Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
23 987
Uitbreiding van de Europese Unie
Nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 juni 2001 Hierbij bieden wij U een voortgangsnotitie aan over de uitbreiding van de Europese Unie. In deze notitie wordt onder meer ingegaan op de stand van zaken in het onderhandelingsproces, het perspectief van het verdere onderhandelingstraject en de vooruitzichten voor de Europese Raad te Gotenburg. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop
KST53675 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
1
VOORTGANGSNOTITIE EU-UITBREIDING 1 Voortgangsnotitie EU-uitbreiding 1.1 Inleiding Met de totstandkoming van het Verdrag van Nice effende de Unie de weg naar uitbreiding: na ratificatie door alle lidstaten zal de EU naar verwachting eind 2002 institutioneel gereed zijn voor opname van de eerste toetreders. De Europese Raad stelde in Nice voorts het onderhandelingstraject naar toetreding vast door in te stemmen met het door de Commissie voorgestelde tijdpad («road map»). Volgens deze «road map», die het Zweedse, Belgische en Spaanse Voorzitterschap beslaat, moeten de onderhandelingen met de meest gevorderde kandidaten medio 2002 worden afgerond1. Het uitbreidingsproces is hiermee in een cruciale fase beland, waarin werkelijke onderhandelingen over reële belangen worden gevoerd. Het is hierdoor ook politieker geworden. Zo vereist het hoofdstuk vrij verkeer van personen – waar Duitsland en Oostenrijk op lange overgangstermijnen insisteren – nadrukkelijk politieksturing. De notitie «Stappen naar toetreding» (november 2000) blijft de basis voor de inzet in de onderhandelingen. De Regering heeft hierin haar visie uiteengezet op de benodigde balans tussen snelheid en kwaliteit in het toetredingsproces. Voor de beoordeling van verzoeken om overgangsperioden werden richtinggevende criteria opgesteld, te weten het positieve dan wel negatieve effect van een maatregel op: – het functioneren van de interne markt; – de veiligheid voor de Europese burger in brede zin; – het bestuur en recht in de nieuwe lidstaat; – de financiën van zowel de EU als de nieuwe lidstaat. Deze criteria bleken gedurende het Zweedse Voorzitterschap goed hanteerbaar. In deze notitie wordt aandacht besteed aan: – de feitelijke stand van zaken in het onderhandelingsproces, aan de hand van de «road map» toegelicht per hoofdstuk; – het perspectief van het verdere onderhandelingstraject; – de actuele kwestie van het Spaanse memorandum inzake de structuurfondsen en de Franse koppeling tussen de aankoop van landbouwgrond en het GLB; – vooruitzichten voor de Europese Raad te Gotenburg; – Nederlandse voorlichtingsactiviteiten.
1
De road map voorziet in de volgende indeling: eerste helft 2001 (Zweedse Voorzitterschap): vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, ondernemingsrecht, cultuur en audiovisueel beleid, sociaal beleid, milieu en externe betrekkingen; tweede helft 2001 (Belgisch Voorzitterschap): mededinging, transport, energie, belasting, douane-unie, landbouw (veterinair en fytosanitair), visserij, justitie en binnenlandse zaken en financieel beheer; eerste helft 2002 (Spaans Voorzitterschap): landbouw (overgebleven vraagstukken), regionaal beleid en structuurfondsen, budgettaire vraagstukken en institutionalia. 2 Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 23 januari jl.
Over de financiële aspecten van de uitbreiding wordt de Kamer separaat geïnformeerd. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan twee Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO’s) waarin de gevolgen van de Uitbreiding voor het GLB en de Structuurfondsen worden onderzocht. Het Regeringsstandpunt over deze IBO’s wordt nog deze zomer aan de Kamer toegezonden2. 1.2 Stand van zaken in het onderhandelingsproces 1.2.1 Voortgang onder het Zweedse Voorzitterschap Gedurende het Zweedse Voorzitterschap is de «road map» een nuttig instrument gebleken. De onderhandelingen zijn concreter geworden, het tempo is verhoogd en het wederzijdse commitment is aanzienlijk versterkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
2
Hierdoor konden tot medio mei reeds zesendertig hoofdstukken voorlopig worden afgesloten, waaronder voor het eerst het hoofdstuk milieu (met Slovenië). Malta en Bulgarije konden elk een hoofdstuk voorlopig afsluiten, Tsjechië, Polen en Estland twee, Hongarije drie, Letland, Cyprus en Slovenië vier, Slowakije zes en Litouwen maar liefst zeven. Roemenië kon vooralsnog geen hoofdstukken afsluiten. Het later met de onderhandelingen gestarte Slowakije is inmiddels met zestien voorlopig gesloten hoofdstukken Polen en Tsjechië gepasseerd1. Naast het afsluiten van hoofdstukken vormde ook het openen van nieuwe hoofdstukken met de groep landen, die later met de onderhandelingen startte, een belangrijk onderdeel van het Zweedse traject. Van deze landen kon Letland acht nieuwe hoofdstukken openen, Slowakije zeven, Litouwen zes, Malta en Bulgarije vijf en Roemenië drie. De geboekte voortgang was mede mogelijk door de sterk toegenomen bereidheid binnen de EU om daar waar dit verantwoord is daadwerkelijk over overgangstermijnen te onderhandelen. In 2000 gebeurde dit slechts mondjesmaat; sinds begin dit jaar werd onder voorwaarden een aanzienlijk aantal gedegen onderbouwde overgangstermijnen toegekend. Het Voorzitterschap zorgde hierbij voor duidelijke sturing en reikte diverse compromissen aan om op lastige dossiers tot een doorbraak te kunnen komen. Ook de Commissie trad sturend op door veel duidelijker dan voorheen in de concept EU-posities (DCP’s) aan te geven welke overgangsperioden al dan niet acceptabel geacht werden2. Deze nieuwe aanpak werkte een grotere politieke betrokkenheid van de lidstaten in de hand. Niet langer kan volstaan worden met een louter technische behandeling van dossiers en telkens nieuwe verzoeken om informatie. Er moesten dit semester daadwerkelijk knopen worden doorgehakt, ook waar het politiek gevoeligere dossiers betreft. De «road map» indiceert immers dat lastige dossiers gefaseerd aan de orde komen en niet opgespaard worden voor de slotfase. De verzoeken om overgangsperioden zijn sinds eind vorig jaar overigens niet meer alleen van de kandidaat-lidstaten afkomstig. Ook een aantal huidige lidstaten heeft om overgangsperioden gevraagd, bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk voor het vrij personenverkeer. Juist dit verzoek vroeg eerste helft 2001 binnen de Unie om de meeste aandacht. Naar het zich laat aanzien, zal op de ER van Gotenburg moeten worden besloten over de gemeenschappelijke positie.
1
In de bijlage wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken in het onderhandelingsproces per 17 mei 2001. Hierbij tevens een overzicht van de tot die datum tijdens het Zweedse Voorzitterschap geopende en gesloten hoofdstukken. Op 1 juni vindt een nieuwe ambtelijke IGC plaats met Polen, Slovenië, Tsjechië, Estland, Hongarije en Malta waarbij opnieuw hoofdstukken gesloten dan wel geopend kunnen worden. Op 11 en 12 juni 2001 vinden ministeriële IGC’s plaats met alle kandidaten: ook bij deze gelegenheid kunnen nog hoofdstukken afgesloten of geopend worden. 2 Voor toekenning van overgangstermijnen wordt een aantal vaste criteria gehanteerd. Zo dient een overgangstermijn zo beperkt mogelijk te zijn in tijd en reikwijdte en mag bijvoorbeeld niet leiden tot verstoring van de interne markt, bedreiging van de veiligheid of gezondheid van de burger. Deze benadering spoort met de Nederlandse.
Het voorlopig afsluiten van hoofdstukken is uiteraard geen eenrichtingsverkeer. De kandidaten zelf trekken sinds begin dit jaar regelmatig verzoeken om een overgangstermijn in of verkorten deze. Resterende verzoeken worden over het algemeen sneller en grondiger onderbouwd waardoor de EU beter haar standpunt kan bepalen.
Het onderhandelingsproces in de praktijk Hoe verlopen de onderhandelingen over de afsluiting van hoofdstukken? Voor de toetredingsonderhandelingen is het acquis onderverdeeld in dertig hoofdstukken. Op elk van deze hoofdstukken bekijkt de Commissie per kandidaat-lidstaat wat er voor toetreding moet gebeuren voor wat betreft overname en implementatie van het acquis (screening). De kandidaat-lidstaat komt hierop met een positiepapier waarin wordt aangegeven hoe het dit denkt te doen. In dit papier wordt tevens aangegeven waar de kandidaat overgangsperioden eventueel nodig acht. Indien deze informatie toereikend is, stelt de Commissie een concept EU-positie (Draft Common Position: DCP) op, waarin de reactie van de EU wordt neergelegd. De lidstaten moeten het vervolgens met elkaar eens worden over de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
3
inhoud van deze DCP. De eenmaal door de lidstaten vastgestelde Gezamenlijke Positie (Common Position: CP) is een cruciaal document, aangezien het de basis vormt voor een EU-positie waarin reeds met de wensen van de kandidaat-lidstaat rekening wordt gehouden. Tijdens Intergouvernementele Conferenties van de EU-15 met de afzonderlijke kandidaat-lidstaten (per Voorzitterschap meestal twee keer op hoog ambtelijk niveau en een keer op politiek niveau) wordt formeel onderhandeld over de opening en voorlopige afsluiting van hoofdstukken. Een hoofdstuk wordt geopend als er een positiepapier van de kandidaatlidstaat is en een CP van de EU. Het is mogelijk dat in een CP al meteen wordt voorgesteld om het hoofdstuk «voorlopig af te sluiten», hetgeen betekent dat er naar verwachting tot het eindspel geen onderhandelingen meer nodig zijn. In dat geval wordt het hoofstuk tijdens een IGC geopend, waarna het meteen weer voorlopig wordt afgesloten.
Kunnen voorlopig afgesloten hoofdstukken later weer geopend worden? Elke CP eindigt met de standaardformulering dat er nieuw acquis zal komen en dat de EU daarom in de onderhandelingen kan terugkomen op het betreffende hoofdstuk. Conform de onderhandelingscriteria van de EU is bovendien niets besloten totdat alles is besloten. Afsluiting vindt dan ook altijd «voorlopig» plaats en in de regel op basis van toezeggingen van de kandidaten om het resterende en nieuwe acquis over te nemen en de bestuurlijke structuren op te zetten om dit acquis ook daadwerkelijk tijdig te kunnen implementeren. De EU biedt via de Phare-, ISPA- en SAPARDprogramma’s de kandidaat-lidstaten hierbij de nodige ondersteuning. Ook Nederland ondersteunt de kandidaten bij hun voorbereiding op de toetreding met de bilaterale pre-accessieprogramma’s PSO en MATRA. Verwachting is dat monitoring van de overname en implementatie van dit nieuwe acquis in de praktijk zal worden overgelaten aan de Commissie. Een hoofdstuk zal alleen daadwerkelijk heropend worden indien een kandidaat zijn inspanningsverplichtingen niet nakomt en het acquis niet implementeert. De toetredingscriteria Uitgangspunt blijft dat de nieuwe lidstaten op het moment van toetreding voldoen aan de Kopenhagencriteria: zij moeten een functionerende rechtsstaat zijn en een functionerende concurrerende markteconomie hebben. Daarnaast dienen zij het acquis communautaire (het geheel van EU-regelgeving en normen) te hebben overgenomen en geïmplementeerd. De Voortgangsrapportage van de Commissie die elk najaar verschijnt vormt hiertoe een belangrijk toetsmoment. Voorafgaand aan de toetreding zal op basis van de monitoring en de toetsing een objectief oordeel moeten worden gegeven over de vraag of een kandidaat in alle opzichten voldoet aan deze criteria. Bijzondere aandacht blijft hierbij in het kader van de politieke criteria uitgaan naar de behandeling van de minderheden, respect voor de mensenrechten, «rule of law», de strijd tegen corruptie, de onafhankelijkheid van de rechtssprekende macht en het bestuurlijke vermogen en de integriteit van betrokken overheden. De nieuwe lidstaten dienen in het kader van de economische Kopenhagencriteria te beschikken over een goed functionerende economie die in staat is de concurrentiedruk en marktkrachten binnen de Unie te weerstaan. Monitoring van de economische criteria vindt plaats door de Commissie en via de dialoog die de Ecofin met de kandidaat-lidstaten is aangegaan. In deze dialoog komen met name de Pre-accession Economic Programmes (PEP’s) van de kandidaat-lidstaten aan bod. Een belangrijk aandachtspunt daarbij zijn de voorwaarden voor financiële stabiliteit in de kandidaat-lidstaten. Voor wat betreft het laatste criterium zal nadrukkelijk gekeken moeten worden in welke mate de kandidaten het acquis en de in de onderhande-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
4
lingen gemaakte afspraken daadwerkelijk kunnen implementeren. De Commissie zal hiertoe voortgang van de kandidaten nauwgezet moeten monitoren. Mocht een kandidaat-lidstaat tussentijds niet aan de overeengekomen vereisten voldoen, dan moet worden bezien op welke wijze de kandidaat door een extra inspanning zijn achterstand weer goed kan maken. In het uiterste geval zouden de onderhandelingen op een bepaald hoofdstuk heropend moeten worden of zou het tijdpad bijgesteld kunnen worden.
Verdere aandachtspunten Alhoewel het hoofdstuk Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) reeds met alle kandidaten voorlopig afgesloten is, zijn de kandidaten uiteraard nog weinig vertrouwd met het GBVB en is hun beleid nog niet in alle opzichten op dat van de EU afgestemd (sanctie- en wapenexportbeleid). Daarbij komt dat het GBVB-acquis zich snel ontwikkelt (EVDB en gezamenlijke strategieën). Het is daarom zaak dat de kandidaten zo actief mogelijk bij deze ontwikkelingen betrokken worden. 1.2.2 Voortgang «road map» onder het Zweedse Voorzitterschap
Kerndossiers Vrij verkeer van personen Het hoofdstuk kon nog met geen enkele kandidaat-lidstaat worden afgesloten. Het vrij personenverkeer is een van de vier fundamentele vrijheden van de interne markt. Met uitzondering van Malta heeft geen van de kandidaatlidstaten hier om een overgangsregeling gevraagd. Integendeel, zij gaan er van uit dat het acquis communautaire ook op dit terrein meteen na toetreding onverkort wordt toegepast. Dat wil dus zeggen dat met de toetreding een einde komt aan de belangrijkste nu nog bestaande beperking ten aanzien van het vrij personenverkeer, te weten het vrij verkeer van werknemers. De nieuwe lidstaten verwachten dat hun werknemers meteen volwaardig kunnen meedraaien in het vrije verkeer binnen een uitgebreide Unie. Binnen de EU kent het vrije werknemersverkeer bijzondere gevoeligheden. Bondskanselier Schröder heeft concrete voorstellen gedaan voor een overgangsperiode van tenminste zeven jaar na toetreding, waarin nog geen volledig vrij werknemersverkeer zal bestaan. Ook Oostenrijk volgt een dergelijke lijn. De kandidaat-lidstaten zijn unaniem in hun zeer expliciete afwijzing van enige overgangstermijn; Zij vrezen voor ondermijning van hun publieke draagvlak voor de uitbreiding. In de notitie «Stappen naar Toetreding» (november 2000) heeft de Regering aangegeven dat voor Nederland met de huidige inzichten geen aanleiding is te pleiten voor (ruime) overgangstermijnen. De gevolgen van de uitbreiding voor de arbeidsmigratie vanuit de nieuwe lidstaten naar Nederland zullen beperkt zijn, zoals voor de EU-15 als geheel. Dit blijkt uit recent wetenschappelijk onderzoek en sluit ook aan bij de ervaring met de eerdere uitbreidingen, zoals met Spanje en Portugal. Ook toen bleek de oorspronkelijke vrees voor een aanzienlijke uitstroom van arbeidskrachten achteraf ongegrond. Gecontroleerde arbeidsmigratiestromen kunnen juist bijdragen aan het verhelpen van bepaalde vacatureknelpunten op de Nederlandse markt, die gezien de vergrijzing een meer structureel karakter kunnen krijgen. Te denken valt hierbij vooral aan knelpunten bij technische beroepen. Niettemin lijkt het wel raadzaam om bij de uitbreiding van het vrije personen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
5
verkeer (tijdelijk) de mogelijkheid van vrijwaringsmaatregelen in te bouwen, voor het geval onverhoopt toch onevenwichtige arbeidsmigratiestromen mochten ontstaan. Nederland streeft naar spoedige normalisering van het werknemersverkeer met de kandidaat lidstaten. Dat proces kan op nationale basis reeds in de pretoetredingsfase beginnen. De Regering streeft in dit verband reeds in de pretoetredingsfase naar aanpassing van de Wet Arbeid Vreemdelingen langs de lijnen van het voorstel van de SER, waarbij arbeidsaanbod uit de nieuwe lidstaten reeds de status van prioriteitsgenietend aanbod boven aanbod uit derde landen krijgt. De Nederlandse standpuntbepaling inzake het vrije personenverkeer is meer uitvoerig uiteengezet in de separate regeringsnotitie die op 17 mei 2001 aan de Kamer werd toegezonden. Na uitvoerig debat, dat duidelijk politiek werd aangestuurd, is inmiddels binnen de EU inhoudelijk overeenstemming ontstaan over een flexibele overgangsregeling langs de volgende lijnen:
Vrij verkeer van personen: een overgangsregeling van 2+3+2 jaar Het Voorzitterschapsvoorstel voorziet, kort samengevat, in de volgende overgangsregeling voor het vrij verkeer van werknemers: – gedurende 2 jaar een communautaire overgangstermijn (maar desgewenst kunnen lidstaten door nationale wetgeving reeds eerder liberaliseren); – gedurende hooguit 3 jaar vrije keuze (lidstaten dienen door middel van notificatie aan te geven of zij op het eigen grondgebied het acquis zullen implementeren dan wel de overgangstermijn wensen te handhaven); – gedurende hooguit 2 jaar een mogelijkheid voor lidstaten om, in geval van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt, het vrije werknemersverkeer door nationale maatregelen uit te stellen. De Regering acht deze regeling een aanvaardbaar compromis. Het betreft immers een flexibele oplossing, waarbij het regime in de Gemeenschap gedurende de overgangsperiode specifiek wordt toegespitst op de sociaal-economische situatie in het betreffende land of regio. Op deze basis kan voldoende rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde verwachtingen van de toetreders, de situatie op de EU-arbeidsmarkt en gevoelens van onbehagen in de grensregio’s. Definitieve overeenstemming over dit hoofdstuk is nu nog afhankelijk van de verdere gang van zaken rond het zogenaamde Spaanse memorandum (zie blz. 16). Spanje eist zekere toezeggingen in ruil voor zijn definitieve instemming met de DCP inzake vrij personenverkeer.
Vrij verkeer van kapitaal Het hoofdstuk werd voorlopig afgesloten met Estland, Cyprus, Slovenië, Litouwen en Letland en is nog geopend met de overige kandidaten. Het hoofdstuk wordt binnenkort geopend met Roemenië. Het acquis van dit hoofdstuk heeft betrekking op het opheffen van restricties op kapitaalverkeer, waaronder op de aankoop van onroerende zaken en grond, alsmede op versterking van de financiële sector en het toezicht daarop. Een belangrijk aandachtspunt betreft de overname en implementatie van de regelgeving inzake het bestrijden van witwassen van gelden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
6
Een belangrijk aspect van de onderhandelingen over dit hoofdstuk betreft een verzoek van Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Polen en Bulgarije om een lange overgangstermijn voor de aankoop van landbouwgrond door nietingezetenen (10 jaar, Polen 18 jaar). Deze verzoeken zijn met name gebaseerd op vrees voor speculatie. De verwachting is immers dat landbouwgrond na toetreding duurder zal worden (grond in de kandidaat-lidstaten is nu vijf tot veertig keer goedkoper). Bovendien meent een aantal kandidaat-lidstaten dat aankoop van landbouwgrond door niet-ingezetenen de nog lopende hervorming van de grondmarkt zal verstoren. Politiek-historische gevoeligheden spelen een belangrijke rol in een aantal kandidaat-lidstaten. Verder verzochten Hongarije, Tsjechië, Polen en Bulgarije, eveneens uit zorg over speculatie en prijsopdrijving, om een overgangstermijn van vijf jaar voor tweede huizen. Begin mei verschenen de concept EU-posities waarin de Commissie voorstelt om onder voorwaarden akkoord te gaan met een overgangsperiode van zeven jaar voor de aankoop van landbouwgrond en een overgangsperiode van vijf jaar voor tweede huizen. De Regering heeft begrip voor de bij de kandidaat-lidstaten levende zorg voor speculatie en prijsopdrijving. Een beperkte overgangsperiode voor de aankoop van onroerende zaken is acceptabel. Voorwaarde is wel dat voor de aankoop van landbouwgrond een uitzondering wordt gemaakt voor zelfstandige ondernemers die de grond daadwerkelijk zelf zullen gaan exploiteren. Voor de overgangstermijn voor de aankoop van tweede huizen geldt dat expliciet uitzondering moet worden gemaakt voor onroerende zaken die specifiek voor bedrijfsdan wel investeringsdoeleinden wordt gebruikt. Het gaat dus echt alleen om «vakantiehuisjes». De Regering is van mening dat hiermee de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse agrarische ondernemers voldoende worden gewaarborgd. De Commissie stelt de uitzonderingspositie voor agrarische ondernemers overigens ook voor in de DCP’s.
Milieu Het hoofdstuk is voorlopig afgesloten met Slovenië. Het hoofdstuk is geopend met de overige kandidaten, behalve met Bulgarije en Roemenië. In mei verschenen de nieuwe concept EU-posities voor Hongarije, Tsjechië, Malta en Estland. Het is nog onzeker wanneer de DCP voor Cyprus verschijnt. De DCP voor Polen is nog niet verschenen omdat Polen de benodigde informatie pas later had ingeleverd. Tijdens het Zweedse Voorzitterschap kon behoorlijke vooruitgang worden geboekt op dit dossier. Zoals bekend gaat het hier om een groot aantal verzoeken om relatief lange overgangsperioden. Deze verzoeken betreffen vooral kostbare richtlijnen zoals stedelijk afvalwater, industriële vervuiling (IPPC) en de richtlijn verpakkingen. Slovenië slaagde er in maart als eerste in om het hoofdstuk voorlopig af te sluiten. Drie gedegen onderbouwde overgangsverzoeken werden door de EU gehonoreerd. Het betreft een overgangstermijn tot 2011 voor Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), tot 2007 voor verpakkingsafval en tot 2015 voor stedelijk afvalwater. Het hoofdstuk vormt hiermee een belangrijk precedent voor de overige kandidaten die vaak op dezelfde richtlijnen om overgangsverzoeken vragen. De Commissie heeft inmiddels voorgesteld om het milieuhoofdstuk ook af te sluiten met Hongarije, Tsjechië en Estland. Deze kandidaten hebben veel overgangstermijnen laten vallen, waaronder die voor de habitat en vogelrichtlijn. De Commissie acht de overgebleven overgangstermijnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
7
acceptabel (gemiddeld zo’n vier overgangstermijnen per kandidaatlidstaat). Voor de Regering blijven de in «Stappen naar toetreding» genoemde uitgangspunten voor de beoordeling van overgangsverzoeken op het gebied van milieu onverkort van toepassing. De Regering is terughoudend t.a.v. overgangsperiodes waar het gaat om die delen van de milieuproblematiek die mondiale en grensoverschrijdende effecten hebben, een duidelijk verstorende invloed uitoefenen op de interne markt, een gevaar opleveren voor de volksgezondheid dan wel leiden tot onomkeerbare situaties. Daar waar grote investeringen benodigd zijn, is de Regering bereid om zich pragmatisch op te stellen. Ook Nederland kon daarom met de door Slovenië gevraagde overgangstermijnen instemmen, aangezien voor implementatie van de drie betreffende richtlijnen grote investeringen benodigd zijn en de interne markt niet wezenlijk verstoord wordt. Soortgelijke verzoeken van andere kandidaten kunnen om die reden eveneens in overweging worden genomen. De richtlijn stedelijk afvalwater bijvoorbeeld, stelt flinke eisen aan de inzameling, zuivering en lozing van afvalwater in stedelijke gebieden. Deze eisen vergen aanzienlijke investeringen (o.a. in de infrastructuur). Ditzelfde geldt voor de IPPC-richtlijn die strenge eisen stelt aan de installaties. De richtlijn verpakkingen tot slot werkt door in de gehele productieketen en heeft dan ook grote gevolgen voor een breed scala aan bedrijven (alleen al in Nederland zijn er 400 000 bedrijven die op enige wijze met verpakkingsmateriaal te maken hebben). De huidige lidstaten kregen indertijd tot tien jaar de tijd (2006) om aan deze richtlijn te voldoen.
De overige zes hoofdstukken Vrij verkeer van goederen Het hoofdstuk kon voorlopig worden afgesloten met Polen, Slovenië, Hongarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Slowakije, Letland en Litouwen. Het hoofdstuk is open met Bulgarije en zal naar verwachting nog voor de zomer geopend worden met Malta. Opening met Roemenië is niet voorzien tijdens het Zweedse Voorzitterschap. Het betreft onder andere acquis op het gebied van productharmonisatie en wederzijdse erkenning van productnormen en marktautorisaties. Bij de behandeling van dit hoofdstuk deden zich geen bijzondere problemen voor.
Vrij verkeer van diensten Het hoofdstuk kon voorlopig worden afgesloten met Polen, Slovenië, Hongarije, Estland, Tsjechië, Cyprus en Slowakije. Het hoofdstuk is nog geopend met Litouwen, Letland, Bulgarije en Malta. Opening met Roemenië is nog niet voorzien. Het betreft acquis op het gebied van financiële diensten, verzekeringen, wederzijdse erkenning van diploma’s, vestigingsrecht voor zelfstandigen en vrijheid om diensten te verstrekken. In het kader van een overgangsregeling voor het vrij verkeer van personen is overeengekomen dat Duitsland en Oostenrijk voor bepaalde sectoren van dienstverlening beperkingen mogen opleggen om omzeiling van de overgangstermijn te voorkomen.
Ondernemingsrecht Het hoofdstuk werd voorlopig afgesloten met Cyprus, Estland, Slovenië,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
8
Hongarije, Tsjechië, Malta, Letland, Litouwen en Slowakije. Het hoofdstuk is nog geopend met Polen, Roemenië en Bulgarije. Het betreft acquis op het gebied van het ondernemingsrecht en bescherming van intellectuele eigendom. Voornaamste obstakel in de onderhandelingen betrof een verzoek van Hongarije, Tsjechië en Polen om een overgangstermijn voor de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor intellectueel eigendom op farmaceutische producten. Momenteel kunnen producenten in deze kandidaat-lidstaten al tijdens de looptijd van een octrooi proeven doen ter voorbereiding van de registratie voor het op de markt mogen brengen van een product. Hierdoor zijn zij onmiddellijk na het verstrijken van het octrooi in staat om een kopie van dit medicijn op de markt te brengen. Binnen de EU is dit vanwege het ABC niet mogelijk. Toestaan van een overgangstermijn aan de kandidaatlidstaten op dit gebied zou derhalve leiden tot oneerlijke concurrentie. Uiteindelijk trokken Hongarije en Tsjechië de verzochte overgangstermijn in. Het ABC zal er met terugwerkende kracht in werking treden. Met Polen kon nog geen overeenstemming worden bereikt.
Sociaal beleid Het hoofdstuk werd voorlopig afgesloten met Cyprus, Estland, Hongarije, Slovenië en Litouwen. Het is nog geopend met Tsjechië, Polen, Letland, Slowakije en Malta. Opening met Bulgarije en Roemenië wordt nog niet voorzien. Het hoofdstuk betreft sociale bescherming, arbeidsrecht, sociale dialoog, volksgezondheid, veiligheid en gezondheid, gelijke behandeling, antidiscriminatie en werkgelegenheid. In verband met de omvang van de benodigde investeringen voor vervanging van apparatuur verzochten Tsjechië en Polen om een overgangsperiode voor het voldoen aan de minimum veiligheids- en gezondheidsvereisten voor bedrijfsapparatuur en gebruik ervan. EU-lidstaten kregen zelf indertijd vier jaar de tijd om aan de betreffende richtlijn te voldoen. Malta heeft verzocht om vier uitzonderingen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden (de richtlijnen inzake de organisatie van de werktijd, geluid op de werkplaats, veiligheid en gezondheid bij gebruik arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats, en tijdelijke mobiele constructieplaatsen). Letland heeft verzocht om drie overgangstermijnen op het terrein van arbeidsomstandigheden (veiligheid en gezondheid met betrekking tot arbeidsplaatsen, veiligheid en gezondheid met betrekking tot werken met beeldschermapparatuur, veiligheid en gezondheid bij gebruik arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats). Het Letse verzoek om een overgangstermijn ten aanzien van de veiligheid en gezondheid bij gebruik arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats is vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Tsjechië trok zijn verzoek om een overgangstermijn in april in. Polen handhaaft zijn verzoek om een overgangstermijn tot 31 december 2005. Wel werden twee andere verzoeken recentelijk ingetrokken, waaronder een overgangstermijn voor minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door werknemers. De Regering acht overname van het sociaal acquis in het bijzonder van belang omdat in dit gedeelte van het acquis een aantal fundamentele waarden van de EU is vastgelegd, in het bijzonder ten aanzien van gelijke behandeling en anti-discriminatie. Bovendien reduceert een zo volledig mogelijke materiële overname van het sociaal acquis het risico van sociaal-economische spanningen in een uitgebreide EU, die bijvoorbeeld zouden kunnen ontstaan ten gevolge van migratie en braindrain.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
9
Ten behoeve van een goede werking van de interne markt is vooral de regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden van belang. Het gaat daarbij om het waarborgen van de bescherming van werknemers tegen gezondheidsrisico’s én het bewerkstelligen van een level playing field. Beperkte overgangstermijnen op terreinen die grote kapitaalintensieve investeringen vergen kunnen geaccepteerd worden. De door Polen gevraagde – gedegen onderbouwde – overgangstermijn is hiervan een voorbeeld. Aandachtspunt in Polen blijft overigens dat het landelijke inspectie-apparaat nog onvoldoende is uitgerust om de handhaving – vooral bij het MKB – te waarborgen. Nieuwe investeringen moeten zonder meer vanaf het begin aan de EU-wetgeving voldoen. De EU-lidstaten hebben zich tijdens de Europese Raad van Lissabon een duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang ten doel gesteld. Overname van het gehele sociaal acquis is daarbij een noodzakelijke voorwaarde, evenals de betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten bij nieuw acquis en open coördinatie. Allereerst om te voorkomen dat er aanzienlijke sociaal-economische spanningen ontstaan als gevolg van te grote sociale verschillen tussen de EU-15 en de toekomstige lidstaten. De Sociale Agenda van Nice biedt de kandidaten een kader voor het ontwikkelen van sociaal-economisch beleid ten behoeve van een spoedige en volwaardige toetreding1. Voorts stelt de Sociale Agenda dat moet worden bevorderd dat de kandidaten zich instellen op de Europese werkgelegenheidsstrategie, de verwezenlijking van de doelstellingen gericht op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en nauwere samenwerking op het gebied van sociale bescherming. De kandidaten dienen aldus betrokken te worden bij de implementatie van de Sociale Agenda. Te dien einde, en in het licht van het gegeven dat het sociale acquis voortdurend in beweging is, acht de Regering het van belang dat de EU de kandidaten uitnodigt om te participeren in de lopende processen van open coördinatie op het gebied van werkgelegenheid en op sociaal terrein.
Cultuur en audiovisueel Het hoofdstuk is voorlopig afgesloten met Bulgarije, Cyprus, Estland, Litouwen, Letland, Malta, Polen en Slowakije. Met de overige kandidaten is het hoofdstuk nog geopend. Belangrijkste wetgeving op dit gebied betreft de richtlijn «televisie zonder grenzen» die gericht is op opheffing van de belemmeringen voor vrij verkeer van televisie-uitzendingen. Onderdeel van deze richtlijn is tevens de inspanningsverplichting om een minimum quotum aan Europese programma’s uit te zenden. Zowel Hongarije als Tsjechië hebben de betreffende wetgeving nog niet aangenomen. In beide landen verzet de oppositie zich tegen de wetgeving uit onvrede over de benoeming van leden van het bestuur van de nationale radio en televisie. Pas wanneer hiervoor een oplossing kan worden gevonden – de Commissie heeft hier bij beide landen sterk op aangedrongen – kan het hoofdstuk worden afgesloten.
Externe betrekkingen Het hoofdstuk werd voorlopig afgesloten met alle kandidaten behalve Slovenië.
1
Regeringsnotitie Europese Sociale Agenda van 17 november 2000, blz. 7.
Het betreft de economische en handelsrelaties van de EU met derde landen en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie. Alleen met Slovenië deed zich een probleem voor vanwege het Sloveense verzoek om een overgangsperiode van tien jaar voor het uitfaseren van een prefe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
10
rentieel handelsregime met Kroatië, Bosnië-Hercegovina en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië. De EU wees dit verzoek af. Slovenië besloot vervolgens eind mei om de gevraagde overgangstermijn in te trekken, mede omdat de EU met Kroatië en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië recentelijk een asymmetrisch preferentieel handelsregime overeenkwam tot 2005, waarmee de EU-markt voor 95% wordt geopend. Het hoofdstuk kan hierdoor ook met Slovenië waarschijnlijk spoedig worden afgesloten. 1.2.3 Het perspectief van het verdere onderhandelingstraject
Belgisch Voorzitterschap Tijdens het Belgische Voorzitterschap zullen de volgende dossiers naar verwachting om bijzondere aandacht vragen.
Landbouw (fytosanitaire en veterinaire zaken) Dit onderdeel van het hoofdstuk Landbouw is met nog geen enkele kandidaat afgesloten. Op 8 mei verscheen een werkdocument van de Commissie over voedselveiligheid en de uitbreiding1. Uitgangspunt van het document is dat de uitbreiding op geen enkele manier mag leiden tot verlaging van het huidige niveau van voedselveiligheid. De Commissie geeft als inzet voor de onderhandelingen de volgende uitgangspunten: – volledige implementatie van het levensmiddelen acquis; – het opzetten van een adequaat interne markt controle systeem (lukt dit niet dan blijft controle langs de huidige grenzen noodzakelijk); – het op EU-niveau brengen van de controle langs de toekomstige EU-buitengrenzen; – het opzetten van een dieren identificatie- en registratiesysteem; – implementatie richtlijnen dierenwelzijn; – maatregelen gericht op bescherming van de publieke gezondheid in bedrijven waar met voedselproducten van dierlijke origine wordt gewerkt. Nederland is van mening dat de door de Commissie genoemde uitgangspunten niet los van elkaar kunnen worden gezien. Zo gaat het bij bepaalde slachthuizen en soortgelijke bedrijven niet alleen om de vraag of elk bedrijf precies aan de technische EU-vereisten voldoet. Minstens zo belangrijk is de kwestie van ketenbenadering, waarbij het slachthuis één van de schakels in een lange keten vormt. Belangrijk aspect van de ketenbenadering is het waarborgen van de traceerbaarheid van het product. De relatie met de effectiviteit van registratie in de kandidaat-lidstaten is dan ook evident. Tevens dient te worden bedacht dat implementatie van het acquis door de kandidaat-lidstaten vanwege de veelvuldige wijzigingen in de EU-regelgeving een min of meer continu proces zal zijn. Zo is het acquis inzake bestrijding van BSE recent sterk gewijzigd; ook de kandidaten zouden dergelijke wijzigingen snel moeten implementeren. Hiertoe zouden de kandidaat-lidstaten intensiever betrokken kunnen worden bij relevante technische discussies in de Unie over wijziging van de betreffende regelgeving. De Regering zal, gezien het belang van voedselveiligheid voor de burger, insisteren op eenduidige en controleerbare garanties op het gebied van voedselveiligheid. 1
Commission staff working paper on food safety and enlargement, d.d. 8 mei 2001. Doc nr. MD 309/1/01 REV 1, 10.5.01.
Transport Tijdens het Zweedse Voorzitterschap kon het hoofdstuk voorlopig worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
11
afgesloten met Cyprus. Het hoofdstuk is verder nog met geen enkel land afgesloten. Voornaamste aandachtspunten in de onderhandelingen betreffen liberalisering van de wegtransportsector (MO-Europa) en maritieme veiligheid (Cyprus, Malta, en in mindere mate de Baltische staten).
Wegtransport Gezien de wens van een aantal lidstaten (Duitsland en Oostenrijk)1 tot geleidelijke liberalisering van de wegtransportsector besloot de Commissie tot een getrapte aanpak van dit dossier. Op 6 april werd een informatie- en optiepapier uitgebracht voor marktintegratie van de wegtransportsector met de landen uit Midden- en Oost-Europa2. In dit papier gaf de Commissie de volgende drie alternatieve opties voor liberalisering van de transportmarkt: 1. onmiddellijke en volledige marktopening voor zowel internationaal transport en cabotage (binnenlands vervoer in een ander land); 2. volledige marktopening voor internationaal transport gecombineerd met gedifferentieerde marktopening voor cabotage; 3. gedifferentieerde marktopening voor internationaal transport en instelling van een wederzijdse overgangsperiode voor cabotage van 3–5 jaar. Markttoegang voor internationaal transport is momenteel geregeld op basis van bilaterale verdragen en een beperkt multilateraal vergunningenstelsel in het kader van de European Conference of Ministers of Transport (ECMT). De Europa Akkoorden voorzien niet in geleidelijke marktliberalisatie in de transportsector. Cabotage wordt op dit moment in geen enkel bilateraal verdrag toegestaan. De huidige ervaring en onderzoek door de Commissie tonen aan dat sommige lidstaten en regio’s (met name de grensgebieden) sterker de gevolgen zullen ondervinden van marktopening dan anderen. De ervaringen bij de totstandkoming van de interne markt binnen de EU hebben overigens aangetoond dat ook na volledige marktopening het aandeel van cabotage in het binnenlands vervoer zeer klein is gebleven. 1
Duitsland vreest dat onmiddellijke marktopening de belangen van de eigen vervoerssector zal schaden door concurrentie van transporteurs uit kandidaat-lidstaten met lagere loonkosten die bovendien tot oneerlijke concurrentie wordt wanneer zij nog niet aan alle acquis voldoen. Duitsland heeft daarom in het verleden een voorstel gedaan voor geleidelijke marktopening (Stufenplan). Dit plan voorziet in stapsgewijze liberalisering van internationaal transport voor toetreding (uitgaande van de eerste toetredingen in 2005) en van cabotage na toetreding. Pas zeven jaar na toetreding zou de markt voor cabotage geheel vrijgegeven kunnen worden. De stapsgewijze marktopening zou op basis van vergunningen geschieden. Oostenrijk vreest dat liberalisering van de markt zal leiden tot een aanzienlijke toename van het transitoverkeer, met alle negatieve effecten op het milieu van dien. Indien in 2003 de huidige speciale status van Oostenrijk binnen de EU afloopt (het Ecopuntensysteem) beschikt Oostenrijk niet langer over een instrument om deze negatieve effecten te beperken. 2 «Information note: road transport market integration and enlargement», Europese Commissie document MD 208/01, 6 april 2001.
De onderhandelingen over wegtransport verkeren nog in een te vroeg stadium voor een definitieve standpuntbepaling. Op basis van de huidige inzichten ziet de Regering echter geen aanleiding om te pleiten voor een overgangstermijn voor internationaal transport. De Regering acht het van belang dat lidstaten zelf reeds voor toetreding tot stapsgewijze liberalisering komen op basis van hun bilaterale verdragen. De wenselijkheid van een wederzijdse overgangsperiode voor cabotage zal nader bekeken moeten worden.
Maritieme veiligheid Naar aanleiding van de ramp met de Maltese tanker Erika in december 1999 voor de Franse kust is maritieme veiligheid zowel binnen de EU als in relatie tot de uitbreiding sterk in de aandacht gekomen. De Raad is daarom in december 2000 akkoord gegaan met een eerste pakket maatregelen (Erika I pakket) ter aanscherping en aanvulling van de bestaande EU-regelgeving op het terrein van de maritieme veiligheid. Dit pakket bestaat uit voorstellen tot beter toezicht op de inspectiebedrijven, die de veiligheid van schepen controleren, de invoering van uitgebreidere
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
12
inspecties, een strengere sanctie in het kader van de havenstaatcontrole en een versnelde uitfasering van enkelwandige tankers. Deze laatste maatregel zal overigens in mondiaal kader (Internationale Maritieme Organisatie) worden uitgevoerd, zo is onlangs overeengekomen. Een tweede pakket maatregelen (Erika II) is door de Commissie bij de Raad en EP ingediend. In de onderhandelingen heeft de EU met name Cyprus en Malta opgeroepen om het veiligheidsniveau van hun vloot te verhogen. Cyprus heeft hiertoe reeds de nodige maatregelen genomen dan wel toegezegd, waardoor voorlopige afsluiting van dit hoofdstuk mogelijk werd. Overigens betreft het hier maatregelen op grond van het huidige acquis. Het nieuwe acquis, zoals de pakketten Erika I en II, zal, wanneer de EU hier intern akkoord over is, in een volgende fase van de onderhandelingen behandeld worden. De overname hiervan zal nog een flinke inspanning van de kandidaatlidstaten vergen.
Belastingen Het hoofdstuk belastingen is geopend met Polen, Hongarije, Tsjechië, Estland, Slovenië en Cyprus. Het hoofdstuk valt te onderscheiden in directe belastingen, indirecte belastingen en wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van belastingen. Op het terrein van de directe belastingen wordt er zelden om overgangstermijnen verzocht; de richtlijnen op het terrein van de directe belastingen lenen zich ook niet daarvoor. Nederland hecht aan een volledige en correcte implementatie van deze richtlijnen, zoals de moeder-dochterrichtlijn en de fusierichtlijn, nu deze een belangrijke bijdrage leveren aan het fiscale investeringsklimaat van de toetredende landen en daarmee aan de mogelijkheden van Nederlandse bedrijven om daar te investeren. Daarnaast wordt veelal aangegeven dat de toetreders bereid zijn om nieuwe belastingmaatregelen in overeenstemming te doen zijn met de Gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen). Ten aanzien van Estland bestaan er op onderdelen vragen over de verenigbaarheid van de nieuwe inkomstenbelastingenwet met het EG-Verdrag, nu deze wetgeving onderscheid maakt tussen dividenden betaald aan buitenlandse rechtspersonen enerzijds en binnenlandse rechtspersonen anderzijds. Op het terrein van de indirecte belastingen, zoals btw en accijnzen, wordt regelmatig om overgangstermijnen gevraagd. Criteria bij de beoordeling van deze verzoeken zijn de vraag in hoeverre deze overgangstermijnen het risico van fraude vergroten en de vraag of deze aanleiding kunnen geven voor ernstige verstoringen op de interne markt. Met name verzoeken om overgangstermijnen voor lagere accijns op sigaretten worden wegens het risico van fraude uiterst terughoudend bekeken. Voor de btw geldt dat verzoeken om overgangstermijnen met lagere btw-tarieven voor op afstand leverbare producten en diensten als zeer problematisch worden ervaren. Daarnaast geldt voor de btw dat de bestuurlijke capaciteit om deze belasting adequaat te kunnen heffen aanwezig moet zijn, mede in het licht van de mogelijkheden voor carrousselfraude, waarbij op frauduleuze wijze grote bedragen van de belastingdienst kunnen worden verkregen door bij goederentransacties tussen bedrijven in verschillende landen wel btw-teruggave te verkrijgen in het ene land zonder tot btw-afdracht in het andere land over te gaan. Bestrijding van deze fraude vereist onder andere intensieve samenwerking tussen de verschillende lidstaten en een adequaat gebruik van de elektronische communicatiesystemen die daarvoor bestaan. Tot het acquis communautaire op het terrein van belastingen behoren ook een richtlijn en een verordening die zien op de wederzijdse bijstand bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
13
heffing en invordering van belastingen. Een belangrijke toetssteen voor alle toetreders is de vraag of hun ambtelijk apparaat ook structuren kent om deze bijstand te kunnen verlenen. Daarnaast bestaat soms twijfel of het wettelijke kader voldoende toegerust is voor verstrekking van de informatie die andere lidstaten nodig hebben ten behoeve van hun belastingheffing. Deze elementen zullen in de onderhandelingen met alle toetreders zeker aan de orde komen.
Energie Het hoofdstuk werd voorlopig afgesloten met Slovenië en Cyprus. Met de overige kandidaten is het nog geopend. Opening met Bulgarije en Roemenië wordt niet voorzien tijdens het Zweeds Voorzitterschap. Het hoofdstuk betreft onder andere liberalisering van de energie- en gasmarkt en het aanleggen van een minimum hoeveelheid olievoorraad (binnen de EU geldt een minimum noodvoorraad voor 90 dagen). In de onderhandelingen over het hoofdstuk Energie wordt tevens gekeken naar de nucleaire veiligheid in de kandidaat-lidstaten (geen acquis), waarbij de aandacht met name uitgaat naar de voorgenomen sluiting van onveilige kernreactoren in Litouwen, Bulgarije en Slowakije. In een rapport voor de Raad zal de Groep Atoomzaken specifieke aanbevelingen doen met betrekking tot de normen voor nucleaire veiligheid in de kandidaat-lidstaten. Het rapport zal een belangrijke basis vormen voor de verdere standpuntbepaling door de lidstaten in de onderhandelingen over het hoofdstuk Energie. Bevestiging door Litouwen en Bulgarije van de sluitingdata voor respectievelijk Ignalina-2 en Kozloduy 3 en 4 voor de afronding van de toetredingsonderhandelingen zal hierbij een belangrijk uitgangspunt zijn, evenals de uitvoering van andere aanbevelingen ter versterking van het nucleaire toezicht en dergelijke. Overigens zal in de onderhandelingen ook terdege rekening gehouden moeten worden met de enorme sociale en economische gevolgen die sluiting van de centrales met zich meebrengt voor de kandidaten (energie in Litouwen bijvoorbeeld voor 85% afkomstig van Ignalina).
Justitie en Binnenlandse Zaken Het hoofdstuk is nog met geen enkele kandidaat afgesloten. Het is momenteel geopend met Polen, Hongarije, Estland, Cyprus, Tsjechië en Slovenië. Het hoofdstuk zal nog voor de zomer worden geopend met Letland, Litouwen, Slowakije, Bulgarije en Malta. Opening met Roemenië wordt niet voorzien tijdens het Zweedse Voorzitterschap. De samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) wordt in het kader van de toetredingsonderhandelingen op hoofdlijnen als volgt ingedeeld: – grensbewaking / buitengrenzen (met name Schengen) – asiel, visa en migratie (in eerste pijler/EG); – politie en douane, met name bestrijding van fraude, corruptie en drugs; – justitie, zowel civielrechtelijke en als strafrechtelijke samenwerking. Sinds de opening van het hoofdstuk JBZ met de Luxemburg 6-landen op 24 mei 2000 hebben deze landen aanvullende informatie verstrekt. Vervolgens heeft de EU in februari/maart 2001 technische consultaties met de kandidaat-lidstaten gehouden. De nieuwe concept EU-standpunten worden onder het Belgische Voorzitterschap besproken. Volgens de «road map» zou het hoofdstuk JBZ nog voor eind 2001 voorlopig moeten worden afgesloten met de meest gevorderde kandidaten. Overgangstermijnen zullen naar verwachting niet gevraagd worden door de kandidaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
14
Terwijl bij veel hoofdstukken het accent op overname van het acquis ligt, is bij JBZ de aandacht in toenemende verschoven naar beoordeling van de capaciteit van de overheidinstanties en de concrete uitvoeringsresultaten. Effectieve JBZ-samenwerking is gebaat bij doelmatige implementatie van het acquis en de «rule of law». Verschillende kandidaat-lidstaten bereiden zich actief voor op «Schengen» in de vorm van Schengen-Actieplannen met het oog op de toetreding. De grenscontroles tussen de Schengen-staten en nieuwe lidstaten zullen echter blijven bestaan tot de Schengen-staten unaniem hebben besloten tot opheffing ervan. Dit besluit wordt pas genomen als alle Schengenregelgeving volledig wordt toegepast, met inbegrip van het Schengen Informatie Systeem en versterkte buitengrenscontroles. Toetreding tot de EU brengt niet automatisch opheffing van de grenscontroles met zich mee. Verschillende jaren kunnen daar tussen zitten. Bijzondere aandacht heeft de versterking van de buitengrenzen. De effectieve controles dienen vooral ter bestrijding van illegale immigratie en mensensmokkel. Meer en beter personeel, modernisering van grensposten, verbetering van de «groene grens» bewaking en de coördinatie van de diverse overheidsdiensten krijgt daarbij aandacht. Veel kandidaten hechten sterk aan de implementatie van «Schengen» vanwege het wegvallen van de binnengrenscontroles voor reizigersverkeer. Op het gebied van asiel, visa en migratie hebben verschillende kandidaatlidstaten de afgelopen jaren met de overname van regelgeving goede voortgang geboekt en de wetgeving is in belangrijke mate al EU-conform. De implementatiecapaciteit heeft echter nog geen gelijke tred gehouden. Op visagebied zijn nog aanpassingen nodig. De EU wenst dat de kandidaat-lidstaten op het gebied van politiële samenwerking hun capaciteit tot implementatie verbetert, met name de opleiding en uitrusting. Ook de samenwerking tussen wetshandhavingdiensten behoeft versterking. Voorts gaat de aandacht uit naar bestrijding van corruptie. Een probleem in verschillende kandidaat-lidstaten is de zwakke positie en de geringe middelen van de rechterlijke macht; deze dient verder te worden versterkt. Voor burgers en bedrijven vormt toegang tot het recht een voorwaarde voor goede werking van de rechtsstaat.
Spaans Voorzitterschap Belangrijkste tijdens het Spaanse Voorzitterschap af te ronden hoofdstukken zijn Regionaal Beleid en het GLB (overige vraagstukken, waaronder de middelen). De Nederlandse inbreng zal zo spoedig mogelijk verder worden uitgewerkt met name op basis van de interdepartementale Beleidsonderzoeken over landbouw en structuurfondsen die momenteel worden afgerond. 1.3 Actuele kwesties Sinds april worden de toetredingsonderhandelingen in sterke mate beheerst door twee specifieke vraagstukken: de Spaanse inzet ten aanzien van het dossier vrij verkeer van personen en de Franse inzet ten aanzien van het dossier vrij verkeer van kapitaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
15
Spanje heeft zijn instemming met een compromis over het hoofdstuk vrij verkeer van personen afhankelijk gemaakt van erkenning door de EU dat de uitbreiding een probleem met zich mee brengt voor Spanje. In een door de Spaanse regering opgesteld memorandum inzake regionaal beleid en uitbreiding1 wijst Madrid erop dat door de uitbreiding de Spaanse regio’s een aanzienlijk deel van hun aanspraken op structuurfondsen dreigen te verliezen, indien de huidige criteria worden gehandhaafd. Het gemiddeld inkomen in de EU (BBP per capita), dat de maatstaf vormt voor de toewijzing van fondsen, zal immers dalen. De huidige armere lidstaten en regio’s binnen de EU zullen zo, aldus het memorandum, op statistische en dus kunstmatige wijze relatief «rijker» worden gemaakt. Spanje wijst erop dat het nodig zal zijn om in het kader van de toetredingsonderhandelingen voor dit probleem een oplossing te vinden. Bij de behandeling van het Spaanse memorandum in Raad en Coreper heeft een aantal lidstaten, waaronder Duitsland, Frankrijk en Nederland, duidelijk aangegeven dat de EU dient vast te houden aan de methodiek van de «road map» die de Commissie in november vorig jaar heeft geïntroduceerd en die door de Europese Raad van Nice is omarmd. Zoals reeds in «Stappen naar toetreding» werd aangegeven is de Regering van mening dat de economische achterstand en de complexe problemen van de kandidaat-lidstaten noodzaken tot een heroriëntatie van de structuurmiddelen: de structuursteun aan de EU-15 dient te verminderen, waardoor ruimte ontstaat voor steun aan de nieuwe lidstaten2. Frankrijk stelde medio mei voor om behandeling van de kwestie aangaande aankoop van landbouwgrond in kandidaat-lidstaten door niet-ingezetenen door te schuiven naar het hoofdstuk GLB, dat pas is geagendeerd voor begin 2002. Deze kwestie is momenteel aan de orde bij de behandeling van het hoofdstuk vrij verkeer van kapitaal. Pas indien er duidelijkheid bestaat over de voorwaarden waaronder de kandidaten kunnen deelnemen aan het GLB zou volgens Frankrijk bekeken kunnen worden of daadwerkelijk een overgangstermijn benodigd is. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, heeft zich uitgesproken tegen de Franse koppeling met het GLB. De aankoop van landbouwgrond maakt immers al vanaf het begin van de onderhandelingen onderdeel uit van het hoofdstuk vrij verkeer van kapitaal. Bovendien heeft het merendeel van de kandidaten niet alleen vanwege de zorg om speculatie om een overgangsperiode gevraagd, maar ook omdat de hervorming van de grondmarkt nog niet is afgerond. Hiermee wordt in het Franse voorstel geen rekening gehouden. De Spaanse en Franse opstelling geven aan dat de discussie over de grote vraagstukken die in eindfase van de toetredingsonderhandelingen aan de orde zullen zijn – GLB, structuurfondsen, financiering – nu op de politieke agenda komen. Nederland wijst oneigenlijke koppeling van dossiers af, evenals eenzijdige aandacht voor één belang van één lidstaat. Nederland is wel voorstander van een vroegtijdige start van de discussie over de genoemde vraagstukken in brede zin. Dat betekent dat de belangen van alle betrokken lidstaten in overweging moeten worden genomen. 1.4 Vooruitzichten voor Gotenburg 1
Dit memorandum ging de Kamer toe als bijlage bij het verslag van de Algemene Raad van 14 mei jl. (brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 mei jl.) 2 Zie de regeringsnotitie «Stappen naar Toetreding», november 2000, hoofdstuk 5, blz. 25.
Conform de conclusies van de Europese Raad te Nice zal de Europese Raad te Gotenburg de vordering van de «road map» beoordelen, teneinde de nodige beleidslijnen te geven om het uitbreidingsproces tot een goed einde te brengen. De bestandsopname door de ER zal worden voorbereid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
16
door de Algemene Raad van 11–12 juni. De Commissie zal hiertoe een voortgangspapier opstellen. Nederland acht het van groot belang dat in Gotenburg het commitment van Nice aan het momentum van het proces, zoals neergelegd in de «road map», wordt herbevestigd. Dit betekent dat in Gotenburg het Zweedse deel van de «road map» – dus ook vrij verkeer van personen en kapitaal en milieu – afgesloten zou moeten worden met zoveel mogelijk daarvoor kwalificerende kandidaten, hetgeen nog een forse inspanning vereist. In Gotenburg zou de intentie kunnen worden uitgesproken dat de «road map» ook in de komende twee Voorzitterschappen volgens schema wordt afgewerkt. Een en ander zou betekenen dat de onderhandelingen met de meest gevorderde kandidaten in 2002 worden afgerond. 1.5 Nederlandse voorlichtingsactiviteiten Voorlichting over de uitbreiding is essentieel. Hierbij wordt verwezen naar het Jaarplan voorlichting dat de kamer in juni toegaat. Op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzorgde een groot aantal leden van het Kabinet het afgelopen half jaar lezingen over de uitbreiding aan universiteiten en hogescholen. Het komende studiejaar wordt dit initiatief voortgezet en is een aantal lezingen reeds gepland. Op 9 mei stond Europadag in het teken van de uitbreiding, met bijzondere aandacht voor de Visegrad-landen. Met de medewerking van een aantal Nederlandse bewindslieden vond een gedachtewisseling plaats met hun counterparts uit de Visegrad-landen. Verder brengt het Ministerie van Buitenlandse Zaken vijf à zes maal per jaar de nieuwsbrief Europa Expres uit, die grotendeels in het teken van de uitbreiding staat. De website www.europaportaal.nl vormt het centrale middel binnen de voorlichting over de uitbreiding van de Europese Unie. Deze website vervult een portaalfunctie binnen de informatievoorziening over de uitbreiding en aanverwante Europese zaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
17
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 23 987, nr. 6
18
30
24 25 26 27 28 29
18 19 20 21 22 23
5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
4
3
2
Totaal aantal Hoofdstukken gesloten
Totaal aantal geopende hoofdstukken tijdens Zweeds Voorzitterschap Totaal aantal gesloten hoofdstukken tijdens Zweeds Voorzitterschap 9
21
15
2
18
2
–
Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Open Open Open Gesloten
Gesloten Open Open Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Gesloten
Open
Gesloten
Hongarije
17
3
4
–
Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open Open Gesloten
Gesloten Open Open Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Open Gesloten Gesloten Gesloten
Gesloten
Gesloten
Open
Gesloten
Estland
1
–
Open Gesloten Gesloten Gesloten Open Open
Gesloten Gesloten Open Open Open Gesloten
Gesloten Open Open Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Gesloten
Open
Gesloten
Tsjechië
6
–
Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open Open Gesloten
Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten
Gesloten
Gesloten
Open
Gesloten
Cyprus
5
-
Gesloten Gesloten Open -
Gesloten Open Gesloten Gesloten
Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Open
-
Open
1
Vrij verkeer van Goederen Vrij verkeer van Personen Vrij verkeer van Diensten Vrij verkeer van Kapitaal Ondernememingsrecht Mededinging GLB Visserij Transport Belastingen EMU Statistiek Sociaal beleid Energie Industrie MKB Wetenschap en onderzoek Onderwijs en training Telecommunicatie Cultuur en audiovisueel Regionaal beleid Milieu Consumenten en gezondheid bescherming JBZ Douane unie Externe relaties GBVB Financiële controle Financiële en budgetaire voorzieningen Instituties
Bulgarije
Hoofdstuk
14
7
8
–
– Open Gesloten Gesloten – Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open Open Gesloten
Gesloten Open – Open Open – Gesloten Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten
Gesloten
Open
–
Geslo ten
Litouwen
Staat van de hoofdstukken per KLS tot en met de «Deputies» bijeenkomst van 17 mei 2001
13
4
5
–
– Open Gesloten Gesloten – Open
Gesloten Open Gesloten Open Open Gesloten
Gesloten Open – Open Open – Gesloten Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten
Gesloten
Open
–
Gesloten
Letland
13
1
–
– – Gesloten Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open – Gesloten
Gesloten Open – Open Open – Gesloten Gesloten Open – Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Open
–
–
Malta
15
2
3
–
Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open Open Gesloten
Open Open Open Open Open Open Gesloten Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Gesloten
Open
Gesloten
Polen
6
–
– Open Gesloten Gesloten – –
Gesloten Open Open – – –
Open Open – Open – – Gesloten – – – – Gesloten Gesloten
–
–
–
–
Roemenië
18
4
7
–
Open Open Open Gesloten Gesloten Open
Gesloten Gesloten Open Open Gesloten Gesloten
Gesloten Open Open Gesloten Open Open Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten Gesloten
Gesloten
Gesloten
Open
Gesloten
Slovenië
16
6
–
– Open Gesloten Gesloten – Open
Gesloten Gesloten Gesloten Open Open Gesloten
Gesloten Open – Gesloten Open – Gesloten Gesloten Gesloten – Gesloten Gesloten Gesloten
Open
Gesloten
–
Gesloten
Slowakije