Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
29 452
Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel
Nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 3 juni 2004 Inleiding Tijdens het Algemeen Overleg van 26 mei jl. heb ik uw Kamer toegezegd een reconstructie te doen toekomen, van de gebeurtenissen voorafgaand en tijdens de betreurenswaardige gebeurtenissen in de ontvoeringszaak te Eibergen. In deze brief wordt de feitelijke gang van zaken uiteengezet, waarna een beoordeling wordt gegeven en de maatregelen die naar aanleiding daarvan geboden zijn. De maatregelen betreffen onder meer het aanscherpen van het verlofbeleid, het verruimen van de opsporingsbevoegdheden van de politie, en de instelling van een centraal coördinatiepunt. Reconstructie
De tbs heeft een aanvang genomen op 12 november 1996.
De verdachte in deze zaak is in 1990 door de rechtbank Zutphen veroordeeld tot 3 jaar en 6 maanden gevangenisstraf ter zake van diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Vervolgens is hij in een andere zaak in hoger beroep op 21 december 1995 door het gerechtshof Arnhem veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens verkrachting, diefstal, brandstichting en bedreiging. Hij is op 8 juni 1998 opgenomen in de tbs-kliniek Oldenkotte en na een periode van 3 jaar overgeplaatst naar de tbs-kliniek Flevo Future te Utrecht. De behandeling daar verloopt redelijk. Er is in augustus 2002 een risicotaxatie opgemaakt van de betrokkene ten behoeve van de terechtzitting waarbij de tbs na zes jaar moest worden verlengd1. Deze risicotaxatie is niet door de tbs-kliniek opgesteld maar door de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD), een van de kliniek onafhankelijke instantie. Een belangrijke aanbeveling van de risicotaxatie luidde om sterke aandacht te besteden aan de bestrijding van de alcoholverslaving als belangrijke factor in het recidive-gevaar van deze persoon. Deze aanbeveling wordt opgevolgd.
KST77046 0304tkkst29452-6 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 452, nr. 6
1
1
Na een periode van begeleid verlof vanaf 25 september 2002 wordt, gezien de positieve ontwikkeling van de tbs-gestelde op 17 september 2003 een machtiging verstrekt tot semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden tot onbegeleid verlof. Deze machtiging wordt verstrekt na een onafhankelijke toets door het hoofdkantoor Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De semi-begeleide verloven vinden gedurende 13 weken 3 tot 5 maal per week plaats. Deze verlopen naar het oordeel van de inrichting goed, waarna de kliniek overgaat tot onbegeleid verlof. Dit verlof vindt gedurende 8 weken 3 maal per week plaats. Op 8 maart 2004 meldt de inrichting Flevo Future aan de politie Utrecht dat betrokkene niet is teruggekeerd van onbegeleid verlof en dat het om een zedendelinquent gaat. Betrokkene wordt landelijk gesignaleerd. Op 9 maart 2004 meldt de inrichting aan de politie Utrecht dat betrokkene is teruggebracht door een familielid. De signalering wordt vervolgens ingetrokken. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen wordt de betrokkene, bij wijze van time-out tijdelijk teruggeplaatst naar het gesloten deel van de kliniek; vervolgens verblijft hij gegeven de verbetering van zijn situatie opnieuw op de resocialisatie-afdeling. Er worden afspraken gemaakt over de voorwaarden waar hij zich aan dient te houden en er wordt duidelijke gemaakt dat dit een tweede kans is. Betrokkene ontwikkelt zich vervolgens niet positief. Op 31 maart wordt hem daarom aangezegd dat hij niet meer in aanmerking komt voor verder verblijf op de resocialisatie-afdeling, maar dat hij in de kliniek zal worden teruggeplaatst. Daarop onttrekt de betrokkene zich op 31 maart 2004 aan de terbeschikkingstelling. Dit is mogelijk doordat een resocialisatie-afdeling, waar de betrokkene op dat moment feitelijk verblijft, minder beveiliging kent dan in de normale kliniek gebruikelijk is. De inrichting Flevo Future meldt aan de politie Utrecht dat betrokkene die dag zich aan de tbs heeft onttrokken en per sms heeft laten weten dat hij naar zijn familie is. De politie Utrecht waarschuwt de politie Deventer waarbij wordt afgesproken dat de politie Deventer contact opneemt met de familie van betrokkene. Aansluitend wordt hij landelijk gesignaleerd door de politie Utrecht. In de avond van 4 april wordt betrokkene opnieuw door bekenden teruggebracht. De betrokkene wordt op 4 april na terugkomst op een gesloten afdeling geplaatst. Er wordt actief gewerkt aan het bestrijden van zijn alcoholverslaving, zoals ook al was aanbevolen in de risicotaxatie. Daarop wordt besloten dat de tbs-gestelde de kliniek alleen onder begeleiding de kliniek mag verlaten voor bezoeken aan het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (CAD) en de Anonieme Alcoholisten (AA) en het verrichten van arbeid. Op 23 april is door de kliniek besloten het verlof weer te hervatten in de vorm van semi-begeleid verlof, op basis van de nog bestaande machtiging die op 17 september 2003 is afgegeven. Dit verlof werd voor de eerste keer uitgevoerd op 4 mei. De huidige regeling rond deze vorm van verlof zegt: «bij semi-begeleid verlof wordt de verlofganger gebracht en/of gehaald naar respectievelijk het verlofadres. Tussen deze tijdstippen bevindt de betrokkene zich zonder begeleiding van personeel buiten de inrichting.» De kliniek heeft echter intern de afspraak gemaakt dat betrokkene zou worden gebracht èn gehaald van en naar het CAD in Utrecht. Deze afspraak is daarmee verdergaand dan door de regeling wordt vereist. Echter, door een onvolledige communicatie over de uitvoering van dit verlof, is de betrokkene op 11 mei niet weggebracht maar is hij in de gelegenheid gesteld zelfstandig naar het CAD te gaan. Daar is hij niet verschenen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 452, nr. 6
2
Op 11 mei 2004 ontvangt de politie Utrecht melding van de inrichting dat de tbs-gestelde niet is teruggekeerd van verlof. Betrokkene wordt gesignaleerd. Dit houdt in dat er een landelijk opsporingsverzoek wordt uitgebracht. De inrichting informeert ook telefonisch de piketofficier van justitie te Utrecht. De officier van justitie vraagt of politie en departement zijn gewaarschuwd en of betrokkene is gesignaleerd. Een en ander wordt bevestigd. De inrichting Flevo Future neemt op 11 mei 2004 tevens telefonisch contact op met de officier van justitie te Zwolle. Deze brengt de politie Deventer van de melding op de hoogte. Aldus is gehandeld conform de regeling inzake «ongeoorloofde afwezigheid». De tbs-gestelde neemt na zijn onttrekking enkele malen telefonisch contact op met de kliniek, die hem daarbij aanspoort terug te keren. Op 14 mei 2004 neemt de inrichting opnieuw contact op met de politie Utrecht. De inrichting verzoekt de politie Utrecht om de mobiele telefoon van betrokkene uit te peilen om hem zo te traceren. Tevens wordt door de inrichting aangegeven dat er contact is gelegd met de familie van de betrokkene, maar dat die op dat moment nog niets van de tbs-gestelde had vernomen. De politie Utrecht legt het verzoek om de mobiele telefoon uit te peilen voor aan de (weekdienst)officier van justitie te Utrecht. De officier concludeert – na overleg met een collega – dat de wet bij een ontvluchting zonder verdenking van een strafbaar feit geen mogelijkheid biedt tot het inzetten van dwangmiddelen. Later die dag stuurt de inrichting een fax naar de politie Utrecht waarin nogmaals wordt gewezen op het risico van suïcide en op het mogelijke gevaar van betrokkene voor zichzelf en anderen en nogmaals wordt verzocht zijn mobiele telefoon uit te peilen. Ook dit verzoek wordt om eerder genoemde reden door de Officier van Justitie afgewezen. Uit registratie blijkt dat tussen de inrichting, de politie te Utrecht en het Openbaar Ministerie te Utrecht op 11 mei 2004 eenmaal en op 14 mei 2004 tweemaal contact heeft plaatsgevonden. In de loop van de avond van 21 mei 2004 wordt bij de politie Deventer melding en aangifte gedaan van diefstal (na een proefrit) van een auto. Daarbij was een identiteitsbewijs achtergelaten op naam van betrokkene. Op dat moment is het duidelijk dat het hoogstwaarschijnlijk de betrokkene is die deze auto had meegenomen. Naast ongeoorloofd afwezig is hij vanaf dit moment dus ook verdacht van diefstal. Al het in dienst zijnde personeel van de politie Deventer wordt ingelicht en er wordt verscherpt surveillance uitgevoerd. Op 23 mei 2004 wordt het meisje om 14.35 uur te Eibergen ontvoerd door de verdachte. Naar aanleiding van enige persberichten die tijdens het onderzoek worden uitgebracht wordt er een groot aantal tips ontvangen. Op 24 mei 2004 wordt door familieleden van de verdachte informatie aan de politie gegeven dat de betrokkene mogelijk iets te maken heeft met de ontvoering van het slachtoffer. Vrijwel onmiddellijk na deze melding wordt door de politie Deventer contact gelegd met het Team Grootschalig Optreden in de regio Noord en Oost Gelderland dat onderzoek verricht naar het ontvoerde meisje. Rond 23.00 uur stuit men in Münster (Duitsland) bij een routinecontrole op een man die de politie met een mes bedreigt. De man ontkomt maar kort erna kan de politie hem klemrijden. Hij blijkt het meisje in gijzeling te houden. Rond 05.30 uur (25 mei 2004) weet de familie van de verdachte hem over te halen zich over te geven. Momenteel bevindt de verdachte zich in Duitsland. Het is mogelijk dat uit deze verhoren nieuwe gegevens naar voren zullen komen. Over de onduidelijkheid in de informatie-uitwisseling tussen het parket Zutphen en het parket Münster in de aanvangsfase van het onderzoek kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 452, nr. 6
3
het volgende worden medegedeeld. Uit de hierboven beschreven informatie blijkt dat het Openbaar Ministerie te Zutphen op maandagmorgen 24 mei 2004 (nog) niet op de hoogte was van de identiteit van de verdachte – en derhalve ook niet bekend was met het feit dat het om een TBS-patiënt ging – en evenmin beschikte over gegevens van de vluchtauto. Zodra dit bij het Openbaar Ministerie te Zutphen in de loop van de maandag bekend werd, is de Staatsanwaltschaft te Münster geïnformeerd. Conclusies: Gegeven in deze zaak is dat betrokkene zich tijdens verlof aan de terbeschikkingstelling heeft kunnen onttrekken en gedurende langere tijd niet is opgespoord. Weliswaar was juist bij deze tbs-gestelde door de kliniek besloten om het semi-begeleid verlof strikter aan te pakken dan volgens de geldende regeling gebruikelijk is. Des te meer valt het te betreuren dat deze, achteraf bezien, correcte inschatting, door een misverstand niet ook volledig is uitgevoerd. De kliniek heeft bij het verlof conform de geldende verlofregeling gehandeld. Achteraf bezien kan de vraag gesteld worden of het niet beter zou zijn geweest indien er tussen het begeleid en semi-begeleid dan wel onbegeleid verlof een nieuwe risicotaxatie zou zijn opgemaakt. Door de regeling werd zulks evenwel nu niet vereist. De kliniek heeft vanaf 11 mei de politie en het Openbaar Ministerie conform de geldende regels geïnformeerd. Het gegeven dat de zaak niet direct de allerhoogste prioriteit heeft gekregen, maar wel prioriteit, moet mede gezien worden tegen de achtergrond van het feit dat de verdachte reeds twee maal eerder vrijwillig na een onttrekking naar de kliniek was teruggekeerd. In de daaropvolgende fase heeft de tbs-kliniek overeenkomstig zijn verantwoordelijkheid gehandeld, door direct alle betrokkenen te informeren. De tbs-gestelde is als de zwaarste categorie aangemeld. Voorts is veelvuldig contact geweest met de familie, en is recente informatie aan de politie doorgegeven, gekoppeld aan het verzoek om de GSM van de betrokkene uit te peilen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben met de hen bekende gegevens aan de opsporing invulling gegeven. Vanaf de eerste dag van de onttrekking, is er sprake geweest van landelijke signalering en daarmee dus ook van landelijke opsporing. De beoordeling door het Openbaar Ministerie dat er geen opsporingsmethoden, zoals bijv. het peilen van de GSM, kon worden ingezet, is correct. Art. 565 Sv. biedt daar momenteel geen ruimte voor. Vanaf het moment dat de strafbare feiten zijn gepleegd hebben zowel het Openbaar Ministerie als de politie de opsporing ingezet. Met de wetenschap van de gevolgen, zou men zich achteraf bij alle betrokken instanties een groter gevoel van urgentie hebben gewenst, alsook dat het gedrag van betrokkene en het patroon van onttrekking aan het verlof, eerder als signaal van spanning waren onderkend. Tevens dienen de procedures van DJI zoals neergelegd in circulaire en de procedures bij politie en OM beter op elkaar afgestemd te worden. Die conclusie was al eerder getrokken. Het valt daarom eveneens te betreuren dat die afstemming te laat tot stand is gekomen om het incident te voorkomen. Nu rest slechts het voornemen om dit zo snel mogelijk tot stand te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 452, nr. 6
4
Maatregelen Incidenten in het verleden waren reeds aanleiding om maatregelen te nemen. Met de uitvoering van deze maatregelen is reeds een aanvang genomen, maar de uitvoering daarvan zal worden versneld. De gebeurtenissen van de afgelopen weken nopen tot aanvullende maatregelen. Het gaat daarbij in totaliteit om het volgende: 1. Het verlofbeleid wordt aangescherpt; het daartoe reeds ontwikkelde verlofbeleidskader wordt in juni 2004 aan de Kamer toegezonden. Onderdeel van deze plannen is de invoering van een verplichte risicotaxatie bij onbegeleid en transmuraal verlof. Voorts zal bij onbegeleid en transmuraal verlof een contra-expertise verplicht worden gesteld, evenals indien bij eenmaal gegeven verlof het gedrag van betrokkene zich negatief ontwikkelt. De mogelijkheden om elektronisch toezicht toe te passen bij verlof zullen nader worden onderzocht. 2. De verantwoordelijkheid en handelwijze van alle betrokkenen (politie, OM en tbs-kliniek) worden in een regeling nader uitgewerkt. Een eerste concept van een regeling is naar aanleiding van de gebeurtenissen in maart 2003 in Den Haag, reeds opgesteld. Inmiddels heb ik het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven dat rond de zomer een centraal coördinatiepunt bij het OM zal worden ingesteld dat tot doel heeft de aansturing en ondersteuning van de opsporing van tbs-gestelden. 3. De bevoegdheden van de politie worden uitgebreid; Een nota van wijziging bij wetsvoorstel 29 413 zal zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend. 4. Ik heb het Openbaar Ministerie opdracht gegeven om andere tbs-gestelden die zich hebben onttrokken aan hun verlof, actief op te laten sporen. 5. Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de verlofpraktijk binnen de kliniek Flevo Future. De begeleide en onbegeleide verloven binnen deze kliniek zijn inmiddels stopgezet. Slechts na een grondige heroverweging van de verlofverlening door de kliniek gecombineerd met een risico-taxatie in individuele gevallen door een externe beoordelaar, zullen de verloven weer worden hervat. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 452, nr. 6
5