uitloop is de ingewikkelde materie van het tweede onderzoek (o.a. verzekeringen). Ook kan het eindrapport nog een verdere uitwerking bevatten van vraagstukken die in het eerste rapport reeds aan de orde waren. De commissie-Van Kemenade verkeert op dit moment in een fase van afrondende werkzaamheden. Binnenkort sluit het onderzoeks- en adviesbureau KPMG een in opdracht van de commissie gehouden Forensic Accounting onderzoek af naar het cijfermateriaal dat een indicatie zou kunnen geven van de roof van het joodse bezit in de oorlog en de restitutie daarvan na de oorlog. Dit onderzoek is bijzonder weerbarstig en complex. Om deze reden heeft het onderzoek meer tijd gevergd dan oorspronkelijk gedacht. De commissie verricht daarnaast historisch en juridisch onderzoek naar de haalbaarheid van het resterende deel van de Nederlandse goudclaim. Ook bereidt de commissie een totaaloordeel voor over het naoorlogse rechtsherstel mede op basis van de rapporten van de andere commissies. Ten slotte zal het eindrapport ingaan op de betekenis van andere landenrapporten en buitenlandse fondsen voor Nederland. Het eindrapport van de commissie-Van Kemenade zal eveneens in het najaarvan 1999 verschijnen. De commissie-Van Galen (Indische Tegoeden) ligt op schema. Het eindrapport zal volgens planning eveneens in het najaar van 1999 verschijnen. Het is de bedoeling dat er archiefonderzoek plaatsvindt in Japan en Indonesië naar de omvang van particuliere bank- en verzekeringstegoeden. De commissie-Ekkart (Kunst) fungeert op dit moment als begeleidingscommissie van het Project Herkomst Gezocht waarbij de gehele collectie van de Stichting Nederlands Kunstbezit onder de loupe genomen wordt. De commissie zal in 2001 rapporteren. 3. Fondsen Het adviescollege verdeling vierde tranche goudpool (commissie-Dolman) zal vóór de zomer de Minister van VWS adviseren over de toekenning van subsidies uit de ca. f 22,5 miljoen van het nationaal fonds van de goudpool. Overigens is ongeveer f 187 mln. aan projectaanvragen binnengekomen bij de commissie-Dolman. De commissie-Dolman heeft zich desgevraagd bereid verklaard eveneens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
3
de Minister van VWS te adviseren over de aanwendingsrichting van de Nederlandse bijdrage aan het Nazi Persecutee Relief Fund. Teneinde over de noodzakelijke deskundigheid te beschikken zal het college worden uitgebreid. Op korte termijn zal de Nederlands storting in het fonds plaatsvinden en zullen de verschillende termijnen worden bepaald. Door het Ministerie van VWS is in de aanloop hiervan al contact opgenomen met een aantal non-gouvernementele organisaties. 4. Holocausteducatie Na de eind vorig jaar gehouden Washington Conference on Holocaust -Era Assets is Nederland toegetreden tot de Task Force voor Holocaust Education, Remembrance and Research. In een samenwerkingsverband met landen als de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Israël, Frankrijk en Polen wordt inhoud gegeven aan de immateriële aspecten van de Tweede Wereldoorlog. Nederland zal eind 2000, begin 2001 het voorzitterschap van Duitsland overnemen. Nationale delegaties van deskundige vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties en ambtelijke deskundigen werken daarin voor het eerst structureel internationaal samen. 5. Terugkeer- en opvangonderzoek Op 23 februari jl. organiseerde de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) een tweede, meer wetenschappelijk symposium. Deze bijeenkomst, die werd bijgewoond door ruim 500 deelnemers, was een vervolg op het symposium van 7 december 1998 dat in het teken stond van ervaringen van oorlogsgetroffenen. In vijf deelsessies werd het thema van terugkeer en opvang op verschillende niveaus besproken. In alle sessies luidde de centrale vraag: wat is reeds over het thema terugkeer (komst) en opvang bekend in de literatuur en wat dient, mede naar aanleiding van de uitkomsten van het eerste symposium, nader te worden onderzocht? In sommige sessies liepen de emoties hoog op en bleek niet iedereen zich te kunnen vinden in de opzet van de dag, waarbij in eerste instantie professionele deskundigen het woord voerden. Na het symposium hebben diverse professionele deskundigen desgevraagd hun commentaar op het onderzoeksplan schriftelijk aan de SOTO meegedeeld. Mede op basis hiervan wordt het onderzoeksplan op zeer korte termijn definitief vastgesteld. Sedert 1 januari 1999 zijn circa 40 onderzoekers onder auspiciën van de SOTO aan het werk. Elk van hen houdt zich bezig met een onderdeel van het onderzoeksthema als geheel. De eerste maanden van het onderzoek hebben volgens de SOTO reeds veel interessant materiaal aan het licht gebracht. 6. Informatievoorziening richting buitenland De informatievoorziening richting buitenlandse doelgroepen vindt meestal plaats via de verschillende ambassades. Over deelonderwerpen is daartoe ook Engelstalige informatie aanwezig. Daarnaast wordt via het wereldwijde medium Internet de informatie (in het Engels) aangeboden. Om de inspanningen op het gebied van de informatievoorziening van de verschillende departementen goed op elkaar af te stemmen, vindt regelmatig overleg plaats. 7. Archieven
7.1 Duitse archieven In Berlijn zijn eind vorig jaar door het Algemeen Rijksarchief (ARA) enkele archieven aangetroffen die een rol hebben gespeeld bij de door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
4
Nederland toentertijd in het kader van de zogeheten Wiedergutmachung ingediende claims voor materiële schadevergoeding (CADSU I). Op onderdelen geven deze Duitse archieven een ten opzichte van de in Nederland aanwezige archieven vollediger beeld van hoe de fwikkeling is geweest van deze claims. Met name geldt dit voor de categorieën Lirogoederen (L)- en Wertpapier (W)-claims. Recentelijk zijn door het ARA en Financiën in samenspraak met Buitenlandse Zaken besprekingen in Berlijn gevoerd met de Wiedergutmachungsämter (de rechterlijk instantie belast met de al dan niet toekenning van schadevergoedingen) en de Oberfinanzdirection (belast met betaling van de toegekende schadevergoedingen). Aan Duitse zijde heeft men zich men in principe bereid getoond mee te werken aan Nederlandse verzoeken tot informatie. Hierbij zal het ARA zowel aan Nederlandse zijde als voor de Duitse instanties het centrale aanspreekpunt vormen. Thans wordt de systematische toegang tot de archieven van de Wiedergutmachungsämter (kaartenbak) verfilmd en naar Nederland overgebracht. Op grond hiervan kan vanaf juni door het ARA in Nederland voor individuele verzoeken tot informatie snel worden nagegaan of er bij de betreffende Duitse instanties een dossier aanwezig is. Vervolgens kunnen deze dossiers worden gelicht en kunnen de gegevens aan de informatieverzoeker worden verstrekt. Tot slot kan worden gemeld dat contact is opgenomen met het Landesarchiv in Berlijn waar het archief «Feindvermögen» berust. Het archief van de Deutsche Revisions- und Treuhandgesellschaft (DRT) maakt hier deel van uit. In dit archief zit informatie over door de Duitse bezetter van Nederlandse bedrijven geroofde tegoeden en naar Duitsland overgebrachte bezittingen.
7.2 Archiefinspectie belastingdienst Eerder is de Kamer bericht over de archiefinspectie met betrekking tot de aan de consignaties ten grondslag liggende archieven. Deze archiefinspectie is thans afgerond. Overigens bleek bij nader onderzoek dat niet alle aan de consignaties ten grondslag liggende archieven vernietigd waren. In reactie op het rapport van de archiefinspectie heeft het ministerie de aanbevelingen met betrekking tot het toezicht, de snelle formalisering van selectielijsten en de doorlichting van het archiefbeheer en -beleid bij de Belastingdienst overgenomen. Ook is door de Algemeen Rijksarchivaris het voorstel gedaan om de vernietiging van oude belastingdienstbescheiden onmiddellijk te staken, omdat daar geen grondslag voor is. De Algemene Rijksarchivaris stelt thans een tijdelijke procedure voor, namelijk een voorlopige selectielijst op basis van de bestaande bewaarlijsten van de Belastingdienst. Het ministerie zal bezien of de vaststelling van de tijdelijke selectielijst niet evenveel tijd in beslag neemt als de reeds lopende procedure voor de vaststelling van de definitieve selectielijsten. In overleg met de Algemene Rijksarchivaris wordt getracht een adequate oplossing te vinden. Wellicht ten overvloede zij hier vermeld, dat archiefbescheiden, die betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog of de nasleep ervan, tot nader order niet vernietigd worden. 8. Consignatiekas Teneinde vragen over de consignatiekas zo goed te mogelijk beantwoorden, zijn binnen Financiën de gegevens van alle consignaties in een geautomatiseerde database ondergebracht. Voorts is in overleg met het CJO besloten om een aantal specifieke consignaties op de Internet-website van Financiën te zetten. Hierbij gaat het om de volgende twee groepen consignaties:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
5
– –
De gedurende de periode 1939 t/m 1975 geconsigneerde gelden kleiner dan f 100,–. De bedragen geconsigneerd in 1972 door Justitie afkomstig van de Raad voor het Rechtsherstel/NBI (onbekende/onvindbare eigenaren).
De betreffende consignaties kunnen gevonden worden op de website van Financiën (www.minfin.nl ttw). Aan de publicatie is nadere bekendheid gegeven in de Staatscourant en in het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Doel van deze publicatie is om burgers alsnog in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van mogelijk hun toebehorende geconsigneerde gelden. Overigens wordt in de consignatiekas geen onderscheid gemaakt tussen joodse en niet-joodse rechthebbenden. Voorts gaat het bij de consignaties kleiner dan f 100,– grotendeels om zeer geringe bedragen, die meestal hun oorzaak vinden in faillissementen. 9. Onbeheerde nalatenschappen Binnen de Dienst Domeinen zijn de zogeheten Memorialen van Onbeheerde Nalatenschappen integraal doorgenomen met als onderzoeksvraag hoeveel vermoedelijk joodse nalatenschappen betrekking hebben op de overlijdensperiode 1940–1946, zijn vervallen aan de Staat en welk bedrag daarmee gemoeid was. In de administratie van de Dienst Domeinen is evenwel nooit een onderscheid gemaakt tussen joodse en niet-joodse onbeheerde nalatenschappen. Als criteria voor het bepalen of het gaat om een vermoedelijk joodse nalatenschap zijn in het onderzoek de sterfdatum en -plaats alsmede de naam gehanteerd. Resultaat van het onderzoek is als volgt. Het totale bedrag dat in eerste instantie uit vermoedelijk joodse onbeheerde nalatenschappen aan de Staat is vervallen bedraagt ca. f 2,9 miljoen. Het betreft een totaal van ca. 1200 onbeheerde nalatenschappen. Uit het bedrag van f 2,9 miljoen is ca. f 1,4 miljoen uitgekeerd aan later opgekomen rechthebbenden. Uiteindelijk is een saldo van ca. f 1,5 miljoen aan de Staat vervallen betrekking hebbend op ca. 840 vermoedelijk joodse onbeheerde nalatenschappen. De onderzoeksresultaten zijn ter beschikking gesteld aan de commissieScholten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 839, nr. 8
6