Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1985-1986
19479
Budgettair kader voor de begroting 1987
Nr. 1
BRIEF V A N DE MINISTER V A N FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 8 april 1986 Hierbij bied ik u aan, mede namens de Minister-President en de Vice-Minister-President, een brief inzake het budgettair kader voor de begroting 1987. De Ministervan Financiën, H. 0. C. R. Ruding
S-AFE
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
1. Inleiding Op 6 maart jl. heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal gedebatteerd over de gevolgen van de lagere olieprijzen voor de inkomsten van het Rijk in 1987 en latere jaren aan de hand van de brief van de Minister President d.d. 25 februari 1986. Kort na dat debat zou de Ministerraad starten met de beraadslagingen over het te hanteren budgettaire kader bij de begrotingsvoorbereiding van 1987, aan de hand van de zogenoemde kaderbrief van de Ministervan Financiën. Tijdens het debat heeft de Minister-President toegezegd dat de Kamer op de hoogte gesteld zal worden van de uitkomsten van de discussies in de Ministerraad hierover. Door middel van deze brief wordt aan de wens van de Kamer tegemoet gekomen. Er zij op gewezen dat besluitvorming over de kaderbrief van 1987 een eerste stap is op weg naar de begroting 1987, die op de derde dinsdag van september zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer. De nu vastgestelde hoofdlijnen voor 1987 beogen nog niet een afgeronde en gedetailleerde oplossing voor dat jaar te geven. Ze geven wel het kader aan waarbinnen de verdere begrotingsvoorbereiding zal kunnen plaatsvinden. Daarbij is gestreefd naar een zodanig pakket aan maatregelen, dat de problematiek voor 1987 reeds nu voor een groot gedeelte in hoofdlijnen is opgelost. Daarmee is een situatie gecreëerd, waarbinnen het volgende kabinet op geordende wijze de besluitvorming over het budgettaire beleid in 1987 (en latere jaren) kan afronden. 2. Een schets van de budgettaire problematiek in 1987 Alhoewel het zich laat aanzien dat de economie in 1986 gunstiger zal verlopen dan eerder gedacht - en deze verbetering zal vermoedelijk doorwerken naar 1987 - zijn naar huidige inzichten de budgettaire problemen voor 1987 zeer omvangrijk. De budgettaire problematiek wordt gedomineerd door een ongekende daling van de aardgasbaten van 1986 op 1987. Bij de beraadslagingen in het kabinet is uitgegaan van een prijs voor ruwe olie van 17,5 dollar per vat in 1986 oplopend via 20 dollar in 1987 naar 22,5 dollar in de jaren na 1987. Gelet op de meest recente ontwikkelingen op de internationale oliemarkt zijn deze veronderstellingen nog als optimistisch aan te merken. Wat betreft de dollarkoers is thans gerekend met een koers voor de gehele periode van f2,70. Deze veronderstellingen leiden tot het volgende beeld van de totale aardgasbaten (mld.).
Aardgasbaten (kasbasis)
1985
1986
1987
1988
1989
1990
23,0
21,9
10,4
8,3
10,8
11,0
Van 1986 op 1987 doet zich een dramatische daling van de aardgasbaten voor. Deze worden meer dan gehalveerd. In de Miljoenennota werd reeds rekening gehouden met een terugval van 1986 op 1987 met 6,5 miljard. Volgens de huidige raming bedraagt deze terugval nu zelfs 11,5 mld., dus nog 5 miljard hoger. Een dergelijke terugval noopt tot tijdig beleidsingrijpen. De huidige ontwikkelingen op het oliefront indiceren echter dat deze terugval met 11,5 miljard eerder aan de optimistische dan aan de pessimistische kant geraamd is. Maar zelfs als het veronderstelde prijsverloop optreedt moet ook in de jaren na 1987 gerekend worden op een structureel lager niveau van de aardgasbaten. De tabel toont aan dat t/m 1990 zelfs bij de gehanteerde (gunstige) veronderstellingen de gasbaten ongeveer gestabiliseerd blijven op een laag peil, hetgeen impliceert dat sprake is van een duurzaam probleem.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
2
Naast de ontwikkelingen bij het aardgas zijn tal van factoren van invloed o p het budgettaire beeld 1 9 8 7 . Aan de uitgavenkant van de rijksbegroting doet zich een aantal ontwikkelingen voor die het budgettaire beeld in 1987 doen verslechteren: het uitstel in de ingangsdatum van de stelselherziening in de sociale zekerheid van 1 mei 1986 naar 1 oktober 1986 en de vertraging bij het afschaffen van de negatieve aanslag van de WIR (tezamen bijna 2 miljard). Deze problematiek w o r d t evenwel, zonder dat daartoe als zodanig maatregelen nodig zijn, beperkt door een aantal f a c t o r e n , die voortvloeien uit de gunstiger economische ontwikkeling die thans nog w o r d t versterkt door de olieprijsdaling. Zo komt de werkloosheid naar v e r w a c h t i n g in 1986 en 1987 lager uit dan eerder g e r a a m d , hetgeen leidt t o t lagere uitgaven in beide jaren. De zeer beperkte nominale ontwikkeling leidt daarnaast t o t aanzienlijk lagere uitgaven; verwezen zij naar de Brief inzake de uitvoering van de begroting 1986 (met name 8 0 0 min. lagere prijsbijstelling) die u heden bereikt. De belastingontvangsten geven, naar w o r d t aangenomen, een gunstig beeld te zien. En t o t slot kan de renteraming in 1987 met % miljard neerwaarts w o r d e n bijgesteld, deels als gevolg van een lager uitvallende rentevoet in 1 9 8 6 (6V2% in plaats van 7%). Daarbij is dan nog afgezien van de gunstige effekten (prijs- en rentedaling) die v e r w a c h t m o g e n w o r d e n van het recente realignment in EMS-verband waarover de minister van Financiën afzonderlijk een brief aan de Kamer zal zenden. Rekening houdend met de positieve en negatieve factoren voor het overheidsbudget, kan w o r d e n vastgesteld dat de uiteindelijke nader op te lossen problematiek bij tekortstabilisatie 11 a 12 miljard beloopt. Het blijkt dus dat de aardgasbatendaling van 1 IVi miljard het budgettaire beeld volledig domineert. Het a c h t e r w e g e laten van beleidsmaatregelen zou o n v e r a n t w o o r d zijn. Gelet op het nog steeds te hoge t e k o r t , maar ook rekening h o u d e n d met de zeer zware budgettaire problematiek in 1 9 8 7 , acht het kabinet het geboden o m voor 1987 thans reeds maatregelen te treffen. De hier geïndiceerde budgettaire problematiek voor 1987 is met onzekerheden o m g e v e n . Zowel de m a c r o - e c o n o m i s c h e ontwikkelingen als ramingen ten behoeve van het rijksbudget zullen de komende tijd nog veranderen. De ontwikkeling van de olieprijzen zal hierbij een belangrijke factor zijn. In dit verband kan w o r d e n gewezen op de analyse betreffende de economische ontwikkelingen op de middellange termijn en de daarin geschetste onzekerheden, w e l k e het CPB in het Centraal Economisch Plan 1 9 8 6 heeft geschetst. Het CEP zal één dezer dagen w o r d e n gepubliceerd. 3. Beleidsuitgangspunten van de begroting 1987 Het is goed o m de gekozen aanpak voor 1987 te plaatsen in het perspectief van de problematiek en het te voeren beleid in de komende 4 jaren. Daarbij zijn o.a. de huidige meerjarencijfers en de meerjarenverkenningen van het Centraal Planbureau van belang. Om t o t een goede aanpak te k o m e n heeft het kabinet derhalve een aantal uitgangspunten geformuleerd. 1. De zich mede door het beleid van de afgelopen jaren herstellende economische groei moet zich verder kunnen ontwikkelen. 2. Daartoe m o e t w o r d e n v o o r k o m e n dat na de daling van het financieringstekort van het Rijk in de afgelopen jaren het financieringstekort in 1987 hoger uit zou komen dan 8%. Het beleid in de komende jaren moet overigens zo ingericht w o r d e n , dat in 1 9 9 0 het financieringstekort van de gehele overheid (incl. d e b u d g e t t e r i n g e n en exclusief het effect van vervroegde aflossing w o n i n g w e t l e n i n g e n ) teruggebracht zal zijn tot ten hoogste 5% NI. 3. Er moet een beleid gevoerd w o r d e n waarin de werkgelegenheid blijft stijgen en de werkloosheid blijft dalen. Dit betekent dat voor het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 7 9 , nr. 1
3
bedrijfsleven een gunstig klimaat moet w o r d e n gehandhaafd, ook wat betreft de collectieve lastendruk, met name ook in verband met de positie van het met het buitenland concurrerende bedrijfsleven. Uiteraard speelt, naast de duidelijke rentedaling, ook de sterk gedaalde, zo niet afwezige inflatie een rol in dezen. 4 . Voor groepen van inkomenstrekkers zoals die gebruikelijk gedefinieerd w o r d e n , zal het beleid erop gericht zijn de koopkracht tenminste te behouden. 5. Oplossing van budgettaire problemen moet in beginsel niet w o r d e n gezocht in verzwaring van de collectieve lastendruk, maar in aanpassing van uitgavenniveaus. De collectieve lastendruk mag in de komende periode als geheel niet stijgen t.o.v. de Miljoenennota 1986 met de daarin o p g e n o m e n veronderstellingen. Daarbij dient de reeds in de meerjarenramingen van de Miljoenennota 1986 voorziene endogene daling door de minder w o r d e n d e opbrengst uit de binnenlandse aardgasafzet buiten beschouwing te w o r d e n gelaten. 6. De burgers zouden over de komende kabinetsperiode als geheel ten minste geen verzwaring van de druk van belastingen en premies moeten ondergaan. Met het oog op de bijzondere ontwikkeling op dit m o m e n t - de voor de koopkracht zeer gunstige ontwikkeling van de energieprijzen en extra daling van de gasbaten voor de overheid - is een lastenverzwaring met een tijdelijk karakter, met name in de indirecte sfeer, wel v e r a n t w o o r d . Zou na volledige realisatie van het pakket 1987 en bij terugdringing van het financieringstekort c o n f o r m het tijdpad zoals in de f o r m a t i e is af te spreken, ruimte ontstaan voor een belastingverlichting, dan dient deze bij voorkeur te w o r d e n aangewend voor verlaging van de loon- en inkomstenbelasting, mede ter verkleining van de zogenoemde w i g . Uiteraard vindt daarbij een afweging plaats tegen andere doelstellingen van het regeringsbeleid, met name bevordering van economische groei en daardoor van werkgelegenheid. Deze uitgangspunten beogen een kader te zijn waarin het beleid voor 1987 w o r d t geplaatst. Het huidige kabinet wil zoveel mogelijk ruimte laten voor invullingen en bijstellingen, in het licht van het feit dat in mei een nieuwe Tweede Kamer gekozen en daaropvolgend een nieuw kabinet g e f o r m e e r d zal w o r d e n . W a t betreft de thans voor 1987 te treffen maatregelen merkt het kabinet o p , dat de structurele daling van de aardgasbaten noopt tot het nemen van structurele maatregelen. In het afgelopen decennium zijn de sterk gestegen overheidsuitgaven mede gefinancierd door de oplopende aardgasbaten. Nu de aardgasbaten dalen, moet de compensatie in eerste instantie dan ook bij de overheidsuitgaven w o r d e n gezocht. Daarenboven zal de problematiek deels moeten w o r d e n opgelost door inkomstenverhogende maatregelen, ten laste van burgers en bedrijfsleven. Niet alleen is dit onvermijdelijk, gelet op de totale omvang van de budgettaire problematiek, maar ook acht het kabinet dit in de gegeven omstandigheden logisch en verstandig. Tegenover deze lastenverzwaringen staan immers omvangrijke voordelen van burgers en bedrijfsleven die zijn verbonden aan de lagere olieprijzen. Zo zijn de benzineprijzen aan de p o m p in één jaar tijd met meer dan vijftig cent gedaald. Daarnaast zijn gasprijsaanpassingen doorgevoerd voor het grootverbruik en voor tuinders en daalt het kleinverbruikerstarief per 1 juli 1986. Bij de voorgestelde maatregelen behouden burgers en bedrijven samen per saldo nog steeds aanzienlijke voordelen als gevolg van de dalende energieprijzen. Daarbij zij w e l bedacht dat bedrijven een fors deel van hun initiële voordeel in de prijzen zullen (moeten) doorberekenen, zodat het uiteindelijke voordeel vooral bij de consumenten terecht komt. Verwezen zij naarde als bijlage toegevoegde CPB-notitie terzake. Zoals aangegeven zou ten behoeve van tekortstabilisatie van 1986 op 1987 een pakket maatregelen ter g r o o t t e van 11 a 12 miljard benodigd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 9 4 7 9 , nr. 1
4
zijn (ten gunste van het financieringstekort van het Rijk). Een dergelijke problematiek lijkt echter moeilijk in één jaar volledig opgelost te kunnen worden. Daar komt als complicatie bij, dat de begroting 1987 uiteindelijk voor de verantwoordelijkheid van een nieuw kabinet zal komen. Dat betekent niet dat het huidige kabinet thans geen eigen verantwoordelijkheid heeft voor de voorbereiding van de begroting 1987 - integendeel -, maar het noopt wel tot een zekere terughoudendheid. Enerzijds dient tijdig zodanig te worden ingegrepen, dat onaanvaardbare ontwikkelingen in 1987 worden voorkomen. Anderzijds dient een nieuw kabinet voldoende speelruimte te krijgen om een eigen beleid, ook voor 1987, uit te zetten. In dit licht heeft het kabinet in deze fase van de besluitvorming over 1 987 besloten tot een pakket maatregelen van in totaal 9% miljard, waarvan voor circa 7'/2 miljard de effecten ten gunste van het financieringstekort zullen komen en circa 1% miljard ten gunste van de sociale fondsen (de zogenaamde terugsluisproblematiek). Het pakket van 9'A miljard bestaat voor 5% miljard uit ombuigingen en voor 4 miljard uit maatregelen in de inkomstensfeer. Als gevolg van dit pakket zal de stijging van het financieringstekort van het Rijk in belangrijke mate worden afgeremd. Bij ongewijzigd beleid van 1986 op 1987 zou een stijging van circa 3% NI resulteren; bij het voorgestelde pakket wordt die stijging beperkt tot circa 1% NI. Qua tekortniveau in 1987 van het Rijk (inclusief debudgetteringen, exclusief vervroegde aflossing van woningwetleningen) zou dan naar huidige nog onvolledige inzichten moeten worden gerekend op circa 8V2% NI. Het kabinet acht zo'n uitkomst echter nog niet bevredigend. In het licht van in de komende maanden beschikbaar komende actuelere gegevens - betreffende olieprijzen, dollarkoers en de algemene economische en budgettaire ontwikkeling - zal in de komende zomer, door het nieuwe kabinet of nog door het huidige kabinet in demissionaire staat, moeten worden bezien in hoeverre bovenop het voorgestelde «basis»-pakket van 9'A miljard nadere maatregelen benodigd zijn om tot een aanvaardbaar eindresultaat in 1987 te komen. 4. Ombuigingen op de collectieve uitgaven Het accent in het voorgestelde beleidspakket ligt op ombuigingen in de collectieve uitgaven. In totaal is sprake van ombuigingen tot een bedrag van 5% miljard. In de sfeer van de rijksbegroting acht het kabinet een ombuiging van in totaal 2VA miljard noodzakelijk en mogelijk. Daarbij zal aanstonds tot een bedrag van 1 miljard een aanvang worden gemaakt met de invulling. Dit bedrag van 1 miljard is daartoe via een eenvoudige proportionele - dus niet politiek gewogen - sleutel verdeeld over de departementen, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking uitgezonderd. In de komende maanden behoeft dan, via dan te formuleren politieke prioriteiten en posterioriteiten, nog slechts 1 'A miljard te worden verdeeld en ingevuld. Uiteraard staat het het nieuwe kabinet te zijner tijd vrij om toe te werken naar een ombuigingsbedrag van een andere omvang. In de sfeer van de zogeheten ICCK-sector - de sociale zekerheid, de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector en de volksgezondheid acht het kabinet een ombuigingstaakstelling van 3 miljard geboden, te verdelen in de verhouding van respectievelijk 1200 miljoen, 1200 miljoen en 600 miljoen, conform de verdeelsleutel van het regeerakkoord. Over de invulling van deze bedragen zal in de komende maanden moeten worden besloten. Zoals eerder gezegd zal behoud van koopkracht uitgangspunt zijn. 5. Maatregelen in de inkomstensfeer Het totaal aan beleidsmaatregelen in de inkomstensfeer bedraagt 4 miljard. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
5
1987 (kas, mld.) Beperking faciliteit voorraad- en vermogensaftrek per 1-10-1986 Lastenverzwaring burgers in de vorm van verhoging van beide b.t.w. tarieven per 1-10-1986 met 1 punt met een tijdelijk karakter
1,8
2,0
Subtotaal
3,8
Verkoop staatsdeelnemingen
0,25
Totaal
4,05
Wat betreft de faciliteit van de voorraad- en vermogensaftrek zij bedacht, dat deze allereerst is bedoeld als verzachting van de gevolgen van het nominalistische winstbegrip ingeval van inflatie. Rekening houdend met een naijlingseffect dat ook bij stijgende inflatie een rol heeft gespeeld, mag bij het huidige en verwachte inflatietempo de voorgestelde aanpassing als verantwoord beschouwd worden. In die zin is er ook geen sprake van lastenverzwaring. Er zal per 1-10-1986 een zodanige beperking worden aangebracht, dat de kasopbrengst in 1987 1,8 miljard zal belopen. Verhoging van zowel het 5%- als het 19%-tarief van de btw per 1-10-1986 met 1 punt levert 2,0 miljard op. Wat betreft het tijdelijke karakter van de lastenverzwaring voor burgers geldt dat, indien en in de mate waarin de olieprijs weer boven de 60 gulden per vat komt, de daaruit voortvloeiende overheidsinkomsten zullen worden aangewend om met prioriteit de verhoging van het hoge btw-tarief ongedaan te maken, resp. voor verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Dit draaipunt van 60 gulden per vat correspondeert met de op blz. 2 van deze brief neerwaarts bijgestelde meerjarenramingen voor de gasbaten na 1987, zodat het ongedaan maken vanaf dit niveau op zich geen verzwaring van de tekortproblematiek zal betekenen, ervan uitgaande dat de problematiek 1987 is opgelost. Tenslotte heeft het kabinet besloten dat, in voortzetting van het beleid in 1986, ook in 1987 tot een bedrag van 250 miljoen staatsdeelnemingen zullen worden afgestoten. 6. Premiebeeld en koopkracht 1987 Op basis van de meest recente informatie van de secretariaten van de sociale verzekeringsfondsen, alsmede de bijstellingen uit de verschillende nota's naar aanleiding van de eindverslagen ter zake van de stelselwijziging sociale zekerheid, is onlangs door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een eerste globale verkenning van het premiebeeld 1987 opgesteld. Uit deze verkenning valt op te maken dat zowel de werkgeverspremies als de werknemerspremies gemiddeld in 1987 ten opzichte van 1986 zouden kunnen dalen. De belangrijkste achtergrond voor deze uitkomsten is gelegen in het feit dat door het uitstel van de stelselherziening sociale zekerheid in enkele fondsen (AWF, AOF) ultimo 1986 belangrijke overreserves ontstaan. Door aanwending van deze overreserves kunnen de premies in 1987 relatief laag worden vastgesteld. Ten aanzien van de ook aanwezige vermogenstekorten in sommige fondsen (AAF, ZFW en AWBZ) is ervan uitgegaan dat deze tekorten gefaseerd over twee jaar worden ingehaald. Ook dit heeft voor 1987 een zekere matigende invloed op de ontwikkeling van de sociale premies. Bij de globale calculaties van de premies voor 1987 is voorts reeds rekening gehouden met het wetsvoorstel om voor een aantal sociale zekerheidsregelingen de inhouding van vereveningsbijdragen te vervangen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
6
door premieheffing. Een concept van dit wetsvoorstel, dat voor advisering aan de Sociale Verzekeringsraad is toegezonden, zal de Kamer tegelijkertijd met deze brief bereiken. Voorts zij opgemerkt dat bij de verdeling van de WW-premie voor 1987 is gerekend met een 50/50-verdeling. Naast de sociale premies is voor de inkomensontwikkelingen in 1987 ook de mutatie van de kosten van levensonderhoud van belang. Inclusief het effect van de voorgestelde BTW-verhoging wordt in 1987 nog een lichte daling van de consumptieprijs verwacht van 0 a -0,5% waarvan alle inkomensgroepen profiteren. Hieruit blijkt dat het doorgeven door het bedrijfsleven van de kostenvoordelen op grond van de energieprijsontwikkeling van grotere betekenis is. Per saldo zal dit dan bij gelijk blijvende bruto inkomens voor alle gebruikelijke inkomensgroepen resulteren in ten minste koopkrachthandhaving. 7.
Meerjarenprespectief
Het is duidelijk dat bij de eerder geformuleerde uitgangspunten ook na 1987 een zeer sober uitgavenbeleid, gekenmerkt door een aantal ombuigingen, noodzakelijk zal zijn. Wat betreft de omvang van de ombuigingsproblematiek blijkt, in een vergelijking van het CPB-pakket in het CEP 1986' met het in deze brief opgenomen beleidspakket, dat afgezien van de daarin genoemde onzekerheden tenminste 2 miljard méér aan ombuigingen gedaan moet worden om het financieringstekort van de gehele overheid terug te brengen tot ten hoogste 5% (i.p.v. 51/2%), 1 miljard méér aan ombuigingen omdat over de periode als geheel het kabinet niet wil uitgaan van een lastenverzwaring voor de burgers en nog eens 0,7 miljard meer aan ombuigingen omdat het kabinet het fiscale regime voor bedrijven slechts aanpast met 1,8 miljard, terwijl het CPB uitgaat van 2,5 miljard. In totaal correspondeert dit dus met 3,5 a 4 miljard meer aan ombuigingen dan het CPB-pakket. Indien men het financieringstekort verder zou willen verlagen, tot onder de 5% NI, of de lasten van de burgers zou willen verlichten, of enige reserve in acht wil nemen in het licht van risico's terzake van b.v. rente en energieprijzen, wordt dit bedrag uiteraard overeenkomstig hoger. De minister-president, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers De vice-minister-president, Ministervan Economische Zaken, G. M. V. van Aardenne De Minister van Financiën a.i., G. M. V. van Aardenne
1 Dit pakket bestaat uit: 9 mld ombuigingen, 2,5 mld. verlaging voorraad en vermogensaftrek, per saldo 1 mld lastenverzwaring burgers en 1 mld. maatregelen in de sfeer van overige middelen voor de overheid, met als uitgangspunt een tekortniveau van 5'/i% NI in 1990 voor de gehele overheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
7
Centraal Planbureau 24 maart 1986 Inkomenseffecten van lagere energieprijzen in 1986 en 1987 Door de lagere olie- en aardgasprijzen komt de energierekening van bedrijven en gezinnen fors lager uit. Op basis van het binnenlands (finaal)verbruik van de afzonderlijke sectoren kan globaal worden becijferd dat in 1987 bedrijven bijna f 10 mld en gezinnen f 4 mld. minder betalen dan in 1985. Ter berekening van de inkomenseffecten is van belang in hoeverre deze lagere energiekosten worden doorgegeven aan andere sectoren in de economie dan wel aan het buitenland. Dit kan in de vorm van lagere afzetprijzen bij bedrijven of in de vorm van lagere lonen als gevolg van prijscompensatie. Van dit laatste wordt in onderstaande opstelling niet uitgegaan. De mate waarin bedrijven lagere energiekosten doorberekenen in lagere afzetprijzen hangt sterk af van de druk van de concurrentie. Vooral exporteurs van energie-intensieve produkten (chemie, basismetaal) zullen gedwongen zijn, gezien de scherpe internationale concurrentiestrijd, vrijwel de gehele kostenverlaging door te geven aan hun afnemers. Voor producenten gericht op de binnenlandse markt geldt dit wat minder en zijn de vertragingen langer. Na 2 jaar, zo wordt hier verondersteld, zullen producenten voor de buitenlandse markt gemiddeld 90% en producenten voor de binnenlandse markt gemiddeld 70% van de lagere energiekosten hebben doorgegeven in de vorm van lagere afzetprijzen. Op basis van input-output-tabellen kunnen gecumuleerde energiecoëfficiënten per afzetcategorie worden berekend. Hieruit is de aanwending van het energieverbruik van bedrijven per afzetcategorie af te leiden. De resultaten van een eerste ruwe berekening staan in onderstaande tabel. Aanwending en doorberekening van kosten van energieverbruik bedrijven per afzetcategorie Aanwending
Doorberekening lagere energiekosten
in % Uitvoer van goederen en diensten' Consumptie van binnenlandse herkomst 2 Overheidsconsumptie, investeringen in woningen en ov. vaste activa Totaal 1 2 3
75 15
90 70
10
70
100
85 3
Exclusief directe uitvoer van energie. Exclusief directe energieconsumptie. Gewogen gemiddelde.
De directe inkomenseffecten van de lagere energieprijzen kunnen nu eenvoudig worden benaderd met behulp van onderstaande opstelling. De berekening geeft aan dat met name gezinnen en het buitenland profiteren van de lagere energiekosten. In dit laatste komt weer eens het energieintensieve van de Nederlandse goederenuitvoer tot uiting: een groot deel van het binnenlandse energieverbruik vindt plaats ten behoeve van de uitvoer. Daar staat tegenover dat de binnenlandse sectoren via lagere invoerprijzen van goederen en diensten ook profiteren van de lagere energierekening in het buitenland. De energie-intensiteit van de invoer, exclusief directe invoer van energie, is echter veel lager dan die van de Nederlandse uitvoer, zodat in onderstaande opstelling dit effect buiten beschouwing is gelaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
8
Daling energierekening'
Doorberekening lagere en-kosten
Directe inkomenseffecten
mld. guldens Bedrijven Gezinnen 3 Binnenland overig 2 Buitenland
+ 9,7 + 4 + 0,4 0
Totaal
14,1
- 8,4 + 1 + 0,8 + 6,6 0
1,3 5 1,2 6,6 14,1
1
Op basis van finaal binnenlands verbruik. 3 Overheid, investeringen in woningen en in overige activa. 3 Exclusief BTW.
Ten slotte zij gewezen op het partiële karakter van bovenstaande berekening: er is geen rekening gehouden met een volledige doorwerking van de lagere energiekosten via de economische kringloop.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 479, nr. 1
9