Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
30 300 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006
Nr. 84
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 november 2005 Hierbij doe ik u de jaarverslagen over 2004 toekomen van de Nederlandse medefinancieringsorganisaties (MFO’s), het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP), de NCDO en PSO1. De financiering die deze organisaties in 2004 gezamenlijk uit de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking ontvingen bedroeg circa € 457 miljoen. Zoals u bekend is hecht ik grote waarde aan toenemende kwaliteitsverbetering. Met «Resultaten in Ontwikkeling» een rapportage over 2004 heb ik onlangs verantwoording afgelegd over de behaalde resultaten van het bilaterale beleid. Tot mijn genoegen constateer ik dat ook door de verschillende organisaties van het particuliere kanaal de nodige actie tot kwaliteitsverbetering op diverse niveaus is ondernomen, hetgeen zijn vertaalslag heeft gevonden in de desbetreffende jaarverslagen. Vooruitgang is waar te nemen ten aanzien van de te hanteren DRAM (de koppeling tussen Doelen, Resultaten, Activiteiten en Middelen) en SMART (Specificiteit, Meetbaarheid, Acceptatie en Resultaatgerichtheid) systematiek waarbij behaalde resultaten specifiek worden samengevat en in relatie staan tot de gestelde doelen. Door diverse organisaties is tevens met succes een start gemaakt met een nieuwe methode van planning, monitoring en evaluatie (PME). A. Medefinancieringsprogramma (MFP) De kwaliteit van de jaarverslagen over 2004 van de MFO’s vertoont wederom een duidelijke positieve ontwikkeling ten opzichte van voorgaande jaren. Ten aanzien van zowel programma-evaluaties als gezamenlijk uitgevoerde evaluaties geldt dat nog extra aandacht nodig is.
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
De bevindingen en conclusies van de door KPMG eind december 2004 uitgevoerde doelmatigheidsaudit zijn nog niet in de jaarverslagen terug te vinden. Wel heb ik geconstateerd dat de bevindingen uit het rapport en de
KST92647 0506tkkst30300V-84 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
1
1
individuele aanbevelingen serieus worden opgepakt. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen. Ik waardeer het dat in de jaarverslagen van de meeste organisaties nadrukkelijk wordt gerefereerd aan de Millenium Ontwikkelingsdoelen (MDG’s). Zoals u bekend is zal de rapportage hierover door mij in 2006 uit te brengen niet alleen door de overheid worden gedragen maar ook door het maatschappelijk middenveld. De samenwerking met ambassades kent eveneens een vernieuwend karakter en leidt tot toenemend overleg en waar mogelijk constructieve samenwerking. CORDAID Het jaarverslag 2004 geeft een behoorlijke vooruitgang weer ten opzichte van het voorgaande jaar. Op basis hiervan kan worden geconstateerd dat CORDAID op weg is om een aantal belangrijke doelstellingen uit haar strategische meerjaren plan 2003–2006 te realiseren. Dit geldt onder meer voor de reductie van het aantal partnerorganisaties waarmee in de toekomst zal worden samengewerkt naast het streven meer aandacht te besteden aan beleidsbeïnvloeding. In vergelijking met voorheen wordt thans aan de MDG’s gerefereerd. Het streven naar meer complementariteit leidde onder andere tot meer constructief overleg en samenwerking met ambassades. Bereikcijfers worden per resultaatgebied geaggregeerd waarbij wordt gerefereerd aan de vastgestelde sleutelindicatoren van het meerjarenplan. Hoewel dit inzicht geeft in het aantal mensen dat wordt bereikt, geeft het mijns inziens nog een te beperkt beeld van wat zich daadwerkelijk op het niveau van de doelgroep voltrekt. Ik heb CORDAID verzocht dit inzichtelijker te maken. CORDAID ziet maatschappijopbouw als één van de kerntaken van haar organisatie. Ze heeft gevolg gegeven aan de aanbevelingen door de Stuurgroep Evaluatie eerder voor dit onderwerp gedaan; de kritiek betrof m.n. de te eenzijdige focus op «intermediaire organisaties». Waardering voor de start van een viertal innovatietrajecten om samen met partnerorganisaties bestaande paradigma’s ter discussie te stellen. CORDAID is bovendien te complimenteren met de verlenging van zowel CBF (keur voor goede doelen) als ISO (kwaliteits management) certificering. Op het gebied van emancipatiethema’s blijft CORDAID achter bij de eigen planning: de interne doelen voor de eigen organisatie worden wel bereikt maar de gender sensitiviteit bij de meer behoudende partners is nog onvoldoende. CORDAID heeft desgevraagd aangegeven ook op dit punt de nodige stappen te zullen ondernemen. Door CORDAID worden interessante activiteiten ondernomen onder haar thema «Vrede en Conflict», onder andere in Soedan en Burundi, iets wat ik met interesse zal blijven volgen. HIVOS HIVOS heeft in 2004 een belangrijk veranderingsproject ingezet. Werd voorheen gewerkt via een regionale opzet, thans is de organisatie «gekanteld» naar een onderverdeling in sectoren. HIVOS verwacht door deze reorganisatie de thematische meerwaarde van de organisatie nog beter tot uitdrukking te kunnen laten komen in de behaalde resultaten. De uitrol van deze reorganisatie is in 2004 ingezet en inmiddels voltooid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
2
Daarnaast heeft HIVOS in 2004 essentiële beleidsnotities opgesteld op het terrein van partnerbeleid, kennisbeleid en resultaatmeting. Deze notities, die zijn opgesteld in nauw overleg met partnerorganisaties, geven een belangrijke impuls aan het voortdurende traject van kwaliteitsverbetering. In 2004 zijn enkele evaluaties uitgevoerd waaruit de behaalde resultaten goed naar voren komen. Zo toont het eindrapport van een evaluatie in MBN-verband (MFP Breed Netwerk) over vrouwenorganisaties en maatschappijopbouw in Zuidelijk Afrika duidelijk de meerwaarde aan van HIVOS voor haar partnerorganisaties. HIVOS heeft eveneens een evaluatie laten uitvoeren van het ICT-programma Acces for All. Op basis hiervan vond een herformulering plaats en is dit beleidskader uitgebreid met een mediacomponent, wat met name vanuit het oogpunt van maatschappijopbouw een belangrijke verbetering is. HIVOS vult op dit terrein een belangrijke «niche» in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. HIVOS heeft verder een zeer constructieve rol gespeeld in de voorbereiding van het EU-mensenrechtenforum. De kwaliteit van het daaruit voortgekomen handboek voor de Nederlandse vertegenwoordigingen, is mede te danken aan de inzet van HIVOS-medewerkers. Dit neemt niet weg dat HIVOS nog enigszins zoekende is naar de manier waarop het meest inzichtelijk kan worden gerapporteerd over de behaalde resultaten. De inzet die HIVOS de komende jaren wil blijven leveren op het terrein van capaciteitsopbouw inzake monitoring en evaluatie bij de partnerorganisaties is belangrijk, ook met het oog op toenemende inzichten in de (on)mogelijkheden van monitoring, assessment en meting van resultaten. Het vinden van een goede balans tussen kwantitatieve en kwalitatieve resultaten om de dreigende «fixatie» op bereikcijfers tegen te gaan is noodzakelijk. ICCO De inspanningen met betrekking tot het in 2003 ingezette veranderingsproces worden duidelijk aangegeven en kenschetsen ICCO als een lerende en innoverende organisatie. De realisatie van voorgenomen afbouw en vernieuwing met concentratie op landen, thema’s en partners vraagt meer inspanning dan aanvankelijk is ingeschat. Door ICCO werd de PME systematiek nog onvoldoende op basis van DRAM- en SMART systematiek gehanteerd al is wel verbetering waar te nemen, zowel op organisatieniveau als bij de partners. Nader overleg hierover heeft inmiddels plaatsgevonden en ik vertrouw erop dat inzichtelijker is geworden op welke punten verbetering nodig is. ICCO legt in haar verslag bij elk thematisch hoofdstuk de link naar de MDG’s, iets wat door mij wordt gewaardeerd; ook hier geldt echter dat nog onvoldoende wordt ingegaan op behaalde «outputs» en waar mogelijk «outcomes». Op het voor ICCO betrekkelijk nieuwe terrein van Duurzame en Rechtvaardige Economische Ontwikkeling (DREO) maakt de organisatie een snelle ontwikkeling door. Op voortvarende wijze, waarbij goed wordt ingespeeld op marktontwikkelingen en goed gebruik wordt gemaakt van een te realiseren toegevoegde waarde, wordt ingezet op samenwerking met een breed scala van andere stakeholders, zoals multinationals, Nederlandse en buitenlandse MKB-bedrijven ter ondersteuning van de afzet van producten. De multi-sectorale benadering die ICCO hanteert ten aanzien van HIV/Aids – en de directe relatie met armoede – sluit goed aan bij het vigerende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
3
OS-beleid. Waardering tevens dat ICCO stimuleert dat partnerorganisaties de gevolgen van HIV/Aids voor hun interne organisatie nagaan en een personeelbeleid hierop formuleren. NOVIB Het jaarverslag van NOVIB geeft op coherente wijze aan hoe deze organisatie als deel van de OXFAM-groep beleid en strategie gebaseerd op een rechtenbenadering uitdraagt. De beschreven activiteiten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de MDG’s. De toegenomen resultaatgerichtheid is terug te vinden in het in 2004 ingevoerde transparante monitorings- en evaluatiebeleid. NOVIB geeft aan dat de beoogde kwaliteitsverbetering van ingediende voorstellen en rapportages eveneens is behaald. Diverse programma’s gericht op emancipatiethema’s, waarmee ondermeer werd opgekomen voor de rechten van vrouwen, verliepen succesvol. Niettemin erkent NOVIB zelf dat nog onvoldoende wordt bewerkstelligd dat consequent rekening wordt gehouden met genderverschillen – «mainstreaming» – bij al haar activiteiten. Naast actie in een groot aantal landen en de totstandkoming van nieuwe allianties ten aanzien van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) nam samenwerking met het bedrijfsleven toe in de vorm van zogenaamde «publieke private partnerschappen». Vruchtbare samenwerking kwam eveneens tot stand bij het internationaal netwerken op het gebied van mensenrechten. Het initiatief om partnerorganisaties in financieel opzicht een HIV/Aids personeelsbeleid uit te laten voeren verdient navolging, ook bij andere organisaties. PLAN Nederland (Plan NL) In 2004 heeft Plan NL zich gepositioneerd als een organisatie die, in het bijzonder op het terrein van kinderrechten, breed vertegenwoordigd is en een scala van activiteiten onderneemt. Interessant zijn vernieuwende initiatieven zoals RAP4Right en het opnemen van de Out Board in de eigen organisatie. Ook uit andere activiteiten blijkt dat het Plan NL lukt een variëteit aan initiatieven te ontwikkelen en daardoor verschillende categorieën jongeren op een actieve manier te betrekken bij de verdelingsvraagstukken in de wereld en de consequenties hiervan voor de positie van kinderen. Belangrijk is voorts dat de Child Centred Community Development (CCCD) benadering, waarbij de participatie van kinderen in het ontwikkelingsproces in de gemeenschap essentieel is, door het internationale bestuur van PLAN is aangenomen; de Nederlandse organisatie heeft zich hier steeds sterk voor ingezet. Het verslag 2004 is grotendeels overeenkomstig de DRAM systematiek opgesteld, wel dient nog aandacht besteed te worden aan het toepassen van de SMART-criteria bij het gebruik van indicatoren. In het algemeen schetst het verslag het beeld van een dynamische en lerende organisatie. Een organisatie, die niet schuwt om naast de behaalde resultaten ook verslag te doen van de inspanningen die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
4
Terre des Hommes (TdH) Terre des Hommes is in 2004 verder gegaan met het ingezette kwaliteitsverbeteringstraject. Zo is de ISO-certificering behaald voor het kwaliteitsmanagement systeem ten behoeve van het projectenbeheer. Daarnaast heeft TdH belangrijke stappen gezet om behaalde resultaten beter tot zijn recht te laten komen in rapportages, zonder te pretenderen een antwoord te hebben op aspecten als attributie en aggregatie. Door TdH is geconstateerd dat monitoring evenals evaluaties zich nog teveel richten op activiteiten en «output». De organisatie streeft ernaar zich de komende jaren meer te richten op «outcome» en «impact». TdH focust zich binnen de landen waar zij actief is op specifieke concentratiegebieden en gaat in dit verband meerjarige relaties aan met partners die zich eveneens op één of meerdere thema’s binnen het TdH-beleidskader richten. Dit betekent ook dat TdH meer dan in het verleden overgaat tot een organisatiebenadering waarbij verder wordt gekeken dan projectfinanciering. Een goede ontwikkeling is verder de aandacht die uitgaat naar de versterking van de uitwisseling tussen TdH-partners onderling alsmede met andere belanghebbenden, met als doelstelling om op deze manier kleinere organisaties beter toegang te bieden tot en aansluiting te laten krijgen bij de «advocacy» en het lobbycircuit. Hierdoor kan een betere koppeling worden gemaakt tussen de interventiestrategieën directe armoedebestrijding en beleidsbeïnvloeding zoals die worden beoogd in het kader van het MFP. B. Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) CNV Internationaal Het jaarverslag 2004 van CNV Internationaal kent een heldere opbouw over een breed scala van activiteiten, waarvan de behaalde resultaten voldoende specifiek zijn samengevat en in een duidelijke relatie staan tot de in het jaarplan gestelde doelen. Al eerder was met succes een start gemaakt met een pilot voor een nieuwe methode van PME, in 2004 is dit uitgebreid naar een groter aantal partners. Daarnaast biedt het verslag openheid over de manier waarop belangrijke veranderingsprocessen zich voltrekken en geeft het aan dat CNV Internationaal zich bewust is van knelpunten en dilemma’s die zich daarbij voordoen. De organisatie heeft eveneens oog voor nieuwe verhoudingen die zich voordoen in een globaliserende wereld en paste haar praktijken hierop aan. Mede op basis van de introductie van de PME-methode is nieuw beleid in 2004 ontwikkeld ten behoeve van het versterken van de positie van speciale groepen: de positie van vrouwen binnen de vakbeweging, het bestrijden van kinderarbeid en het ondersteunen van werkenden in de informele economie. Naast de aandacht voor de schending van arbeidsrechten realiseerde CNV Internationaal onder meer specifieke aandacht en behaalde resultaten op de thema’s Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP’s), Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en de schuldenproblematiek. CNV bracht een notitie uit over de betrokkenheid van de vakbeweging bij PRSP’s en de knelpunten die daarbij worden ervaren. Dit bruikbare document zal verdieping van discussies ook met ambassades kunnen stimuleren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
5
FNV Mondiaal Naast het gegeven dat het nog steeds slecht is gesteld met de naleving van vakbondsrechten (waaronder recht op organisatie en recht op collectieve onderhandelingen) signaleert FNV Mondiaal in haar Jaarverslag 2004 dat de groeiende mondialisering ondermeer vergezeld gaat met verslechterende arbeidsrechten en een toenemende informele sector. Evenals CNV Internationaal stelde de organisatie haar strategisch bedrijfsplan voor de jaren 2005–2008 op. Het jaarverslag geeft duidelijk uitleg over de specifieke keuzes die zijn gemaakt, waar onder het speerpunt versterking en vernieuwing van internationale en nationale vakbondsorganisaties. Binnen dit algemene streven koos FNV Mondiaal voor vijf specifieke thema’s: opbouw en ondersteuning, informele economie, versterking van de positie van vrouwen, kinderarbeid en HIV/Aids. Op al deze gebieden wordt constructieve actie ondernomen. Daarnaast is in 2004 veel aandacht geschonken aan kwaliteitsverbetering bij de partners ten behoeve van het opzetten van projecten en het betrekken van hun achterban hierbij, aan het formuleren van haalbare doelstellingen en indicatoren om de voortgang te meten. In de matrix die bij het jaarverslag is gevoegd komt de relatie tussen doelen uit het jaarplan, bereikte resultaten en uitgevoerde activiteiten goed naar voren. De resultaten zijn bovendien voldoende specifiek en meetbaar gedefinieerd. Ook FNV stimuleerde haar partners bij het versterken van hun rol in de dialoog in hun land, onder meer bij het opstellen van de nationale plannen voor armoedebestrijding (PRSP’s). FNV constateert met spijt dat met name de invloed van bonden in de monitoring- en evaluatiefase van de PRSP’s nog te gering is. Vakbondsrechten zijn voor FNV een belangrijke invalshoek ten aanzien van MVO, een onderwerp dat hoog op de agenda van FNV Mondiaal staat. Gesignaleerd wordt dat bij diverse partners nog veel weerstand bestaat tegen dit thema. Ik waardeer de openheid die FNV Mondiaal in het jaarverslag geeft over bepaalde dilemma’s en knelpunten die bij haar werk komen kijken. Ik heb eveneens grote waardering voor de relatief grote aandacht die uitgaat naar onderzoek en interactief leren. C. Andere organisaties NCDO Het jaarverslag van de NCDO over 2004 is een heldere weergave van de indrukwekkende hoeveelheid aan activiteiten die men heeft gestimuleerd c.q. ondersteund en waardoor diverse groepen in de samenleving op één of andere manier in contact komen met het werk van de NCDO. Interessant zijn de programma’s met betrekking tot de VN (Nacht van de VN), jongeren (Club van 2000) en bedrijven (Business in Development). In het verslag worden, met name op individueel project- en programmaniveau, doelstellingen geformuleerd en resultaten gekwantificeerd, waardoor vooral de concrete activiteiten goed uit de verf komen. Om een beter inzicht te krijgen in de voortgang van de gewenste veranderingsprocessen op een hoger niveau, dient de verslaglegging ook op algemeen generiek niveau in te gaan op de doelstellingen-inspanningen-resultaten-relatie. Hierover is met de NCDO gesproken. De NCDO heeft dit opgepakt in het Jaarplan over 2005 en heeft toegezegd dat het jaarverslag over 2005 derhalve wel zal voldoen aan de zgn. DRAM- en SMART systematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
6
PSO Het Jaarverslag van PSO heeft een duidelijke systematiek en geeft een goed overzicht van de uitgevoerde activiteiten en behaalde resultaten. Bovendien geeft het inzicht in de leerervaringen die PSO heeft opgedaan in 2004. Uit het jaarverslag blijkt dat op een aantal kernindicatoren vooruitgang is geboekt. Extra inspanning is echter nodig om de doelstellingen voor het einde van de subsidieperiode te bereiken. Het betreft hier onder andere de afname van percentages van de lange termijn uitzendingen die dienen terug te lopen naar 45% in 2006. Het jaarverslag van PSO bevat details over de sectoren en programma’s waar de geproduceerde capaciteitsopbouwimpulsen terechtkomen alsmede tal van financiële bijzonderheden die de rechtmatigheid van de bestedingen onderbouwen. De nieuw door PSO «gestandaardiseerde» interventielogica ziet er veelbelovend uit, maar is van te recente datum om in deze verslagperiode al op haar bruikbaarheid te kunnen worden beoordeeld. Uit de gegeven voorbeelden wordt wel duidelijk dat in concrete situaties veel zal afhangen van de verdere operationalisering van de opeenvolgende resultaatniveaus. PSO besteedde in 2004 ondermeer in het kader van HIV/Aids veel aandacht aan het versterken en vergroten van de capaciteit en het weerbaarder maken van organisaties. Duidelijk is dat de vereniging het debat met haar lidorganisaties over Aids en aanverwante «heikele» onderwerpen niet schuwt. Ik heb daar grote waardering voor. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 V, nr. 84
7