Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14162
Nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen (Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade II)
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Wethoudende nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen (Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade II). De toelichtende memorie, die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. Soestdijk, 8 oktober 1976
Nr. 2
Juliana
ONTWERP VAN WET Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de in de Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade I (Stb. 1960, 294) gestelde regelen dienen te worden gevolgd door maatregelen die voorzien in de beëindiging van de afwikkeling van schaden aan gebouwde onroerende goederen en tot een bedrijf behorende schepen op grond van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen en de Wet op de Watersnoodschade 1953 en van schaden in de zin van de Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen en van de Wet Financiering Stormvloedschade Publiekrechtelijke Lichamen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
3 vel
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 162, nrs. 1-3
1
HOOFDSTUK I Schaden in de privaatrechtelijke sector Artikel 1 Dit hoofdstuk verstaat onder tegemoetkomingen: a. bijdragen op grond van Hoofdstuk II van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, dan wel op grond van een op artikel 102 van die wet steunende regeling; b. kredieten, rentevergoedingen en uitgestelde bijdragen, als bedoeld zijn in artikel 71 van die wet, en aanvullende bijdragen, als bedoeld zijn in artikel 72 van die wet; c. tegemoetkomingen, als bedoeld zijn in artikel 14 van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen; d. bijdragen en kredieten op grond van de Wet op de Watersnoodschade 1953, alsmede vergoedingen, als bedoeld zijn in de artikelen 25 en 29 van die wet. Artikel 2 1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 4 van de Liquidatiewet Oorlogsen Watersnoodschade I, worden na 30 juni 1977 ingediende verzoeken om de overschrijding van een termijn, gesteld bij of krachtens de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, de Wet op de Watersnoodschade 1953 of bij enige op een dier wetten steunende uitvoeringsbeschikking, de belanghebbende of de rechthebbende niet aan te rekenen of om een zodanige termijn te verlengen, niet meer in behandeling genomen. 2. Het vorige lid is niet van toepassing op verzoeken betreffende termijnen gesteld in de artikelen 86, tweede lid, 87, derde lid, en 89, derde lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden en 44, derde lid, van de Wet op de Watersnoodschade 1953. Artikel 3 1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 5 van de Liquidatiewet Oorlogsen Watersnoodschade I, worden na 30 september 1977 geen tegemoetkomingen of rente daarover meer verleend. 2. Het eerste lid lijdt uitzondering in de gevallen, waarin na de aldaar genoemde datum ten gunste van de appellant wordt beschikt op een tegen de vaststelling ingesteld beroep of hoger beroep, alsmede in de gevallen, waarin de belanghebbende of de rechtshebbende, zo zulks niet reeds ingevolge artikel 5, derde lid, van de Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade I vóór 1 januari 1961 had dienen te geschieden, vóór 1 januari 1978 bij aangetekende brief aan Onze Minister, tot wiens bevoegdheid de afwikkeling van de schade behoort of onder wie het in eerste aanleg met die afwikkeling belaste orgaan ressorteert, om erkenning van zijn aanspraak heeft verzocht en alsnog van het bestaan van een tijdig geldend gemaakte aanspraak blijkt. 3. Tegen de beslissing op een verzoek, als in het vorige lid bedoeld, kan iedere belanghebbende een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij Onze Minister die de beslissing genomen heeft. Artikel 89, derde, vierde, zesde en zevende lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, onderscheidenlijk artikel 44, derde, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Watersnoodschade 1953, is, al naar gelang het bezwaar zich richt tegen de toepassing van de eerstgenoemde, dan wel van de laatstgenoemde wet, ten aanzien van een zodanig bezwaarschrift van overeenkomstige toepassing, evenals of het bezwaar een beroep ware tegen een beschikking of beslissing van een onder Onze Minister ressorterend orgaan.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 162, nrs. 1-3
2
Artikel 4 1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 6 van de Liquidatiewet Oorlogsen Watersnoodschade I en behoudens het hierna bepaalde vervallen de aanspraken tot uitbetaling van toegekende tegemoetkomingen of rente daarover met ingang van 1 april 1978. 2. Het vorige lid lijdt uitzondering ten aanzien van aanspraken op uitbetaling, welke pas na 31 december 1977 geldend kunnen worden gemaakt, hetzij doordat de toekenning van de in dat lid bedoelde tegemoetkomingen pas na die datum onherroepelijk is geworden, hetzij doordat aan de aanspraak op uitbetaling een vereiste is gesteld en de termijn voor de voldoening hieraan op die datum nog niet is verstreken. In die gevallen vervalt de aanspraak drie maanden na de eerste dag waarop deze geldend kan worden gemaakt. 3. Mits alsnog van een tegoed blijkt en aan de vereisten voor uitbetaling, zo die er zijn, is voldaan, vinden de voorgaande leden geen toepassing ten nadele van belanghebbenden of rechthebbenden die vóór de datum, waarop hun aanspraak ingevolge die leden zou vervallen, per aangetekende brief aan Onze Minister, tot wiens bevoegdheid het geven van de opdracht tot uitbetaling behoort, te kennen hebben gegeven, dat zij aanspraak op uitbetaling maken. Artikel 5 1. De in artikel 19, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden bedoelde bestedingsplicht vervalt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. 2. Zo spoedig mogelijk daarna betaalt de Directeur van het Grootboek voor de Wederopbouw, voor zover zulks nog niet is geschied, de bijdragen waarop de in het vorige lid genoemde artikelen betrekking hebben, aan de bekende rechthebbenden in geld uit. 3. De door artikel 16 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden voorgeschreven inschrijving van de aldaar bedoelde bijdragen in het Grootboek voor de Wederopbouw blijft, indien deze inschrijving op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet tot stand is gebracht, achterwege. Uitbetaling van deze bijdragen in geld door Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening treedt daarvoor in de plaats. Gelijktijdig vindt betaling plaats van de rente welke ingevolge artikel 45 van die wet bij inschrijving van de bijdragen verschuldigd zou zijn. Onze voornoemde Minister oefent ten aanzien van deze bijdragen voor zover mogelijk de taak en de bevoegdheden uit van de Directeur van het Grootboek voor de Wederopbouw overeenkomstig het bepaalde in Afdeling 2 van Hoofdstuk IV en Afdeling 1 van Hoofdstuk V van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden; deze afdelingen zijn eveneens voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de rechten en plichten van de rechthebbenden en van hypothecaire schuldeisers en andere zakelijk gerechtigden. 4. Indien en voorzover voldoening aan een bestedingsplicht welke ingevolge het eerste lid vervalt, de grondslag is of had kunnen zijn voor de verlening van een krediet, een rentevergoeding of een aanvullende bijdrage, als bedoeld zijn in Hoofdstuk VI van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, blijft een besteding van de bijdrage, als door de artikelen 19-21 van die wet voorgeschreven, voor die verlening vereist. Artikel 6 1. Onteigening van onroerende zaken, restanten van opstallen en schepen op de voet van de artikelen 23 en 30 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden vindt niet meer plaats. 2. Toewijzing van schepen op de voet van artikel 21, tweede lid, en van onroerende zaken op de voet van de artikelen 33 en 34 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden vindt niet meer plaats, behoudens in de gevallen
2
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 162, nrs. 1-3
3
waarin vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een besluit tot toewijzing van onroerende zaken is genomen. Burgemeester en wethouders van de gemeenten, die een zodanig besluit hebben genomen, stellen Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hiermede in kennis binnen twee maanden na bedoeld tijdstip. 3. In het Grootboek voor de Wederopbouw ingeschreven schadeloosstellingen wegens onteigening worden na het verstrijken van drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet zo spoedig mogelijk in geld uitbetaald. Indien de Directeur van het Grootboek voor de Wederopbouw blijkt, dat een spoedige uitbetaling in geld aan de rechthebbende niet mogelijk is, betaalt hij uit door storting in de Consignatiekas, onverminderd het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden. Hij handelt op overeenkomstige wijze ten aanzien van hypotheekhouders en andere zakelijk gerechtigden, wier rechten bij de grootboekinschrijving zijn vermeld. 4. De inschrijving van schadeloosstellingen wegens onteigening in het Grootboek voor de Wederopbouw, bedoeld in artikel 36 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, blijft achterwege indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog geen opdracht tot inschrijving is gegeven. Onze Ministervan Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening betaalt de niet ingeschreven schadeloosstellingen in geld uit. Hij vergoedt hierover een rente, vast te stellen met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in Afdeling 2 van Hoofdstuk IV van eerdergenoemde wet. Hij oefent ten aanzien van de niet ingeschreven schadeloosstellingen voor zover mogelijk de taak en de bevoegdheden uit van de Directeur van het Grootboek voorde Wederopbouw, overeenkomstig het bepaalde in Afdeling 2 van Hoofdstuk IV en Afdeling 1 van Hoofdstuk V van die wet; deze afdelingen zijn eveneens voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de rechten en plichten van de rechthebbende en van hypothecaire schuldeisers en andere zakelijk gerechtigden. Nadat de vaststelling van de schadeloosstelling onherroepelijk is geworden, geeft Onze Minister voornoemd aan de rechthebbenden, voor zover zij nog geen aanspraak op uitbetaling hebben gemaakt, schriftelijk bericht dat zij binnen een termijn van drie maanden een schriftelijk verzoek om uitbetaling bij hem kunnen indienen; indien een zodanig verzoek niet tijdig door hem is ontvangen betaalt hij uit door storting in de Consignatiekas, onverminderd het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden. Hij handelt op overeenkomstige wijze ten aanzien van degenen, die op het tijdstip van de onteigening een hypothecair of een ander zakelijk recht op het onteigende hadden. Artikel 7 Verzoeken om herziening van een bijdrage op de voet van artikel 88 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden worden slechts in behandeling genomen, indien zij zijn ingediend vóór 1 juli 1977, dan wel binnen twee maanden, nadat de vaststelling van de schadeloosstelling met toepassing van de artikelen 86 en 87 van die wet onherroepelijk is geworden. Artikel 8 Onze Minister van Financiën heft het Grootboek voor de Wederopbouw met ingang van een door hem te bepalen datum op. Op die datum treedt Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot de taak en de bevoegdheden van de Directeur van dat Grootboek voor zover mogelijk in diens plaats. Het bepaalde in Afdeling 2 van Hoofdstuk IV en Afdeling 1 van Hoofdstuk V van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden is daarop voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 162, nrs. 1-3
4
Artikel 9 1. Het Scheidsgerecht voor de oorlogsschade, ingesteld bij artikel 90 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, wordt opgeheven. Artikel 91 van die wet, de artikelen 45-47 van de Wet op de Watersnoodschade 1953 en artikel 3, derde lid, van de Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade I zijn niet meer van toepassing voorzover hierna niet anders wordt bepaald. 2. De rechthebbende die bezwaar heeft tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 89 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden of in artikel 44 van de Wet op de Watersnoodschade 1953, kan daarvan in hoger beroep komen bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, uitsluitend op de gronden, genoemd in het eerste lid van artikel 91 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, onderscheidenlijk in het eerste lid van artikel 45 van de Wet op de Watersnoodschade 1953. 3. Op dezelfde gronden kan bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beroep worden ingesteld door de rechthebbende die bezwaar heeft tegen een uitspraak, gedaan ingevolge artikel 3, derde lid, van deze wet. 4. Artikel 87, derde tot en met zevende lid, van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden is op dit hoger beroep dan wel beroep van overeenkomstige toepassing. 5. De rechtbank beslist in hoogste ressort. 6. De bij het Scheidsgerecht voor de oorlogsschade reeds aanhangige zaken gaan in de stand waarin zij zich bevinden over naar de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die de behandeling van deze zaken voortzet. De secretaris van het Scheidsgerecht zendt daartoe de bij hem ingediende beroepschriften waarop het tijdstip van het inwerkingtreden van deze wet nog geen beslissing is genomen, alsmede de overige op die zaken betrekking hebbende bescheiden, aan de griffier van de rechtbank toe; hij vermeldt daarbij de datum waarop die beroepschriften zijn ontvangen.
HOOFDSTUK II Schaden in de publiekrechtelijke sector Artikel 10 1. Een vergoeding ingevolge de artikelen 7 en 8 van de Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen wordt niet toegekend, tenzij het herstel van de oorlogsschade, herbouw daaronder begrepen, blijkens een vóór 31 maart 1978 aan Onze Ministervan Financiën gedane mededeling vóór 1 februari 1978 daadwerkelijk is begonnen en op 31 december 1978 is voltooid. 2. Een vergoeding ingevolge artikel 9 der in het eerste lid genoemde wet wordt na 31 december 1979 niet toegekend. 3. Een vergoeding ingevolge artikel 10 der in het eerste lid genoemde wet wordt niet toegekend, tenzij de uitvoering van het wederopbouwplan blijkens een vóór 31 maart 1979 aan Onze Ministervan Financiën gedane mededeling op 31 december 1978 is voltooid. 4. Uitbetaling van een toegekende vergoeding ingevolge de artikelen 7,8 en 10 der in het eerste lid genoemde wet vindt niet plaats, tenzij het herstel van de oorlogsschade, de herbouw dan wel de uitvoering van het wederopbouwplan blijkens een vóór 31 maart 1979 aan Onze Ministervan Financiën gedane mededeling op 31 december 1978 is voltooid. 5. De artikelen 11,13 en 14 der in het eerste lid genoemde wet vinden met ingang van 1 januari 1979 geen toepassing meer.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 162, nrs. 1-3
5
Artikel 11 Het bepaalde in het vorige artikel is van overeenkomstige toepassing op de afwikkeling van de schaden ten gevolge van de op 31 januari/1 februari 1953 plaatsgehad hebbende stormvloed, zoals die afwikkeling is geregeld in de Wet Financiering Stormvloedschade Publiekrechtelijke Lichamen (Stb. 1953, 401).
HOOFDSTUK III Slotbepaling Artikel 12 Deze wet treedt inwerking met ingang van 1 juli 1977 en kan worden aangehaald als «Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade II». Gegeven
De Ministervan Financiën,
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
De Minister van Justitie,
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 162, nrs. 1-3
6