Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
27 700
Financiële verantwoordingen over het jaar 2000
Nr. 20
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IXB) Deze financiële verantwoording bestaat uit: –
de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting;
–
de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 2000, voorzien van een toelichting.
Den Haag, 16 mei 2001 De Minister van Financiën,
KST50644 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
1
INHOUDSOPGAVE REKENINGSTAAT – Verplichtingen en uitgaven – Ontvangsten
blz.
4 8
ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE REKENING
10
1.
10
Inleiding en leeswijzer
2. Financieel overzicht op hoofdlijnen 2.1. Uitgaven en niet-belastingontvangsten 2.2. Belastingontvangsten
12 12 13
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Algemeen Inleiding Staatsloterij Domeinen Tegoeden Tweede Wereldoorlog
15 15 15 16 17
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6.
Financiën binnenland Inleiding Regeling Bijzondere Financiering Tijdelijke subsidieregeling tankstations Publiek-private samenwerking (PPS) Financiële Markten Euro
18 18 19 19 19 21 26
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6.
Financiën buitenland Inleiding Exportkredietverzekering en investeringsgaranties Het Internationale Monetaire Fonds Multilaterale ontwikkelingsbanken Europese Investeringsbank MATRA-programma
28 28 29 31 32 36 37
6. 6.1. 6.2. 6.3.
Fiscale Zaken en Belastingen Inleiding Fiscale zaken Belastingdienst
38 38 39 44
7. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.5. 7.6. 7.7. 7.8
Bedrijfsvoering Personeel Organisatie Resultaten primaire processen Belastingdienst Automatisering Planning en control Beleid inzake misbruik en oneigenlijk gebruik Rechtmatigheidsonderzoek Algemene Rekenkamer over 1999 Professionalisering inkoop
50 50 55 59 65 68 69 71 72
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE REKENING – Verplichtingen en uitgaven – Niet belastingontvangsten – Belastingontvangsten
73 73 94 104
SALDIBALANS (inclusief toelichting) BIJLAGE: Lijst met gebruikte afkortingen
110 120
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
2
Financiële verantwoording van het Ministerie van Financiën (IXB) over het jaar 2000 REKENING VAN VERPLICHTINGEN, UITGAVEN EN ONTVANGSTEN
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
3
Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2000 Rekening 2000 Ministerie van Financiën (IXB) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting Verplichtingen NLG1000
01 01 03 04 05 10 11 12 13 14 02
NLG1000
EUR1000
TOTAAL
7 306 865
3 315 711
Algemeen
1 002 894
455 093
344 574 0 0 38 675 0 19 291 91 046 9 100 500 208
156 361 0 0 17 550 0 8 754 41 315 4 129 226 984
177 209
80 414
92 009 0 0 0 74 200 1 000 0 0 10 000 0
41 752 0 0 0 33 670 454 0 0 4 538 0
888 527
403 196
Personeel en materieel kernministerie Loonbijstelling Prijsbijstelling Onvoorzien Opsporing en ruiming van explosieven Uitvoering van werken door Domeinen Lasten en overige uitgaven van Domeinen Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark Diverse uitgaven
344 574 0 0 41 175 0 19 291 91 046 9 100 500 208
EUR1000
156 361 0 0 18 684 0 8 754 41 315 4 129 226 984
Financiën Binnenland 01 03 04 05 07 08 09 10 11 12
03
Muntwezen Garanties en waarborgen binnenland Deelneming in het kapitaal van banken (Her)verzekering van schaden aan derden Regeling Bijzondere Financiering Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen Kosten betalingsverkeer rijksoverheid Verwerving vermogenstitels Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland Publiekssets euromunten
19 609 0 0 0 175 000 0 0 0 0 0
8 898 0 0 0 79 412 0 0 0 0 0
Financiën Buitenland 02 03 04 05 07 08 10 11 13 14 16 17
04
Garanties aan de Nederlandse Financierings- Maatschappij voor Ontwikkelingslanden Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings- Maatschappij voor Ontwikkelingslanden Deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB Garanties aan De Nederlandsche Bank Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten Exportkredietverzekering Regeling Herverzekering Investeringen Deelneming in het kapitaal van Europese banken Garanties inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika
0
0
0
0
0 107 800
0 48 918
0 514 615
0 233 522
8 167 250 000 0 25 000 000 1 000 000 0 0
3 706 113 445 0 11 344 505 453 780 0 0
0 0 0 346 738 0 11 662 0
0 0 0 157 343 0 5 292 0
0
0
15 512
7 039
0
0
0
0
5 238 235
2 377 008
4 464 264 370 653 300 100 6 829
2 025 795 168 296 455 45 3 099
Fiscale Zaken en Belastingen 01 03 05 06 08
Uitgaven
Personeel en materieel Belastingdienst Bijdragen en staatsprijs betreffende fiscale zaken Uitgaven heffings- en invorderingsrente Garantie procesrisico’s Vergoeding proceskosten
4 464 264 370 653 300 250 6 829
2 025 795 168 296 455 113 3 099
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
4
(2)
(3) = (2) – (1)
Realisatie1
Verschil realisatie en oorspronkelijke vastgestelde begroting Verplichtingen
NLG1000
366 759 0 0 0 0 16 607 94 588 10 002 1 048 846
23 184 25 000 0 240 111 941 0 0 0 713 216 000
EUR1000
166 428 0 0 0 0 7 536 42 922 4 539 475 946
10 520 11 345 0 109 50 797 0 0 0 324 98 017
Uitgaven NLG1000
EUR1000
8 096 565
Verplichtingen NLG1000
NLG1000
EUR1000
3 674 061
789 700
358 350
1 524 427
691 755
521 533
236 662
361 718 0 0 0 0 16 537 94 588 10 002 1 041 582
164 141 0 0 0 0 7 504 42 922 4 539 472 649
17 144 0 0 – 38 675 0 – 2 754 3 542 902 541 374
7 780 0 0 – 17 550 0 – 1 250 1 607 410 245 665
112 087
50 863
– 65 122
– 29 551
99 883 0 0 0 9 021 1 512 0 0 1 671 0
45 325 0 0 0 4 094 686 0 0 758 0
7 874 0 0 0 – 65 179 512 0 0 – 8 329 0
3 573 0 0 0 – 29 576 232 0 0 – 3 780 0
776 146
352 199
– 112 381
– 50 997
22 185 0 0 – 41 175 0 – 2 684 3 542 902 548 638
3 575 25 000 0 240 – 63 059 0 0 0 713 216 000
EUR1000
Uitgaven
10 067 0 0 – 18 684 0 – 1 218 1 607 409 248 961
1 622 11 345 0 109 – 28 615 0 0 0 324 98 017
0
0
0
0
0
0
0
0
0 225 331
0 102 251
0 560 974
0 254 559
0 117 531
0 53 333
0 46 359
0 21 037
810 475 1 133 255 0 6 424 642 418 000 0 0
367 778 514 249 0 2 915 375 189 680 0 0
3 727 0 0 199 763 0 11 682 0
1 691 0 0 90 648 0 5 301 0
802 308 883 255 0 – 18 575 358 – 582000 0 0
364 071 400 804 0 – 8 429 130 – 264 100 0 0
3 727 0 0 – 146 975 0 20 0
1 691 0 0 – 66 695 0 9 0
1 583
718
0
0
1 583
718
– 15 512
– 7 039
4 750
2 155
0
0
4 750
2 155
0
0
5 683 905
2 579 244
445 670
202 236
4 952 058 399 597 600 78 2 009
2 247 146 181 271 179 35 912
487 794 29 – 55 700 – 22 – 4 820
221 351 13 – 25 276 – 10 – 2 187
5 099 953 399 597 600 413 2 009
2 314 258 181 271 179 187 912
635 689 29 – 55 700 163 – 4 820
288 463 13 – 25 276 74 – 2 187
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
5
(1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting Verplichtingen
09 10 1
Wet waardering onroerende zaken Kosten uitvoering belastingmaatregelen door derden
Uitgaven
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
79 945 0
36 277 0
79 945 33 427
36 277 15 169
De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).
Mij bekend, De Minister van Financiën,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
6
(2)
(3) = (2) – (1)
Realisatie1
Verschil realisatie en oorspronkelijke vastgestelde begroting Verplichtingen
Uitgaven
Verplichtingen
Uitgaven
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
98 006 26 974
44 473 12 240
98 006 33 755
44 473 15 318
18 061 26 974
8 196 12 240
18 061 328
8 196 149
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
7
Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2000 Rekening 2000 Ministerie van Financiën (IXB) Onderdeel ontvangsten
Art.
Omschrijving
(1)
(2)
(3) = (2) – (1)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Ontvangsten
04 05 06 07 08 10
02
EUR1000
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
167 656 528
76 079 218
178 398 570
80 953 742
10 742 042
4 874 524
Algemeen
940 866
426 946
1 567 631
711 360
626 765
284 414
Afdracht Staatsloterij Ontvangsten uit exploitatie Domeinen Ontvangsten uit verkoop Domeinen Diverse ontvangsten Domeinen Ontvangsten omslagstelsel Rijkswagenpark Diverse ontvangsten kernministerie
196 595
89 211
288 869
131 083
92 274
41 872
226 008
102 558
233 726
106 061
7 718
3 503
453 800 49 187
205 925 22 320
860 571 112 169
390 510 50 900
406 771 62 982
184 585 28 580
9 300
4 220
9 893
4 489
593
269
5 976
2 712
62 403
28 317
56 427
25 605
1 444 084
655 298
1 374 318
623 638
– 69 766
– 31 660
1 200 000
544 536
992 980
450 595
– 207 020
– 93 941
16 300 1 066 44 100
7 397 484 20 012
31 420 12 405 72 580
14 258 5 629 32 935
15 120 11 339 28 480
6 861 5 145 12 923
912 58 600
414 26 592
1 019 118 882
462 53 946
107 60 282
48 27 354
22 000
9 983
27 895
12 658
5 895
2 675
0
0
16 734
7 594
16 734
7 594
101 106
45 880
100 403
45 561
– 703
– 319
492 982
223 706
652 913
296 279
159 931
72 573
0
0
0
0
0
0
3 165
1 436
3 336
1 514
171
78
0
0
0
0
0
0
8 817 480 000
4 001 217 815
8 266 639 299
3 751 290 101
– 551 159 299
– 250 72 286
1 000
454
2 012
913
1 012
459
Financiën Binnenland 01 02 03 04 07 08 10
11 12
03
Winstuitkering De Nederlandsche Bank Rente De Nederlandsche Bank – FMS account Ontvangsten Muntwezen Toename munten in circulatie Diverse ontvangsten financiën binnenland Dividend uit staatsdeelnemingen Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen Opbrengst verkoop vermogenstitels Rente en aflossing diverse leningen Financiën Buitenland
02
03 04
05 06 07
Ontvangsten
NLG1000 TOTAAL 01
Ontvangsten
Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings- Maatschappij voor Ontwikkelingslanden Ontvangsten Europese Investeringsbank Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten Diverse ontvangsten financiën buitenland Exportkredietverzekering Regeling Herverzekering Investeringen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
8
Art.
Omschrijving
(1)
(2)
(3) = (2) – (1)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Ontvangsten
04
Fiscale Zaken en Belastingen
01 02 03 04 27 28
05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 18 20 21 22 23 24 25 26
29 30
A. Niet-belastingontvangsten Ontvangsten heffings- en invorderingsrente Kosten vervolging Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst Bijdrage van de EU in de inningskosten EU-douanerechten Diverse ontvangsten Belastingdienst Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten B. Belastingontvangsten Inkomstenbelasting Vermogensbelasting Vennootschapsbelasting Loon- en Inkomstenbelasting Dividendbelasting Kansspelbelasting Motorrijtuigenbelasting Accijns van lichte olie Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken Alcoholaccijns Bieraccijns Tabaksaccijns Belasting van personenauto’s en motorrijwielen Omzetbelasting Belastingen van rechtsverkeer Rechten van successie, van overgang en van schenking Overige belastingontvangsten Belastingen op milieugrondslag Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten Belasting op zware motorrijtuigen Ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd
Ontvangsten
Ontvangsten
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
NLG1000
EUR1000
164 778 596
74 773 268
174 803 708
79 322 465
10 025 112
4 549 197
1 849 281
839 168
1 935 565
878 321
86 284
39 153
1 135 000 113 200
515 041 51 368
956 378 125 801
433 985 57 086
– 178 622 12 601
– 81 056 5 718
11 300
5 128
11 899
5 400
599
272
326 000
147 932
368 656
167 289
42 656
19 357
47 781
21 682
166 057
75 353
118 276
53 671
216 000 162 929 315 0 1 750 000 33 221 000 46 792 000 4 655 000 265 000 4 575 000 7 295 000
98 017 73 934 100 0 794 115 15 075 033 21 233 284 2 112 347 120 252 2 076 044 3 310 327
306 774 172 868 143 0 1 909 426 36 881 273 48 818 053 5 702 717 314 372 4 610 285 6 855 765
139 208 78 444 144 0 866 460 16 735 992 22 152 667 2 587 780 142 656 2 092 056 3 111 010
90 774 9 938 828 0 159 426 3 660 273 2 026 053 1 047 717 49 372 35 285 – 439 235
41 191 4 510 044 0 72 345 1 660 959 919 383 475 433 22 404 16 012 – 199 317
4 700 000
2 132 767
4 669 225
2 118 802
– 30 775
– 13 965
400 000 910 000 660 000 3 415 000
181 512 412 940 299 495 1 549 659
383 640 902 698 621 745 3 491 666
174 088 409 626 282 136 1 584 449
– 16 360 – 7 302 – 38 255 76 666
– 7 424 – 3 314 – 17 359 34 790
5 744 000 56 725 000 7 658 000
2 606 514 25 740 683 3 475 049
6 331 079 59 059 543 8 822 442
2 872 918 26 800 052 4 003 450
587 079 2 334 543 1 164 442
266 404 1 059 369 528 401
2 833 000 95 000 6 738 000
1 285 559 43 109 3 057 571
3 268 844 785 036 6 240 976
1 483 337 356 234 2 832 031
435 844 690 036 – 497 024
197 778 313 125 – 225 540
445 000 215 000
201 932 97 563
490 212 218 356
222 449 99 086
45 212 3 356
20 517 1 523
– 26 161 685
– 11 871 655
– 27 509 210
– 12 483 135
– 1 347 525
– 611 480
Mij bekend, De Minister van Financiën,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
9
ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE REKENING 1. INLEIDING EN LEESWIJZER Het ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van onder meer: + het algemeen financieel-economisch en monetair beleid; + het buitenlands financieel beleid; + het begrotingsbeleid en doelmatig beheer van ’s Rijksfinanciën; + de verkoop en beheer van overtollige zaken van het Rijk; + het vormgeven van het fiscaal beleid; + het heffen, controleren en innen van de belastingen; + het financieringsbeleid. Deze financiële verantwoording is opgebouwd uit de volgende onderdelen: Rekening: + Rekeningstaat + Algemene toelichting bij de rekening + Artikelsgewijze toelichting bij de rekening Saldibalans (inclusief toelichting) Bijlage – lijst met gebruikte afkortingen Bovenvermelde verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking in de beleidsterreinen «Algemeen», «Financiën Binnenland», «Financiën Buitenland» en «Fiscale Zaken en Belastingen». Voor de toelichting op het financieringsbeleid wordt verwezen naar de financiële verantwoording van de begroting van de Nationale Schuld (IXA). Voor de verantwoording over de financiën van de lagere overheden in 2000, waarvoor de minister van Financiën medeverantwoordelijk is, wordt verwezen naar de financiële verantwoordingen van het Gemeente- en Provinciefonds. In de algemene toelichting bij de rekening worden per beleidsterrein de hoofdpunten van het gevoerde beleid in 2000 beschreven (hoofdstukken 2 tot en met 6). In de artikelsgewijze toelichting bij de rekening wordt meer gedetailleerde informatie over de begrotingsuitvoering 2000 opgenomen. Tevens wordt voor de daartoe geselecteerde begrotingsartikelen een toelichting gegeven van opmerkelijke verschillen tussen de oorspronkelijke begroting en de uiteindelijke realisatie. Aangezien deze verschillen in een aantal gevallen reeds in de 1e en de 2e suppletore begroting (de wet van 14 september 2000, Stb. 413 respectievelijk de wet van 1 februari 2001, Stb. 97) en in de slotwet zijn toegelicht, heeft de toelichting bij de rekening veelal een samenvattend karakter. De belastingontvangsten zijn daarnaast toegelicht in de Voorjaarsnota 2000; Kamerstukken II 1999/00, 27 503, nr.1), de Miljoenennota 2001 (Vermoedelijke Uitkomsten 2000: Kamerstukken II 2000/01, 27 800, nr.1) en de Voorlopige Rekening 2000 (Kamerstukken II 2000/01, 27 621, nr.1). Als hoofdlijn voor het opnemen van een artikelsgewijze toelichting bij de rekening zijn de volgende grensbedragen in acht genomen: + voor de uitgaven- en niet-belastingontvangstenartikelen is een toelichting opgenomen indien het verschil tussen het bedrag van de ontwerp-begroting en de realisatie meer is dan 5% van het bedrag van de ontwerp-begroting en daarnaast groter is dan f 5 mln.; + voor de belastingontvangstenartikelen geldt gelet op de omvang van de bedragen een ruimere limiet, te weten meer dan 5% en groter dan f 50 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
10
Voor de resterende artikelen is individueel bezien of een toelichting zinvol is. Dit is onder andere afhankelijk van het beleidsmatige karakter van een artikel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
11
2. FINANCIEEL OVERZICHT OP HOOFDLIJNEN 2.1. Uitgaven en niet-belastingontvangsten In de onderstaande tabel is per hoofdbeleidsterrein de realisatie voor zowel uitgaven als niet-belastingontvangsten tegen de begroting afgezet. In de toelichtende tekst zijn de belangrijkste verschillen per hoofdbeleidsterrein weergegeven. Tabel 2.1 Begroting en realisatie van uitgaven en niet-belastingontvangsten Bedragen x f 1 mln. Begroting
Realisatie
Verschil
Uitgaven 1. Algemeen 2. Financiën Binnenland 3. Financiën Buitenland 4. Fiscale Zaken en Belastingen
1 002,9 177,2 888,5 5 238,2
1 524,4 112,1 776,1 5 683,9
+ 521,5 – 65,1 – 112,4 + 445,7
Totaal
7 306,8
8 096,5
789,7
Ontvangsten 1. Algemeen 2. Financiën Binnenland 3. Financiën Buitenland 4. Fiscale Zaken en Belastingen
940,9 1 444,1 493,0 1 849,3
1 567,6 1 374,3 652,9 1 935,6
+ 626,7 – 69,8 + 159,9 + 86,3
Totaal
4 727,3
5 530,4
+ 803,1
Uitgaven Algemeen Het verschil bij het hoofdbeleidsterrein Algemeen wordt met name veroorzaakt door de gelden die beschikbaar zijn gesteld aan de joodse gemeenschap in het kader van de Tegoeden WOII (+ f 405 mln.), lagere restitutie omroepbijdragen (– f 177 mln.) en een correctie op de afrekening van de overdracht vermogensbestanddelen aan de Rijksgebouwendienst (RGD) (+ f 314,2 mln.). Zie voor nadere toelichting art. 01.14 diverse uitgaven. Financiën Binnenland Het verschil is voornamelijk een gevolg van lagere uitgaven (– f 65 mln.) voor de regeling Bijzondere Financiering (art. 02.07). Financiën Buitenland De lagere uitgaven voor dit beleidsterrein zijn met name het gevolg van meevallers (– f 147 mln.) voor de exportkredietverzekering en investeringsgaranties (art. 03.10). Als gevolg van gunstige internationale macro-economische ontwikkelingen bleven de schadeuitkeringen achter bij de raming. Hier staan hogere uitgaven van +f 46 mln. tegenover bij art. 03.04 deelnaming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
12
Fiscale Zaken en Belastingen Het verschil wordt voornamelijk verklaard door hogere uitgaven voor personeel en materieel van de Belastingdienst (+f 488 mln.). Hier staan lagere uitgaven van f 56 mln. voor de heffings- en invorderingsrente tegenover. Zie voor verdere toelichting de artikelen 04.01 en 04.05.
Ontvangsten Algemeen Het verschil op dit hoofdbeleidsterrein wordt met name veroorzaakt door hogere ontvangsten bij Domeinen. Hierbij gaat het om ontvangsten uit verkopen (+f 407 mln.) en overige ontvangsten (+f 63 mln.). Deze verkopen bestonden grotendeels uit de verkoop van landbouwgronden en uit de verkoop van gronden met niet-agrarische bestemmingen. De hogere overige ontvangsten worden voornamelijk veroorzaakt door de toepassing van het anti-speculatiebeding bij doorverkoop van onroerende zaken. Zie voor verdere toelichting de artikelen 01.06 en 01.07. Daarnaast hebben zich hogere ontvangsten (+f 92 mln.) bij de Staatsloterij voorgedaan (art. 01.04). Financiën Binnenland Het verschil ten opzichte van de ontwerpbegroting wordt voornamelijk veroorzaakt door een lagere winstuitkering (– f 207 mln.) van De Nederlandsche Bank (art. 02.01). Hier staan echter hogere ontvangsten tegenover van onder meer toename munten in circulatie (+ f 31 mln.) en dividend uit staatsdeelnemingen (+ f 60 mln.). Zie voor nadere toelichting de artikelen 02.04 en 02.08. Financiën Buitenland Het verschil wordt veroorzaakt door hogere ontvangsten (voornamelijk schaderestituties) bij de exportkredietverzekering en investeringsgaranties (art. 03.06) van f 160 mln. Fiscale Zaken en Belastingen Het verschil is met name een gevolg van hogere ontvangsten bij het artikel diverse ontvangsten Belastingdienst (+f 118 mln.), waarvan f 82 mln. in verband met de balanstechnische afwikkeling als gevolg van de opheffing van de Dienst Omroepbijdragen (art. 04.27). Tevens zijn er hogere ontvangsten inzake administratieve boeten en schikkingen (+ f 91 mln.) en is er sprake van lagere ontvangsten bij de heffings-en invorderingsrente (– f 179 mln.). Zie hiervoor de artikelen 04.28 en 04.01. 2.2. Belastingontvangsten In onderstaande grafiek wordt een overzicht gegeven van de raming en realisatie van de belastingontvangsten in 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
13
Grafiek 2.1: Raming en realisatie van de belastingopbrengsten 2000 (x f 1 mld.) 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 Loon- en Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
ontwerp-begroting
Omzetbelasting
Overig
realisatie
Ten opzichte van de ontwerp-begroting is bij de belastingopbrengsten in 2000 sprake van een meevaller van f 11,6 mld. Tabel 2.2 geeft een samenvattend overzicht. De meeste belastingsoorten zijn hoger uitgekomen dan geraamd bij de ontwerp-begroting. Voor een toelichting op de belangrijkste verschillen in de belastingontvangsten wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Tabel 2.2 Belastingontvangsten op kasbasis voor 2000 (x 1 mld.)1 Begroting
Realisatie
Verschil2
Kostprijsverhogende belastingen Invoerrechten Omzetbelasting Belasting op personenauto’s en motorrijwielen Accijnzen Belastingen van rechtsverkeer Motorrijtuigenbelasting Belastingen op een milieugrondslag Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten Belasting op zware motorrijtuigen
106,8 3,3 60,8 5,7
110,7 3,7 63,4 6,3
+ 3,9 + 0,5 + 2,6 + 0,6
17,4 7,7 4,6 6,7
16,9 8,8 4,6 6,2
– 0,5 + 1,2 0,0 – 0,5
0,4
0,5
0,0
0,2
0,2
0,0
Belastingen op inkomen, winst en vermogen Inkomstenbelasting Loonbelasting Dividendbelasting Kansspelbelasting Vennootschapsbelasting Vermogensbelasting Successierechten
89,9
96,9
+ 7,0
– 3,0 50,1 4,7 0,3 33,2 1,8 2,8
– 1,9 50,8 5,7 0,3 36,9 1,9 3,3
+ 1,1 + 0,6 + 1,0 0,0 + 3,7 + 0,2 + 0,4
0,1
0,8
+ 0,7
196,8
208,4
+ 11,6
Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten Totaal belastingen 1
2
De cijfers in deze tabel hebben betrekking op de belastingontvangsten voor aftrek van het aandeel dat toekomt aan het Provincie- en Gemeentefonds en de afdrachten aan de Europese Unie. Inclusief afrondingsverschillen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
14
3. ALGEMEEN 3.1 Inleiding 1162724
361718
6572138 Apparaatsuitgaven
Overig Algemeen
Grafiek 3.1 Aandeel in uitgaven IXB belastingontvangsten IXB (bedrag x f 1000)
2753330
3959796
1206466
Domeinen
Overig algemeen
Grafiek 3.2 Aandeel in niet- (bedrag x f 1000)
3.2. Staatsloterij Het kansspelbeleid is onderwerp geweest van een onderzoek door een werkgroep Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW). Naar aanleiding hiervan is in november 2000 een kabinetsstandpunt over een nieuw kansspelbeleid vastgesteld. Kernpunten zijn de uitbreiding van het aantal goede-doelenloterijen en een heroverweging van de positie van de Staatsloterij.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
15
3.3. Domeinen
Ontvangsten Domeinen In april 2000 heeft het kabinet besloten tot een tijdelijke verkoopstop van agrarische gronden. Zittende (erf)pachters kunnen sinds 12 april 2000 de gepachte grond niet meer kopen (brief van de staatssecretaris van 12 april 2000 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999/00, 24 490, nr. 14). In 2000 zijn alleen koopaanvragen behandeld die vóór 12 april 2000 ontvangen zijn en zijn pachtvrije gronden verkocht. De opbrengsten uit hoofde van verkoop en exploitatie bedragen in 2000 ruim f 1,1 mld. Belangrijke onderdelen zijn onder andere agrarische verkopen (f 355 mln.), ontvangsten uit verkopen van gronden met een niet agrarische bestemming (f 180 mln.) en de ontvangsten voortvloeiend uit de verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (f 126,5 mln.).
Pachtbeleid In 2000 is door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) het rapport van de commissie Pachtbeleid verschenen over de liberalisering van het pachtbeleid. Hierover zal naar verwachting in 2001 een kabinetsstandpunt verschijnen. Aangezien er altijd een overgangsperiode komt om van de huidige pachtwet naar een nieuwe pachtregeling over te schakelen, zullen de pachtontvangsten van Domeinen de komende jaren nauwelijks (behalve door het pachtnormenbesluit) beïnvloed worden.
Activabeheer In januari 2000 is het rapport «Vast-goed, beter, best» uitgekomen. Naar aanleiding van dit rapport is de stuurgroep activabeheer in het leven geroepen. Het rapport «Vast-goed, beter, best» is ingebracht in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Grondbeleid. De stuurgroep heeft de uitwerking van de aanbevelingen uit het rapport «Vast-goed, beter, best» neergelegd in het rapport «Grond voor Samenwerking». In het kader van de nota Grondbeleid (kabinetsstandpunt Interdepartementaal Beleidsonderzoek Grondbeleid) heeft besluitvorming plaatsgevonden over de uitwerking van de aanbevelingen. Dit komt neer op: + instelling van een Raad voor Vastgoedbeheer Rijksoverheid met een eigen facilitaire organisatie; + de beschikbaarheid van een centrale leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën voor anticiperend aankopen en het in portefeuille houden van vastgoed.
Benzinemarkt In 2000 is onderzocht (zie ook Kamerstukken II 1999/00, 24 036) in hoeverre het mogelijk is om in overleg met de zittende partijen te komen tot een alternatieve invulling van de MDW-doelstellingen. Hiertoe is een tweetal convenanten met vertegenwoordigers van de zittende partijen (benzinemaatschappijen, particulieren) gesloten en hebben drie werkgroe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
16
pen de onderwerpen veiling, gebruiksvergoeding en rechtsrelaties onderzocht. De bevindingen van de werkgroepen hebben geresulteerd in een onderhandelingstraject over de drie laatst genoemde onderwerpen. Naar verwachting worden deze onderhandelingen in 2001 afgerond.
Contract papiervernietiging Sinds 1 januari 2000 heeft Domeinen namens de hele Rijksoverheid een contract met een papiervernietigingsbedrijf ten behoeve van het inzamelen en vernietigen van de overtollige papier- en archiefstroom. De departementen betalen voor de afvoer en vernietiging van papier en ontvangen de opbrengst van het gerecyclede papier. 3.4. Tegoeden Tweede Wereldoorlog Het werk van de verschillende onderzoekscommissies (Kordes, Scholten, Van Kemenade) heeft in 2000 geleid tot politieke besluitvorming. Het kabinet stelde f 400 mln. ter beschikking aan de joodse gemeenschap om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan. Hiervan werd f 350 mln. verdeeld via de stichting Maror-gelden Overheid (met name individuele uitkeringen) en f 50 mln. door de stichting Joods Humanitair Fonds (collectieve doelen). Tevens werd f 50 mln. gereserveerd voor de uitvoeringskosten van onder meer deze stichtingen. Na instemming van de Tweede Kamer over het bedrag en de bestemming werd in de zomer de uitwerking ter hand genomen door de werkgroep Ensel. Dit leidde tot statuten, uitkeringscriteria en een uitvoeringsstructuur. Na de parlementaire behandeling hiervan in de Eerste en Tweede Kamer kon de Minister van Financiën op 4 december het bestuur van de stichting Maror-gelden Overheid installeren. Kort daarna begon de wereldwijde advertentiecampagne om zoveel mogelijk belanghebbenden te wijzen op de mogelijkheid tot een individuele uitkering. Eind december werden de eerste positieve beschikkingen afgegeven. Door de wens de individuele uitkeringen zo spoedig mogelijk uit te betalen, en het feit dat hierop alle aandacht was gericht, moet in 2001 het overleg over de criteria voor de collectieve doelen nog worden afgerond. In 2000 hield ook de gestage stroom brieven en claims aan (ca. 600). De complexiteit verschilde sterk; vaak was naast de interne archieven ook raadpleging van externe bronnen nodig, zoals die van het Algemeen Rijksarchief. Er kwamen eveneens regelmatig verzoeken om informatie binnen van joodse organisaties, zoals het Centraal Meldpunt Joodse Oorlogsclaims. Financiën speelde ook een rol bij de uitwerking van het regeringsstandpunt over de tegoeden in meer algemene zin, bijvoorbeeld bij de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (voortouw ministerie van OC&W), holocaust-educatie (ministeries van VWS en Buitenlandse Zaken) en kunst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
17
4. FINANCIËN BINNENLAND 4.1. Inleiding 112087
7984493
Grafiek 4.1 Aandeel in uitgaven IXB (bedrag x f 1000)
992980
381338
4153109
Winstafdracht DNB
Grafiek 4.2 Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB (bedrag x f 1000)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
18
4.2 Bijzondere Financiering Gezamenlijk met het ministerie van Economische Zaken is een evaluatie uitgevoerd naar nut en noodzaak van de regeling Bijzondere Financiering. De uitkomst van de evaluatie was dat de regeling in een reële behoefte voorziet die door de markt niet altijd wordt ingevuld. Uit de evaluatie bleek ook dat marktverstoring, hoewel niet aantoonbaar aanwezig, door de huidige regeling niet kan worden uitgesloten. Daarom is besloten om de regeling aan te passen ten einde de voorwaarden van de regeling meer marktconform te maken. Gekozen is voor een systematiek van prijsdifferentiatie, afhankelijk van het risico van het krediet. Daarbij is aandacht besteed aan de verdeling van risico, rendement en kosten tussen de uitvoerder (NIB Capital Bank) en de overheid. Uitgangspunt is dat de regeling op portefeuilleniveau kostendekkend zal zijn. Kostendekkend op portefeuilleniveau houdt in dat over een periode van vijftien jaar de kosten van de Bijzondere Financieringsregeling door de opbrengsten worden gedekt. De nieuwe regeling is per 1 januari 2001 in werking getreden. Het garantieplafond is gecontinueerd op f 175 mln. 4.3. Tijdelijke subsidieregeling tankstations In 1999 heeft de Europese Commissie uitspraak gedaan over de vraag of de Tijdelijke Subsidieregeling Tankstations kan worden aangemerkt als een steunmaatregel. In haar beschikking heeft de Commissie te kennen gegeven dat aan 450 tankstations ten onrechte een subsidie is verleend. De Staat dient deze subsidies inclusief wettelijke rente (in totaal ruim f 51 mln.) terug te vorderen. Voor een bedrag van circa f 5 mln. zijn in 2000 vorderingen ingesteld; hiervan is circa f 2 mln. in 2000 ontvangen. Het resterende bedrag van ongeveer 46 mln. zal in 2001 worden teruggevorderd. Van 326 tankstations hoeft geen subsidie te worden teruggevorderd. De Nederlandse regering heeft tegen de beschikking beroep aangetekend bij het Hof van Justitie in Luxemburg. Ook een groot aantal exploitanten van tankstations en vrijwel alle betrokken oliemaatschappijen hebben beroep aangetekend bij het Gerecht van eerste aanleg in Luxemburg. Deze beroepen hebben geen schorsende werking en de Nederlandse regering is dan ook gehouden uitvoering te geven aan de beschikking van de Commissie. De uitspraak van het Hof van Justitie zal uiteindelijk bepalen of de subsidieaanvragers de subsidie mogen houden (en indirect volgens de door de Commissie gevolgde redenering de oliemaatschappijen) en of in de gevallen waarin reeds terugvordering heeft plaatsgevonden de Nederlandse regering de subsidie dient terug te betalen. Tevens kunnen de procedures gevoerd bij de nationale rechter leiden tot de uitspraak dat de subsidieaanvragers de subsidie mogen houden of in de gevallen waarin reeds terugvordering heeft plaatsgevonden de Nederlandse regering de subsidie dient terug te betalen. 4.4. Publiek-private samenwerking In 2000 is voortgang geboekt met de ontwikkeling van publiek-private samenwerking (PPS) in Nederland. In de projecten kunnen drie soorten PPS-resultaten onderscheiden worden: publiek-publieke overeenkomsten, de start van aanbestedingsprocedures van PPS-contracten en het tot stand komen van de PPS-transacties zelf. De belangrijkste resultaten tot nu toe zijn: + in oktober en december 2000 zijn overeenkomsten getekend tussen het Rijk en de gemeenten Den Haag en Rotterdam waarin concrete
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
19
afspraken zijn gemaakt over het kader waarbinnen de planvorming voor de Nieuwe Sleutelprojecten Hoog Hage en Rotterdam CS samen met private partijen wordt opgepakt. Het Kenniscentrum heeft ondersteuning geleverd bij het tot stand komen van de afspraken en het vertalen ervan naar juridische overeenkomsten; + in het najaar van 2000 is onder verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Brabant de aanbestedingsprocedure voor een Design-BuildFinance-Maintain-contract voor de A59 Rosmalen–Geffen van start gegaan met de prekwalificatie (de voorselectie van partijen die in de aanbestedingsprocedure mee mogen dingen naar gunning van het contract). Het Kenniscentrum levert ondersteuning bij de inrichting van het aanbestedingsproces, het formuleren van het programma van eisen en het opstellen van de juridische documentatie; + in de eerste helft van 2001 zal de definitieve gunning kunnen plaatsvinden in de aanbestedingsprocedure voor de HSL Infraprovider. In het najaar van 2000 is voorts de tenderprocedure voor de gunning van de exploitatieconcessie voor het vervoer over de Hoge Snelheid Lijn (HSL) Zuid van start gegaan. Het Kenniscentrum maakt onderdeel uit van de HSL-projectorganisatie. Bij de ondersteunende activiteiten in concrete projecten spelen de door het Kenniscentrum ontwikkelde instrumenten een belangrijke rol om beslissers te overtuigen van de waarde van PPS-trajecten. Bovendien maken deze instrumenten het, als de keuze voor PPS eenmaal is gemaakt, mogelijk snel te komen tot een effectieve structurering van de procesarchitectuur en de juridische en financiële structuur van het PPSarrangement. In 2000 heeft het Kenniscentrum onder andere de volgende beleidsproducten geleverd: + een uitgebreide documentatiemap over de procesinrichting en modelovereenkomsten voor afspraken tussen Rijk en gemeenten bij PPS-projecten in het algemeen en de Nieuwe Sleutelprojecten in het bijzonder; + aanbevelingen voor het gebruik van marktconsultaties; + een demonstratie CD-ROM met een handleiding voor het gebruik van de vergelijkingsinstrumenten Public Private Comparator en Public Sector Comparator. Met deze instrumenten kan worden beoordeeld of een PPS-aanpak al dan niet meerwaarde zal opleveren; + onderzoek naar PPS-mogelijkheden in de sectoren scholenbouw en justitiële inrichtingen; + een evaluatie van 12 PPS-projecten op lokaal niveau, uitmondend in aanbevelingen voor de inrichting van het proces en de contractstructuur bij PPS in een stedelijke omgeving. In 2000 is een PPS-faciliteit in het leven geroepen waarmee een bijdrage kan worden verleend in de PPS-specifieke voorbereidingskosten van PPS-projecten. Hiermee wordt beoogd de drempel te verlagen die wordt veroorzaakt door onbekendheid met de concepten zelf en de eveneens hiermee samenhangende hogere aanloopkosten van de eerste generatie PPS-projecten. De PPS-faciliteit is in 2000 gereserveerd voor zeven kansrijke projecten: N31, A59, Metro Shuttle Kop van Zuid, Afvalwaterzuiveringsinstallatie Delfland, Rotterdam CS, Oude Rijkswerf Den Helder en Kenniswijk. Verder is een postacademische opleiding PPS ontwikkeld in samenwerking met de Stichting Post Academisch Onderwijs van de Erasmus Universiteit Rotterdam, is een symposium over PPS en aanbestedings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
20
regels georganiseerd en is bijgedragen aan PPS-cursussen voor beleidsmedewerkers bij VROM en projectleiders bij Rijkswaterstaat. 4.5. Financiële Markten (Binnenlands Geldwezen) De dynamiek in de financiële sector is groot en vergt een alerte houding van de overheid. Het doel van het overheidsbeleid is een goed functionerende en internationaal concurrerende financiële sector. Kernelementen zijn de stabiliteit van het financiële stelsel, goed gedrag van financiële marktpartijen, een soepel betalingsverkeer van de Staat, het bevorderen van markttransparantie en integriteit van het financiële systeem. Belangrijke onderwerpen uit het afgelopen jaar zijn de overschakeling van de gulden op de euro (zie paragraaf 4.6) en de zeer dynamische ontwikkelingen op het terrein van de internationale consolidatie van effectenbeurzen. Euronext Na de aankondiging van de Euronext fusie in maart 2000 is uitgebreid overleg gevoerd met de AEX en de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) over de inbedding van Euronext in het Nederlandse toezichtkader. In september 2000 is dit uitgemond in een beurserkenning aan Euronext en Euronext Amsterdam voor het houden van effectenbeurzen in Nederland. Voor het welslagen van Euronext is samenwerking tussen Frankrijk, België en Nederland van groot belang. De grensoverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders is, op verzoek van de ministers van Financiën, in januari 2001 verankerd in een memorandum of understanding. Financiering decentrale overheden Op 1 januari 2001 is de wet financiering decentrale overheden (fido) in werking getreden (Stb. 587). Deze wet vervangt de wet financiering lagere overheden (filo) en beoogt de voorwaarden te scheppen voor een verantwoord financieringsbeleid van decentrale overheden. Een nieuw element is de norm dat overheden alleen ter behartiging van de publieke taak middelen mogen aantrekken en uitzetten. Voorts is een scherper onderscheid aangebracht tussen publieke taken en marktactiviteiten met betrekking tot kredietverlening door gemeentelijke kredietbanken. Invulling geven aan sectoroverstijgend toezicht – Toezicht op financiële conglomeraten Met de ontwikkeling van financiële conglomeraten richting «all finance» instellingen, zijnde instellingen die zich profileren als aanbieder van een totaalpakket van financiële producten en hier de interne organisatie op aanpassen, is er reden om het bedrijfseconomische toezicht op deze instellingen opnieuw te bezien. Op 17 juli 2000 is de nota Toezicht op financiële conglomeraten verzonden naar Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999/00, 27 241, nr. 1) en besproken tijdens het Algemeen overleg d.d. 19 oktober 2000. In deze nota worden op basis van een analyse van de ontwikkelingen binnen financiële conglomeraten voorstellen gedaan om het bedrijfseconomische toezicht op deze instellingen aan te passen. Het bestaande toezicht op de sectorale onderdelen van financiële conglomeraten zal worden versterkt met aanvullend groepstoezicht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
21
– Raad van Financiële Toezichthouders Op 6 december 2000 is een periodieke beoordeling naar de Tweede Kamer gezonden van de vordering van het niet-sectorspecifiek toezicht op de financiële marktsector. De beoordeling is gegeven aan de hand van het Tussentijds bericht van de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT) dat eveneens door de Minister naar de Tweede Kamer is gestuurd. In het Tussentijds bericht wordt een overzicht gegeven van de activiteiten van de RFT gedurende het eerste jaar sinds haar instelling. Voor 2001 wordt verwacht dat de RFT de verdere voornemens voor informatievoorziening aan de consument zal uitwerken. Verder zal aandacht worden besteed aan samenwerking en werkverdeling bij de uitvoering van het toezicht, zoals bijvoorbeeld stroomlijning van de betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders en het conglomeratentoezicht. Het wetsvoorstel tot het voorzien in bepalingen ter introductie van een niet-sectorspecifieke toezichtsdimensie in de financiële toezichtswetgeving is op 15 september 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 1999/00, 27 290, nrs. 1 en 2). In februari 2001 is de Nota naar aanleiding van het verslag d.d. 31 oktober 2000 naar de Tweede Kamer gezonden. Financiële toezichtswetgeving in beweging – Herziening Bazelse akkoord betreffende de solvabiliteitseisen voor het bankwezen In 2000 is de financiële sector geconsulteerd over voorlopige voorstellen voor de herziening van het sinds 1988 geldende Bazelse akkoord over de solvabiliteitseisen voor het bankwezen. In afwachting van een definitief akkoord van het Bazelse comité van bankentoezichthouders – dat wordt verwacht in de zomer van 2001 – zijn in de loop van 2000 in de Europese Unie verkennende besprekingen gestart over de verwerking van het nieuwe akkoord in Europese richtlijnen. – Wet toezicht verzekeringsbedrijf a) Verzekeringskamer De Verzekeringskamer houdt toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen. Om dit ook in de naam tot uitdrukking te brengen, is op 17 januari 2000 een wet in werking getreden die hieraan uitvoering moet geven. Naast de naamswijziging van de Verzekeringskamer bevat het wetsvoorstel onder meer de bepaling dat na vaststelling van de begroting door de Raad van Toezicht van de nieuwe Pensioen- & Verzekeringskamer, de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk de begroting van de Pensioen- & Verzekeringskamer goedkeuren. b) Implementatie Europese richtlijn verzekeraars in een groep In 2000 is de implementatie van de Europese richtlijn verzekeraars in een groep voltooid. Het belangrijkste doel van de richtlijn is te bewerkstelligen dat een verzekeringsgroep voldoende is gekapitaliseerd. Implementatie van de richtlijn heeft geleid tot wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en het Besluit aanvullend toezicht verzekeraars in een verzekeringsgroep. Beide zijn op 5 juni 2000 in werking getreden. c) Opvangregeling verzekeraars In 2000 heeft de parlementaire behandeling plaatsgevonden van het wetsvoorstel Opvang levensverzekeraars (Kamerstukken II 1998/99, 26 705). Dit heeft geleid tot de wet van 13 december 2000. In samenwer-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
22
king met het Verbond van Verzekeraars en de Verzekeringskamer is begonnen met de concrete invulling van de opvangregeling. Op het aanpalende terrein van de schadeverzekeringen is onderzocht hoe de consumentenbescherming daar het beste vorm kan krijgen. De resultaten hiervan zijn met een brief waarin de concrete vervolgacties staan, aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 1999/00, 26 800, nr. 47). Bevorderen marktwerking en -transparantie – Wet assurantiebemiddelingsbedrijf Op 22 december 1999 zijn de wet tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf teneinde het begunstigingsverbod te doen vervallen (Wabb I, Stb. 582) en de wet waarin onder andere het vervallen van de overige beloningsregels is geregeld (Wabb II, Stb. 583) tot stand gekomen. Beide wetten beogen aan marktwerking en concurrentie op de markt voor assurantiebemiddeling bij te dragen. Wabb I is op 29 december 1999 in werking getreden. De marktwerking en de concurrentie op de markt voor assurantiebemiddeling en de effecten van deze wet op de verzekeringsmarkt zullen in 2001 worden geëvalueerd. De voorbereiding hiervan is in 2000 gestart. De inwerkingtreding van Wabb II heeft plaatsgevonden op 1 januari 2000 met uitzondering van de artikelen die leiden tot het vervallen van de beloningsregels. Het moment van inwerkingtreding van deze artikelen is afhankelijk gesteld van de uitkomst van de evaluatie die in 2001 plaatsvindt. – Informatieverstrekking aan de consument In verband met de snelle productontwikkeling en de toenemende vervaging van grenzen tussen deelmarkten in de financiële sector maakt de aandacht voor de informatieverstrekking aan de consument een belangrijk deel uit van het beleid. In de zomer van 1999 is over dit onderwerp een nota aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 1998/99, 26 676, nr. 1). De RFT is verzocht implementatievoorstellen te ontwikkelen voor de in deze nota aangekondigde beleidsvoorstellen. De RFT heeft in dit kader op 7 november 2000 bekend gemaakt dat per die datum de gezamenlijke helpdesks van de financiële toezichthouders nauw zijn gaan samenwerken. Voorts heeft de RFT voorstellen ontwikkeld voor informatievoorschriften voor reclame-uitingen. Ten slotte heeft de RFT de voorbereidingen getroffen voor de introductie van een kernpuntendocument, waarmee de informatieverschaffing aan consumenten van complexe producten zal worden verbeterd. De aanvankelijke tijdsplanning die de RFT voor ogen had voor de behandeling van het kernpuntendocument is niet gehaald. In verband daarmee is de Raad verzocht meer capaciteit voor dit onderwerp beschikbaar te stellen. Naar verwachting zullen alle implementatievoorstellen in 2001 gereed zijn. Strijd tegen het witwassen van geld De Europese Unie is er niet in geslaagd de EU-richtlijn witwassen in 2000 te finaliseren. De Europese Raad zal haar gemeenschappelijk standpunt waarschijnlijk op zeer korte termijn voor tweede lezing aan het Europees Parlement voorleggen. De verwachting is dat de richtlijn in de eerste helft van 2001 zal worden gefinaliseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
23
Versterken corporate governance De kabinetsreactie op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance (Peters II) van mei 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 25 732, nr. 8) kondigt nader beleid aan om de corporate governance in Nederland te verbeteren. Concrete wetswijzigingen betreffen onder andere de transparantie van bezoldiging en het effectenbezit van individuele bestuurders en commissarissen, proxy solicitation, beschrijving van de corporate governance structuur in het jaarverslag en beschermingsconstructies in vredestijd. In 2000 is een brief over de ontwikkelingen in het jaarrekeningrecht, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie, naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 1999/00, 25 732, nr. 15) en zijn de voorbereidingen getroffen voor een begin 2001 te starten consultatieronde inzake het toezicht op de jaarverslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast is gewerkt aan de totstandkoming van een wetsvoorstel inzake de transparantie over bezoldiging en effectenbezit van bestuurders en commissarissen. Het is de verwachting dat dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2001 kan worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarnaast heeft het kabinet de SER om advies gevraagd over het functioneren en de toekomst van de structuurregeling. Het advies van de SER is op 19 januari 2001 vastgesteld. Regulering overnames – Wetsvoorstel beschermingsconstructies Dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 1997/98, 25 732) beoogt een voorziening te treffen voor die gevallen waar, door het gebruik van beschermingsconstructies, de aandeelhouder met een overwegend belang in de uitoefening van zijn zeggenschap wordt beperkt. In 2000 is de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel voortgezet. De vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer heeft op 25 april 2000 het nader verslag vastgesteld. De nota naar aanleiding van het nader verslag is vervolgens eind december 2000 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2000/01, 25 732, nr. 16). – Europese 13e richtlijn overnamebiedingen Deze richtlijn ziet toe op meer harmonisatie binnen Europa van de regelgeving op het terrein van overnames. Door de harmonisatie van de regelgeving worden belangrijke belemmeringen bij (internationale) overnames via een openbaar bod weggenomen. Ook het streven naar gelijke behandeling van aandeelhouders en de bescherming van minderheids-aandeelhouders zal door de richtlijn worden bevorderd. Op 9 juni 2000 is het Gemeenschappelijk standpunt door de Europese Raad vastgesteld. Het Europese Parlement heeft op 13 december 2000 een aantal ingrijpende amendementen op het Gemeenschappelijke Standpunt aangenomen. – Evaluatie SER-fusiecode in Wet toezicht effectenverkeer 1995 De evaluatie heeft als doel de ervaring met zelfregulering van de SER-fusiecode in kaart te brengen en richt zich met name op eventuele knelpunten en de vraag of een wettelijke regeling ter oplossing daarvan noodzakelijk dan wel wenselijk is. Op basis van de uitkomsten van een onderzoek is bezien of een wettelijke inkadering in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 wenselijk is. Conclusie van het onderzoek is dat een wettelijke regeling noodzakelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
24
Eind mei 2000 is een wetsvoorstel tot het opnemen van bepalingen betreffende openbare biedingen op effecten in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 1999/00, 27 172). Het wetsvoorstel is op 7 februari 2001 in de Tweede Kamer behandeld. Inspelen op nieuwe ontwikkelingen – Nota Internet en financiële dienstverlening In verband met de snel voortschrijdende technologische ontwikkelingen is er in het afgelopen jaar voor gekozen om de opzet van de in de begroting 2000 aangekondigde Nota over internet en financiële dienstverlening te verbreden. Niet alleen internet, ook andere ICT-gerelateerde ontwikkelingen hebben een alsmaar groter wordende impact op de werking en structuur van financiële markten. Van deze ontwikkelingen zal een uitgebreide analyse worden gemaakt. – Betalingsverkeer Rijksoverheid In 1999 is het betalingsverkeer van de rijksoverheid (Europees) aanbesteed. Rabobank en ING/Postbank zijn daaruit als nieuwe huisbankier tevoorschijn gekomen. De contracten voldoen aan de vooraf gestelde criteria, te weten liquiditeit (de schatkist mag niet «rood» staan; dit vergt een goede kwaliteit van informatievoorziening), minimalisatie van de kosten van het betalingsverkeer (inclusief de rentekosten verbonden aan het werkkapitaal) en risicobeheersing (waarborgen voor continuïteit en betrouwbaarheid). In 2000 is de implementatie van de nieuwe bankrelaties bij alle ministeries afgerond. – Geïntegreerd middelenbeheer In 2000 is gewerkt aan de voorbereiding van het verder invoeren van geïntegreerd middelenbeheer voor instellingen die onderdeel uitmaken of gelieerd zijn aan de overheid. Het integreren van de financiële middelen wordt vormgegeven door het aanhouden van een rekening-courant, leningen en deposito’s bij de schatkist. Het doel is het optimaliseren van het kasbeheer van organisaties die onderdeel uitmaken of gelieerd zijn aan de overheid, waaronder sociale fondsen, baten-lastendiensten en rechtspersonen met een wettelijke taak. Niet-fiscale wetgeving De wetgeving voor het toezicht op de financiële markten en de wijze waarop dit toezicht is vormgegeven brengt zekere administratieve lasten met zich mee voor de onder toezicht staande financiële instellingen. Aan deze regelgeving liggen verschillende motieven ten grondslag. De nadruk ligt op het bewaken van de stabiliteit van de financiële sector en het bevorderen van de integriteit van de financiële markt en meer specifiek het beschermen van de belangen van de consument. De uitwerking van deze motieven resulteert in de regel in het toekennen van instrumenten aan de financiële toezichthouders, waardoor men zowel op de toetreding tot als de activiteiten op de financiële markten toezicht kan houden. Voor het functioneren van de financiële markten is het vertrouwen van de consument essentieel. Iedere marktpartij heeft derhalve in principe belang bij een stabiele en integere financiële markt. Binnen het beleidsproces is het bewustzijn voor administratieve lasten voortvloeiende uit beleid en wet- en regelgeving een integraal onderdeel. De wijze waarop het beleidsproces is ingericht, met een vaste consultatie van onder meer de representatieve organisaties van de marktpartijen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
25
waarborgt dat signalen over het niveau van administratieve lasten serieus worden meegewogen bij het vormgeven van het beleid. De belangrijkste activiteiten van het afgelopen jaar om de administratieve lastendruk te verlagen waren: • stroomlijning van het berichtenverkeer bijvoorbeeld door het waar mogelijk invoeren van elektronisch verkeer; • cross-sector consistentie en het voorkomen van overlap binnen het toezicht via de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT); • uniformering van de betrouwbaarheidstoets van bestuurders van financiële instellingen. 4.6 Euro Introductie chartale euro Begin april 2000 is het definitieve scenario voor de chartale omwisseling vastgesteld en goedgekeurd door het ministerie van Financiën. In mei 2000 is de bijbehorende veiligheidsanalyse door De Nederlandsche Bank (DNB) opgeleverd, die – na consultatie van de voor dit terrein verantwoordelijke departementen – eveneens door Financiën is goedgekeurd. In de daarop volgende maanden zijn de deelprojecten door DNB, in nauw overleg met de betrokken partijen, verder ingevuld en zijn waar nodig contracten afgesloten. Deze invulling betreft onder meer het «waardetransport» voor de bevoorrading van het bankwezen en het grootwinkelbedrijf met bankbiljetten en munten, alsmede de bevoorrading van toonbankinstellingen met munten («fijndistributie»). Doelstelling blijft een snelle omschakeling van gulden naar de euro, waarbij na twee weken nagenoeg alle chartale transacties in euro plaats zullen vinden. Over de chartale omwisseling en de voorlichtingscampagne van het Nationaal Forum voor de introductie van de euro is de Tweede Kamer in december 2000 geïnformeerd (Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47). In 2000 is regelmatig onderzoek gedaan naar de mate waarin de samenleving zich voorbereidt op de komst van de euro. De resultaten hiervan worden verwerkt in de voorlichtingscampagne. Het bedrijfsleven is gestimuleerd om de voorbereidingen meer voortvarend ter hand te nemen. In het kader van het Nationaal Forum voor de introductie van de euro is een tiental handreikingen ontwikkeld voor het midden- en kleinbedrijf. Euro rijksoverheid Verder blijft het bevorderen (faciliteren, katalyseren en monitoren) van de omschakeling van de overheid naar de euro een belangrijke taak. In januari en juli 2000 zijn de halfjaarlijkse voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer gezonden over de voorbereidingen bij de overheid (Kamerstukken II 1999/00, 25 107, nrs. 38 en 45). Eind 2000 heeft de monitorronde plaatsgevonden ten behoeve van de achtste voortgangsrapportage die in januari 2001 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 49). Hieruit blijkt dat de departementen over de gehele linie goed op weg zijn, maar dat slechts enkele geheel aan de rijksbrede mijlpalenplanning voldoen. Vooral de aanpassingen aan de kleinere niet-prioritaire systemen zijn onderbelicht gebleven. Ook blijkt dat departementen niet in alle gevallen voldoende zicht hebben op de voorbereidingen bij de aan hen gelieerde derdenorganisaties en dat de voorlichtingsinspanningen van departementen richting het beleidsveld in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
26
intensiteit sterk variëren. Een belangrijke handreiking die in het voorjaar is uitgebracht is de «Kennisbundel euro en informatiesystemen». Bij de mede-overheden is in een monitorronde in oktober 2000 geconstateerd dat voortgang wordt geboekt, maar dat een groot deel van de gemeenten nog achterloopt op het voorziene tijdschema. Dit geldt ook voor een deel van de provincies. De Tweede Kamer is hierover eveneens separaat geïnformeerd (Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 48). Ter facilitering van de gemeenten is in het voorjaar van 2000 een tiental regionale euro-bijeenkomsten georganiseerd. Eerder in het jaar is er een handreiking «Strategische uitgangspunten» uitgebracht die gemeenten kunnen gebruiken als hulpmiddel in de planning- en analysefase. Euro binnen het ministerie van Financiën De ministerraad heeft een algemene planning vastgesteld voor de eurovoorbereidingen door de rijksoverheid. Hierin zijn zogenaamde mijlpalen opgenomen, data waarop bepaalde activiteiten moeten zijn afgerond. Binnen het ministerie van Financiën ziet de Departementale Werkgroep Euro (DWE) toe op de verdere uitwerking van deze tijdsplanning door de directies, en op de naleving daarvan. Het ministerie van Financiën ligt goed op schema: de mijlpaal voor de realisatiefase is gehaald; in een aantal gevallen zelfs met een ruime marge. Voorlichting over de euro + Voorlichting over de introductie van de euro De voorlichting over de introductie van de euro is van groot belang. In 2000 is door het ministerie van Financiën f 40,4 mln. uitgegeven aan voorlichting over de euro. Het ministerie van Financiën betaalt de kosten van de massamediale voorlichting, evenals de kosten van de voorlichting aan de organisaties die de verdere voorlichting aan burgers en bedrijfsleven verzorgen. Evenals voorgaande jaren is een convenant met de Europese Gemeenschap gesloten over de financiële bijdrage van de Europese Commissie aan de voorlichtingsactiviteiten in het kader van de euro. In 2000 bedroeg de bijdrage van de Europese Commissie ruim f 1,2 mln. + Voorlichting in 2000 Begin 2000 is de campagne opnieuw geïntensiveerd, onder andere door nieuwe tv-spots. Verder is doorgegaan met radiospots en uitingen op papier. Voor wat betreft de boodschappen is voortgebouwd op die van het voorafgaande jaar. Ook is het publiek geattendeerd op het voorlichtingsmateriaal van het Nationaal Forum en Postbus 51. + Specifieke aandachtsgroepen Naast de overkoepelende activiteiten zijn er in 2000 ook voorlichtingsactiviteiten ondernomen voor specifieke aandachtsgroepen; ouderen, mensen met een handicap, etnische minderheden, daklozen en thuislozen. Voor een aantal aandachtsgroepen is materiaal ontwikkeld dat qua vorm afwijkt van het materiaal voor het brede publiek en voor een aantal aandachtsgroepen is materiaal ontwikkeld waarvan de inhoud is aangepast. Er is voorlichtingsmateriaal in groot letterdruk, in braille, in eenvoudige taal, op video en CD-ROM ontwikkeld. Voor minderheden is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
27
het materiaal omgezet in verschillende talen. Voor intermediairen, ondernemers, medeoverheden en onderwijs geldt dat zij in aanvulling op de algemene informatie ook specifieke informatie krijgen, omdat de invoering van de euro voor hen meer consequenties heeft dan voor het brede publiek. 5. FINANCIËN BUITENLAND 5.1. Inleiding 564701 199763
11682
7320434
Overig Fin. Buitenland Exportkredietverzekering
Deelnemingen Internationaal
Grafiek 5.1 Aandeel in uitgaven IXB (bedrag x f 1000)
639299
13614
4874514
Overig Fin. Buitenland
Exportkredietverzekering
Grafiek 5.2 Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB (bedrag x f 1000)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
28
5.2. Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
Algemeen De in 1999 zichtbare ontwikkelingen van de provenu’s hebben zich in 2000 doorgezet. Enerzijds is er sprake van een dalende tendens bij de provenu’s door een afname van de omvang van uitstaande vorderingen; anderzijds van een voortzetting van het in het algemeen goede betalingsgedrag van de grote debiteurenlanden. Per saldo hebben deze ontwikkelingen in 2000 tot een substantiële extra opbrengst aan provenu’s geleid ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 2000. Belangrijke betalers waren Argentinië en Polen. Als gevolg van een toename van verzekerde kredieten was in 2000 sprake van een stijging van de premieontvangsten ten opzichte van het in de begroting 2000 geraamde bedrag. De schade-uitkeringen stegen ten opzichte van het niveau 1999, doch vertoonden ten opzichte van het geraamde niveau in de begroting 2000 een substantiële onderschrijding. De schade-uitkeringen hadden vooral op Indonesië betrekking.
Nationale ontwikkelingen In 1999 is een aangepast premiestelsel voor de exportkredietverzekering ingevoerd met het oog op kostendekkendheid van de exportkredietfaciliteit. Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te trekken over de kostendekkendheid van het nieuwe stelsel. Hiervoor heeft de door de OESO ontwikkelde monitoringssystematiek nog onvoldoende gegevens kunnen voortbrengen. In 2000 is een aanvang gemaakt met een premieevaluatie waarbij de hoogte van de Nederlandse premies wordt vergeleken met die van de belangrijkste concurrenten. Deze evaluatie zal in 2001 worden afgerond. In oktober 2000 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de exportkredietfaciliteit (brief minister van Financiën d.d. 24 oktober 2000, Kamerstukken II 2000/01, 27 400, nr. 16). In deze integrale evaluatie is onderzocht in welke mate een doelmatige en doeltreffende toepassing van de faciliteit wordt gerealiseerd. De algemene conclusie is dat de belangrijkste doelstellingen worden behaald. Enige verbeterpunten zullen in 2001 in overleg met betrokkenen worden aangebracht. Uitgangspunt van beleid is dat risico’s die de markt kan dragen niet ten laste van de Staat moeten komen. De markt blijkt in staat en bereid steeds meer risico’s met betrekking tot de exportkredietverzekering voor haar rekening te nemen. Met de Nederlandsche Credietverzekeringmaatschappij (NCM) is overeengekomen dat vanaf 2001 transacties met een kortlopende risicoperiode grotendeels voor rekening van de NCM komen. De producten die onder de exportkredietfaciliteit beschikbaar zijn, worden voortdurend aan genoemd uitgangspunt getoetst. Om het exportkredietverzekeringsrisico voor de Staat te beperken kent de kredietverzekering landenplafonds. Een landenplafond is het maximum bedrag aan uitgereikte polissen plus dekkingstoezeggingen (toezegging een polis uit te reiken als het contract doorgaat) per land. Als dit maximum is bereikt worden er geen nieuwe toezeggingen meer gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
29
Desondanks willen exporteurs graag reeds nu weten of zij straks, als er weer ruimte komt, voor dekking in aanmerking zullen komen. Daarom is besloten begin 2000 een nieuw instrument te introduceren, het dekkingsadvies. Dit geeft de exporteur de zekerheid dat zijn transactie op dit ogenblik aan alle vereisten voldoet, implicerend dat hij een dekkingstoezegging zou hebben gekregen als er voldoende ruimte zou zijn geweest. Tevens is hierbij besloten dat er, als het landenplafond bereikt wordt, een mechanisme komt om te voorkomen dat bestaande dekkingstoezeggingen te lang op de ruimte van het landenplafond blijven drukken zonder tot een transactie te leiden.
Internationale ontwikkelingen Uitgangspunt voor Nederland is om concurrentieverstoring op het internationale vlak te verminderen door te streven naar harmonisatie en zoveel mogelijk vermindering van overheidssteun. Daartoe beoogt Nederland in internationaal verband te komen tot verdergaande afspraken die gericht zijn op vermindering van dergelijke vormen van overheidssteun. Op verschillende terreinen is hierover internationaal overleg gaande: + in OESO-verband is in 2000 voortgang geboekt op het gebied van exportsteun voor landbouwproducten. Voorhands met uitzondering van Canada en Australië hebben de participanten, waaronder de Europese Gemeenschap, overeenstemming bereikt over een akkoord op dit terrein. Dit akkoord zal voorzien in meer marktconforme rentes en kortere krediettermijnen dan voorheen. De totstandkoming ervan is afhankelijk van het intrekken van het voorbehoud van Canada en Australië; + aan de hand van een in OESO-verband overeengekomen plan van aanpak, wordt op nationaal niveau het antwoord op de vraag uitgewerkt hoe milieuaspecten kunnen worden geïntegreerd in het beleid wat betreft de exportkredietfaciliteit; + in OESO-verband is overeenstemming bereikt over de wijze waarop omkoping zal worden bestreden bij transacties die worden gefinancierd met door de Staat ondersteunde exportkredieten. Schuldreductie voor zwaar verschuldigde arme ontwikkelingslanden (Heavily Indebted Poor Countries (HIPC’s)) kan bijdragen aan verbetering van macro-economisch beleid en goed bestuur in deze landen, wanneer deze is gekoppeld aan de daadwerkelijke uitvoering van een met het Internationale Montaire Fonds (IMF) overeengekomen aanpassingsprogramma. Bij brief van minister Herfkens aan de Tweede Kamer (d.d. 23 mei 2000, Kamerstukken II 1999/00, 26 234, nr. 14) is aangeduid dat Nederland bereid is, afhankelijk van de vraag of Nederland al dan niet een structurele ontwikkelingsrelatie met een HIPC heeft, tot kwijtschelding van 100% respectievelijk 90% van de schuldendiensten van deze landen op het zogenaamde beslispunt (decision point) van een IMF-programma. Bij het bereiken van het zogenaamde eindpunt (completion point) van een dusdanig programma wordt deze kwijtschelding voor alle landen uitgebreid tot 100% van de hoofdsom. Herstructurering van dergelijke schulden vindt plaats in de Club van Parijs. Wat betreft de met exportkredietverzekering samenhangende commerciële leningen is in 2000 in het kader van schuldenregelingen door de Club van Parijs ten laste van 2000 een bedrag van f 69,5 mln. kwijtgescholden aan schuldendiensten van HIPC-landen die het beslispunt van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
30
IMF-programma hebben bereikt. Het betreft de volgende landen: Ivoorkust, Burkina Faso, Mali, Tanzania, Benin, Guyana, Honduras, Mauritanië en Senegal. Deze kwijtscheldingen komen ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (ODA).
Herverzekering Investeringen Onder de regeling herverzekering investeringen (Rhi) kunnen nietcommerciële risico’s verbonden aan investeringen in de meeste ontwikkelingslanden en in de landen behorend tot het voormalige Oost-blok in herverzekering worden genomen door de Staat. Tot nu toe is geen schade opgetreden onder deze faciliteit. 5.3. Het Internationale Monetaire Fonds Het afgelopen jaar zijn in de discussie over de toekomstige rol van het IMF, zoals die ontstaan is in reactie op de Azië-crisis, grote stappen vooruit gezet. De nieuwe Managing Director van het IMF, Horst Köhler, heeft tijdens de Jaarvergadering in Praag een toelichting gegeven op zijn visie over de richting waarin het IMF zich moet ontwikkelen. Köhler is van mening dat het IMF zich meer moet concentreren op zijn kernactiviteiten. De aspecten waar het IMF zich met name op moet richten zijn het bevorderen van gezond monetair en budgettair beleid en wisselkoersbeleid, alsmede de institutionele vormgeving en structurele hervormingen op deze gebieden. In reactie op de toegenomen behoefte aan transparantie en een verbeterd toezicht, is tijdens de jaarvergadering besloten tot een verdere versterking van de IMF-activiteiten die gericht zijn op bevordering van de stabiliteit en de transparantie van de financiële sector. Het Fonds zal de verschillende initiatieven die het in dit kader heeft ontwikkeld, zoals het Financial Sector Assesment Program (FSAP), verder verdiepen. Daarnaast is besloten om het proefproject van vrijwillige publicatie van Artikel IV-consultaties om te zetten in permanent beleid. Tot nu toe nemen 66 landen vrijwillig deel aan dit project. Tevens is besloten om binnen het IMF een onafhankelijk evaluatiebureau op te richten. Dit bureau heeft als oogmerk het interne leerproces en de verantwoording naar buiten te bevorderen. De rapporten zullen in principe openbaar zijn. In 2000 heeft het IMF besloten tot een herziening van zijn verschillende leenfaciliteiten. Enkele in onbruik geraakte faciliteiten zijn afgeschaft en de overgebleven leenfaciliteiten zijn gestroomlijnd. Daarbij zijn tevens maatregelen genomen om langdurig en overmatig gebruik van Fondsmiddelen te voorkomen. In de voortgaande discussie over betrokkenheid van de particuliere sector bij het voorkomen en oplossen van financiële crises zijn verdere stappen naar een beter gestructureerd beleid gezet. Overeenstemming is bereikt over de wijze waarop de betrokkenheid van de particuliere sector dient te worden vormgegeven. De mate waarin de particuliere sector betrokken wordt, zal afhankelijk worden gesteld van de vraag of het voornamelijk een liquiditeits- of een solvabiliteitsprobleem is en van de vooruitzichten voor een snel herstel van marktvertrouwen en toegang tot de kapitaalmarkt. Tevens is overeengekomen dat in sommige extreme gevallen zelfs de mogelijkheid moet bestaan om de betalingen van een land aan zijn particuliere crediteuren tijdelijk op te schorten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
31
Door de gunstige ontwikkelingen in de wereldeconomie is de financiële positie van het IMF in 2000 verder verbeterd. De leningen die het IMF via de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) verstrekt aan de allerarmste landen worden gefinancierd via een apart fonds, de PRGFTrust. Ter versterking van de financiële positie van dit fonds heeft Nederland op het verzoek van het IMF een extra lening verstrekt aan de Loan Account van de PRGF-Trust ter hoogte van 200 mln. speciale trekkingsrechten (SDR) (ongeveer f 674 mln.). Het afgelopen jaar kon wederom onvoldoende vooruitgang worden geboekt met het aanpassen van de statuten om het IMF de bevoegdheid te geven om leden in het proces van liberalisering van kapitaalverkeer bij te staan. Tevens hebben nog steeds onvoldoende landen het besluit tot nieuwe toewijzing van speciale trekkingsrechten geratificeerd. 5.4. Multilaterale ontwikkelingsbanken Onderstaande tabel geeft een overzicht van de committeringen en uitbetalingen in 2000 van de hieronder besproken instellingen. Voor de volledigheid zij vermeld dat het hier dus niet gaat om betalingen van Nederland aan deze instellingen. Tabel 5.1: Committeringen en uitbetalingen van multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen in 2000 (x 1 mrd.)
Comm. Uitbet.
IFC1 (USD)
IBRD1 (USD)
IDB (USD)
IIC (USD)
AsDB (USD)
AfDB2 (USD)
IDA1 (USD)
FSO (USD)
AsDF (USD)
AfDF2 (USD)
EIB (Euro)
EBRD (Euro)
2.4 2.2
10.0 13.3
4.8 6.7
0.1 0.03
4.1 2.9
1.1 0.5
4.3 5.2
0.3 0.4
1.6 1.1
1.6 0.4
36.0 29.8
2.7 1.5
Comm. = Committeringen (toegezegde kredietverlening en eventuele deelnemingen) Uitbet. = Uitbetalingen
Noten 1. Bedragen hebben betrekking op boekjaar 2000 (1 juli 1999 – 30 juni 2000) 2. De AfDB-groep hanteert als valuta de Unit of Account, de waarde hiervan is gelijk aan de SDR. De gepresenteerde bedragen zijn van UA naar USD herberekend op basis van de SDR en USD koersen van ultimo 2000.
Wereldbank Groep Nederland beziet de taakverdeling tussen IMF en de Wereldbank zo, dat IMF geschikt is voor het verschaffen van steun tijdens crises, door middel van betalingsbalansleningen, terwijl de Bank, met haar ontwikkelingsmandaat, geschikt is om landen bij te staan om crises te voorkomen door het verschaffen van leningen en advies gericht op economische structuurversterking. De financiële structuur van de Bank is echter niet geschikt om contra-cyclisch te opereren. De Wereldbank heeft zich ten tijde van de crises (Azië, Rusland en Latijns-Amerika) echter steeds meer op het werkterrein van het IMF begeven. Omdat Nederland van mening is dat omvangrijke betalingsbalanssteun (en daarvan afgeleide instrumenten) de ontwikkelingstaak van de Wereldbank in het gedrang brengt, is een zeer terughoudende opstelling in de Raad van Bewindvoerders ingenomen. De Wereldbank oriënteert zich nu op een meer geëigende manier van optreden tijdens of na crises; Nederland wacht de resultaten van deze oriëntatie met belangstelling af.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
32
Na afloop van de crises in Azië en Rusland staan de financiële ratio’s minder onder spanning. Vanwege de minder snel groeiende omvang en risicograad van de portefeuille is de druk om de financiële capaciteit van de Wereldbank binnen enkele jaren te versterken, afgenomen. De Wereldbank heeft een systematisch model voorgesteld voor de vormgeving van haar activiteiten. De Bank stelt op basis van de visie van het ontvangende land op het eigen ontwikkelingsproces, een diagnose van armoede, structuren en beleid, en geeft op basis daarvan invulling aan haar hulpprogramma in de landenstrategie voor het betrokken land. Uitvloeisel van dit model is dat voor goede hervormers begrotingssteun een onderdeel van de landenstrategie kan gaan vormen. Het verstrekken van begrotingssteun stelt hogere eisen aan de Bank wat betreft het toezicht op de besteding van de verstrekte middelen. Onderzocht zou moeten worden of kruiselingse conditionaliteit tussen Wereldbank en IMF-programma’s van nut zou kunnen zijn, zodat macro-economische hervormingen (IMF) en structurele aanpassingen (Wereldbank) in lenende landen meer dan nu in een geheel worden beschouwd. Ook kruislingse conditionaliteit met bilaterale donoren die macrosteun leveren zou nuttig kunnen zijn. Ter bestudering van geëigende assistentie van de Bank aan middeninkomenslanden is een werkgroep opgericht, die aanbevelingen zal doen omtrent instrumenten, conditionaliteitseisen en de omvang van diagnostisch werk. Nederland heeft benadrukt dat Bank-activiteiten in middeninkomenslanden belangrijk zijn, maar additioneel moeten zijn aan private financiering in die landen. Het gezamenlijke schuldeninitiatief van IMF en Wereldbank voor de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) is in 1999 verbreed, verdiept en versneld. Dit houdt in dat de criteria voor het vaststellen van de houdbaarheid van de schuldenratio’s worden versoepeld waardoor een groter aantal landen in aanmerking komt voor meer, en sneller verleende schuldverlichting. Nederland heeft tijdens de Jaarvergadering in Praag onder andere aandacht gevraagd voor de effecten van ruilvoetverslechtering op uitholling van de voordelen van de HIPC-schuldkwijtschelding. Begin 2000 is een gezamenlijk IMF-Wereldbank Comité ingesteld om de uitvoering van het HIPC-initiatief te begeleiden. Hierdoor kan een snellere voortgang van schuldverlichting voor de allerarmste landen gefaciliteerd worden, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van het proces bewaakt en verbeterd kan worden. Tijdens de Jaarvergadering is de inspanningsverplichting aangegaan om voor het eind van 2000 minstens 20 landen aan HIPC-schuldkwijtschelding te hebben geholpen. Hiertoe zijn enkele procedures versneld, hetgeen erin geresulteerd heeft dat per begin 2001 reeds 22 landen zich voor HIPC-schuldkwijtschelding hebben kunnen kwalificeren. De financiering van het HIPC-initiatief vormt nog een groot probleem. Hoewel gedurende 2000 meer toezeggingen zijn ontvangen, schieten deze nog steeds tekort om het HIPC-raamwerk te financieren, vooral wat betreft de financiering van de bijdrage van de multilaterale ontwikkelingsbanken. Benadrukt is dat de financiering van HIPC niet ten koste mag gaan van de committeringscapaciteit van concessionele loketten zoals de Internationale Ontwikkelingsorganisatie (IDA). Eind november 2000 heeft in Den Haag een technische HIPC vergadering plaatsgevonden. Nederland heeft de andere participerende landen, met name de G-7, opgeroepen hun rechtvaardige aandeel in de financiering te leveren. Over het algemeen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
33
geldt dat financiering voor de komende jaren min of meer rond is, maar voor latere jaren niet. Nederland is niet gelukkig met de zogenaamde «pay as you go» benadering die hieruit volgt, omdat daarmee onomkeerbare verplichtingen worden aangegaan terwijl zekerheid over de financiering daarvan ontbreekt. Het blijkt echter erg moeilijk om donoren nu al harde toezeggingen te laten doen omtrent financiering voor verdere jaren.
Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank Groep Net als de afgelopen jaren heeft Nederland ook in het jaar 2000 aangegeven dat de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) zich moet blijven richten op haar kerntaken, te weten armoedebestrijding en het bevorderen van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de regio. Om deze doelstellingen na te streven is een gezonde financiële situatie onontbeerlijk. Nederland heeft daarom onder andere actief deelgenomen in het zoeken naar een oplossing van de financiering van de bijdrage van de IDB aan het HIPC-initiatief. In de loop van 2000 is hierover op hoofdlijnen een akkoord bereikt, zodat het de verwachting is dat het uiteindelijke financieringsplaatje in de eerste helft van 2001 door alle lidstaten zal worden onderschreven. Begin november 2000 heeft het Donors Committee (de «Raad van Bewindvoerders») van het Multilateraal Investeringsfonds (MIF) zich positief uitgelaten over de Nederlandse interesse om toe te treden tot het MIF. Het MIF is een onderdeel van de IDB Groep en financiert activiteiten ten behoeve van het klein- en microbedrijf in de regio. Haar activiteiten sluiten volledig aan bij het Nederlandse beleid dat gericht is op het bevorderen van investeringen in ontwikkelingslanden. De Inter-American Investment Corporation (IIC) is de tak van de IDB Groep die zich bezighoudt met investeringen in particuliere ondernemingen om de economische ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse landen te bevorderen. Tijdens de afgelopen Jaarvergadering van de IIC is mede op basis van een Nederlands voorstel een akkoord gesloten over een kapitaalverhoging van USD 500 mln., en de daaraan verbonden voorwaarden waaronder enkele nieuwe lidstaten zullen toetreden.
Aziatische Ontwikkelingsbank Groep Belangrijkste aandachtspunt binnen de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) in het jaar 2000 waren de onderhandelingen over een middelenaanvulling van het Aziatisch Ontwikkelingsfonds (AsDF-8) voor de periode 2001–2004. In de vijfde onderhandelingsronde, in september 2000, is hierover een akkoord bereikt. Donoren hebben een bedrag van USD 2,90 mld. toegezegd; daarnaast wordt circa USD 2,74 mld. verwacht aan terugbetalingen op oude leningen, waardoor het AsDF in de periode 2001–2004 USD 5,64 mld. aan nieuwe concessionele (zachte) leningen kan verstrekken aan de armste landen in Azië. Belangrijke aandachtspunten bij de onderhandelingen waren de invulling van de overkoepelende doelstelling van het fonds (armoedebestrijding) en invoering van een allocatie-systeem waarbij de fondsmiddelen over de lenende landen worden verdeeld op basis van de prestaties van het betreffende land. Ook is gesproken over de mogelijkheid dat India toegang zou krijgen tot fondsmiddelen; dit voorstel van het Verenigd Koninkrijk en Nederland is helaas niet overgenomen. Diverse donoren, waaronder Nederland, hebben de middelenaanvulling voor AsDF-8 ook aangegrepen om toezeggingen van het AsDBmanagement te krijgen op zaken die voor de gehele AsDB-groep van belang zijn. Voorbeelden hiervan zijn intensievere samenwerking van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
34
AsDB met andere donoren, versterking van het interne bestuur van de AsDB (waardoor aandeelhouders meer invloed krijgen) en het beleid van de AsDB op het terrein van goed bestuur en management van overheidsuitgaven in lenende landen. Omdat Nederland tevreden was over de uitkomst van de onderhandelingen, heeft Nederland een bijdrage toegezegd van 2,90% van de donormiddelen (aan AsDF-7 heeft Nederland een bijdrage geleverd van 2,43% van de donormiddelen). Dit komt neer op een Nederlandse bijdrage van f 180,6 mln., te betalen in de periode 2001–2007. In 2000 is ook een start gemaakt met de formulering van een langetermijnstrategie voor de bankgroep voor de komende vijftien jaar. Dit zal in 2001 worden afgerond. In de periode 2000–2001 zullen binnen de AsDB ook diverse organisatorische verbeteringen worden doorgevoerd, zoals de vestiging van lokale kantoren in alle lenende landen, de instelling van een comité voor ontwikkelings-effectiviteit en het afsluiten van een memorandum of understanding met de Wereldbank.
Afrikaanse Ontwikkelingsbank Groep De Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) heeft de laatste tijd grote problemen ondervonden als gevolg van de politieke onlusten in Ivoorkust. Sinds afgelopen zomer is de AfDB diverse dagen gesloten geweest. Eén en ander heeft er toe geleid dat de AfDB in oktober bezig was met het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het geval dat het daadwerkelijk tot evacuatie zou komen. Zonder twijfel kan gesteld worden dat de situatie in Abidjan een zekere impact heeft gehad op de financiële situatie van de AfDB. Zo heeft Standard & Poors mede als gevolg van de onzekere situatie haar vooruitzichten voor de AfDB verlaagd van «stabiel» naar «negatief» en heeft Ivoorkust betalingsachterstanden opgelopen bij de AfDB. De rating van de AfDB zelf is overigens niet naar beneden bijgesteld, noch bij de andere rating agencies. Verder is duidelijk geworden dat de AfDB problemen heeft met het aantrekken van gekwalificeerde en gemotiveerde stafmedewerkers, omdat Abidjan door velen niet wordt gezien als een aantrekkelijke woonomgeving. Eind november 2000 is in Den Haag de Mid-Term Review gehouden van de laatste middelenaanvulling van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds, ADF-VIII. Nederland heeft tijdens deze interimevaluatie gepleit voor meer nadruk op de uitwerking van het ontwikkelde beleid, bijvoorbeeld op het terrein van donorcoördinatie en armoedereductie. Ook heeft Nederland aangegeven dat het probleem van oplopende achterstallige betalingen op de schuldendienst door een aantal Afrikaanse landen niet moet worden onderschat. De onderhandelingen over ADF-IX zullen in de loop van het jaar 2001 van start gaan. Nederland vindt het een positieve ontwikkeling dat de AfDB heeft aangegeven graag een actievere rol in het Poverty reduction strategy paper (PRSP)-proces in Afrika te willen spelen. Nederland is van plan dit initiatief te ondersteunen met de oprichting van een Nederlands PRSPFonds bij de Bank.
Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika De Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENABank) is in 1996 in het leven geroepen teneinde vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de regio te bevorderen. De bank zal vooral private sectoren regionale projecten financieren. Nederland heeft de Akte van Aanvaarding bij de Verenigde Naties (VN) neergelegd en zich daarmee gecommit-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
35
teerd aan deelneming in het kapitaal van de bank. Het oprichtingsproces van de bank heeft echter aanzienlijke vertraging opgelopen, vooral ten gevolge van de impasse in het Midden-Oosten vredesproces. Recent is de periode voor ratificatie van het Basisverdrag verlopen, zonder dat voldoende partijen deze hadden ondertekend. De VN zal te zijner tijd een Bijeenkomst van Partijen bijeen moeten roepen om te bespreken welke volgende stappen ondernomen worden. Zolang er geen momentum in het vredesproces bestaat, onderneemt de VN echter geen actie.
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) heeft als doelstelling de bevordering van de overgang van de voormalige communistische landen, in Midden- en Oost-Europa en de voormalige SovjetStaten, naar markteconomiën met een democratisch bestuur. Daartoe financiert zij vooral projecten die deze transitie bevorderen. De EBRD poogt bij de financiering van deze projecten een balans te vinden tussen een hoge transitie-impact en een solide financiële onderbouwing, die noodzakelijk is voor het voortbestaan van de Bank. Nederland ondersteunt dit streven. De EBRD lijkt zich voorspoedig te herstellen na de Rusland-crisis. In 1998 boekte de Bank nog een flink verlies, als gevolg van de extra voorzieningen die noodzakelijk waren voor met name Russische projecten. Het jaar erop meldde de Bank een bescheiden winst en dit jaar stijgt de winst (ruim 200 mln. euro) ver boven de verwachtingen uit. Dit is met name het gevolg van de voorspoedige economische ontwikkelingen in het operatiegebied van de Bank. Ook het volume van de transitieprojecten trekt nu weer aan. De EBRD lijkt hiermee op weg naar een hoger volume en een solide financiële onderbouwing. Hierbij dienen drie kanttekeningen gemaakt te worden. Ten eerste zijn het met name exogene omstandigheden – de gunstige economische ontwikkeling – die ten grondslag liggen aan de voorspoed. Ten tweede, zijn de cijfers iets vertekend. Het volume van nieuwe committeringen trekt wel iets aan, maar het aantal leningen dat tot nu is uitgekeerd blijft achter. Dit heeft op haar beurt weer een gunstige invloed op het winstcijfer, omdat er – zolang er niet uitgekeerd wordt – minder voorzieningen ten laste van de winst gemaakt hoeven te worden. Ten derde, het volume in Rusland blijft nog steeds achter bij de verwachtingen. Dit is voor een groot deel het gevolg van de slechte corporate governance in het land. 5.5. Europese Investeringsbank Evenals in vroeger jaren is het grootste deel van kredietverlening van de Europese Investeringsbank (EIB) bestemd voor projecten die ten doel hadden de integratie van relatief achtergebleven regio’s binnen de Europese Unie in de Europese economie te bevorderen. Hiertoe behoorden projecten op het gebied van de trans-europese verkeersverbindingen (TEN’s), de energievoorziening, het milieu, de industrie, de gezondheidszorg, het onderwijs en de stedelijke vernieuwing, alsmede projecten ter bevordering van het midden- en kleinbedrijf. In de loop van 2000 zijn hierbij enige nieuwe accenten gezet. Zo heeft de EIB op verzoek van de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 speciale activiteiten opgezet ter bevordering van het innoverende bedrijfsleven. Hiertoe heeft zij het zogenoemde Innovatie 2000 Initiatief vorm gegeven, waarbij vernieuwingen, onderzoek en verbreiding van de moderne technologieën (zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
36
informatica en automatisering) met kapitaalverschaffing en garanties worden gesteund. Tevens heeft de EIB een meerderheidsbelang genomen in het Europees Investeringsfonds en dit omgevormd tot orgaan voor de verstrekking van risicokapitaal voor het innoverende middenen kleinbedrijf. Een andere prioriteit die meer en meer de aandacht van de Europese Investeringsbank opeist, is de bevordering van de voorbereiding van de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie tot de feitelijke toetreding. De Pre-Accessiefaciliteit van de Bank, van waaruit zij op eigen risico kredieten tot dit doel aan deze landen verstrekt, is hiertoe in 2000 verlengd. Daarnaast heeft de Europese Unie het mandaat verlengd waaronder de Bank gemachtigd wordt aan Midden- en Oost-Europese landen kredieten te verstrekken. Tevens heeft de EIB haar bijdragen aan de samenwerking met andere internationale financiële instellingen, ten behoeve van het herstel van de Zuidelijke Balkan, voortgezet. De Europese Unie heeft in 2000 tevens de overige mandaten vernieuwd waarbij de EIB gemachtigd is om buiten de Europese Unie projecten te financieren. Hierbij is in het bijzonder het mandaat voor de voormalige Europese koloniën in Afrika, Latijns-Amerika, Azië en de Stille Oceaan (de zogenaamde ACS-landen) te noemen. De kredietverlening aan deze landen is in 2000 toegenomen. Daarbij heeft de EIB voorrang gegeven aan het verstrekken van krediet met een lange looptijd ten behoeve van projecten die de economische groei in de betrokken landen steunen en uit milieuoogpunt gunstig zijn te achten. Dergelijk krediet met een lange looptijd is in de ontvangende landen vaak niet voorhanden. De EIB geeft deze kredieten vaak indirect via het plaatselijke bankwezen, en op deze wijze draagt zij tevens bij aan de ontwikkeling en verbreding van de binnenlandse financiële markten van de ontvangende landen. 5.6. MATRA-programma Eind 1998 werd onder het MATRA-programma (Maatschappelijke Transformatie) van Buitenlandse Zaken een nieuwe module ingesteld, te weten de Departementale Initiatieven Pre-accessie (DIP-faciliteit). Deze faciliteit beoogt de inzet van Nederlandse ministeries te stimuleren bij het helpen van de 10 kandidaatlidstaten uit Midden- en Oost-Europa bij de overname van de Europese wet- en regelgeving in verband met de aanstaande toetreding tot de Europese Unie. Het ministerie van Financiën hecht zeer aan een goede voorbereiding op het lidmaatschap en aan een soepele toetreding van de kandidaatlidstaten. Het afgelopen jaar heeft een fors stijgend beroep laten zien op de eigen menskracht en het budget ten opzichte van 1999. In 2000 werd voor totaal f 110 000 een beroep gedaan op genoemde DIP-faciliteit. Het betrof factfinding- en voorbereidingsmissies in verband met mogelijk door de EU te financieren bilaterale twinningprojecten met Bulgarije op belastingterrein en met Polen op douaneterrein. Daarnaast was er een identificatiemissie op het terrein van de FIOD naar Estland en werd kort durende technische assistentie op belastingterrein verleend aan Hongarije.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
37
6. FISCALE ZAKEN EN BELASTINGEN 6.1. Inleiding 597600
2412675
5050064 36241
Heffing- en Inv. Rente Apparaatsuitgaven
Overig Fiscaal
Grafiek 6.1 Aandeel in uitgaven IXB (bedrag x f 1000)
472831
956378
3591862
506356
Doorberekende Kosten Heffing en Inv. Rente
Overig Fiscaal
Grafiek 6.2 Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB (bedrag x f 1000)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
38
6.2. Fiscale zaken
Fiscaal beleid en wetgeving op nationaal gebied Voor het directoraat-generaal voor Fiscale zaken stonden de werkzaamheden in het jaar 2000 wederom voor een groot deel in het teken van de belastingherziening 2001. Een hiermee nauw samenhangend onderwerp was de uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord dat de belastingen van het bedrijfsleven in samenhang met de bevindingen van de commissie Oort II zouden worden bezien. Op basis van het rapport van de werkgroep Belastingen bedrijfsleven 21e eeuw, waarin een integraal pakket fiscale maatregelen gericht op versterking en dynamisering van het ondernemerschap is gepresenteerd, is een en ander nader uitgewerkt in het wetsvoorstel Wet ondernemerspakket 21e eeuw. Ook dit wetsvoorstel is door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Vanaf de zomer is – naast de werkzaamheden in het kader van de hierboven genoemde wetsvoorstellen – vooral veel tijd en capaciteit besteed aan de voorbereiding en parlementaire behandeling van het reguliere belastingplan 2001, de Tariefwet 2001 en deel IV van het Belastingplan 2000. In het wetsvoorstel Tariefwet 2001 waren onder meer de aanpassingen van tarieven en schijflengten opgenomen, naast een aantal maatregelen gericht op het verminderen van de armoedeval. Daarnaast behelsde dit wetsvoorstel de voorstellen in het kader van de derde tranche vergroening. Belangrijke onderdelen van het belastingplan 2001 waren onder meer de invoering van een afdrachtvermindering voor betaald ouderschapsverlof, een verruiming van de aftrekbaarheid van uitgaven voor gehandicapten en chronisch zieken, een verhoging van de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering voor scholing gericht op laag-geschoolden, een regeling voor groen beleggen en maatregelen ter stimulering van duurzame landbouw.
Fiscaal beleid en regelgeving in Europese context Ook in 2000 stonden op het gebied van de directe belastingen de onderhandelingen centraal over de uitwerking van het belastingpakket inzake coördinatie van Europese belastingstelsels. Het belastingpakket omvat zowel de bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie, de discussie over de ontwerprichtlijnen over de belastingheffing op rente uit spaartegoeden en het afschaffen van de bronheffing op interesten royaltybetalingen tussen verbonden ondernemingen. Voor wat betreft deze onderwerpen zijn met name in de vergadering van de Ecofin Raad van 26 en 27 november 2000 flinke stappen gezet. Op het gebied van de indirecte belastingen is in het jaar 2000 een richtlijn tot stand gekomen voor de harmonisatie van het begrip fiscaal vertegenwoordiger (degene die gehouden is de (betalings)verplichtingen te vervullen). Daarnaast zijn de besprekingen voortgezet over een BTWrichtlijn voor de harmonisatie van het aftrekrecht en het recht op de aftrek van voorbelasting en de teruggaaf daarvan in een andere lidstaat. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Verder is er zowel in OESO- als EU-verband vergaderd over de BTW-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
39
heffing bij e-commerce. Inmiddels ligt in verband hiermee een voorstel van de Europese Commissie om de Zesde BTW-richtlijn aan te passen. In het jaar 2000 is voorts een belangrijke stap gezet in de verdergaande harmonisatie van de communautaire douanewetgeving. Op 16 november is Verordening 2700/2000 van het Europees Parlement en de Europese Raad tot stand gekomen. Deze verordening behelst een aantal fundamentele en meer technische aanpassingen van het Communautair Douane Wetboek. Vermeldenswaard is de uitwerking van het vertrouwensbeginsel in het communautair douanerecht. Voorts is ook de Toepassingsverordening Communautair Douane Wetboek aangepast, waarbij eveneens sprake is van verbeteringen op een aanmerkelijk aantal terreinen.
Fiscaal beleid en koninkrijksbetrekkingen Op het gebied van de koninkrijksbetrekkingen is in 2000 intensief overleg gevoerd met de Nederlandse Antillen over de ingrijpende wijzigingen die de Nederlandse Antillen in hun winstbelasting willen doorvoeren, het zogenoemde Nieuw Fiscaal Raamwerk, en een eventueel complementair hieraan te wijzigen Belastingregeling voor het Koninkrijk. Op het terrein van de technische bijstand op douanegebied aan de Nederlandse Antillen en Aruba kan worden vermeld dat de bijstand aan de Nederlandse Antillen is afgerond. Deze bijstand heeft geresulteerd in een concept voor nieuwe douanewetgeving, welke wetgeving voldoet aan de wereldwijd geformuleerde standaard voor een moderne douanewetgeving. In het kader van de bijstand aan Aruba heeft een inventarisatie plaatsgevonden die moet leiden tot een vergelijkbare modernisering. In 2001 zullen de besprekingen daarover worden voortgezet. De onderhandelingen omtrent een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Nederland en de Nederlandse Antillen, en Frankrijk inzake wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied op het eiland Sint Maarten hebben geleid tot ambtelijke overeenstemming over de teksten van een tot stand te brengen verdrag. Naar verwachting zal het verdrag in 2001 worden ondertekend.
Overig fiscaal beleid en regelgeving in internationaal verband In 2000 is met de totstandkoming van enkele bilaterale belastingenverdragen weer een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het Nederlandse (belasting)verdragennet. Verdragen met Kroatië en Moldavië zijn ondertekend. Verdragen met Armenië, Cuba, Georgië en Polen zijn geparafeerd. Daarnaast heeft er ook in 2000 overleg plaatsgevonden over de opdrachten en aanbevelingen in het OESO-rapport Harmful Tax Competition: an Emerging Global Issue; dit heeft onder meer geleid tot het rapport Towards global tax co-operation over de voortgang in het identificeren en elimineren van schadelijke belastingpraktijken. Daarnaast is de nodige tijd en aandacht besteed aan de gevolgen voor de fiscaliteit van de ontwikkelingen op het gebied van e-commerce.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
40
Prestatiegegevens en evaluatieonderzoeken Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 7 juni 2000 over de financiële verantwoording 1999 is onder meer toegezegd (brief van 9 juni 2000) dat in de Miljoenennota 2001 voor de jaren 2000–2005 meerjarenramingen zullen worden gepresenteerd voor de belastinguitgaven en dat in de financiële verantwoording 2000 een vergelijking zal worden gemaakt tussen de raming en de realisaties van belastinguitgaven. Bedoelde meerjarenramingen zijn opgenomen in tabel 4.6.1 van bijlage 4 (Belastinguitgaven) van de Miljoenennota 2001. Wat betreft een vergelijking van ramingen en realisaties van belastinguitgaven voor het verantwoordingsjaar 2000, moet worden opgemerkt dat dit slechts mogelijk is voor belastinguitgaven waarbij direct na afloop van het jaar realisatiecijfers beschikbaar zijn. In de praktijk zijn dit de afdrachtverminderingen in de loonbelasting en de investeringsregelingen waarvoor een aanmeldingsverplichting geldt. Bij de – budgettair omvangrijke – afdrachtverminderingen in de loonbelasting kan de budgettaire derving in de meeste gevallen op maandbasis worden bijgehouden, aangezien de omvang ervan direct blijkt uit de maandelijkse loonbelastingaangiften. Voor de afdrachtverminderingen geldt dat de budgettaire derving gelijk is aan het minder af te dragen bedrag aan loonbelasting. De gegevens over de afdrachtverminderingen zijn opgenomen in tabel 6.1. Voor de investeringsregelingen met een aanmeldingsverplichting geldt in de meeste gevallen dat de investeringen uiterlijk drie maandan na het doen van de investering gemeld moeten worden. Dit betekent dat de gegevens over het aangemelde investeringsvolume in principe uiterlijk drie maanden na afloop van het jaar bekend zijn. De gegevens over de investeringsregelingen zijn opgenomen in tabel 6.2. In tegenstelling tot de hiervoor genoemde afdrachtverminderingen en investeringsregelingen duurt het bij de belastinguitgaven in de inkomstenbelasting, waarbij de budgettaire gegevens kunnen worden afgeleid uit de jaarlijkse aangiftegegevens, ongeveer drie jaar voordat het steekproefbestand voor een bepaald basisjaar volledig gevuld is. Door de gegevens van een dergelijk basisjaar te actualiseren naar latere jaren kunnen voor die latere jaren, met behulp van microsimulatie, redelijk accurate ramingen worden gemaakt van het met dergelijke belastinguitgaven gemoeide budgettaire beslag. Aangezien met het bouwen van een microsimulatiemodel enige tijd gemoeid is, zullen ramingen voor een bepaald jaar in de regel gebaseerd zijn op een basisjaar dat minstens vier jaar oud is. Zo zijn de ramingen van de belastinguitgaven voor het jaar 2000 in de Miljoenennota 2001 gebaseerd op het basisjaar 1995. Voor de ramingen van de belastinguitgaven voor het jaar 2001 in de Miljoenennota 2002 zal worden uitgegaan van het basisjaar 1997. Aangezien het maken van een betrouwbaar simulatiemodel op basis van een nieuw basisjaar een tijdsintensief proces is, wordt niet ieder jaar, maar doorgaans eens in de twee jaar een nieuw basisbestand tot uitgangspunt genomen. In principe is een vergelijking van ramingen en, overigens dus nog altijd uit een steekproefbestand afgeleide, realisaties van belastinguitgaven mogelijk voor de basisjaren die tot uitgangspunt zijn genomen voor een microsimulatiemodel voor een bepaald jaar. Aangezien de publicatie van belastinguitgaven eerst een aanvang heeft genomen met het belastingjaar 1998 in de Milljoenennota 1999, zal, aangezien 1998 als basisjaar zal worden overgeslagen, een feitelijke vergelijking van de ramingen en realisaties van belastinguitgaven voor het eerst mogelijk zijn voor het basisjaar 1999. Het voornemen is om deze vergelijking feitelijk uit te voeren in de financiële verantwoording voor het jaar 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
41
Daarnaast is er ook een categorie van belastinguitgaven die niet uit de aangiften kan worden afgeleid, maar waarvoor afzonderlijk onderzoek noodzakelijk is. Het spreekt vanzelf dat ramingen van dergelijke belastinguitgaven in de regel een minder betrouwbaar beeld geven. Feitelijk zal er in die gevallen veelal geen cijfer beschikbaar zijn dat als realisatie gekwalificeerd kan worden. + Afdrachtverminderingen Tabel 6.1. bevat een overzicht van de vemoedelijke belasting- en premiederving 2000 voor de afdracht- en doorstroomvermindering lage lonen (SPAK en doorstroom-SPAK) en de afdrachtverminderingen langdurig werklozen (VLW), onderwijs en kinderopvang. In de financiële verantwoording van komend jaar zal dit overzicht worden uitgebreid met de in het Belastingplan 2001 ingevoerde afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof en de afdrachtvermindering arbo-investeringen non-profitsector. Tabel 6.1: Voorlopige gegevens afdrachtverminderingen 2000 (x f 1 mln.)1 Regeling
SPAK en doorstroom SPAK VLW Afdrachtvermindering onderwijs Afdrachtvermindering kinderopvang
Aantal werkgevers (t/m oktober) x 1000 165 14 20 7
Belasting- en premiederving Raming MN Realisatie t/m Vermoedelijke 2001 oktober realisatie 2000 2 045 450 325 115
1 585 387 271 106
2002 489 368 160
1
De betrouwbaarheidsmarges van de schattingen zijn dermate dat de uitkomsten van de bestandsanalyse met voorzichtheid behandeld dienen te worden.
Tijdens het Algemeen Overleg van 7 juni 2000 is toegezegd dat een systematisch overzicht zal worden gegeven van de evaluatieonderzoeken over de SPAK. Sinds de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen per 1 januari 1996, zijn er drie evaluaties verricht naar de (effectiviteit van de) SPAK, waarbij het ministerie van Financiën betrokken is geweest. Dit betreft achtereenvolgens het onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut (NEI) naar de SPAK als onderdeel van de integrale evaluatie van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen die bij brief van 3 februari 1998 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 1997/98, 25 875, nr. 1), het onderzoek naar de effecten van de SPAK als onderdeel van het onderzoek Belastingen als beleidsinstrument van de Algemene Rekenkamer, dat bij brief van 18 maart 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 1998/99, 26 452, nrs. 1–2) en het onderzoek van het NEI naar de SPAK en VLW dat bij brief van 24 november 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 1999/00, 25 875, nr. 3). Opdrachtgevers voor deze onderzoeken waren respectievelijk het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Algemene Rekenkamer en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Door de onvergelijkbaarheid van de opzet van deze onderzoeken is een vergelijking van effecten in de vorm van kengetallen niet mogelijk. Zo kunnen alleen aan het NEI-onderzoek uit 1999 kwantitatief onderbouwde werkgelegenheidseffecten worden afgeleid, aangezien alleen in dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
42
onderzoek gebruik gemaakt is van een combinatie van enquêteonderzoek en modelmatige bestandsanalyse. In de financiële verantwoording van vorig jaar is verslag gedaan van de uitkomsten van dit onderzoek. Overigens moet worden bedacht dat het aantonen van effecten van regelingen altijd op het probleem stuit dat de aan een regeling toe te schrijven effecten moeilijk te isoleren zijn van de effecten die een gevolg zijn van endogene economische ontwikkelingen. Econometrisch onderzoek naar de effecten van loonkostensubsidies zoals de SPAK wordt verricht door het Centraal Plan Bureau (CPB) (zie onder meer Analyzing Fiscal Policy in the Netherlands, Simulations with a revised MIMIC, Research Memorandum No. 140, CPB, 1998). Zoals gemeld in bijlage 7 van de Miljoenennota 2001 wordt thans een interdepartementaal beleidsonderzoek uitgevoerd naar de toekomst van het arbeidsmarktbeleid. Centrale probleemstelling bij dat onderzoek is de vraag of het arbeidsmarktinstrumentarium in het licht van de huidige en te verwachten omstandigheden op de arbeidsmarkt doelmatig en doeltreffend is ingericht. In de beoordeling daarvan worden betrokken: regelgeving, toepassing, bereik, complexiteit van de uitvoering, incentivestructuur (voor doelgroepen en uitvoerende instellingen), evenwicht tussen rechten en plichten, alsmede complementariteit en overlap in het beleid als geheel. Bij dit onderzoek worden mede de SPAK en VLW betrokken. Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan de onderzoeken die de afgelopen jaren naar deze regelingen zijn verricht. + Investeringsfaciliteiten Tabel 6.2 bevat de gegevens voor energie-investeringsaftrek (EIA), de Vrije Afschrijving Milieu-Investeringen (VAMIL) en de Fiscale regeling voor ARBO-bedrijfsmiddelen (FARBO). Voor deze investeringsregelingen geldt dat aanmelding verplicht is. In het overzicht zijn opgenomen de (voorlopige) investeringsbedragen en het bijbehorende investeringsplafond. In de financiële verantwoording van komend jaar zal dit overzicht worden uitgebreid met de regeling willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gemeenten, waarvoor tevens een aanmeldingsverplichting is voorzien. Tabel 6.2: Voorlopige gegevens investeringsfaciliteiten 2000 (geïnvesteerde bedragen in f mln.)1 Regeling
EIA VAMIL (excl. Eco3) VAMIL Eco3 motoren MIA* FARBO
Investeringsplafond
Aangemelde investeringen (t/m oktober)
Vermoedelijke realisatie 2000
2 275 1 950 915 Nnb 280
940 925 77 406 226
1 400 1 350 100 750 280
1
De betrouwbaarheidsmarges van de schattingen zijn dermate dat de uitkomsten van de bestandsanalyse met voorzichtheid behandeld dienen te worden. * Betreft een nieuwe regeling (vanaf 01-07-2000)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
43
6.3. Belastingdienst Dienstverlening Communicatie met de Belastingdienst is op een aantal manieren mogelijk. Schriftelijk, via de balie, telefoon of internet. Met het gebruik van deze communicatiemiddelen wil de Belastingdienst dienstverlening op maat realiseren. Doelstelling is om per communicatiemiddel het aantal loketten zoveel mogelijk tot één terug te brengen. De invulling van deze één-loketgedachte omvat daarmee: + het instellen van geïntegreerde klantendiensten (belastingplichtigen uit alle doelgroepen kunnen daarmee aan één balie terecht); + het inrichten van één landelijk telefonisch toegangsnummer; + één internetadres.
Geïntegreerde klantendiensten De Belastingdienst heeft de dienstverlening aan particulieren, ondernemingen en douaneklanten per doelgroep apart ingericht en ondergebracht. Medio 1999 zijn als proef twee geïntegreerde klantendiensten gestart. In een geïntegreerde klantendienst kunnen particulieren, ondernemingen en douaneklanten aan één loket terecht. Deze invulling van de één-loketgedachte beoogt de dienstverleningsorganisatie voor belastingplichtigen meer herkenbaar te maken. Daarnaast moet een geïntegreerde klantendienst de Belastingdienst beter in staat stellen service te verlenen aan de belastingplichtigen. Er is een pilot gehouden in Rotterdam in een Centraal Belastinggebouw. In zo’n gebouw zijn meer Belastingdiensteenheden gevestigd. De tweede proef loopt in Noord-Holland. Hierbij werken verschillende eenheden in de regio samen. Daar waar nodig, is gebruik gemaakt van de mogelijkheden om telefonisch door te verwijzen en elkaars bestanden te raadplegen. In juni 2000 zijn de twee proeven geëvalueerd. Uit de resultaten van de proef in Rotterdam is gebleken dat klanten sneller en beter geholpen worden. Daarnaast bevestigt de proef de verwachting dat één loket de herkenbaarheid van de dienstverleningsorganisatie ten goede komt. Door het zoveel mogelijke direct beantwoorden van vragen, betekent de nieuwe aanpak voor de organisatie ook minder intern zoekgedrag. De resultaten zijn zodanig dat het ontwikkelde model ook zullen worden toegepast in meerdere centrale belastinggebouwen. De voorbereidingen hiervoor zijn gestart. Doelstelling is om deze geïntegreerde klantendiensten in 2002 volledig te hebben ingericht. Voor de proef in Noord-Holland is de termijn van één jaar te kort gebleken om de technische randvoorwaarden te vervullen. Actuele gegevens van belastingplichtigen zijn nog niet altijd over de grenzen van de eenheden te raadplegen en ook het doorschakelen van telefoongesprekken loopt nog niet goed. Als deze problemen zijn opgelost krijgt deze regionale proef in 2001 een vervolg. Hierbij worden de klantendiensten in Alkmaar, Hilversum, Hoorn en Zaandam aan elkaar gekoppeld.
Geïntegreerde klantendiensten: e-mail proef Bij de geïntegreerde klantendiensten in Rotterdam en in de regio Noord-Holland wordt tevens een proef gehouden met e-mail. Doel is na te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
44
gaan welke rol e-mail kan spelen bij de beantwoording van klantvragen. Bij de proef zijn ongeveer 10 000 vragen per e-mail beantwoord. Uit een digitale enquête is gebleken dat 90% van de respondenten tevreden is met de kwaliteit van het antwoord. De mogelijkheden om via e-mail met de Belastingdienst te communiceren, worden in de komende jaren uitgebreid. In 2001 wordt eerst nog verdere ervaring opgedaan met e-mail als communicatiemiddel. Daartoe worden de proeven in Rotterdam en in Noord-Holland voortgezet.
Vernieuwing website Voor de communicatie tussen de belastingplichtigen en de Belastingdienst is het internet bij uitstek een medium om informatie snel en gemakkelijk aan te bieden. De Belastingdienst beschikt al langere tijd over een eigen website. De site biedt informatie aan en maakt het mogelijk elektronisch aangifte te doen. Afgelopen jaar kende de Belastingdienstsite als geheel 32 miljoen hits. Om in de toekomst deze vorm van dienstverlening op niveau te houden en uit te breiden, is in 2000 een onderzoek uitgevoerd naar vernieuwing van de site. Zowel inhoudelijk als communicatief blijkt de site voor verbetering vatbaar. Daarnaast bieden nieuwe technologieën de mogelijkheid om de dienstverlening beter toe te spitsen op belastingplichtigen en hun vragen. Als resultaat van dit onderzoek kent de site over het nieuwe belastingstelsel een andere opzet. Deze houdt in dat de vorm waarin wordt gecommuniceerd niet alleen geschikt is voor particulieren en voor dienstverleningsdoeleinden. De aandacht wordt tevens gericht op ondernemers en douaneklanten en naast dienstverlening (zoals antwoord op vragen) ligt de nadruk ook op toezicht (bijvoorbeeld aankondiging van controles). Daarnaast zijn voor een aantal specifieke doelgroepen en thema’s (senioren, sport en vrijwilligers) sites op maat gemaakt.
Eén landelijk telefonisch toegangsnummer Voor de belastingplichtigen die via de telefoon met de Belastingdienst willen communiceren, is in 2000 gestart met de voorbereiding van één landelijk telefonisch toegangsnummer. Dit nummer wordt geldig voor zowel particulieren, ondernemingen als douaneklanten. De inrichting van dit landelijke toegangsnummer krijgt de komende jaren zijn beslag. Het doel is de telefonische vragen beter landelijk te spreiden, zodat beantwoording van deze vragen sneller plaatsvindt.
Dienstverlening en de belastingherziening 2001 De komst van de Wet Inkomstenbelasting 2001 betekent een grote verandering voor iedereen die met Inkomstenbelasting te maken heeft of krijgt. Met uitgebreide campagnes is de aandacht gevraagd voor het nieuwe belastingstelsel. Voor de Belastingdienst was dit de grootste communicatiecampagne ooit. Eind juni 2000 zijn de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel via een huis aan huis verspreide Belastingkrant aan de burgers bekend gemaakt. Aan alle ondernemers is in dezelfde periode een soortgelijke krant verzonden. Ook zijn brochures uitgegeven waarin het belastingstelsel uiteengezet is. Een algemene brochure over het nieuwe stelsel is tevens ontwikkeld in het Marokkaans, Turks, Engels en Duits.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
45
Veel aandacht is besteed aan de Voorlopige Teruggaaf (VT). Dit is vooral gedaan om een omvangrijke groep te bereiken, die voor het eerst in aanraking komt met belastingheffing. In de periode dat de VT moet worden aangevraagd, is een aantal malen gewezen op het belang van het tijdig indienen van een VT-verzoek bij de Belastingdienst. Ook is bij de communicatie over de VT specifiek aandacht gegeven aan het bereiken van allochtone burgers. In verband met de verwachte groei van het telefoonverkeer is de capaciteit van de Belastingtelefoon aanzienlijk uitgebreid. In de periode van 13 september 2000, de start van de verzending van de VT-formulieren, tot en met december 2000 is de Belastingtelefoon voor Particulieren zo’n 700 000 keer gebeld over de VT 2001. Het bereikbaarheidspercentage op de stroom IB2001-telefoontjes was 90%. Via steekproeven door het NIPO is de kwaliteit van de telefonische beantwoording van deze vragen onderzocht. Van de onderzochte antwoorden is 82% beoordeeld als correct of acceptabel. Vanaf mei 2000 heeft de Belastingdienst een loket op internet over het nieuwe belastingstelsel. Hierop zijn verschillende soorten informatie beschikbaar gesteld. Voorbeelden zijn de wettekst met toelichting, veel gestelde vragen over het nieuwe stelsel, de teksten van de brochures en een rekenmodule waarmee de uitwerking van de nieuwe regels op individuele basis kunnen worden berekend. In de periode half september tot en met december 2000 kende het internetloket over het nieuwe belastingstelsel bijna 380 000 hits.
Euro De invoering van de girale euro was voor de Belastingdienst belangrijker dan de invoering van de chartale euro in 2002. Toch is er ook in 2000 nog volop gewerkt aan aanpassing van de systemen en aan de voorbereiding op de chartale euro. De systemen van de Belastingdienst zijn geheel aangepast voor het verwerken van documenten in euro. Omdat de aanpak bij de invoering van de girale euro succesvol is gebleken, is voor de definitieve overgang op de euro per 1 januari 2002 gekozen voor nagenoeg dezelfde aanpak. Een van de belangrijke verschillen met de eerdere aanpassing aan de euro is dat nu ook de interne bedrijfssystemen deze keer overgaan op de euro.
Vermindering administratieve lasten
1
Toegezonden aan de Tweede Kamer als bijlage bij de brief van de Minister van Economische Zaken (Kamerstukken II 1999/2000, 24 036, nr. 160).
Voor de verlaging van de administratieve lasten noemt het actieprogramma 20001 van het ministerie van Financiën als belangrijkste actiepunten op fiscaal terrein: + volledig maken van de kwantificering van de administratieve lasten van fiscale regelgeving; + inzet van informatie- en communicatietechnologie voor administratieve lastenverlichting; + invoering van de wetsvoorstellen in het kader van de inkomstenbelasting 2001; + afschaffen van accountantsverklaringen voor de afdrachtsverminderingen loonbelasting, en + harmonisatie van het ondernemersbegrip en loonbegrip tussen inkomensten/loonbelasting en de sociale zekerheidswetgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
46
Kwantificering administratieve lasten Voor de kwantificering van de administratieve lasten zijn kostenmodellen beschikbaar voor de domeinen loon- en omzetbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en dividendbelasting en de douanebepalingen c.q. accijnzen. Deze kostenmodellen maken het mogelijk per wetgevingsdomein de administratieve lastenverlichting of -verzwaring te berekenen. De modellen worden periodiek geactualiseerd voor volume-, prijs- en beleidsontwikkelingen. Begin 2001 is gestart met het kwantificeren van de administratieve lasten van de overige relevante fiscale wetgevingsdomeinen. Deze kwantificering wordt in de loop van 2001 afgerond. In 1994 is reeds in het kader van de Commissie Van Lunteren een begin gemaakt met het in beeld brengen van de administratieve lasten die voortvloeien uit de wetgeving, die valt onder de bevoegdheid van het ministerie van Financiën. Op basis van toenmalige nulmetingen en onderzoeken naar de belangrijkste knelpunten heeft de Commissie Van Lunteren in 1995 voorstellen gedaan voor vermindering van de administratieve lasten. In totaal bedroeg de verwachte mogelijke verlichting van de administratieve lasten circa f 700 mln. Voor de belangrijkste terreinen (loon- omzetbelasting) is vanaf 1995 een vergelijking van de ontwikkeling en eventuele verlaging van de administratieve lasten mogelijk. Inmiddels is het grootste deel van de voorstellen van de Commissie van Lunteren gerealiseerd. Het verlichtende effect voor de administratieve lasten komt naar schatting overeen met circa 10 à 15% van de administratieve lasten vóór de implementatie van de voorgestelde maatregelen. Tezamen met de aangekondigde acties, met name de inzet van ICT, zal ten opzichte van 1995 de verwachte afname in de periode tot 2005 op circa 25% uitkomen. Hieronder wordt – voor zover mogelijk – een kwantitatief overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de administratieve lasten op fiscaal terrein vanaf 1995. Tabel 6.3 Ontwikkeling in administratieve lasten op fiscaal terrein1
Administratieve lasten in 1995 Toename/afname 1995–2000 Stand per 2000 Toename/afname in 2000 Stand per 2001 Verwachte toename/afname 2001–2005 Streefbeeld per 2005
Administratieve lasten (in f mld)
Idem in % (1995 = 100%)
4 –/– 0,5 3,5 –/– 0,1 3,4 –/– 0,4 3
100 –/– 12,5 87,5 –/– 2,5 85 –/– 10 75
1
Het betreft hier de administratieve lasten van de volgende domeinen: loonbelasting, inkomstenbelasting; vennootschapsbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting en douanebepalingen/ accijnzen; voor de andere wetgevingsdomeinen is nog geen kwantitatief beeld beschikbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
47
Beleidsrealisaties
Belastingherziening 2001 De wetsvoorstellen in het kader van de belastingherziening 2001 zijn inmiddels ingevoerd. Met de standaardkostenmodellen is berekend dat de belastingherziening als geheel (waaronder ook het wetsvoorstel ondernemerspakket is begrepen) per saldo een administratieve lastenverlichting zal opleveren van circa f 70 à 100 miljoen. De Commissie Thunnissen/De Waard bespreekt de praktische aspecten van de invoering en uitvoering van de belastingherziening regulier met de maatschappelijke organisaties.
Vervallen accountantsverklaringen Het laten vervallen van de accountantsverklaring voor de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk en zeevaart is per 1 januari 2001 gerealiseerd. Dit leidt tot een administratieve lastenverlichting van f 10 mln.
Harmonisatie ondernemersbegrip Bij de Belastingdienst is in 2000 een projectorganisatie ingericht die de voorstellen voor het ondernemersbegrip heeft geïmplementeerd. Tezamen met de stappen aan de zijde van de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid leidt dit tot een structurele verlichting van f 30 mln.
Gebruik van informatie- en communicatietechnologie Via inrichting van het project «frontoffice» en in het kader van het project Elektronische Heerendiensten wordt o.a. gewerkt aan vergemakkelijking en versnelling van het proces van aangifte doen en betalen van omzet- en loonbelasting en aan de inrichting van een elektronische dienst voor informatievragen van ondernemers. Het betreft hier een meerjarenproject waarmee een structurele administratieve lastenverlichting van naar schatting enkele honderden miljoen guldens is gemoeid.
Beleidsvoornemens 2001 en verder + Onderzoek administratieve verplichtingen uitvoeringsbesluiten en -regelingen In het kader van de Belastingherziening 2001 is door de staatssecretaris van Financiën aangekondigd dat het complex van fiscale uitvoeringsbesluiten en -regelingen wordt bezien op vereenvoudiging en terugdringing van administratieve lasten. De resultaten van deze exercitie worden in de loop van 2001 aan de Tweede Kamer gemeld. + Vervolgstudie IDEA-beleidsexperiment De vervolgstudie is in september 2000 van start gegaan en wordt in het voorjaar van 2001 afgerond. De resultaten en eventuele beleidsvoornemens worden in de loop van 2001 aan de Tweede Kamer worden gemeld. + Opheffen verschillen heffingsgrondslag loonheffing en werknemersverzekeringen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
48
De invulling van de voorgenomen opheffing van verschillen in de heffingsgrondslag tussen de loonheffing en de werknemersverzekeringen bevindt zich in de wetgevende fase. Een wetsvoorstel daartoe wordt in de loop van 2001 aan de Tweede Kamer toegezonden. Tezamen met de voorstellen over de werknemersverzekeringen is hiermee een administratieve lastenverlichting mogelijk van bijna f 400 mln. Streven is de wijzigingen per 2003 te laten ingaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
49
7. BEDRIJFSVOERING 7.1. Personeel
Personeelsdoelstellingen in cijfers + Kernministerie In onderstaande tabel zijn doelstellingen en realisaties 2000 op personeelsgebied bij het kernministerie weergegeven. Tabel 7.1: Doelstellingen en realisaties 2000 ziekteverzuim, emancipatie (in %) Kernministerie
Ziekteverzuim
Doel –
Realisatie 5,9%
Emancipatie – vrouwen in personeelsbestand – vrouwen in schaal 10 en hoger
33% 20%
35% 24%
+ Belastingdienst In tabel 7.2 zijn doelstellingen en realisaties 2000 op personeelsgebied bij de Belastingdienst weergegeven. Tabel 7.2: Doelstellingen en realisaties 2000 ziekteverzuim, emancipatie (in %) Belastingdienst
Ziekteverzuim Emancipatie: – vrouwen in personeelsbestand – vrouwen in schaal 10 en hoger – vrouwen in schaal 12 en hoger
Doel 5%
Realisatie 7,36%
33% 20% –
29% 14,5% 6,1%
Ziekteverzuim + Kernministerie In 2000 is een risico-inventarisatie en -evaluatie uitgevoerd. Het doel hiervan is het onderzoeken van arbo-knelpunten en hun relatieve zwaarte. Op inititatief van het kernministerie is ook de werkbeleving meegenomen. Op basis van de knelpunten wordt per directoraat-generaal een plan van aanpak gemaakt. Verder is een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan specifieke groepen aangeboden alsmede een preventief medisch onderzoek (PMO) aan alle medewerkers. Het PAGO heeft tot doel om gezondheidsschade, verminderde belastbaarheid, veiligheidsrisico’s en knelpunten in de arbeidssituatie te signaleren. Dit onderzoek is aangeboden aan medewerkers die langer dan twee uur per dag achter een beeldscherm werken en medewerkers die fysiek zware arbeid verrichten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
50
Het doel van het PMO is het opsporen van risicofactoren in de lichamelijke gesteldheid of in het leefpatroon van betrokkene. Hierdoor kunnen preventieve maatregelen worden genomen ter voorkoming van verzuim op termijn. Daarnaast is gestart met een proef waarin een reïntegratiebegeleider in samenwerking met de Arbo-dienst de mogelijkheden onderzoekt om langdurig zieken versneld te reïntegreren. Tabel 7.3: Realisaties 1996–2000 ziekteverzuim en meldingsfrequentie kernministerie
Ziekteverzuim (%) Meldingsfrequentie (per jaar)
1996
1997
1998
1999
2000
3,8 1,92
4,2 1,78
4,8 1,86
5,4 1,64
5,9 1,62
+ Belastingdienst Begin 2000 is – mede gelet op de realisatiecijfers over het jaar 1999 – geconstateerd dat de eerder vastgestelde doelstelling van 5% niet realistisch is. Om die reden is de doelstelling gewijzigd. Als nieuwe doelstelling is geformuleerd dat het verzuimpercentage 0,5% lager ligt dan het verzuimpercentage van de betreffende doelgroep in het jaar daarvoor. Ondanks deze doelstelling moet worden vastgesteld dat het ziekteverzuimpercentage binnen de Belastingdienst niet is gerealiseerd. Het verzuimpercentage is toegenomen. Dit komt overeen met de algemeen maatschappelijke trend van een stijgend ziekteverzuim. In het jaar 2001 wordt het beleid heroverwogen. Daarbij wordt de aandacht voor onderwerpen als preventie, reïntegratie en werkdruk verder geïntensiveerd. Tabel 7.4: Realisaties 1996–2000 ziekteverzuim en meldingsfrequentie Belastingdienst
Ziekteverzuim (%) Meldingsfrequentie (per jaar)
1996
1997
1998
1999
2000
6,2 2,03
5,6 1,83
6,6 1,99
7,1 1,78
7,4 1,86
Emancipatie + Algemeen In het kader van het actieplan emancipatietaakstellingen heeft Financiën zich ten doel gesteld voor deze kabinetsperiode 4 emancipatietaakstellingen te realiseren. De eerste, de uitvoering van de Emancipatie Effect Rapportage Verkenning belastingstelsel 21e eeuw, is afgerond, de resultaten ervan zijn gebruikt bij de (nadere) vormgeving van de Wet inkomstenbelasting 2001. De tweede, de fiscale stimulering van kinderopvang, heeft als doel het combineren van arbeid en zorg te bevorderen. De eerste tranche en tweede tranche van intensiveringen zijn vormgegeven in het Belastingplan 1999, respectievelijk het Belastingplan 2000. In het Belastingplan 2001 zijn wederom intensiveringen aangebracht. Hierop wordt nader
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
51
ingegaan in de tweede integrale voorgangsrapportage over het Actieplan Emancipatietaakstellingen Departementen, dat staatssecretaris Verstand in juni aan de Tweede Kamer zal aanbieden. De derde, voorlichting over tenaamstelling belastingbescheiden, heeft plaatsgevonden. In de toelichting bij de aangifteformulieren is aangegeven dat gehuwde vrouwen de tenaamstelling op hun aangifte kunnen wijzigen en alsdan op hun geslachtsnaam aangifte kunnen doen. Ook op de website van de belastingdienst zal deze mogelijkheid worden aangegeven. In het kader van de vierde taakstelling, mainstreaming van emancipatie in het primaire beleid, kunnen een aantal dingen worden genoemd die in het afgelopen jaar in gang zijn gezet. Allereerst het besluit om een Emancipatie Effect Rapportage toe te gaan passen op de Verkenning belastingen premieheffing. Dit is in feite een vorm van mainstreaming, toegepast op een belangrijk onderwerp van primair beleid. Daarnaast heeft de emancipatie-commissie van Financiën zich ten doel gesteld om in overleg met de Directie Personeel en Organisatie te bezien in hoeverre hoe de emancipatiedeskundigheid van beleidsmedewerkers en leidinggevenden kan worden vergroot. Wellicht dat hiertoe kan worden aangesloten bij de cursussen die reeds openstaan voor Financiënmedewerkers, zoals onder meer de introductiecursus voor nieuwe beleidsmedewerkers en diverse managementcursussen. Ook is een emancipatiebeleidscoördinator aangesteld voor het ministerie. + Kernministerie Het emancipatiebeleid van het kernministerie richt zich op vergroting van het aandeel vrouwen en in het bijzonder het aandeel vrouwen in functies vanaf schaal 10 en hoger. Met name bij de instroom van nieuw personeel en doorstroom van zittend personeel wordt hier aandacht aan besteed. Zo wordt bijvoorbeeld aan vrouwen die nog geen leidinggevende functie vervullen, maar zich er wel op willen oriënteren, een managementleergang aangeboden. Per 31 december 2000 was het aandeel vrouwen in het totale personeelsbestand 35,4% en voor medewerkers in schaal 10 en hoger was het aandeel vrouwen 24,2%. Werken in deeltijd wordt zowel voor mannen als vrouwen gestimuleerd en er wordt kinderopvang aangeboden. Het percentage medewerkers dat in deeltijd werkt is gestegen van 15,8% in 1996 naar 19,1% in 1999 en in 2000, vanwege een overgang van personeel naar de Belastingdienst, gedaald naar 17,7%. Het aantal medewerkers dat gebruik maakt van kinderopvang is gedaald van 153 naar 135. Het aantal kinderen waarvoor kinderopvang is aangevraagd is nagenoeg gelijk gebleven. In totaal gaat het om 226 kinderen, verdeeld over 129 plaatsen in kinderdagverblijven, 24 buitenschoolse opvangplaatsen, 62 naschoolse opvangplaatsen en 11 plaatsen in gastoudergezinnen. + Belastingdienst Het aandeel vrouwen binnen de Belastingdienst is wederom gestegen, van 28,0% in 1999 naar 29,0% in 2000. Van het totale aantal vrouwen bij de Belastingdienst heeft 14,5% een hogere functie (schalen 10 en hoger). Ook dit aandeel is gestegen; in 1999 was dit aandeel 13,9%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
52
De Belastingdienst blijft de aandacht richten op de instroom van vrouwen in het algemeen en doorstroom van vrouwen naar hogere functies. Het stimuleren van de deelname aan loopbaanprogramma’s en verbeteren van de kinderopvangregelingen dragen hieraan bij. De Belastingdienst heeft bijvoorbeeld de budgetteringssystematiek voor kinderopvang aangepast zodat er voldoende financiële ruimte is voor kinderopvangplaatsen voor medewerkers. Het onvoldoende aanbod van plaatsen vormt echter een knelpunt. Tabel 7.5 Aandeel vrouwen bij de Belastingdienst Emancipatie: Vrouwen in personeelsbestand
Aantal In % Aantal In % Aantal In %
Schaal 10 en hoger Schaal 12 en hoger
1999
2000
8 899 28% 1 239 13,9% 512 5,8%
9 391 29% 1 364 14,5% 571 6,1%
Gehandicaptenbeleid + Kernministerie en belastingdienst Per 1 januari 1998 is de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) van kracht gegaan. Op grond van deze wet is het streefpercentage gehandicapten verlaten. Het kernministerie onderneemt inspanningen om in samenwerking met de Arbo-dienst zieke medewerkers te reïntegreren in het arbeidsproces. Een en ander conform de wet REA.
Allochtonenbeleid + Kernministerie Doel van de Wet SAMEN (Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden) is het terugdringen van de onevenredig grote werkloosheid onder minderheden. De wet vereist dat een afzonderlijke personeelsregistratie op dit terrein wordt gevoerd, het jaarverslag wordt voorgelegd aan de ondernemingsraden en vervolgens wordt gedeponeerd bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening (RBA). Binnen Financiën is gekozen voor de registratiemethode van het geboortelandprincipe. Tabel 7.6: Doelstellingen en realisatie arbeidsdeelname allochtonen kernministerie*
Schaal 1–2 Schaal 3–5 Schaal 6–8 Schaal 9 en hoger
Doel evenredige Arbeidsdeelname**
Realisatie
39% 20% 12% 7%
n.v.t. 17% 12% 7%
* Betreft realisatiecijfers 1999; cijfers over 2000 zijn niet voor medio beschikbaar. ** Bron percentages: Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening Haaglanden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
53
Aangezien er binnen het kernministerie geen medewerkers in schaal 1 en 2 werkzaam zijn, is het niet mogelijk de RBA-norm terzake toe te passen. Op de categorie schaal 3–5 na voldoet het kernministerie aan de gestelde normen. Hierbij moet echter de kanttekening worden gemaakt dat in de cijfers ook de Dienst Domeinen is opgenomen. Het merendeel van het personeel van Domeinen is werkzaam in gebieden waar lagere evenredigheidspercentages voor allochtonen gelden dan in de regio Haaglanden.
Belastingdienst De Belastingdienst wil dat het personeelsbestand een afspiegeling van de maatschappij vormt. Een pluriform personeelsbestand van mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, autochtoon en allochtoon is het streven. Op basis van Wet Samen wordt de etnische achtergrond van medewerkers van de Belastingdienst geregisteerd. Het aantal medewerkers met een etnische achtergrond is in 2000 gestegen tot 6,9% van het totale personeelsbestand (was in 1999 6,3%). Specifieke wervingsactiviteiten gericht op minderheden alsmede het project gericht op de arbeidsdeelname van vluchtelingen met een permanente verblijfsvergunning dragen bij aan dit resultaat.
Arbeidsmarkt + Kernministerie In 2000 is het arbeidsmarktbeleid verder geïntensiveerd. Meer dan in het verleden is gebruik gemaakt van het bezoeken van bedrijvendagen op universiteiten en het adverteren in doelgroep-specifieke media. Gebruik is gemaakt van momenten waarop Financiën in het nieuws was. Zo zijn in de week van prinsjesdag imago-advertenties in landelijke dagbladen geplaatst. In oktober is wederom een open dag voor 90 studenten georganiseerd. Voor het eerst is in 2000 de Grote Financiënprijs1 toegekend aan twee studenten die het beste essay schreven op één van de beleidsterreinen van Financiën. Financiën heeft de taak op zich genomen om een voortrekkersrol te vervullen bij het werven van financieel-economen voor de Rijksdienst. Hiertoe is een bureau opgericht dat ressorteert onder het directoraatgeneraal van de Rijksbegroting. Bij het kernministerie zijn voorbereidingen getroffen om in 2001 te gaan werven met recruiters. In 2000 zijn in totaal 194 medewerkers aangenomen en zijn 186 medewerkers uit dienst getreden. De bezetting ultimo 2000 bedroeg 1601 fte. + Belastingdienst
1
Voorheen heette deze prijs de staatsprijs voor fiscaal-wetenschappelijke publicaties.
De Belastingdienst heeft de arbeidsvoorwaarden in 2000 verder verbeterd en gedifferentieerd. Te denken valt onder andere aan verbetering van de studiefaciliteiten, instellen van duale leertrajecten en verbeteren van de regeling voor kinderopvang. Differentiatie van arbeidsvoorwaarden is in beginsel ook mogelijk tussen verschillende onderdelen van de Belastingdienst; in een regeling Knelpunten Arbeidsmarkt zijn aanvullende maatregelen opgenomen om het werken bij onderdelen die te kampen hebben met het aantrekken van personeel extra aantrekkelijk te maken. Maar voordat een beroep op deze regeling kan worden gedaan moet vastgesteld zijn dat alternatieve maatregelen – zoals het verplaatsen van werk naar andere onderdelen – geen oplossing bieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
54
De Belastingdienst kent ook een grote interne arbeidsmarkt: binnen een grote organisatie is het een uitdaging om de eigen medewerkers optimaal in te zetten. Loopbaanpaden, scholing, opleidingen en interne mobiliteit zijn dus essentieel. In het afgelopen jaar zijn maatregelen genomen om te voorkomen dat nogal specifieke opleidingseisen belemmerend werken in de doorgroei van medewerkers zonder het kwaliteitsniveau aan te tasten. Doorgroei van medewerkers wordt verder bevorderd door een verruiming en flexibilisering van studiefaciliteiten. Gemotiveerde medewerkers presteren meer en zijn dus belangrijk voor een organisatie. De Belastingdienst hecht veel waarde aan wat er leeft onder het personeel. In 2000 is een personeelsmonitor afgenomen. De belangrijkste uitkomst van de tweejaarlijkse personeelsmonitor is dat medewerkers alles bij elkaar genomen duidelijk positief zijn over hun werk bij de Belastingdienst. Het rapportcijfer hiervoor is 7,1; 67% is tevreden, 26% neutraal, 7% ontevreden. Een groot deel van de medewerkers van de Belastingdienst, 94%, wil graag blijven werken bij de Belastingdienst. Dit hangt onder andere samen met de betrokkenheid bij het werk en de organisatie, die 90% van de medewerkers bij zichzelf constateert. Maar ook het feit dat 80% van de medewerkers de Belastingdienst over het geheel genomen een goede werkgever vindt, speelt een rol. Bij 76% van het personeel is er vertrouwen in hun toekomst bij de Belastingdienst. Trots op het werken bij de Belastingdienst is 67% van het personeel. In de monitor komt een aantal zaken positief naar voren: inhoud van het werk (rapportcijfer 7,1), samenwerken (6,6), arbeidsomstandigheden (6,5). Een aantal zaken scoort echter negatief, zoals de beoordeling van het leidinggeven door het management van de eenheid en van de dienstleiding (beiden 5,2, rapportcijfer voor direct leidinggevende is 6,3) en het mobiliteitsbeleid (5,3). Ten opzichte van de personeelsmonitor 1998 zijn er nauwelijks veranderingen te noteren. Enerzijds is dat teleurstellend, omdat mede op basis van de personeelsmonitor 1998 arbeidsmarkt- en personeelsbeleid is ontwikkeld. Anderzijds blijkt dat de werknemers alles bij elkaar genomen duidelijk positief zijn over hun werk bij de Belastingdienst. Ook is gestart met een project om de arbeidsmotivatie van medewerkers beter in beeld te krijgen: wat boeit medewerkers van de Belastingdienst en wat ervaren ze als aandachts- en knelpunten. Het project arbeidsmotivatie heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd zoals interviews met medewerkers van de Belastingdienst en een essaybundel over arbeidsmotivatie. In de eerste helft van 2001 zal de analyse over arbeidsmotivatie in de Belastingdienst worden afgerond, en zullen op basis van de uitkomsten voorstellen worden gedaan voor arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. In 2000 zijn in totaal 2137 medewerkers (2000 fte) aangenomen. Er zijn 1471 (1340 fte) medewerkers uit dienst getreden. De bezetting ultimo 2000 bedroeg 30 036 fte. 7.2. Organisatie
Kernministerie/Domeinen In 2000 is veel tijd en energie besteed aan de uitwerking van de gemaakte strategische keuzes in het kader van het veranderingsproces bij Domeinen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
55
+ begin 2000 zijn de belangrijkste processen van Domeinen herontworpen. Hierbij is gestreefd naar optimalisatie en efficiency van werkwijzen en is zo veel mogelijk rekening gehouden met wensen van de klanten; + in de tweede helft van 2000 is een aanvang gemaakt met het project pakketselectie. Het huidige geautomatiseerde bedrijfsinformatiesysteem voldoet niet meer aan de huidige eisen. Het is ontoereikend om de bedrijfsvoering van Domeinen nieuwe stijl te ondersteunen aan de informatiewensen en het pakket kan niet voorzien in de informatiebehoeften van de nabije toekomst, zoals die onder meer zijn geformuleerd bij het project herontwerp processen; + in de loop van 2000 zijn voorbereidingen getroffen voor de overgang van Domeinen naar een baten-lastendienst; + in het kader van het veranderproces worden bedrijfsvoering en werkwijzen gewijzigd. De ingezette veranderingen hebben gevolgen voor de organisatie. In de loop van 2000 is een nieuwe organisatie en formatie voor Onroerende en Roerende Zaken opgesteld. Als gevolg hiervan komen er een aantal functies, waarvoor nieuwe functiebeschrijvingen worden opgesteld. Tevens worden de bestaande functiebeschrijvingen geëvalueerd en herschreven; + in 2000 is bij Roerende Zaken een onderzoek naar het logistiek proces uitgevoerd. De voornaamste conclusies hieruit waren: + het aanbrengen van een strikte splitsing tussen de bewaarfunctie en de verkoopfunctie; deze is in 2000 organisatorisch ingevoerd; + decentralisatie van de administratieve functie naar de opslagplaatsen; hieraan zal in 2001 uitvoering gegeven worden.
Belastingdienst Organisatie-ontwikkelingen Belastingdienst De omgeving van de Belastingdienst verandert. Juist een rechtshandhavingsorganisatie als de Belastingdienst moet bij voortduring inspelen op die verandering. Maatschappelijke ontwikkelingen als digitalisering en internationalisering, demografische ontwikkelingen, aandacht voor duurzaamheid, maar ook verschuivende opvattingen over de rol van de overheid zijn van belang voor de inrichting van het fiscale stelsel, maar ook voor de wijze waarop de Belastingdienst de fiscale wetten uitvoert. Van de overheid als rechtshandhaver wordt een herkenbaar en nadrukkelijk optreden gevraagd. Blijvende aandacht voor de ontwikkeling van het primaire proces is dan ook van groot belang. Onder de noemer Belastingdienst Strax is de laatste jaren binnen de dienst nagedacht over en gewerkt aan het verder ontwikkelen van de kernprocessen: toezicht, dienstverlening en het logistieke proces rondom de aangiftenverwerking. Voor alle processen geldt dat de professionaliteit van de medewerkers centraal staat: de Belastingdienst is ook een kennisorganisatie. Het streven is om door meer flexibele vormen van samenwerken, door het versterken van de interne communicatie en veel nadruk op de blijvende ontwikkeling van de medewerker het lerend vermogen te vergroten. Deze permanente ontwikkeling stelt hoge eisen aan de besturing. Die moet transparant en efficiënt zijn ingericht: een heldere toedeling van taken, korte besluitvormingslijnen en een goed stelsel van planning en control staan daarin centraal. Dit vergt een aanpassing van de bestuurlijke inrichting van de dienst. Eind 2000 zijn de denkrichtingen daarover intern neergelegd in het memorandum «Belastingdienst Straks».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
56
In 2000 heeft de aandacht gelegen bij drie kernthema’s: Kernthema klantbehandeling
Klantendiensten Er is binnen de Belastingdienst begonnen met het ontwikkelen van een geïntegreerde klantendienst voor particulieren, ondernemingen en douaneklanten. Hiervoor zijn twee pilots ingericht (zie paragraaf 6.3). Kernthema werkprocessen
Automatisering verwerkings- en afdoeningsprocessen Binnen het primaire proces komen de behandelprocessen en de verwerkings- en afdoeningsprocessen steeds meer los van elkaar te staan. De verwerkings- en afdoeningsprocessen worden in toenemende mate volledig geautomatiseerd afgedaan. Processen als de invoer van aangiftes, de selectiemodules, de uitvoer en de inning worden in hoge mate gestandaardiseerd.
Eenheid Centrale Invoer In het laatste kwartaal van 1999 is besloten tot het inrichten van een eenheid voor het centraal verwerken van aangiftebiljetten. Als vestigingslocatie is gekozen voor Heerlen, met een nevenvestiging te Almelo. De eenheid Centrale Invoer is in de tweede helft van 2000 van start gegaan. De belangrijkste prestatie in 2000 is de verwerking van de Voorlopige Teruggaaf-formulieren 2001. Kernthema Organisatie en besturing
Centrum voor proces- en productontwikkeling Met ingang van 1 januari 2000 is de verantwoordelijkheid voor ontwerpen en innoveren van werkprocessen centraal vormgegeven in het centrum voor proces- en productontwikkeling (B/CPP). Voorheen was de ontwerpfuntie verspreid over de verschillende directies en bij een aantal programma’s en projecten. Het centraal beleggen van de ontwerpfunctie heeft als voordelen dat er efficiënter kan worden gewerkt, expertise gebundeld wordt ingezet en dat de onderlinge samenhang van deelprojecten beter wordt bewaakt. In het afgelopen jaar zijn grote stappen gezet in de beheersing van projecten, het opdrachtmanagement en het verbeteren van de onderlinge samenhang van projecten. Naast de ontwerpfunctie is ook de onderzoeksfunctie ondergebracht bij B/CPP.
Operationele structuur Registratie en Successie (R&S) Met ingang van 1 januari 2001 verdwijnen de eenheden Registratie en Successie van de Belastingdienst. De eenheden particulieren en (grote) ondernemingen nemen hun werkzaamheden over. De overheveling van de werkzaamheden is begonnen in 1999, en grotendeels voltooid in 2000. De overdracht past in het streven van de Belastingdienst om alle belastingen door één kantoor te laten behandelen. Hiermee wordt beoogd zowel de dienstverlening als het toezicht te verbeteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
57
Dienst Omroepbijdragen Per 1 januari 2000 is de Dienst Omroepbijdragen (DOB) opgeheven als zelfstandig bestuursorgaan en met ingang van die datum een (tijdelijk) onderdeel van de Belastingdienst geworden. Op 28 maart 2000 is met de vakorganisaties overeenstemming bereikt over een convenant waarin de overgang van de rechtspositie van de DOB-medewerkers naar de Belastingdienst is vastgelegd. DOB-medewerkers zijn uiterlijk 1 juli 2000 geplaatst op een functie binnen de Belastingdienst. Bij deze plaatsing is zoveel mogelijk rekening gehouden met de voorkeur en de woonplaats van de medewerker.
ECD Sinds 1 september 1999 maakt de Economische Controle Dienst (ECD) onderdeel uit van de Belastingdienst. De FIOD-ECD vormt één bijzondere opsporingsdienst. Ter uitwerking van het kabinetsstandpunt over de bijzondere opsporingsdiensten zijn in 2000 stappen gezet om te komen tot een transparant onderscheid tussen toezicht en opsporing in aparte teams. In opdracht van vier departementen is de ECD actief op het gebied van economische ordening, financiële integriteit en goederenbewegingen. De positionering van de ECD binnen de FIOD-ECD leidt tot een verdere verdieping van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van financiële en economische wetgeving. Door onderscheiding van toezicht en opsporing in aparte teams, door het benutten van fiscale en financieeleconomische kennis van beide onderdelen en door samenwerking in informatieposities en opsporing worden de beoogde synergie effecten gerealiseerd. Hierbij kan worden gedacht aan de bundeling van kennis, kunde en ervaring en de integratie van stafafdelingen, waarmee een grotere inzet in het primaire proces bij de ECD wordt bereikt.
Regionalisering comptabiliteit Comptabiliteitswerkzaamheden omvatten het bijhouden van de lokale vorderingenadministratie, het verwerken van betalingen en teruggaven, en het in dat kader verzorgen van de financiële verantwoording. De Belastingdienst kende 53 afdelingen Comptabiliteit, die werkzaamheden verrichtten voor in totaal 77 eenheden. Medio 2000 is besloten tot het regionaal organiseren van de lokale comptabiliteitswerkzaamheden. Het aantal afdelingen Comptabiliteit is teruggebracht tot 15. Daarnaast wordt de Centrale betalingsadministratie (CBA) nadrukkelijker betrokken bij het begeleiden van de eenheden die verantwoordelijk zijn gemaakt voor de comptabiliteit. De nieuwe afdelingen Comptabiliteit zijn per 1 januari 2001 operationeel.
Toekomstige organisatieveranderingen Eind 2000 heeft de Belastingdienst een beeld geschetst van de beoogde bestuurlijk- organisatorische ontwikkeling van de Belastingdienst in de komende jaren. Het beeld wordt nu besproken en verder ingevuld in de organisatie. Kort gezegd ontwikkelt de Belastingdienst zich naar een platte organisatie die nog meer gericht is op integrale dienstverlening aan belastingplichtigen en op het verbeteren van het kwaliteitsniveau van toezicht en opsporing. Daarnaast wil de Belastingdienst nog effectiever worden in de massale gegevensverwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
58
De tussenlaag van directies verdwijnt in het denkmodel. De gedachtegang is dat er 10 tot 15 grote belastingkantoren en 4 à 5 douanekantoren worden gevormd, en een landelijk kantoor waar de plaats- en tijdonafhankelijke massale processen worden uitgevoerd. Het is beeld is tevens dat leiding en medewerkers van de kantoren zelf verantwoordelijk worden voor de beste inrichting van hun werk. 7.3. Resultaten primaire processen Belastingdienst In deze paragraaf wordt de effectiviteit en de doelmatigheid van het primair proces van de Belastingdienst toegelicht aan de hand van drie strategische kengetallen1. Deze kengetallen geven de ontwikkelingen van het primaire proces op hoofdlijnen aan. Hierbij wordt aangesloten bij de indeling van het primaire proces in drie hoofdprocessen: + Dienstverlening. Dit proces is van steeds groter belang in het bereiken van compliance. Zo vergt de invoering van het nieuwe belastingstelsel een forse inspanning op dit vlak. De doelstelling voor dienstverlening is «snel en op maat». + Intensief toezicht en opsporing. Centraal in dit proces staat de risicobenadering. De mate van aandacht per klant is gebaseerd op fiscaal belang en risico. + Massale processen. Logistieke processen vormen de basis voor de rechtshandhaving door de Belastingdienst. Centraal hierbij staan een snelle en foutloze afhandeling, een goede selectie van posten voor behandeling door het kunnen koppelen van gegevens uit verschillende bronnen en een efficiënte procesgang. Onderstaande figuur geeft de samenhang weer tussen de kengetallen dienstverlening, toezicht en opsporing en bedrijfsprocessen. De resultaten van de massale processen zijn verwerkt in het kengetal bedrijfsprocessen. De cijfers van de kengetallen zijn geïndexeerd, waarbij 1995 het basisjaar is.
1
In het Beheersverslag 1999 werden nog zeven strategische kengetallen onderscheiden; dit jaar is geboren voor een indeling die aansluit bij de drie hoofdprocessen. De onderdelen waaruit de kengetallen zijn opgebouwd zijn gewijzigd. Vergelijking met voorgaande jaren is hierdoor niet mogelijk. Een nadere analyse van de afzonderlijke, herijkte kengetallen wordt gegeven in de hoofdstukken 2 t/m 4 van het Beheersverslag 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
59
Figuur 7.1 Samenhang strategische kengetallen 115
110
105
100
95
90 1995
1996 Dienstverlening
1997
1998
Toezicht en opsporing
1999
2000
Bedrijfsprocessen
Uit de grafiek blijkt dat bij de kengetallen toezicht en opsporing en bedrijfsprocessen sprake is van een aanzienlijke stijging in het jaar 2000. De stijging van het kengetal toezicht en opsporing is te danken aan extra investeringen in en een verdere intensivering van de fraudebestrijding. Bij het kengetal dienstverlening is sprake van een daling in de ervaren bereikbaarheid en het nakomen van afspraken. Hier staat een stijging van de ervaren snelheid en het percentage afgehandelde telefoongesprekken tegenover. Per saldo resulteert dit in een daling van het kengetal dienstverlening van 0,25 punt. De stijging van het kengetal bedrijfsprocessen wordt vooral veroorzaakt door een toename van de arbeidsproductiviteit. Deze toename is het gevolg van investeringen in automatisering van de bedrijfsprocessen. Daardoor kon het personeelsbestand nagenoeg gelijk blijven bij een toename van het aantal belastingplichtigen. Tabel 7.7 geïndexeerde ontwikkeling aantal belastingplichtigen
Belastingplichtigen w.v. Particulieren w.v. Ondernemingen
1995
1996
1997
1998
1999
2000
100 100 100
107 107 106
112 112 111
114 112 115
114 111 120
118 116 122
Dienstverlening De kerncijfers dienstverlening schetsen een beeld van prestaties van de Belastingdienst op het gebied van dienstverlening. Tot voorheen werd de doelstelling – dienstverlening snel en op maat – gemeten met behulp van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
60
de drie kerncijfers: ervaren snelheid, (telefonische) bereikbaarheid en nakomen afspraken. Input voor deze kerncijfers wordt gevormd door resultaten van enquêtes die jaarlijks onder belastingplichtigen worden gehouden (Fiscale Monitor). Om een completer beeld te geven van het hoofdproces dienstverlening zijn drie kerncijfers toegevoegd. Het gaat daarbij om de duidelijkheid van correspondentie, het aantal afgehandelde telefoongesprekken ten opzichte van het aantal aangeboden telefoongesprekken en het tijdig afdoen van aangiften en bezwaarschriften. Het kerncijfer duidelijkheid correspondentie is afkomstig uit de Fiscale Monitor. De overige twee cijfers zijn ontleend aan interne registraties. Tabel 7.8 Index dienstverlening 1995
1996
1997
1998
1999
2000
100
101
99
96
107
106
De hoogte van het kengetal dienstverlening is ten opzichte van 1999 licht gedaald met 0,25. In 2000 vertoont de ervaren bereikbaarheid een sterke daling. Dit is opmerkelijk, omdat het percentage afgehandelde telefoongesprekken in 2000 stijgt met bijna 8%. De telefonische bereikbaarheid is nog steeds een belangrijk verbeter- en aandachtspunt. Ook het nakomen van afspraken verdient de aandacht. Het aspect ervaren snelheid blijft wel hoog scoren. Dit is vooral het gevolg van de versnelling in de Voorlopige Teruggaaf. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de kerncijfers voor dienstverlening. Figuur 7.2 Kerncijfers dienstverlening1 Ervaren snelheid 14 0 12 0 10 0 Duidelijkheid correspondentie
80
Bereikbaarheid
60 40 20 0
Tijdig afdoen aangiften en bezwaarschriften
Nakomen afspraken
20 00 % afgehandelde telefoongesprekken
19 95
1
De resultaten van de enquêtes die zijn gehouden onder particulieren, ondernemingen, douaneklanten en fiscale adviseurs zijn als één resultaat gepresenteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
61
Intensief toezicht en opsporing De onderstaande figuur geeft een indruk over het verloop van de inspanningen, en van de effecten door de inspanningen, op het gebied van toezicht en opsporing in de laatste 5 jaar. Het basisjaar (1995) heeft de indexwaarde 100. In de tabel daaronder staat voor elk kengetal ook de waarde voor de tussengelegen jaren vermeld. Figuur 7.3 Toezicht en opsporing Activiteiten
Effecten 200
Aantal verwerkte renterenseignementen IH
Aantal correcties IB (excl. ambtshalve aanslagen)
150
Aantal administratieve controles Douane
Totaal gecorrigeerd belastingbedrag (IB, VpB, LB en OB)
100 50
Aantal fysieke en scancontroles bij invoer en uitvoer
0
Aantal bekeuringenDouane
Aantal veldtoetsingen
Aantal processen-verbaal FIOD
Aantal definitieve aanslagen IH
Invordering
2000
1995
Tabel 7.9 Kengetallen intensief toezicht en opsporing
Aantal correcties IB (excl. ambtshalve aanslagen) Totaal gecorrigeerd belastingbedrag (IB, VpB, LB en OB) Aantal bekeuringen Douane Aantal processen verbaal FIOD* Invordering Aantal definitieve aanslagen IH Aantal veldtoetsingen Aantal fysieke en scancontroles bij invoer en uitvoer** Aantal administratieve controles Douane Aantal verwerkte renterenseignementen IH Index
1995
1996
1997
1998
1999
2000
100
77
81
84
77
93
100
90
93
110
111
145
100 100 100 100 100 100
99 86 104 98 84 108
145 75 103 105 79 105
171 109 110 108 75 106
196 77 100 102 73 71
176 83 76 117 68 76
100
123
127
117
101
101
100
100
104
104
100
104
100
97
102
109
101
104
* in 2000 is het opgespoord bedrag vervangen door het aantal processen verbaal. Dit cijfer wordt minder beïnvloed door incidentele factoren. De reeks (en de index) zijn voor de vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht herrekend. ** vanaf 1999 inclusief controles met de containerscanners
Na een daling van de index in 1999 van 109 naar 101, stijgt de index in 2000 weer tot 104. De daling in 1999 werd vooral veroorzaakt door een eenmalig lage score bij het aantal fysieke controles bij de Douane. Dit is mede aanleiding geweest om in 2000 maatregelen te treffen, gericht op een verbetering van de situatie. Intensivering van toezicht en opsporing vertaalt zich niet – of zeer beperkt – in meer aanslagen. Wel wordt, door risicoselectie, de beschikbare capaciteit beter ingezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
62
De Douane besteedt systematisch meer aandacht aan de zogeheten niet fiscale douanetaken (NFD). Als gevolg hiervan is het aantal uitgedeelde bekeuringen de laatste jaren sterk toegenomen. De terugloop van het indexcijfer voor invordering wordt in belangrijke mate veroorzaakt door een toename van de belastingvorderingen waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure loopt. Gedurende deze procedure wordt de invordering opgeschort totdat de verschuldigdheid definitief vast staat. Het aantal veldtoetsingen staat onder druk door personeelstekorten op sommige belastingeenheden. Door een verbeterde selectie daalt het aantal controles zonder correctie. Het gemiddeld gecorrigeerde bedrag per veldtoetsing neemt toe.
Bedrijfsprocessen Hieronder wordt een beeld geschetst van de prestaties van de Belastingdienst op het gebied van doelmatigheid. Het kengetal (index) voor bedrijfsprocessen is in 2000 gestegen, van 108 (107,5) tot 111 (110,6). Het kengetal is opgebouwd uit de vier aspecten volumeproductiviteit (inclusief en exclusief mutaties), arbeidsproductiviteit en tempo kasstroom. In de onderstaande figuur worden deze aspecten weergegeven. De bijbehorende tabel schetst de ontwikkeling van de aspecten vanaf 1995. Figuur 7.4 Bedrijfsprocessen Arbeidsproductiviteit 140
120
100
80
Tempo kasstroom
60
Volumeproductiviteit
2000 Volumeproductiviteit excl. mutaties
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
1995
63
Tabel 7.10 Kengetallen bedrijfsprocessen 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Productievolume Apparaatsuitgaven Apparaatsuitgaven excl. mutaties Bezetting
100 100 100 100
101 105 101 99
106 113 103 98
108 122 104 101
119 129 106 102
128 141 111 103
Arbeidsproductiviteit Volumeproductiviteit Volumeproductiviteit excl. mutaties Tempo kasstroom
100 100 100 100
102 96 100 100
108 94 103 102
108 89 104 104
116 92 112 104
124 91 116 105
Index
100
100
103
103
108
111
In het aspect volumeproductiviteit wordt gemeten hoe het productievolume en de apparaatsuitgaven zich tot elkaar verhouden. Het productievolume omvat onder meer de voorlopige en definitieve aanslagen, naheffingsaanslagen en dwangbevelen. Ten opzichte van 1995 is het productievolume gestegen met 27,9%. Deze stijging hangt voor een belangrijk deel samen met de groei van het aantal belastingplichtigen en de daarmee samenhangende stijging van het aantal voorlopige aanslagen en dwangbevelen. In 2000 is de volumeproductiviteit licht gedaald ten opzichte van 1999. Daarbij moet worden aangetekend dat in 1999 een relatief hoog productievolume bestond, door een verdubbeld aantal voorlopige aanslagen. Dit heeft geresulteerd in een stijging van de volumeproductiviteit voor dat jaar. De volumeproductiviteit als graadmeter kent een aantal bezwaren die met name de apparaatsuitgaven betreffen. Loon- en prijscorrecties worden hierin niet meegenomen. Ook wordt volumeproductiviteit niet gecorrigeerd voor een aantal ontwikkelingen, zoals: + technische correcties, zoals de overheveling van de huurbudgetten van de Rijksgebouwendienst naar de Belastingdienst (ten opzichte van 1995 f 310 mln. of 10%); + de uitvoering van nieuwe of gewijzigde wetgeving (ten opzichte van 1995 f 280 mln. of 9%); + de intensivering van de fraudebestrijding (ten opzichte van 1995 f 540 mln. of 17%). De volumeproductiviteit exclusief mutaties is, gecorrigeerd voor bovenstaande ontwikkelingen, vanaf 1995 gestegen met 15%. De arbeidsproductiviteit geeft de relatie weer tussen het productievolume en de personele bezetting. In 2000 is de arbeidsproductiviteit toegenomen door een sterke stijging van het productievolume ten opzichte van een lichte stijging van de personele bezetting. De gemiddelde stijging van de arbeidsproductiviteit sinds 1995 bedraagt 4,4% per jaar. Het tempo kasstroom geeft aan in welke mate de Belastingdienst erin slaagt de over een belastingjaar verschuldigde belasting al binnen dat jaar te innen. Daartoe wordt de som van de kasopbrengsten van de belastingheffingen inkomensheffing (IH), vennootschapsbelasting (VpB), loonheffing (LH) en omzetbelasting (OB) uitgedrukt in een percentage van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
64
som van de transactieramingen voor hetzelfde jaar. Voor 2000 gaat het dus om het aandeel van de verschuldigde belasting van belastingjaar 2000 dat in het kalenderjaar 2000 wordt geïnd. Kaseffecten van oudere belastingjaren hebben derhalve geen effect op het tempo kasstroom 2000. Ten opzichte van 1999 is de index van het tempo kasstroom licht toegenomen van 103,9 naar 104,7. 7.4. Automatisering + Kernministerie Het jaar 2000 heeft in het teken gestaan van een groot aantal activiteiten. Een reorganisatie van de automatiseringsafdeling is voorbereid en ook de ICT-organisatie binnen het kernministerie als geheel is onder de loep genomen. Omdat in de praktijk de dagelijkse werkzaamheden op het gebied van beheer & exploitatie van de ICT-infrastructuur teveel werden doorkruist door «losse» projecten, is het projectmatig werken, en de samenwerking daarbij tussen automatiseringsmedewerkers en de interne «klanten» van het kernministerie, versterkt. Inhoudelijk dienen de volgende projecten vermelding: realisering van uitwijkmogelijkheden voor het Agentschap, interdepartementale aanbesteding van telefonie, inrichten netwerk voor Publiek-PrivateSamenwerking, koppeling van e-mail en de intranetten tussen het kernministerie en de Belastingdienst en Domeinen. Eind 2000 is een onderzoek gestart naar de verouderde ICT-infrastructuur. Als resultaat zijn een viertal omvangrijke projecten gedefinieerd: upgrade van het netwerk, herziening van de telecomvoorzieningen, vervanging van opslag- en backupmedia en vergroting van de servercapaciteit, en tot slot het invoeren van Windows en Office 2000. De verdere uitwerking zal in 2001 plaatsvinden.
Informatiebeveiliging kernministerie Naar aanleiding van de toezegging van de minister van Financiën aan de Algemene Rekenkamer in 1999 dat de uitvoering van de Afhankelijkheidsen Kwetsbaarheidsanalyses (A&K-analyses) op bedrijfskritische informatiesystemen in het jaar 2000 zou zijn afgerond, heeft het kernministerie in 2000 op projectmatige wijze A&K-analyses uitgevoerd op de kritische bedrijfsprocessen en informatiesystemen. + Belastingdienst
Eeuwwisseling De gedegen voorbereiding van de Belastingdienst heeft de basis gelegd voor een probleemloos verlopen eeuwwisseling en het uitblijven van verstoringen in de bedrijfsvoering na de wisseling. Naast de probleemloze overgang hebben de in het kader van de eeuwwisseling uitgevoerde activiteiten ook geleid tot een versnelde sanering van een groot aantal kleine automatiseringstoepassingen en de actualisering van de registratie van ICT-componenten. Daarnaast is het besef versterkt dat een goede crisisorganisatie van vitaal belang is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
65
Informatiebeveiliging en integriteit
Basisbeveiligingsniveau De nadruk in het informatiebeveiligingsbeleid heeft in het jaar 2000 gelegen op het uitvoeren van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer uit het rapport «Omgaan met onzekerheden» van november 1999. Daartoe is het Programma Aandacht voor Risicobeheersing, Gegevensbeveiliging en Integriteit (ARGI) ingericht. Kern van het informatiebeveiligingsbeleid is het aanvaardbaar risico. Daarmee is het dan ook een beleid van risicobeheersing. Producten, instrumenten en maatregelen worden afgezet tegen de bijdrage die ze hebben aan risicobeheersing. Ook is als uitgangspunt vastgesteld dat informatiebeveiligingsmaatregelen zodanig gekozen moeten worden dat ze begrijpelijk en tevens uitvoerbaar moeten zijn. Een zeer groot deel van de informatiebeveiligingsrisico’s ligt bij de eenheden van de Belastingdienst. Voor deze eenheden is een set normen, het zogenoemde basisbeveiligingsniveau (BBN), vastgesteld. De eenheden worden op het halen van de normenset getoetst (c.q. gecertificeerd). De start hiervan is voorzien in de loop van 2001.
Fysieke beveiliging In het kader van fysieke beveiliging is tevens in 2000 in één van de gebouwen van de Belastingdienst een pilot smartcard gestart. De resultaten van deze pilot zijn meegenomen ten behoeve van de uitrol in 2001 van deze smartcard over de hele Belastingdienst. Ultimo 2000 zijn alle panden van de Belastingdienst, voor zover nog nodig, aangepast aan het basisbeveiligingsniveau. De aanpassingen hadden onder andere te maken met het aanbrengen en installeren van bewegingsmelders en kaartleessystemen.
Beveiligde koppelingen Binnen informatiebeveiliging wordt momenteel uitgegaan van het concept logisch gesloten technische infrastructuur. De behoefte aan gegevensuitwisseling met derden, zowel klanten, intermediairs als andere overheidsdiensten, neemt toe. Een in 2000 gestart project richt zich op een nieuw dan wel gewijzigd concept om in deze behoefte te voorzien. De autorisatie van gebruikers is een belangrijk onderdeel in de informatiebeveiliging. In 2000 is een nieuw aanvraagproces geïntroduceerd, dat een aanmerkelijke versnelling inhoudt.
Testteam In het kader van het beveiligingsprogramma ARGI is binnen de Belastingdienst een testteam operationeel. Dit team heeft in drie kwartaalperiodes verschillende aspecten van de beveiligingsschillen op zwakke plekken «getest». In eerste instantie zijn in de bepaling van de te testen objecten in 2000 het externe afbreukrisico primair gesteld. Op het terrein van de logische toegangsbeveiliging is de website van de Belastingdienst getest. In de loop van 2000 zijn 3 testen op de site uitgevoerd. Hierbij is nadrukkelijk de gebruikelijke werkwijze van hackers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
66
gesimuleerd. De ingeschakelde deskundigen zijn er telkens niet in geslaagd zich op ongeoorloofde wijze toegang tot de site te verschaffen. Op het gebied van externe koppelingen van de Belastingdienst met de buitenwereld zijn de inbelmogelijkheden getest. Voor regelmatig onderhoud door leveranciers van automatiseringshulpmiddelen heeft de Belastingdienst inbelmogelijkheden geschapen. Zo kan het noodzakelijke onderhoud op afstand plaatsvinden. Uit de testen op beveiliging van deze inbelvoorziening komt naar voren dat deze van voldoende niveau was. Op het terrein van de fysieke toegangsbeveiliging is een pilot gestart waarbij enkele eenheden op twee aandachtsgebieden binnen fysieke toegangsbeveiliging getest zijn. Enerzijds is dit de werking van de toegangsbeveiliging inclusief de alertheid van de medewerkers op het aanspreken van «bezoekers» en anderzijds het naleven van de richtlijnen voor clean desk. Binnen deze pilot is veel aandacht besteed aan afstemming met de verantwoordelijken en de medezeggenschap. Deze aandacht is noodzakelijk om eventuele gevoeligheden in een zo vroeg mogelijk stadium te onderkennen en te ondervangen. Hiervoor is een afzonderlijke begeleidingsgroep in het leven geroepen. Bij de betreffende eenheden hebben de testen over het algemeen geleid tot meer aandacht voor beveiliging, aandacht voor de werking van de beveiligingsmaatregelen en acties op het terrein van naleven van het clean desk-beleid. Na deze pilot (eerste fase) worden de gevolgde procedures en communicatie geëvalueerd door de Begeleidingsgroep en het Testteam.
Integriteit In 2000 is in het project integriteit een start gemaakt met uitvoering van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in het rapport «Omgaan met vertrouwelijke gegevens bij de Belastingdienst» (november 1999). Aandacht voor de integriteit van medewerkers, maar ook voor de organisatorische context waarbinnen ambtelijke integriteit gestalte moet krijgen, staan daarbij voorop. Alle maatregelen en instrumenten die op het gebied van integriteit ontwikkeld worden, zijn bedoeld om de professionele verantwoordelijkheid van medewerkers te versterken, de bewustwording ten aanzien integriteitsvraagstukken te vergroten en de cultuur met betrekking tot het omgaan met integriteitsvragen binnen de Belastingdienst te beïnvloeden. Besloten is om bij alle directies en op grotere eenheden van de Belastingdienst een vertrouwenspersoon integriteit aan te stellen. De rechtspositionele basis voor aanstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van vertrouwenspersonen is in 2000 geregeld en met de daadwerkelijke werving en selectie van vertrouwenspersonen is in het najaar een aanvang gemaakt. Tevens zijn een opleidingsmodule en een intervisieprogramma voor vertrouwenspersonen integriteit ontwikkeld die beide in het voorjaar van 2001 van start gaan. Naast de reeds bestaande dilemmatrainingen is verder een nieuw trainingstraject «managen van integriteit» voor leidinggevenden ontworpen. In het kader van integriteitscertificering is een aantal integriteitselementen (in de vorm van zogenaamde accountable issues) geformuleerd en opgenomen in de systematiek van het Basisbeveiligingsniveau Belastingdienst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
67
7.5. Planning en control
Kerministerie Binnen het kernministerie wordt in de Planning- en Controlnota’s gerapporteerd over de stand van zaken op het gebied van het financieel management. Deze nota’s verschijnen om de paar jaar. In een Planningen Controlnota wordt zo nauwkeurig mogelijk inzicht gegeven in het feitelijke gebruik van het tot op heden gangbare planning- en controlinstrumentarium bij Financiën (kengetallen, beleidsevaluaties, jaarplan en -verslag, doorlichtingen, administratieve organisatie, tijdwerkregistratie, In 2000 is geen Planning- en Controlnota opgesteld, maar de planning is om in 2001 er weer één uit te brengen. In 2000 is gestart met de voorbereidingen voor de invoering van Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB). Het daartoe opgestelde plan van aanpak voorziet in een geïntegreerde aanpak van alle met VBTB samenhangende aandachtsgebieden. Deze betreffen de beleidsdoelstellingen en beleidsprioriteiten, de planning- en controlcyclus, de informatiekundige gevolgen, communicatie en de bedrijfsvoeringsmonitor. De uitwerking van de beleidsartikelen gebeurt door beleidsartikelwerkgroepen waarin alle beleidsdirecties zijn vertegenwoordigd. Op deze wijze wordt zorggedragen dat de beleidsinhoudelijke kant van VBTB door de betrokkenen wordt vormgegeven. In de werkgroepen wordt uitgebreid aandacht geschonken aan het concretiseren van doelstellingen en de monitoring van deze doelstellingen door adequate prestatieindicatoren. Bij de informatiekundige gevolgen is onderscheid gemaakt tussen gevolgen op de korte en op de lange termijn. Op korte termijn wordt bijvoorbeeld de administratie aangepast en wordt het mogelijk gemaakt om apparaatsuitgaven per beleidsartikel zichtbaar te maken. Op lange termijn wordt gedacht aan de invoering van een nieuw geautomatiseerd systeem dat eveneens de, in het kader van VBTB, vereiste beleidsmatige informatievoorziening ondersteunt.
Belastingdienst In de Belastingdienst wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw besturingsmodel. In dit besturingsmodel staat het sturen op resultaat centraal. De externe aanleiding voor een nieuw besturingsmodel is het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar de bedrijfsvoering van de Belastingdienst. Hieruit is gebleken dat de besturingswijze op een aantal punten meer resultaat gericht kan zijn. Een tweede impuls voor een nieuw besturingsmodel komt uit het VBTB-traject. In het model wordt namelijk een relatie gelegd tussen de beoogde effecten, de resultaten en de inzet van mensen en middelen. De interne aanleiding is te vinden in de relatie met het in ontwikkeling zijnde procesgeoriënteerde organisatiemodel van de Belastingdienst (operatie «Strax») en het verleggen van de besturingsaandacht van input naar output. In samenhang met de introductie van het nieuwe besturingsmodel wordt de invoering van het baten-lastenstelsel voorbereid; de Belastingdienst streeft naar het verkrijgen van een baten-lastendienststatus per 1 januari 2003. Voor de ontwikkeling van het nieuwe besturingsmodel zijn in 2000 pilots ingericht bij het Douanedistrict Arnhem en de eenheid Ondernemingen Nijmegen. De uitgevoerde werkzaamheden bij het douanedistrict Arnhem
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
68
resulteren in een vernieuwd managementcontract 2001 en verbeterde stuurinformatie. De pilot in Nijmegen richt zich op een deel van het uitvoerend proces, het intensief toezicht en opsporing. Als eerste resultaat is te vermelden dat met ingang van 2001 een betere allocatie van medewerkers gerealiseerd wordt. De ontwikkeling van het baten-lastenstelsel verloopt volgens planning. Het traject omvat een scala aan deelprojecten waarvan de belangrijkste zijn: + het opstellen van de indicatieve openingsbalans per 1 januari 2003; + de herinrichting van de financiële administraties; + de ontwikkeling van het financieel besturingsmodel; + de inrichting van de financiële relatie met het kerndepartement. 7.6. Beleid inzake misbruik en oneigenlijk gebruik
Algemeen De gevoeligheid van geldstromen voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) wordt in beginsel veroorzaakt door de wet- en regelgeving waarop deze geldstromen zijn gebaseerd. Er is sprake van M&O-gevoeligheid zodra: + er sprake is van een (aanspraak op een) financiële uitkering aan of een heffing ten laste van een belanghebbende anders dan als betaling voor aan het Rijk geleverde goederen of diensten; en + de hoogte van de uitkering of heffing afhangt van gegevens die door deze belanghebbende verstrekt moeten worden. Wanneer er echter een adequaat controle- en sanctiebeleid wordt gevoerd, blijven de regelingen in principe wel M&O-gevoelig, maar wordt het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik in voldoende mate beperkt. Wat het ministerie van Financiën betreft zijn – naast de fiscale wet- en regelgeving – de volgende regelingen in beginsel als M&O-gevoelig aangemerkt: de regeling Bijzondere Financiering (BF), de Exportkredietverzekering (EKI), de tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland (tot juli 2000), de tegoeden Tweede Wereldoorlog en enkele personele uitgaven (onder andere het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR)).
Kernministerie Het M&O-beleid, met name het controle- en sanctiebeleid, is ingebed in een stelsel van organisatorische maatregelen. Dit beleid omvat dus ook het nemen van aanvullende controlemaatregelen ten aanzien van M&O-gevoelige regelingen, indien dit noodzakelijk wordt geacht. Maatregelen ter voorkoming van M&O-problematiek vormen zodoende een belangrijk en integraal onderdeel van de beheersingswerkzaamheden op het ministerie. Het M&O-beleid is in 2000 niet gewijzigd ten opzichte van het beleid in eerdere jaren. Voor een beschrijving van dit beleid wordt dan ook verwezen naar financiële verantwoordingen van eerdere jaren: 1994 (Kamerstukken II 1994/95, 24 304, nr. 2), 1997 voor de BTZR en de Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland (Kamerstukken II 1997/98, 26 025, nr. 33) en 1998, ook voor de laatst genoemde regeling
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
69
(Kamerstukken II 1998/99, 26 541, nr. 18). Voor de in 2000 ingestelde regeling over de tegoeden Tweede Wereldoorlog wordt verwezen naar onderstaande toelichting. Daarnaast zijn in 2000 enkele algemene aandachtspunten met betrekking tot de diverse aspecten van het M&O-beleid (voor niet belastinguitgaven) vastgelegd in een beknopte procedurebeschrijving. Daarmee is binnen het Ministerie van Financiën een algemeen kader geschetst voor het opstellen en/of aanpassen van M&O-gevoelige regelingen.
M&O-beleid bij de tegoeden Tweede Wereldoorlog Het ministerie van Financiën is toezichthouder bij de stichting Marorgelden Overheid (SMO). SMO heeft in het kader van de tegoeden WO II als taak f 350 mln. te verdelen door middel van individuele uitkeringen en f 50 mln. voor collectieve doelen. De stichting Joods Humanitair Fonds zal medio 2001 formeel worden opgericht. Het M&O-beleid voor deze stichting zal aansluiten bij dat SMO. De primaire verantwoordelijkheid voor een M&O-beleid ligt bij het stichtingsbestuur. De genoemde individuele uitkeringen zijn het meest fraudegevoelig. SMO keert deze uit op basis van aanvragen die worden geverifieerd aan de hand van een aantal historische archieven. De archieven die hiervoor kunnen worden gebruikt, zijn vastgesteld door het bestuur, mede op advies van een aantal onafhankelijke deskundigen. Het maximaal aantal verwachte aanvragen (ca. 50 000) is verder onderbouwd door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituur (NIDI). Grote afwijkingen van deze schatting worden derhalve niet verwacht. In de statuten is bepaald dat de stichting samen met het ministerie van Financiën minimaal één keer per jaar de werkzaamheden van SMO evalueert. Hierbij zal ook de juiste toepassing van de uitkeringscriteria worden betrokken. De uitvoeringskosten voor de uitkeringen komen ten laste van de overheid. Wat deze kosten betreft zal naast het statutair vereiste jaarverslag en reguliere accountantsonderzoek jaarlijks een review worden uitgevoerd door de departementale accountantsdienst.
Belastingdienst De Belastingdienst onderkent bij de rechtshandhaving van fiscale taken meerdere aspecten. Rechtshandhaving vangt aan met de wetgevingstoets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor de nieuwe wetten. Voor reeds ingevoerde wetten wordt het toezicht op gedifferentieerde wijze uitgevoerd. Het beleid wordt vormgegeven in dienstverlening, algemeen toezicht en opsporing. De fiscale opsporing vormt daarbij het sluitstuk van het toezicht. De uitvoering van het beleid en met name het toezicht zijn gebaseerd op risico-analyse. In deze analyse worden risico’s gewogen op fiscaal belang. Detectie van risico’s en de afdekking daarvan is een continu proces dat in de gehele organisatie van de Belastingdienst plaatsvindt. Het instellen van kennisgroepen, het organiseren van meldpunten, het gebruik van contra-informatie, de samenwerking en gegevensuitwisseling met andere instanties zijn voorbeelden van activiteiten die bijdragen aan detectie (en daaropvolgend afdekking) van risico’s.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
70
Op de uitvoering van het algemeen toezicht wordt vaktechnisch toezicht uitgeoefend. Op eenheidsniveau wordt die taak vervuld door vakgroepcoördinatoren en het vaktechnisch overleg. Het sanctiebeleid is wettelijk geregeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en verder uitgewerkt in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (Stb.1999, 179). Over het rechthandhavingsbeleid verantwoordt de Belastingdienst zich nader in het Beheersoverleg Belastingdienst opgenomen Beleids- en productieverslag. 7.7. Rechtmatigheidsonderzoek Algemene Rekenkamer over 1999 In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het kader van haar rechtmatigheidsonderzoek, voor zover deze een voldoende zware politieke relevantie kennen.
Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland De Algemene Rekenkamer heeft geen zekerheid over de rechtmatigheid van de in 1999 betaalde subsidies (f 13,7 mln.). Dit wordt veroorzaakt door het tot op heden uitblijven van een uitspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg (zie ook paragraaf 4.3).
Belastingdienst Automatiseringscentrum Binnen het Belastingdienst Automatiseringscentrum (B/AC) wordt gewerkt aan een verbetering van het beheer- en exploitatieproces. Aan deze verbeterslag is het zogenaamde Third Party Mededeling (TPM)-project verbonden. Dit project moet leiden tot een positieve mededeling van de Interne Accountantsdienst van de Belastingdienst over de opzet en werking van de beheer- en exploitatie-organisatie. De Rekenkamer heeft in het rechtmatigheidsonderzoek aandacht besteed aan de voortgang bij totstandkoming van deze TPM. De Rekenkamer heeft geconstateerd dat de Interne Accountantsdienst van de Belastingdienst begin 2000 een TPM met een positief oordeel heeft afgegeven bij de opzet en het bestaan van zes van de acht kernprocessen van het B/AC. Bij de overige twee kon in verband met een nieuwe herstructurering van de processen bij het B/AC nog geen TPM worden afgegeven. Bovendien was besloten het aantal processen dat onder de reikwijdte van de TPM zou moeten vallen, uit te breiden. De Rekenkamer heeft desondanks positief geoordeeld over de geboekte voortgang bij de totstandkoming van de TPM. De minister heeft inmiddels de Rekenkamer laten weten het aantal kernprocessen bij het B/AC uit te breiden tot tien. Bij vijf van de tien processen zal volgens de planning met ingang van 2001 de opzet, het bestaan en de werking zijn aangetoond en bij de overige processen zal tenminste de opzet en het bestaan zijn aangetoond. Daarmee is een belangrijke verbreding naar het ontwerp van de toekomstige werkprocessen een feit.
IJkpunt automatisering (A&K-analyses) De Rekenkamer heeft geconstateerd dat de Belastingdienst in 1999 gestart is met het uitvoeren van de afhankelijks- en kwetsbaarheidsanalyses (A&K-analyses) voor de geautomatiseerde systemen. Dit is gebeurd op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
71
grond van de Voorschriftgeving Informatiebeveiliging Rijksdienst. In 2000 is gebleken dat voor het merendeel van de systemen een basisbeveiligingsniveau vastgesteld kan worden dat voldoet aan het aanvaardbare risiconiveau. Op basis hiervan zal naar verwachting voor alle systemen het basisbeveiligingsniveau worden vastgesteld, dat vervolgens als uitgangspunt fungeert voor de uit te voeren analyses. 7.8 Professionalisering inkoop + Kernministerie In 2000 is een kwantitatieve analyse doorgevoerd van de uitgaven van het kernministerie (wie, wat, wanneer, waar, waarom en hoeveel). Op basis van het zo verkregen inzicht is de inkoopportfolio opgesteld en zijn de eerste verbetermaatregelen doorgevoerd. Deze waren met name gericht op optimalisering van de operationele bestelfunctie (het afsluiten van mantelcontracten, centraal contractenbeheer, reductie van het aantal facturen en opzetten van een centraal leveranciersbeleid). Uitgangspunt hierbij is steeds geweest dat centraal een (meer)jarencontract werd afgesloten, met de mogelijkheid om decentraal afzonderlijke bestellingen af te roepen. Eind 2000 is een Plan van aanpak in voorbereiding voor de integrale implementatie van het Actieplan Professioneel inkopen en aanbesteden (PIA) binnen het kernministerie. Naast een overzicht van de status van de reeds in gang gezette verbetervoorstellen bevat dit een aantal nieuwe voorstellen, waaronder in elk geval het (her)formuleren van het inkoopbeleid van het kernministerie, het verder ontwikkelen van activiteiten op het gebied van Europees aanbesteden en het verder stimuleren van departementale en interdepartementale samenwerking. + Belastingdienst In 1993 is binnen de Belastingdienst de professionalisering van inkoop en aanbesteding in gang gezet. Met het Actieplan PIA wordt sinds eind 1999 de ingezette lijn van professionalisering aangescherpt voortgezet. Binnen de Belastingdienst is de Coördinerend Directeur Aanschaffingen verantwoordelijk voor de uitvoering van het Actieplan. In het kader van informatie-uitwisseling wordt deelgenomen aan het interdepartementaal project PIA. Er zijn algemene uitgangspunten geformuleerd waaraan het inkoop- en aanbestedingsbeleid van de Belastingdienst moet voldoen. Voor aanbestedingen geldt dat deze volgens de lijn van de Europese aanbestedingsvoorschriften geschieden. De Belastingdienst houdt jaarlijks een inkooponderzoek. Doel van dit onderzoek is de inkoop op kwaliteit en kwantiteit te inventariseren. Aan de hand van de onderzoeksresultaten en andere bronnen wordt onder meer beoordeeld in hoeverre verdergaande uitbesteding mogelijk is en welke productgroepen aanbestedingsplichtig zijn. Daarnaast probeert de Belastingdienst zoveel mogelijk in te spelen op de ontwikkelingen op terrein van elektronische en innovatieve aanbestedingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
72
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Verplichtingen en Uitgaven 01.01 Personeel en materieel kernministerie
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Ambtelijk personeel Overige personele uitgaven Postactieven Materiële uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
188 437 5 600 7 094 143 443
184 170 9 396 7 387 165 806
– 4 267 + 3 796 + 293 + 22 363
344 574
366 759
+ 22 185
156 361
166 428
+ 10 067
Voor een toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie wordt verwezen naar de toelichting bij de uitgaven. Het verschil tussen de aangegane verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven van ca. f 5 mln. wordt voornamelijk verklaard door in 2000 aangegane verplichtingen die in 2001 tot uitbetaling komen.
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Ambtelijk personeel Overige personele uitgaven Postactieven Materiële uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
188 437 5 600 7 094 143 443
184 138 8 948 7 387 161 245
– 4 299 + 3 348 + 293 + 17 802
344 574
361 718
+ 17 144
156 361
164 140
+ 7 780
Personeel De onderschrijding bij ambtelijk personeel kan verklaard worden doordat ten gevolge van een reorganisatie binnen het Directoraat-Generaal Belastingdienst 70 fte’s naar de Belastingdienst zijn overgeboekt (f 10 mln.). Dit voordeel wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een stijging van de gemiddelde loonkosten. Een deel van de begrotingssterkte is ingevuld met niet-ambtelijk personeel waarvan de uitgaven vermeld zijn onder overige personele uitgaven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
73
Materiële uitgaven In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de materiële uitgaven van het kernministerie naar clusters van gelijksoortige uitgaven over 1999 en 2000. De belangrijkste verschillen zijn toegelicht. Materiële uitgaven naar cluster (x f 1000)
Huisvesting RGD Huisvesting overig Bureaukosten Communicatie euro Communicatie overig Reis- en verblijfkosten Personeelsontwikkeling Bedrijfsmiddelen Automatisering Overig Totaal
Realisatie 1999
Begroting 2000
Realisatie 2000
23 923 13 590 5 249 35 133 3 917 7 784 12 890 1 577 25 045 27 714
25 474 9 375 4 222 43 236 5 366 7 985 10 088 1 251 25 930 10 516
23 430 11 181 5 324 40 398 4 428 8 194 13 678 2 153 27 469 24 990
156 822
143 443
161 245
Ten opzichte van de realisatie 1999 hebben zich, afgezien van de nominale prijsstijging en de toegenomen uitgaven voor eurovoorlichting, geen substantiële wijzigingen op clusterniveau voorgedaan. Afgezet tegen de ontwerp-begroting 2000 betreft de uitgavenverhoging vooral het cluster «overig». Het verschil vloeit voort uit uitgaven voor uitbesteden onderzoeken, externe advisering (onder andere met betrekking tot PPS, automatisering, verkoop staatsdeelnemingen) en uitgaven voor het project tegoeden WOII, waarmee in de ontwerp-begroting geen rekening was gehouden.
Kengetallen In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen over het volume (in fte) van het ambtelijke en het postactieve personeel, naast uitgaven per fte voor ambtelijk personeel, postactieven en materieel (in duizenden guldens per fte). Kengetallen personeel en materieel (Volume in fte; bedragen x f 1000)
Volume Ambtelijk personeel Post-actieven Gemiddelde uitgaven Ambtelijk personeel Post-actieven Materieel
Realisatie 1999
Begroting 2000
Realisatie 2000
1 682 120
1 719 125
1 620 121
109,6 56,0 93,2
109,6 56,8 83,4
113,7 61,0 99,5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
74
01.03 Loonbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Via dit artikel worden de centraal toegevoegde middelen voor loonbijstelling verdeeld naar de artikelen met loongevoelige uitgaven, de artikelen personeel en materieel kernministerie en Belastingdienst. De loonbijstelling 2000 is gebaseerd op een nieuw referentiemodel voor de collectieve sector. Afgezien van de compensatie voor de incidentele loonontwikkeling baseert het model zich voor de toe te delen loon- en prijsbijstelling op een gemiddelde van de ontwikkeling in de markt, voor zover relevant voor de overheid. De toegedeelde bedragen dienen ter compensatie van de incidentele loonontwikkeling, de specifieke salariswijzigingen in het kader van de arbeidsvoorwaarden 2000–2001 en de mutaties in de premies sociale zekerheid. Tevens is een taakstelling ziektekosten verwerkt. Bij de 1e suppletore begroting is uit de aanvullende post voor loonbijstelling toegedeeld het bedrag groot f 102 327 000. Ter dekking van toekomstige uitgaven is een bedrag groot f 13 563 000 aan teveel uitgekeerde loonbijstelling gestort naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het restant is bij de 2e suppletore begroting overgeboekt naar de loongevoelige artikelen volgens onderstaande verdeling. Verdeling loonbijstelling (x f 1000) Artikel
Omschrijving
01.01
Personeel en materieel kernministerie Personeel en materieel Belastingdienst
04.01
Bedrag 5 912 82 852
88 764
01.04 Prijsbijstelling
Verplichtingen en uitgaven Via dit artikel worden de centraal toegevoegde middelen voor prijsbijstelling verdeeld naar de prijsgevoelige uitgavenartikelen. Het bij 1e suppletore begroting uit de aanvullende post voor prijsbijstelling toegedeeld bedragen (f 46 489) is bij 2e suppletore begroting overgeboekt naar de prijsgevoelige artikelen volgens onderstaande verdeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
75
Verdeling prijsbijstelling (x f 1000) Artikel
Omschrijving
01.01
Personeel en materieel kernministerie Uitvoering van werken door Domeinen Lasten en overige uitgaven van Domeinen Muntwezen Exportkredietverzekering (beloning NCM) Personeel en materieel Belastingdienst Vergoeding proceskosten Wet waardering onroerende zaken
01.11 01.12 02.01 03.10 04.01 04.08 04.09
Bedrag 3 074 398 2 012 1 840 529 36 900 137 1 599
46 489
01.05 Onvoorzien
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
41 175
0
– 41 175
18 684
0
– 18 684
Begroting
Realisatie
Verschil
38 675
0
– 38 675
17 550
0
– 17 550
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
In 2000 is geen beroep gedaan op dit artikel dat dient ter oplossing van eventuele knelpunten; het begrote bedrag is derhalve vrijgevallen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
76
01.14 Diverse uitgaven
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Verloren gegaan rijksgeld Diverse uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0 500 208
422 1 048 424
+ 422 + 548 216
500 208
1 048 846
+ 548 638
226 984
475 946
+ 248 961
Voor een toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie wordt verwezen naar de toelichting bij de uitgaven.
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Verloren gegaan rijksgeld Diverse uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0 500 208
422 1 041 160
+ 422 + 540 952
500 208
1 041 582
+ 541 374
226 984
472 649
+ 245 665
Verloren gegaan rijksgeld De realisatie heeft betrekking op ten onrechte betaalde belastingteruggaven die niet meer terugvorderbaar zijn.
Diverse uitgaven Het verschil tussen begroting en realisatie is het saldo van geld dat beschikbaar is gesteld aan de joodse gemeenschap in het kader van Tegoeden WOII (+ f 405,3 mln.), lagere restitutie omroepbijdragen (– f 177,1 mln.), een correctie op de ontvangst van f 8 mld. in 1999 van het agentschap Rijksgebouwendienst (+ f 314,2 mln.) en overige mutaties (– f 1,4 mln.). Het bedrag van + f 314,2 mln. is een correctie op de ontvangst van f 8 mld. in 1999 van het agentschap Rijksgebouwendienst voor het saldo van langlopende activa en langlopende voorzieningen, zoals die op de beginbalans van de Rijksgebouwendienst worden opgenomen. De precieze omvang van deze posten op de openingsbalans was bij het opstellen van de financiële verantwoording over 1999 nog niet bekend. Zoals aangekondigd in de financiële verantwoording over 1999 is het verschil ten opzichte van het in 1999 ontvangen bedrag in 2000 ten laste van de begroting van het ministerie van Financiën (IXB) gebracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
77
Het verschil tussen de aangegane verplichtingen en gerealiseerde uitgaven wordt verklaard door overlopende verplichtingen voor uitvoeringskosten in het kader van het project Tegoeden WOII. 02.01 Muntwezen
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
Guldens: – Kosten grondstoffen – Muntslag en overige kosten
10 800 9 000 1 800
20 844 14 971 5 873
+ 10 044 + 5 971 + 4 073
Euro’s: – Kosten grondstoffen – Muntslag en overige kosten
80 294 62 000 18 294
77 931 60 625 17 306
– 2 363 – 1 375 – 988
915
1 108
+ 193
92 009
99 883
+ 7 874
41 752
45 325
+ 3 573
Muntmuseum
In EUR1000
Het verschil wordt voornamelijk verklaard door de hogere muntproductie: 161 mln. reguliere munten terwijl de begroting uitging van 100 mln. Dit betekent dat er 61 mln. meer reguliere munten zijn geproduceerd dan verwacht. Voor deze munten werd voor circa f 18 mln. aan uitgaven gedaan (met name grondstoffen en muntloon). De uitgaven ten behoeve van bijzondere munten (circa f 2 mln.) hebben betrekking op overlopende kosten van de f 10-munt 1999 Millenniumwisseling en de uitgifte van de EK 2000-munt in 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
78
Volume- en prestatiegegevens In onderstaande tabel wordt de muntontwikkeling in 2000 weergegeven. Voorraadverloop muntdepot in 2000 (aantallen x 1 000) Munt
Beginvoorraad
Productie
In circulatie (per saldo)
Verschrot
Eindvoorraad
21 407 9 832 36 832 32 780 19 202 26 658
180 299 27 496 29 201 74 711 26 180
3 924 93 40 211 39 777 79 867 41 772
2 560 59 249 300 325 170
15 103 9 979 23 868 21 904 13 721 10 896
146 711
158 067
205 644
3 663
95 471
76 120 0 20
0 0 2 576 200
– 90 – 137 2 572 188
96 130 0 0
70 127 4 32
Vijfgulden Rijksdaalder Gulden Kwartje Dubbeltje Stuiver
Vijftiggulden Tiengulden Vijfgulden Setjes
De voorraden in het muntdepot bestaan uit de muntvoorraad bij DNB en de muntvoorraad bij de Koninklijke Nederlandse Munt N.V. Uit bovenstaande tabel blijkt, dat de productie (161 mln. stuks) beduidend lager was dan de muntvraag (208 mln. stuks), zodat per saldo ingeteerd is op de voorraad. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de muntvraag en de muntproductie in de jaren 1997 tot en met 2000. Muntvraag en muntproductie 1997–2000 (x 1000 stuks)
Muntvraag Muntproductie
1997
1998
1999
2000
147 252 93 285
160 024 179 724
62 220 85 797
205 644 158 067
In onderstaande tabel wordt de euromuntontwikkeling in 2000 weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
79
Voorraadverloop euromunten in 2000 (aantallen x mln. stuks) Eurodenominatie
Beginvoorraad
Productie 2000
Eindvoorraad
2 1 0,50 0,20 0,10 0,05 0,02 0,01
9,8 61,2 96,9 86,7 148,5 209,5 105,5 46,4
24,5 66,2 89,8 67,4 149,3 187,7 126,8 277,8
34,3 127,4 186,7 154,1 297,8 397,2 232,3 324,2
Totaal
764,5
989,5
1 754,0
Ten opzichte van de geplande productie uit de ontwerp-begroting 2000 (933 mln. stuks) is er in meer geproduceerd. Hiermee is een deel van de in 1999 opgelopen achterstand ingelopen. Naar verwachting zal de geplande 2,8 miljard euromunten in 2001 gerealiseerd worden. In 2000 zijn 989,5 mln. euromunten toegevoegd aan de voorraad euromunten in het opslag- en distributiecentrum te Lelystad. 02.03 Garanties en waarborgen binnenland
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0
25 000
+ 25 000
0
11 345
+ 11 345
De realisatie heeft betrekking op de rekening-courantovereenkomst die gesloten is tussen de Staaten de Stichting Toezicht Effectenverkeer. 02.07 Regeling Bijzondere Financiering
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
AA-kredieten B-kredieten Overig
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
150 000 25 000 0
111 941 0 0
– 38 059 – 25 000 0
175 000
111 941
– 63 059
79 412
50 797
– 28 615
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
80
In 2000 is een bedrag van f 112 mln. aan BF-kredieten verstrekt. Hiermee is het plafond van f 175 mln. niet gehaald. De belangrijkste reden hiervoor is waarschijnlijk de huidige hoogconjunctuur. Daardoor zou (tijdelijk) minder behoefte kunnen zijn aan een kapitaalmarktinstrument als de Regeling BF.
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
36 000 5 000 33 200
9 021 0 0
– 26 979 – 5 000 – 33 200
74 200
9 021
– 65 179
33 670
4 094
– 29 577
AA-kredieten B-kredieten Overig
In EUR1000
AA- en B-kredieten De lagere uitgaven bij de AA- en B-kredieten hangen samen met de algemene goede gang van zaken bij ondernemingen die gebruik maken van de Regeling Bijzondere Financiering.
Overig De geraamde overige uitgaven hebben betrekking op een lening van DSM aan de Staat ter financiering van de overname van 10% aandelen Nedcar in 1991. Deze lening is nog in 1999 afgelost in plaats van in 2000, zoals geraamd. Volume- en prestatiegegevens
Uitgaven en ontvangsten Individuele dossiers kunnen de uitgaven Bijzondere Financiering (BF) in belangrijke mate bepalen, waardoor de uitgaven en ontvangsten jaarlijks fluctueren. De BF-uitgaven bestaan uit verliesdeclaraties. De BF-ontvangsten betreffen de aan de Staat verschuldigde garantieprovisie, alsmede de na afdekking nog ontvangen terugbetalingen door bedrijven. Onderstaand is de meerjarige ontwikkeling van zowel de uitgaven als ontvangsten BF weergegeven. Meerjarige ontwikkeling uitgaven en ontvangsten BF (x f 1 mln.) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Uitgaven Ontvangsten
14,5 41,8
28,3 43,4
13,0 35,0
30,2 30,7
55,2 38,81
9,0 27,7
Saldo ontvangsten – uitgaven
27,3
15,1
22,0
0,5
– 16,4
18,7
* Exclusief verkoop aandelen Nedcar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
81
Garanties Onderstaande tabel geeft een meerjarig overzicht van aantallen en omvang van garanties die onder de regeling BF zijn afgegeven. Aan bedrijven verleende kredieten naar omvang (x f 1 mln.) 1996
1997
1998
1999
2000
bedrag
aantal
bedrag
aantal
bedrag
aantal
bedrag
aantal
bedrag
aantal
f 1–5 mln. f 5–10 mln. groter f 10 mln.
83,1 77,0 149,8
21 9 9
50,6 44,5 208,2
14 6 11
39,5 28,0 242,8
12 5 15
19,1 57,5 117,8
6 7 6
16,5 7,7 100,3
4 1 5
Totaal
309,9
39
303,3
31
310,3
32
194,4
19
124,5
10
Risico NIB Risico Staat
34,9 275,0
34,9 268,4
35,3 275,0
19,4 175,0
12,6 111,9
De gemiddelde kredietomvang is toegenomen van f 10,2 mln. in 1999 tot f 12,5 mln. in 2000. 02.11 Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Subsidies Uitvoeringskosten
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
9 700 300
1 235 435
– 8 465 + 135
10 000
1 671
– 8 329
4 538
758
– 3 780
De tijdelijke regeling subsidie tankstations is als gevolg van een accijnsverhoging op benzine in Duitsland met ingang van 1 februari 2000 beëindigd. De door de Staat teruggevorderde subsidies, die volgens de Europese Commissie voor een deel ten onrechte waren verleend, zijn verantwoord op ontvangstenartikel 01.10 (diverse ontvangsten, kernministerie).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
82
02.12 Publieksets euromunten
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0
216 000
+ 216 000
0
98 017
+ 98 017
Voor het totale budgettaire beslag van de publiekssets euromunten is in 2000 een verplichting aangegaan ter grootte van f 216 mln., die voortvloeit uit de opdrachtverstrekking in 2000 aan De Nederlandsche Bank. De uitgaven vinden plaatsvinden in 2001 en 2002. 03.04 Deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) Deelneming in het kapitaal van de Wereldbank Deelneming in het kapitaal van het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties Deelneming in het kapitaal van Regionale Ontwikkelingsbanken Deelneming in speciale fondsen van Regionale Ontwikkelingsbanken Bijdrage in de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0 0
0 0
0 0
0 0 107 800
0 18 891 180 604
0 + 18 891 + 72 804
0
25 836
+ 25 836
107 800
225 331
+ 117 531
48 918
102 251
+ 53 333
In 2000 zijn verplichtingen aangegaan in verband met een middelenaanvulling voor het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF) van f 180,6 mln. (als onderdeel van speciale fondsen van regionale ontwikkelingsbanken) en in verband met een kapitaalverhoging voor de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC) van f 15,7 mln. (als onderdeel van het kapitaal van regionale ontwikkelingsbanken). Het verschil tussen begroting en realisatie kan als volgt worden verklaard: + De onderhandelingen over de bijdrage aan AsDF hebben geleid tot een hogere bijdrage dan oorspronkelijk in de ontwerp-begroting was geraamd + 72 804
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
83
+ De verplichting uit hoofde van de kapitaalverhoging van IIC zou oorspronkelijk in 1999 zijn aangegaan. Vanwege vertraging in de afwikkeling van de onderhandelingen kon deze verplichting echter pas in 2000 worden aangegaan. Deze verplichting was niet in de ontwerp-begroting voorzien + Een administratieve verwerking (positieve bijstelling) van reeds bestaande verplichtingen. De bijstelling is het gevolg van een verschil tussen de wisselkoers van de US-dollar per 31-12-1999 en 31-12-2000
+ 15 695
+ 29 032 + 117 531
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) Deelneming in het kapitaal van de Wereldbank Deelneming in het kapitaal van het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties Deelneming in het kap. van Regionale Ontwikkelingsbanken Deelneming in speciale fondsen van Regionale Ontwikkelingsbanken Bijdrage in de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0 0 2 999
0 0 0
0 0 – 2 999
6 997 95 838
8 537 82 074
+ 1 540 – 13 764
408 781
470 363
+ 61 582
514 615
560 974
+ 46 359
233 522
254 559
+ 21 037
Bijdrage in de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) In december 1999 en december 2000 zijn betalingen verricht die oorspronkelijk geraamd waren in 2000 respectievelijk 2001. In beide gevallen is in december na het bekend worden van de laatste inzichten in de budgettaire ruimte voor HGIS, op voorstel van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, besloten betalingen van f 90,4 mln. respectievelijk f 106,5 mln. die gepland waren voor januari te doen plaatsvinden in december. Het restant van f 45,5 mln. betreft koersverschillen tussen de in de begroting verwerkte koers en de koers waartegen de betalingen zijn verricht.
Overige mutaties De resterende verschillen (– f 15,2 mln.) betreffen een in 1999 in plaats van in 2000 gerealiseerde betaling aan MIGA (– f 3,0 mln.), een versnelde betaling aan het FSO (+ f 3,3 mln.), een wijziging in het betaalschema bij het AfDF (– f 17,0 mln.) en wisselkoersverschillen (+ f 1,5 mln.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
84
03.05 Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Wereldbank Garantie inzake deelneming in het kapitaal van het MIGA Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Regionale Ontwikkelingsbanken Garantie inzake overeenkomst van borgtocht met EIB betreffende de overeenkomst van Lomé
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0
635 263
+ 635 263
0
5 299
+ 5 299
0
144 308
+ 144 308
8 167
25 605
+ 17 438
8 167
810 475
+ 802 308
3 706
367 778
+ 364 071
Garanties inzake deelneming in het kapitaal van de Wereldbank, MIGA en Regionale Ontwikkelingsbanken Het verschil is een administratieve verwerking (positieve bijstelling) van reeds bestaande verplichtingen, die het gevolg is van een verschil tussen de wisselkoers van de US-dollar per 31-12-1999 en 31-12-2000.
Garantie inzake overeenkomst van borgtocht met EIB betreffende de overeenkomst van Lomé Het verschil wordt verklaard doordat de verstrekte garanties aan de EIB voor kredietverlening aan ontwikkelingslanden (in het kader van de overeenkomsten van Lomé) hoger waren dan de in de ontwerp-begroting opgenomen bedrag. Omdat de omvang van de eventueel te verstrekken garanties slecht is te ramen, was in de ontwerp-begroting als stelpost het bedrag opgenomen van de in 1998 werkelijk verstrekte garanties. De verklaring voor het relatief hoge niveau in 2000 houdt verband met een eerder dan geplande kredietverlening uit hoofde van Lomé-4 bis.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
85
03.07 Garanties aan De Nederlandsche Bank
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Overeenkomst Staat-DNB inzake deelneming in IMF Overeenkomst Staat-DNB inzake leningen BIB Overeenkomst Staat-DNB inzake lening Koreaanse Centrale Bank
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0
1 083 850
+ 1 083 850
250 000
0
– 250 000
0
49 406
+ 49 406
250 000
1 133 255
+ 883 255
113 445
514 249
+ 400 804
Het verschil tussen begroting en realisatie kan als volgt worden verklaard: + IMF: Garantie aan DNB inzake een krediet aan het IMF voor de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) + 674 000 Positieve bijstelling van reeds bestaande verplichtingen door een verschil tussen de koers per 31-12-1999 en 31-12-2000 voor de SDR + 409 850 +1 083 850 + Leningen-BIB: in de begroting was een stelpost van f 250 mln. opgenomen voor garanties inzake via de Bank voor Internationale Betalingen te verstrekken leningen. Deze zijn in 2000 niet verstrekt. – 250 000 + Leningen aan de Koreaanse Centrale Bank: positieve bijstelling van reeds bestaande verplichtingen door een verschil tussen de koers per 31-12-1999 en 31-12-2000 voor de US-Dollar + 49 406 + 883 256 03.10 Exportkredietverzekering
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Beloning NCM Garantieverplichtingen
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
26 424 24 973 576
22 642 6 402000
– 3 782 – 18 571 576
25 000 000
6 424 642
– 18 575 358
11 344 505
2 915 375
– 8 429 130
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
86
De in 2000 afgegeven garanties onder de exportkredietverzekering zijn ruim onder de verplichtingenraming gebleven. Zoals bekend kunnen het aantal en de bedragen van de jaarlijks afgegeven garanties sterk fluctueren. Dit is onder andere afhankelijk van het al dan niet afgeven van grote dekkingstoezeggingen.
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Beloning NCM Schade-uitkeringen
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
26 424 320 314
22 642 177 121
– 3 782 – 143 193
346 738
199 763
– 146 975
157 343
90 648
– 66 694
Als gevolg van de gunstige internationale macro-economische omstandigheden bleven de schade-uitkering achter bij de raming. Vergeleken met 1999 zijn de uitkeringen met ca. f 36 mln. toegenomen. Het grootste deel van de schade heeft betrekking op Indonesië. Volume- en prestatiegegevens
Ontwikkeling obligo Onderstaande grafiek geeft inzicht in de ontwikkeling van de voorlopige (dekkings)toezeggingen en de definitieve garanties. Met de dekkingstoezeggingen verplicht de Staat zich – indien het risico niet verslechtert – over te gaan tot polisafgifte in het geval dat een contract tot stand komt. Deze dekkingstoezeggingen leiden echter niet in alle gevallen tot een verzekeringspolis en daarmee tot een budgettair risico voor de Staat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
87
Ontwikkeling obligo; voorlopige en definitieve garanties 60000
50000
40000 x ƒ1mln 30000
20000
10000
0 93
94
95
96
97
98
99
00
Jaren Voorlopig
Definitief
Het totale obligo ultimo 2000 is ten opzichte van ultimo 1999 gedaald (dit geldt voor zowel de voorlopige als de definitieve garanties). De daling van het totale obligo (definitief en voorlopig) vormt het saldo van de in de 2000 nieuwe aangegane verplichtingen en het in 2000 vervallen obligo. Hoewel de in 2000 aangegane verplichtingen ten opzichte van 1999 met f 900 mln. zijn gestegen, laat het totale obligo een daling zien door een hoger bedrag aan vervallen obligo in 2000 ten opzichte van 1999. 03.11 Regeling Herverzekering Investeringen
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
1 000 000
418 000
– 582000
453 780
189 680
– 264 100
Het beroep op de Regeling Herverzekering Investeringen lag in 2000 op vrijwel hetzelfde niveau als 1999 (f 466 mln.), maar bleef achter bij de stelpostraming in de ontwerp-begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
88
03.16 Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
15 512
0
– 15 512
7 039
0
– 7 039
In de ontwerp-begroting is uitgegaan van een eerste betaling aan de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Inmiddels heeft het oprichtingsproces opnieuw vertraging opgelopen, zodat de betaling in 2000 niet is gerealiseerd. Het oprichtingsproces van de bank heeft aanzienlijke vertraging opgelopen, vooral door de impasse in het Midden-Oosten vredesproces. 04.01 Personeel en materieel Belastingdienst
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Ambtelijk personeel Overige personele uitgaven Post-actieven Materiële uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
2 674 403 71 695 13 100 1 705 066
2 749 362 112 179 13 086 2 225 326
+ 74 959 + 40 484 – 14 + 520 260
4 464 264
5 099 953
+ 635 689
2 025 795
2 314 258
+ 288 463
Voor een verschil tussen de begroting en realisatie wordt verwezen naar de toelichting bij de uitgaven. Het verschil tussen de gerealiseerde verplichtingen en uitgaven betreft het saldo van de ultimo 2000 openstaande verplichtingen (f 336,8 mln.) en de uitgaven die in 2000 gedaan zijn voor in 1999 aangegane verplichtingen (f 188,9 mln.). De eind 2000 openstaande verplichtingen zijn het gevolg van afgesloten contracten met betrekking tot automatisering, huisvesting en inrichting die in 2001 en volgende jaren tot uitgaven leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
89
Uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000)
Ambtelijk personeel Overige personele uitgaven Post-actieven Materiële uitgaven
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
2 674 403 71 695 13 100 1 705 066
2 747 562 115 302 13 086 2 076 108
+ 73 159 + 43 607 – 14 + 371 042
4 464 264
4 952 058
+ 487 794
2 025 795
2 247 146
+ 221 351
Personeel Het verschil tussen de begroting en de realisatie van ambtelijk personeel wordt veroorzaakt door de meerkosten van de CAO 2000 – 2001 (f 83 mln.), instroom personeel door de intensivering van de douanetaken (f 24 mln.) en de overgang van personeel van de ECD naar de Belastingdienst (f 28 mln.). Daarentegen hebben er minder uitgaven plaatsgevonden omdat de formatie niet geheel bezet kon worden door de situatie op de arbeidsmarkt. De stijging van het cluster overige personele uitgaven kent in grote lijnen een drietal oorzaken. Ten eerste is meer uitgegeven aan uitzendkrachten (f 26 mln.). Dit komt omdat de Belastingdienst steeds meer moeite heeft om de formatie te bezetten met vast personeel, waardoor steeds vaker werkzaamheden worden verricht door uitzendkrachten. Ten tweede is op dit cluster de suppletie geboekt om de FPU uitkeringen voor personeel dat is overgekomen van de Dienst Omroepbijdrage van 70% naar 75% te verhogen (f 7,5 mln.). Ten derde zijn de uitgaven voor kinderopvang f 3 mln. hoger uitgevallen dan geraamd.
Materieel Het verschil tussen begroting en uitgaven op materieel wordt hieronder per cluster uitgesplitst. Per cluster wordt een toelichting gegeven op majeure afwijkingen. Materiële uitgaven naar cluster (x f 1000)
Personeelsmanagement Reis en verblijf Huisvesting Bureau Bedrijfsmiddelen Informatie (automatisering) Communicatietechnologie Algemeen Dienst Omroepbijdragen
Realisatie 1999
Begroting 2000
Realisatie 2000
87 213 80 273 389 038 196 759 119 238 681 031 51 046 120 572 0
80 000 85 000 370 197 185 000 115 000 652 500 48 000 139 369 30 000
110 798 93 785 434 494 223 197 122 370 858 329 45 562 153 235 34 338
1 725 170
1 705 066
2 076 108
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
90
De hier opgesomde posten hebben geleid tot meeruitgaven op meerdere van de in bovenstaand schema opgenomen clusters en zijn derhalve niet onder te verdelen naar één specifiek cluster. Wel vormen deze posten een deel van de verklaringen van de meeruitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk ramingen. + Een gemiddelde prijsstijging van ca. f 37 mln.; + De overgang van medewerkers van de ECD (f 12 mln.).
Personeelsmanagement Met voorlichtings- en communicatieaktiviteiten in het kader van de belastingherziening 2001 was ca.f 23 mln. gemoeid. In 2000 is het programma ontwikkeling digitale leervormen gestart. Dit project behelst digitale ondersteuning van het opleiden binnen de Belastingdienst (f 2 mln.). De instroom van Douanemedewerkers in het kader van de versterking van de Douanefunctie heeft geleid tot extra wervingskosten en kosten voor extra startopleidingen (f 6 mln.).
Reis en verblijf De meeruitgaven voor reis- en verblijfskosten is voornamelijk het gevolg van het gewijzigde vervoersbeleid binnen de Belastingdienst. De eigen bijdrage voor openbaar vervoer is afgeschaft. Tevens bestond de mogelijkheid om met ingang van 2000 een fietsvergoeding te ontvangen.
Huisvesting Het verschil tussen de realisatie en de begroting van huisvestingskosten heeft een tweetal oorzaken. Ten eerste zijn facturen van de RGD die betrekking hebben op 1999 pas ontvangen in 2000 (f 11,5 mln.). Daarenboven zijn de exploitatiekosten, investeringen en huren ca. f 50 mln. hoger uitgevallen dan geraamd.
Bureau In verband met de invoering van het Belastingplan 2001 zijn in 2000 extra formulieren, folders en brochures gedrukt en verzonden. Voorbeelden hiervan zijn de huis aan huis kranten verzonden aan particulieren en bedrijven (oplage ca. 7 mln.), ondernemerskranten (ca. 700 000) en extra voorlichtingsbrochures (4 maal een zending van ca. 400 000) in de loonbelastingssfeer. Tevens zijn extra VT-formulieren verzonden (ca. 3 mln.) en herinneringsbrieven (ca. 1,5 mln.). Dit heeft geresulteerd in extra kosten voor drukwerk en porti (respectievelijk ca. f 13 mln. en ca. f 27 mln.).
Automatisering Om adequaat in te kunnen spelen op de groei van de goederenstroom en op de toename van het aantal niet fiscale douanetaken (drugs, milieu, etc) zijn naast een uitbreiding van personeel innovatieve investeringen gepleegd (f 17 mln.). Het betreft de bouw van het geïntegreerde aangifteverwerkingssysteem Sagitta 2000, de verbetering van de integratie van Europese systemen en het ter beschikking stellen van Editax onder Windows. In 2000 is bij de Belastingdienst gestart met het op fiscaal terrein invulling geven aan het kabinetsbeleid om het ICT gebruik bij het midden- en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
91
kleinbedrijf te bevorderen. De eerste stappen betroffen het in ontwikkeling nemen van applicaties voor het doen van elektronische aangiften (Loonbelasting/Omzetbelasting). De hiermee gepaard gaande investeringen bedroegen f 12 mln. De voorbereidingskosten voor het project betaald rijden bedroegen in 2000 f 40,6 mln. (zie afzonderlijke toelichting). Ter voorbereiding op de invoering van het belastingplan 2001 hebben er aanpassingen plaatsgevonden aan enkele omvangrijke systemen. De kosten hiervan bedroegen ca. f 46 mln. In het kader van het project ARGI (Aandacht Risicobeheersing Gegevensbeveiliging Integriteit) hebben er investeringen plaatsgevonden voor de beveiliging van de technische infrastructuur (f 42 mln.). Het overige verschil tussen begroting en realisatie is met name het gevolg van twee oorzaken. Ten eerste is in 2000 begonnen met de ontwikkeling van een nieuw heffingssysteem, het Aanslag Belastingen Systeem (ABS). Dit systeem zal het huidige Inkomsten Belastingen Systeem (IBS) gaan vervangen. Ten tweede heeft in 2000 de inrichting van de eenheid Centrale Invoer te Heerlen geleid tot extra investeringen.
Dienst Omroepbijdragen (DOB) De Belastingdienst heeft de financiële afwikkeling van de afbouw en de integratie van de DOB verzorgd. De totale uitvoeringskosten bedroegen ca. f 53,5 mln., waarvan f 34,3 mln. op het cluster materieel is verantwoord. De hier gemaakte kosten betreffen, naast de kosten voor afbouw en integratie, de reguliere materiële kosten voor het tot medio 2000 in standhouden van de DOB. De DOB was tot die tijd namelijk belast met de restitutie van teveel geïnde omroepbijdrage.
Betaald Rijden Voor het project betaald rijden (voorheen rekening rijden) is voor 2000 een bedrag f 50,5 mln. door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat beschikbaar gesteld. Vanuit het in 1999 ter beschikking gestelde budget is f 4,8 mln. doorgeschoven naar 2000 zodat in totaal f 55,3 mln. beschikbaar was. In 2000 is begonnen met de realisatie van automatiseringsproducten en de inrichting van de gebruikersorganisatie. De uitgaven hiervoor bedroegen f 40,6 mln. Het resterende deel van het beschikbaar gestelde budget zal in 2001 tot uitgaaf komen. Kengetallen In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen over het volume (in fte) van het ambtelijke en het postactieve personeel, naast uitgaven per fte voor ambtelijk personeel, postactieven en materieel (in duizenden guldens per fte).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
92
Kengetallen personeel en materieel (Volume in fte; bedragen x f 1000) Realisatie 1999
Begroting 2000
Realisatie 2000
29 440 382,0
29 912 370,0
29 796 370,0
88,0 34,6 58,6
89,4 35,4 57,0
92,2 35,4 69,7
Volume Ambtelijk personeel Post-actieven Gemiddelde uitgaven Ambtelijk personeel Post-actieven Materieel
Het volume voor ambtelijk personeel was voor 2000 geraamd op 29 912 fte. Deze raming is uitgebreid als gevolg van mutaties voor de overname van de Economische Controledienst (246 fte), versterking Douane (254 fte), Regulerende Energiebelasting (REB) (136 fte), Belastingplan 1998 (80 fte), wet IB 2001 (74 fte) en diverse interne mutaties (1139 fte). Deze uitbreiding is voor een deel (ca. 1000 fte) bezet met uitzendkrachten. Ondanks de uitbreiding is de gemiddelde bezetting voor ambtelijk personeel (29 796) licht gedaald ten opzichte van de begroting 2000. Dit wordt veroorzaakt door de krapte op de arbeidsmarkt, waardoor het steeds lastiger wordt om vacatures bezet te krijgen. De stijging van de gemiddelde uitgaven aan ambtelijk personeel ten opzichte van 1999 en de begroting 2000 wordt voornamelijk veroorzaakt door de doorwerking van de CAO’s 1999–2000 en 2000–2001. De stijging van de gemiddelde materiële uitgaven per fte hangt samen met de toegenomen materiële uitgaven zoals hiervoor is toegelicht. Als belangrijkste posten worden genoemd de stijging van de uitgaven voor informatietechnologie, huisvesting en porti. 04.05 Uitgaven heffings- en invorderingsrente
Verplichtingen en uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
Heffingsrente Invorderingsrente
551 200 102 100
349 111 248 489
– 202 089 + 146 389
Totaal
653 300
597 600
– 55 700
In EUR1000
296 455
271 179
– 25 276
De realisatie van de heffingsrente wordt gekenmerkt door lagere rente-uitgaven op verminderingen bij de vennootschapsbelasting. De realisatie van de invorderingsrente is beïnvloed door enkele incidentele belastingteruggaven bij de vennootschapsbelasting met een hoge rente-component. Bij zowel heffings- als invorderingsrente zijn de uitgaven gestegen als gevolg van de hogere rentestand (4,5% in het laatste kwartaal van 2000 tegen 2,75% in het eerste).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
93
04.09 Wet waardering onroerende zaken
Verplichtingen en uitgaven Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
79 945
98 006
+ 18 061
36 277
44 473
+ 8 196
In EUR1000
Het verschil tussen de realisatie en de begroting wordt veroorzaakt door een hoger aantal te waarderen objecten alsmede naijleffecten als gevolg van declaraties over voorgaande jaren. 04.10 Kosten uitvoering belastingmaatregelen door derden
Verplichtingen Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
0
26 974
+ 26 974
0
12 240
+ 12 240
In EUR1000
Eind 1999 is het convenant tussen de Staat der Nederlanden en EnergieNed/energiebedrijven inzake de uitvoering van de energiepremieregeling getekend. Het convenant loopt tot 1 januari 2001 met de mogelijkheid tot verlenging. De verplichtingen die uit dit convenant voortvloeien zijn in het jaar 1999 geraamd. De realisatie van de verplichtingen heeft plaatsgevonden in 2000.
Ontvangsten Niet-belastingontvangsten 01.04 Afdracht Staatsloterij Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
196 595
288 869
+ 92 274
89 211
131 083
+ 41 872
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
94
Voor het jaar 2000 ontwikkelde de omzet van de Staatsloterij zich opnieuw gunstig, onder meer door het succes van de jackpot en de oudejaarsloterij. De afdracht van de SENS aan Financiën omvat tevens een deel van de loterij-omzet dat niet in 1999 maar in 2000 is ontvangen: in de 1e suppletore begroting is een mutatie van f 45 mnl. opgenomen. De realisatie is lager doordat de verschuldigde vennootschapsbelasting 1995 en 1996 (f 7,8 mln.) ten laste van dit artikel is gebracht. Daarnaast is de eerste fase van het euroconversieprogramma (f 18,8 mln.) van de SENS ten laste van de afdracht van het jaar 2000 verantwoord. Meerjarige ontwikkeling omzet en afdracht SENS en NIL (x f 1 mln.) 1996
1997
1998
1999
2000
Omzet SENS
923,0
1 041,0
1 133,0
1 268,0
1 313,0
Afdracht SENS Afdracht NIL
163,7
193,1
212,3
211,0
288,9
8,0
2,6
0,0
0,0
0,0
De hogere afdracht in 2000 ten opzichte van 1999 houdt verband met een kasontvangst in 2000, die betrekking heeft op loterij-opbrengsten van 1999. 01.06 Ontvangsten uit verkoop Domeinen Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
Roerende zaken: – Defensiezaken – Overige overtollige en verbeurd verklaarde zaken
118 500 115 000 3 500
131 883 120 730 11 153
+ 13 383 + 5 730 + 7 653
Onroerende zaken: – Agrarische domeinen – Defensie-objecten – RGD-objecten – Overige overtollige zaken
335 300 163 300 15 000 0 157 000
728 688 354 635 57 308 0 316 745
+ 393 388 + 191 335 + 42 308 0 + 159 745
453 800
860 571
+ 406 771
205 925
390 510
+ 184 585
In EUR1000
Roerende zaken Domeinen heeft in 2000 f 120 mln. ontvangen uit de verkoop van goederen voor Defensie. De realisatie overtollig en verbeurd verklaard bedraagt f 11,1 mln. Deze bestaat voor f 6,2 mln. uit overtollig en verbeurd verklaarde goederen en f 4,8 mln. heeft betrekking op opgelden. Dit zijn gelden die Domeinen ontvangt uit hoofde van haar dienstverlening bij verkopen op opslagplaatsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
95
Onroerende zaken In 2000 is f 354 mln. aan ontvangsten gerealiseerd uit hoofde van verkoop van agrarische domeinen. Bij 1e suppletore begroting is de raming reeds met f 140 mln. bijgesteld als gevolg een hoger aantal ontvangen koopverzoeken van zittende pachters. Per 1 april 2000 is er een verkoopstop ingesteld. Desondanks zijn de verkoopopbrengsten ook na deze bijstelling van de raming gestegen. Verklaring hiervoor is een toename van het aantal verkoopverzoeken tussen de peildatum ten behoeve van de 1e suppletore begroting en de afgekondigde verkoopstop. Daarnaast zijn meer koopaanvragen ingediend – mede met het oog op de verkoopstop – dan eerder werd verondersteld. Daarnaast zijn er grote opbrengsten gerealiseerd uit hoofde van verkoop van gronden met niet-agrarische bestemmingen. In de ontwerp-begroting was met het in 2000 tot realisatie komen van grote transacties zoals verkoop van bouwgrond aan de gemeente Lelystad (f 61,8 mln.) niet voorzien.
Middelenafspraken Op bepaalde ontvangsten van dit artikel zijn middelenafspraken van toepassing. Dit betekent dat de desbetreffende ontvangsten geoormerkt zijn ter dekking van uitgaven door het ministerie waar een middelenafspraak mee gesloten is. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van deze middelenafspraken. Overzicht middelenafspraken (x f 1 mln.) Begroting
Realisatie
Verschil
RGD (onroerend)* Defensie (onroerend) Defensie (roerend) Buiza (ambassades) OCW (schoolgebouwen) LNV (onroerend) Infrastructuurfonds (onroerend)* Diverse departementen en agentschappen* (roerend)
0 15 115 0 0 161,5 0
45,9 57,3 120,7 7,1 2,1 161,5 6,1
+ 45,9 + 42,3 + 5,7 + 7,1 + 2,1 0 + 6,1
0
11,3
+ 11,3
Totaal middelenafspraken
291,5
412
120,5
Percentage middelenafspraken van artikel totaal
64%
48%
1
Ontvangsten uit de verkoop van roerende zaken van diverse departementen en agentschappen, ontvangsten uit verkoop van onroerende RGD-objecten en ontvangsten uit verkoop van onroerende zaken die ten laste van het infrastructuurfonds zijn verworven, worden niet meer op de Financiën begroting verantwoord doch rechtstreeks bij die departementen en agentschappen.
Kengetallen In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen inzake de verkoop van agrarische domeinen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
96
Verkochte agrarische domeinen 1996
1997
1998
1999
2000
Verpacht Oppervlakte (in ha.) Opbrengst (x f 1 mln.) Gemiddelde opbrengst per ha. (x f 1 000)
5 870 143,8 24
2 803 77,6 28
11 346 363,5 32
7 987 307,9 39
5 776 268,3 46
Pachtvrij Oppervlakte (in ha.) Opbrengst (x f 1 mln.) Gemiddelde opbrengst per ha (x f 1 000)
701 29,4 42
932 43,9 47
538 25,2 47
843 44,0 52
430 41,4 96
Opbrengst erven en gebouwen (x f 1 mln.)
87,0
47,4
78,9
49,8
39,0
Opbrengst melkquota (x f 1 mln.)
4,4
5,8
7,0
9,5
5,9
264,6
174,7
474,6
411,2
354,6
Totaal opbrengst agrarische domeinen (x f 1 mln.)
Landbouwgrond die in 2000 pachtvrij is geworden is verkocht tegen marktconforme prijzen. De marktprijzen zijn in 2000 zodanig opgelopen dat de hectareprijs in een jaar is gestegen met meer dan f 40 000. De gemiddelde hectareprijs voor pachtvrije grond komt hierdoor uit op f 96 000. 01.07 Diverse ontvangsten Domeinen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Overdracht van onroerende zaken aan andere Diensten Rente Onbeheerde nalatenschappen Ontvangen OZB Overige ontvangsten
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
100 2 500
6 826 17 418
+ 6 726 + 14 918
100 43 987 2 500
1 359 40 303 46 263
+ 1 259 – 3 684 + 43 763
49 187
112 169
+ 62 982
22 320
50 900
+ 28 580
Overdracht onroerende zaken aan andere diensten Het betreft de opbrengsten van aan andere diensten overgedragen onroerende zaken welke via verrekening op dit artikel worden geboekt, zoals onder andere aan Rijkswaterstaat naar aanleiding van de aanleg van de HSL.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
97
Rente Het verschil vloeit voort uit ontvangen betalingen op uitstaande vorderingen vanwege in het verleden geleverde goederen (onder andere aan Peru).
Overige ontvangsten Hogere ontvangsten zijn met name gerealiseerd door de toepassing van anti-speculatiebedingen bij doorverkoop van onroerende zaken. 01.10 Diverse ontvangsten, kernministerie Realisatie-overzicht (x f 1000)
Invaliditeitsuitkeringen Verrichte werkzaamheden kernministerie Overige ontvangsten
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
280 4 060
372 7 844
+ 92 + 3 784
1 636
54 187
+ 52 551
5 976
62 403
+ 56 427
2 712
28 317
+ 25 605
Verrichte werkzaamheden kernministerie De hogere ontvangsten worden met name verklaard door hoger dan geraamde ontvangsten uit dienstverlening door de EDP-audit pool en het Facilitair Salaris Bedrijf (FSB) en cursusontvangsten van de Vakopleiding Openbare Financiën (VOF).
Overige ontvangsten De hogere ontvangsten hebben betrekking op ontvangen achterstallige omroepbijdragen over 1999 in het kader van de financiële afwikkeling van de opgeheven Dienst Omroepbijdrage (f 39,7 mln.), rente-ontvangsten uit niet geheel saldoloos Rijksbetalingsverkeer (f 7,5 mln.), terugvordering subsidies tijdelijke regeling tankstations grensstreek Duitsland (f 1,8 mln., zie uitgavenartikel 02.11), een bijdrage van de Europese Commissie ten behoeve van eurovoorlichting (f 1,1 mln.) en overige mutaties (f 4,1 mln.). 02.01 Winstuitkering De Nederlandsche Bank Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
1 200 000
992 980
– 207 020
544 536
450 595
– 93 941
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
98
Het verschil ten opzichte van de ontwerp-begroting wordt voornamelijk veroorzaakt door een stijging van de lange euro- en VS-rente, hetgeen tot waarderingsverliezen op de obligatieportefeuille heeft geleid. Zoals ook is aangegeven in de ontwerp-begroting, is de volatiliteit van de winst van DNB (en daardoor ook de winstafdracht) aanzienlijk toegenomen vanwege de invoering van de boekhoudkundige principes van het ESCB. Ten gevolge hiervan worden de balansposten gewaardeerd tegen marktprijzen, waardoor grotere waarderingswinsten en -verliezen (dan voorheen) kunnen optreden. 02.02 Rente De Nederlandsche Bank – FMS-account Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
16 300
31 420
+ 15 120
7 397
14 258
+ 6 861
In EUR1000
Het verschil is het gevolg van een hoger gemiddeld saldo op de bankrekening, een hoger rentepercentage en een hogere dollarkoers. 02.03 Ontvangsten Muntwezen Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
0
2 595
+ 2 595
756
9 381
+ 8 625
310
429
+ 119
1 066
12 405
+ 11 339
484
5 629
+ 5 145
Opbrengst verkoop metaalschroot Afgeleverde munten (setjes/bijzondere munten) Afdracht royalty’s dukaten
In EUR1000
Opbrengst verkoop metaalschroot De opbrengst verkoop metaalschroot betreft hoofdzakelijk de verkoop van het zilver van vernietigde zilveren f 50- en f 10-munten.
Afgeleverde munten (setjes/bijzondere munten)
1
De EK-munt is aangemerkt als een bijzondere munt omdat deze munt is uitgegeven bij een bijzondere gelegenheid (met een afwijkende beeldenaar) en niet bestemd is voor het reguliere betalingsverkeer (Kamerstukken II 1985/86, 19 233, nr. 1 t/m 3).
Dit betreft de nominale waarde van de in omloop gebrachte bijzondere munten en van de verkochte muntsetjes minus de nominale waarde van de uit de circulatie teruggevloeide bijzondere munten. Ten aanzien van de bijzondere munten betreft het de fdc- en proof-exemplaren van de f 10-Millenniummunt en de gehele oplage van de EK 2000-munt.1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
99
02.04 Toename munten in circulatie Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
44 100
72 580
+ 28 480
20 012
32 935
+ 12 923
Op dit artikel is de nominale waarde verantwoord van de munten die per saldo in 2000 in omloop zijn gebracht. Door een hogere dan geraamde vraag zijn de ontvangsten per saldo hoger uitgekomen. 02.08 Dividend uit staatsdeelnemingen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Nationale Investeringsbank Internationale Nederlanden Groep Bank Nederlandse Gemeenten Hollandse Signaalapparaten Haven van Vlissingen Nederlandse Waterschapsbank De Nederlandse Munt Ned. FinancieringsMaatschappij voor Ontwikkelingslanden Nederlands Inkoopcentrum
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
0
0
0
2000
2 010
+ 10
56 000
109 988
+ 53 988
0 0
0 330
0 + 330
400 200
3 803 71
+ 3 403 – 129
0 0
255 2 425
+ 255 + 2 425
58 600
118 882
+ 60 282
26 592
53 946
+ 27 354
De hogere dividenduitkeringen zijn met name te verklaren door de hogere dividenduitkering van de Bank Nederlandse Gemeenten (+ f 54 mln.) en de Nederlandse Waterschapsbank (+ f 3,4 mln.) in verband met hogere winsten. Daarnaast heeft het Nederlands Inkoopcentrum in 1999 vanwege de verkoop van haar deelneming in Kantic eenmalig meer dividend uit kunnen keren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
100
02.10 Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen Realisatie-overzicht (x f 1000)
Garantieprovisie BF Restituties BF Restituties PPM
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
11 500 10 500 0
12 974 14 808 113
+ 1 474 + 4 308 + 113
22 000
27 895
+ 5 895
9 983
12 658
+ 2 675
Het verschil in ontvangsten wordt met name verklaard door de hogere restituties uit hoofde van de BF-regeling. 02.11 Opbrengst verkoop vermogenstitels Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
0
16 734
+ 16 734
0
+ 7 594
+ 7 594
In EUR1000
De opbrengst van f 16,7 mln. vloeit voort uit de verkoop van het belang van de Staat in de N.V. Haven van Vlissingen. 03.06 Exportkredietverzekering Realisatie-overzicht (x f 1000)
Premies Schaderestituties
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
60 000 420 000
75 236 564 063
+ 15 236 + 144 063
480 000
639 299
+ 159 299
217 815
290 101
+ 72 286
Premies Door toename van verzekerde kredieten zijn de premieontvangsten hoger dan de oorspronkelijke raming.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
101
Schaderestituties De ontwikkelingen die reeds in 1999 zichtbaar waren, hebben zich in 2000 doorgezet. Enerzijds is er een dalende tendens door een afname van de omvang van uitstaande vorderingen, anders is sprake van goed betalingsgedrag van grote debiteurenlanden. Per saldo hebben deze ontwikkelingen geleid tot hogere ontvangsten dan oorspronkelijk begroot. Belangrijke betalers waren Argentinië en Polen. 04.01 Ontvangsten heffings- en invorderingsrente Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
Heffingsrente Invorderingsrente
1 036 250 98 750
864 095 92 283
– 172 155 – 6 467
Totaal
1 135 000
956 378
– 178 622
515 041
433 985
– 81 056
In EUR1000
Bij de heffingsrente werden de lagere ontvangsten met name veroorzaakt, doordat de oploop in de meerjarenraming (f 200 mln. in 2000), die was ingeboekt als gevolg van het vervallen van het drempeltijdvak, niet is gerealiseerd. Bij zowel heffings- als invorderingsrente leidde de hogere rentestand (4,5% in het laatste kwartaal van 2000 tegen 2,75% in het eerste) tot beperkte meerontvangsten. 04.02 Kosten vervolging Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
113 200
125 801
+ 12 601
51 368
57 086
+ 5 718
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
102
De ontvangsten zijn gestegen door een toename van het aantal vervolgingsacties. Ontwikkeling aantallen vervolgingsacties en doorberekende kosten
Aanmaningen (x 1000) Dwangbevelen (x 1000) Beslagopdrachten (x 1000) Tenuitvoerleggingen (x 1000) Doorberekende kosten (x f 1mln.)
1997
1998
1999
2000
2 254 1 124
2 778 1 379
2 716 1 310
2 907 1 400
457
462
490
491
307
313
287
298
116,0
116,3
122,1
125,8
04.04 Bijdrage van de EU in de inningskosten EU-douanerechten Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
326 000
368 656
+ 42 656
147 932
167 289
19 357
De hogere ontvangsten houden gelijke tred met de hogere invoerrechten. De bijdrage is namelijk een percentage (in 2000 10%) van de vastgestelde invoerrechten. 04.27 Diverse ontvangsten Belastingdienst Realisatie-overzicht (x f 1000)
Invaliditeitsuitkering Ouderbijdrage kinderopvang Subsidies en overige personele ontvangsten Middelenafspraken roerende zaken Overige ontvangsten materieel Dienst omroepbijdrage
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
5 500
13 411
+ 7 911
6 695
7 781
+1 086
12 942
20 527
+7 585
335
165
– 170
22 309 0
41 810 82 363
+19 501 +82 363
47 781
166 057
+ 118 276
21 682
75 353
53 671
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
103
De ontvangsten hebben een samenhang met het uitgavenartikel 04.01personeel en materieel Belastingdienst. De hogere ontvangsten invaliditeitsuitkering worden veroorzaakt door een sterke stijging van het aantal langdurig zieken (ca. 50). Op het cluster subsidies en overige ontvangsten personeel zijn de ontvangsten in het kader van vermindering van afdracht loonbelasting van werkgevers in de non-profitsector in verband met scholing voor f 1,9 mln. de oorzaak voor het verschil. Tevens is in 2000 een subsidie van het A&O-fonds (stichting arbeidsmarkt- en opleidingsfonds Rijk) ontvangen (f 1,7 mln.). Het restant is een verzameling van overige kleine posten. De meerontvangsten op het cluster overige materiële ontvangsten betreft correctieboekingen in verband met lagere uitgaven op reeds vooruitbetaalde mantelcontracten (f 12,6 mln.), alsmede de restitutie van door de Belastingdienst voorgefinancierde huisvestingsprojecten (f 5,7 mln.). Bij de opheffing van de Dienst Omroepbijdrage (DOB) en het overgaan van het personeel van deze dienst naar de Belastingdienst zijn ook liquiditeiten van de DOB overgedragen. Deze zijn als ontvangsten verantwoord. 04.28 Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten Realisatie-overzicht (x f 1000) Begroting
Realisatie
Verschil
Opbrengsten van schikkingen Administratieve boeten
4 000 212000
9 682 297 092
+ 5 682 +85 092
Totaal
216 000
306 774
+ 90 774
98 017
139 208
+ 41 191
In EUR1000
In 2000 zijn vooral de boete-opbrengsten bij de omzetbelasting aanzienlijk gestegen. Dit is veroorzaakt door een verslechtering van het aangifte- en betalingsgedrag. Belastingontvangsten De bedragen in de onderstaande realisatie-overzichten zijn na aftrek van de afdrachten aan de Europese Unie. De bedragen in de toelichtingen bij deze overzichten hebben zoals gebruikelijk betrekking op de opbrengst voor aftrek van de afdrachten aan de Europese Unie. Deze bedragen zijn daarmee vergelijkbaar met tabel 2.2. in paragraaf 2.2. van het algemeen deel van de toelichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
104
04.06 Vermogensbelasting Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
1 750 000
1 909 426
+ 159 426
794 115
866 460
+ 72 345
De realisatie van de vermogensbelasting is f 0,2 mld. hoger uitgekomen dan geraamd in de begroting. Bij Vermoedelijke Uitkomsten is vanwege de gunstige kasontwikkeling in de eerste helft van 2000 de raming reeds met f 0,1 mld. opgehoogd. De realisatie is nog iets hoger uitgekomen. 04.07 Vennootschapsbelasting Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
33 221 000
36 881 273
+ 3 660 273
15 075 033
16 735 992
+ 1 660 959
De kasrealisatie bij de vennootschapsbelasting is f 3,7 mld. hoger uitgekomen dan bij ontwerp-begroting werd geraamd. Voor f 0,3 mld. kan deze opwaartse bijstelling worden toegeschreven aan de doorwerking van de realisatie 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor opwaarts bijgesteld. De raming van de Vpb-gasontvangsten is met f 0,5 mld. verhoogd, onder meer vanwege de gunstige winstontwikkeling en hogere olieen gasprijzen. Ondanks deze bijstellingen bleek bij Voorlopige Rekening dat er sprake was van een meevaller van f 2,9 mld. Deze meevaller is vooral afkomstig uit belastingjaar 2000 en wordt bijna volledig bepaald door endogene factoren. De geraamde winstontwikkeling van bedrijven is een indicator voor de vennootschapsbelastingraming op de transactiebasis. Deze indicator duidt op een afvlakkende trend in 2000. Daarnaast is er informatie op basis van ingeleverde schattingsformulieren van bedrijven. Deze indicator geeft juist een duidelijke stijging te zien. Uit gegevens vanuit de aanslagoplegging blijkt dat met name in september 2000 bij de netto opgelegde aanslagen voor het belastingjaar 2000 een forse opwaartse bijstelling heeft plaatsgevonden, hetgeen resulteerde in hogere kasopbrengsten. Dit was het gevolg van de schattingsformulieren die door de ondernemers in die maand zijn ingevuld. Als deze schattingen nauwer aansluiten bij de uiteindelijke gerealiseerde winstontwikkeling, zal een steeds groter deel van de opbrengst van het transactiejaar 2000 reeds in de kas van 2000 tot ontvangsten leiden. Deze ontwikkeling is waarschijnlijker in een periode van stabiel stijgende winsten. Ondernemers zullen dan een betere schatting kunnen maken van hun eigen winstontwikkeling vergeleken met tijden waarin de winstontwikkeling sterk fluctueert. Zowel in de kasontwikkeling als in de aanslagoplegging is deze kas-transver-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
105
schuiving te zien. Het samenstel van deze informatie leidt er toe dat meevaller in de kas bij de vennootschapsbelasting ten opzichte van ontwerp-begroting deels veroorzaakt zal zijn door een verschuiving in het kas-transpatroon, waarbij een groter deel van de opbrengsten van het transactiejaar 2000 in de kas van 2000 tot extra ontvangsten heeft geleid. Deels zal er sprake zijn van een meevallende winstontwikkeling. 04.09 Dividendbelasting Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
4 655 000
5 702 717
+ 1 047 717
2 112 347
2 587 780
+ 475 433
De realisatie van de dividendbelasting is f 1,0 mld. hoger uitgekomen dan geraamd in de begroting. Ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten is er sprake van een meevaller van f 0,1 mld. Voor f 0,7 mld. is de meevaller toe te schrijven aan de doorwerking van de realisatie over 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor opwaarts bijgesteld. Bij Vermoedelijke Uitkomsten is vanwege de gunstige kasontwikkeling in de eerste helft van 2000 de raming met f 0,3 mld. opgehoogd. 04.12 Accijns van lichte olie Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
7 295 000
6 855 765
– 439 235
3 310 327
3 111 011
– 199 316
De realisatie van de accijns van lichte olie is f 0,4 mld. lager uitgekomen dan geraamd in de begroting. Voor f 0,1 mld. is de onderschrijding toe te schrijven aan de doorwerking van de realisatie over 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor neerwaarts bijgesteld. Op basis van kasrealisaties heeft er een neerwaartse ramingsbijstelling plaatsgevonden van f 0,3 mld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
106
04.20 Belasting van personenauto’s en motorrijwielen Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
5 744 000
6 331 079
+ 587 079
2 606 514
2 872 918
266 404
De realisatie van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) valt f 0,6 mld. mee ten opzichte van de begroting. Voor f 0,4 mld. is de overschrijding toe te schrijven aan de doorwerking van de realisatie over 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor opwaarts bijgesteld. Bij ontwerp-begroting werd uitgegaan van een totale autoverkoop voor 2000 van 568 000 stuks. Volgens de gegevens van de RAI zijn er in 2000 echter 597 000 stuks verkocht. Dit verklaart de meevaller ten opzichte van ontwerp-begroting. 04.22 Belastingen van rechtsverkeer Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
7 658 000
8 822 442
+ 1 164 442
3 475 049
4 003 450
+ 528 401
De realisatie van de Belastingen van rechtsverkeer valt f 1,2 mld. mee ten opzichte van de begroting. Deze meevaller is het gevolg van meevallers bij de overdrachtsbelasting (f 0,5 mld.) en de kapitaalbelasting (f 0,7 mld.). Voor f 0,2 mld. is de overschrijding bij de overdrachtsbelasting toe te schrijven aan de doorwerking van de realisatie over 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor opwaarts bijgesteld. Voor het overige deel (f 0,3 mld.) is de meevaller het gevolg van de ontwikkelingen op de huizenmarkt in 2000. In de begroting werd uitgegaan van een gemiddelde prijsstijging van 0,7% en een volumemutatie van 1,0%. Inmiddels blijkt, op basis van gegevens van het Kadaster, dat de gemiddelde prijsstijging 20,1% bedraagt maar dat de volumemutatie is uitgekomen op – 8,7%. De ontwikkeling bij de kapitaalsbelasting is opvallend. De realisatie lag ca. f 0,7 mld. boven de raming bij ontwerp-begroting 2000. In het verleden had de endogene groei van de kapitaalsbelasting een licht fluctuerend karakter. Over 2000 is echter sprake van een endogene groei van 80%. Gebleken is dat in 2000 het verschuldigde bedrag fors is toegenomen. Van de totale opbrengst heeft ruim f 320 mln. betrekking op aangiften groter dan f 25 mln. In 1999 kwamen dergelijke omvangrijke posten niet voor. Daarnaast is de wijze van uitvoering van de kapitaalsbelasting door de Belastingdienst gewijzigd. Vond de uitvoering voorheen plaats bij de eenheden Registratie en Successie, vanaf het vierde kwartaal 1999 is deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
107
ondergebracht bij de eenheden Ondernemingen. Verwacht mag worden dat dit in 2000 heeft bijgedragen aan een meer effectieve en efficiënte uitvoering. 04.23 Rechten van successie, van overgang en van schenking Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
2 833 000
3 268 844
+ 435 844
1 285 559
1 983 337
197 778
De rechten van successie, overgang en schenking zijn f 0,4 mld. hoger uitgekomen dan geraamd in de begroting. Voor f 0,1 mld. is deze overschrijding toe te schrijven aan de doorwerking van de realisatie over 1999. Bij de eerste suppletore begroting is de raming hiervoor opwaarts bijgesteld. De ontvangst van de successierechten is net als in voorgaande jaren ook in 2000 weer fors gegroeid. De gemiddelde endogene groei in de periode 1996–1999 bedraagt 14,5% (15,4% in 2000). Voor 2000 was in de begroting rekening gehouden met een groei van 3% maar is uitgekomen op ruim 15%. 04.24 Overige belastingontvangsten Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
95 000
785 036
+ 690 036
43 109
356 234
+ 313 125
De overige belastingontvangsten zijn f 0,7 mld. hoger uitgekomen dan geraamd in de ontwerp-begroting. De raming wordt gebaseerd op recente realisaties. Over het algemeen liggen de ontvangsten van dit begrotingsartikel rond de f 80 mln. In 2000 is echter sprake geweest van een incidenteel zeer grote opbrengst afkomstig uit de liquidatie van enkele grote houdstermaatschappijen. 04.25 Belasting op een milieugrondslag Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
6 738 000
6 240 976
– 497 024
3 075 571
2 832 031
– 225 540
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
108
De belastingen op een milieugrondslag zijn f 0,5 mld. lager uitgekomen dan geraamd in de ontwerp-begroting. Deze tegenvaller is het gevolg van een tegenvallende ontwikkeling bij de Regulerende energiebelasting (– f 0,3 mld.) en bij de Verbruiksbelasting op brandstoffen (– f 0,2 mld.). De tegenvallende ontwikkeling bij de Regulerende energiebelasting kan waarschijnlijk worden toegeschreven aan de relatief zachte winter in 2000. De tegenvaller bij de Verbruiksbelasting op brandstoffen wordt voornamelijk verklaard door een tegenvallende ontwikkeling bij de Verbruiksbelasting op kolen. 04.30 Ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd Realisatie-overzicht (x f 1000)
In EUR1000
Begroting
Realisatie
Verschil
– 26 161 685
– 27 509 210
– 1 347 525
– 11 871 655
– 12 483 135
– 611 480
Voor een toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie wordt verwezen naar de financiële verantwoording 2000 van het gemeentefonds. Volgens artikel 5, lid 8 van de Comptabiliteitswet (CW) behoort een bedrag van een administratief begrotingsartikel in de rekening op nihil uit te komen. Bij dit artikel is dit niet het geval. Daarom is in artikel 3 van de ontwerp-begroting 1998 opgenomen dat wordt afgeweken van de bedoelde bepaling in de CW. Het is de bedoeling dat bij de eerstvolgende wijziging van de CW een dergelijke bepaling in de CW wordt opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
109
MINISTERIE VAN FINANCIEN (IXB) SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2000 (bedragen x f 1000) DEBET Omschrijving 1.
3. 4. 5.
7.
CREDIT NLG1000
EUR1000
0
0
0
0
8 096 557 15 222
3 674 057 6 907
Rekening-courant RHB Uitgaven buiten begrotingsverband
170 385 402
77 317 525
6 718
3 049
Sub-totaal Openstaande rechten
178 503 899 38 083 688
81 001 538 17 281 624
Uitgaven t.l.v. de begroting 1998 Uitgaven t.l.v. de begroting 1999 Uitgaven t.l.v. de begroting 2000 Liquide middelen
Extra-comptabele vorderingen 9a. Tegenrekening extracomptabele schulden 10. Voorschotten 11a.1 Tegenrek. openst. garantieverplichtingen 11a.2 Tegenrek. openst. betalingsverplichtingen 12. Deelnemingen
2.
8.
Totaal-generaal
Omschrijving
7 203 486
3 268 799
37 47 466
17 21 539
118 080 591
53 582 636
2 523 665 3 140 759
1 145 189 1 425 214
347 583 591
157 726 557
Ontvangsten t.g.v. de begroting 1998 Ontvangsten t.g.v. de begroting 1999 Ontvangsten t.g.v. de begroting 2000 Ontvangsten buiten begrotingsverband
NLG1000
EUR1000
0
0
0
0
178 398 570
80 953 742
105 329
47 796
Sub-totaal 7a. Tegenrekening openstaande rechten 8a. Tegenrekening extracomptabele vorderingen 9. Extra-comptabele schulden
178 503 899
8 1 001 538
38 083 688
17 281 624
7 203 486 37
3 268 799 17
10a.Tegenrekening voorschotten 11.1Openstaande garantieverplichtingen 11.2Openstaande betalingsverplichtingen 12a.Tegenrekening deelnemingen
47 466
21 539
118 080 591
53 582 636
2 523 665
1 145 189
3 140 759
1 425 214
34 7 583 591
157 726 557
6.
Totaal-generaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
110
Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2000 van het ministerie van Financiën (begroting IXB) Algemene toelichting Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden guldens tenzij anders vermeld. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. De gehanteerde valutakoersen zijn in onderstaand overzicht samengevat. Valutakoersen (x f 1) Valuta
Ultimo 2000
Ultimo 1999
2,3389 3,0474 2,20371 1,1267
2,1808 2,9932 2,20371 1,1267
US$ SDR Euro DM
Specifieke toelichting per saldibalanspost
3. Liquide middelen De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.
4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. De bedragen zijn overeenkomstig de opgave van de Rijkshoofdboekhouding ultimo 2000.
5. Uitgaven buiten begrotingsverband De stand ultimo 2000 betreft voornamelijk nog te verrekenen posten met de Nederlandse Credietverzekering Maatschappij (NCM).
6. Ontvangsten buiten begrotingsverband De stand ultimo 2000 heeft grotendeels betrekking op de loonheffing en pensioenpremie die in december 2000 op de salarissen van het personeel is ingehouden (en in januari 2001 is afgedragen), alsmede op bedragen die de Belastingdienst en Domeinen nog moeten verrekenen met derden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
111
7. Openstaande rechten Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Belastingvorderingen Vorderingen Domeinen: + Defensiegoederen + overige Overige
Ultimo 2000
Ultimo 1999
37 318 367
31 551 732
734 555 672 253 62 302
841 617 790 696 50 921
30 766
113 679
38 083 688
32 507 028
Toelichting openstaande rechten Belastingvorderingen De belangrijkste vorderingen hebben betrekking op de vennootschapsbelasting (f 17,2 mld.), inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (f 6,1mld.), omzetbelasting (f 5,2 mld.), loonbelasting/premies volksverzekeringen (f 2,6 mld.) en de tabaksaccijns (f 2,0 mld.). De belastingvorderingen zijn voor 70% ontstaan in 2000, voor 15% in 1999, voor 7% in 1998, voor 3% in 1997 en dateren voor 6% van vóór 1997. Over de invorderbaarheid wordt opgemerkt dat van het totale te vorderen bedrag uiteindelijk een aanzienlijk deel niet inbaar zal zijn. Bij bijna tweederde deel van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten bestaat circa 57% uit betwiste rechten, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld door faillissementen. Verloop van de belastingvorderingen Ultimo 1999 Ontstane rechten Vervallen rechten: – ontvangsten – verleende verminderingen en negatieve aanslagen – oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen Ultimo 2000
31 551 732 + 162 002 832
– 45 348 260 – 108 995 481 – 1 892 456 37 318 367
Vorderingen Domeinen De vorderingen van Domeinen houden voornamelijk verband met verkopen van Defensiegoederen aan diverse landen. De boeking van de debiteuren uit verkopen van Defensiegoederen vindt plaats op het moment dat de contracten worden afgesloten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
112
Verloop van de vorderingen Domeinen Ultimo 1999 Ontstane rechten
841 617 + 1 099 947
Vervallen rechten: – ontvangsten – definitieve buiteninvorderingstellingen en kwijtscheldingen
– 1 206 739 – 270
Ultimo 2000
734 555
Van het totale openstaande bedrag is f 22 mln. direct opeisbaar en f 712 mln. op termijn opeisbaar. Een bedrag van f 1,1 mln. is voorlopig buiten invordering gesteld, danwel waarschijnlijk niet inbaar.
8. Extra-comptabele vorderingen Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Geconditioneerde vorderingen exportkredietverzekering (NCM) Leningen u/g Geconditioneerde vorderingen BF-regeling (NIB) Overige
Ultimo 2000
Ultimo 1999
5 342 220 1 316 043
5 504 075 1 326 411
368 755 176 468
370 803 165 958
7 203 486
7 367 247
Toelichting extra-comptabele vorderingen Geconditioneerde vorderingen exportkredietverzekering (NCM) Verreweg het grootste deel van de geconditioneerde vorderingen (excl. consolidatierente) op de NCM ad f 5,3 mld. is opgenomen in consolidatieovereenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatieregelingen zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel. Landen zijn echter niet altijd in staat de betalingsverplichtingen uit hoofde van zo’n regeling na te komen. In die gevallen worden doorgaans herconsolidaties afgesloten. Hierdoor verschuift de geplande ontvangst van provenu’s door NCM naar de toekomst. Dit betekent dat de afdracht aan de Staat van ontvangen provenu’s overeenkomstig verschuift. In de Club van Parijs is gesproken over verdergaande kwijtschelding van schulden van de allerarmste landen (HIPC). Als gevolg hiervan zullen deze landen in aanmerking komen voor verdergaande kwijtschelding van hun schulden uit hoofde van de exportkredietverzekering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
113
Verloop van de geconditioneerde vorderingen exportkredietverzekering (NCM) Ultimo 1999 Ontstane vorderingen (schade-uitkeringen) Vervallen vorderingen: – schaderestituties – kwijtscheldingen – buiteninvorderingstellingen – overige mutaties
5 504 075 176 578
Ultimo 2000
5 342 220
– 300 956 – 14 420 – 7 486 – 15 571
Leningen u/g (uitgegeven gelden) In onderstaand overzicht zijn de leningen nader gespecificeerd. Met betrekking tot de ouderdom is het jaar van aangaan van de overeenkomst vermeld. Voorts is het geldende rentepercentage aangegeven.
Postbank N.V.
Overige
Ultimo 2000
Ultimo 1999
Jaar van aangaan
Rente
1 300 000 350 000 950 000
1 300 000 350 000 950 000
1 986 1 986
6,625% 7,25%
16 043
26 411
1987–1993
div. %
1 316 043
1 326 411
De reële waarde kan, afhankelijk van onder meer de leningvoorwaarden, van de nominale waarde afwijken. Geconditioneerde vorderingen BF-regeling (NIB) De rechten van de Staat jegens derden (te weten de kredietnemers van de NIB) ter zake van reeds afgedekte kredieten in het kader van de BF-regeling worden beschouwd als geconditioneerde vorderingen. Zodra de ondernemingen weer voldoende liquide zijn, moet het door de Staat afgedekte krediet worden terugbetaald. In het verleden is gebleken dat slechts een gering bedrag uiteindelijk wordt gerestitueerd (vanwege faillissement e.d.). Verloop van de extra-comptabele vorderingen (excl. NCM) Ultimo 1999 Ontstane vorderingen Vervallen vorderingen: – ontvangsten – kwijtscheldingen Ultimo 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
1 863 172 + 26 176 950 – 26 067 873 – 110 983 1 861 266
114
10. Voorschotten Deze post kan als volgt worden gespecificeerd. Ultimo 2000
Ultimo 1999
42 850 4 616
114 676 20 820
47 466
135 496
Personeel en Materieel Overige
Toelichting voorschotten Personeel en Materieel Deze post betreft voornamelijk voorschotten aan leveranciers van de Belastingdienst en aan gemeenten inzake de kostenvergoeding ten gevolge van de Wet waardering onroerende zaken. Daarnaast betreft het voorschotten en voorschotten aan de Uitkeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) en voorschotten aan ambtenaren van het kernministerie en de Belastingdienst voor studiekosten, reis- en verblijfkosten, verhuiskosten, vakantie-uitkeringen e.d. De voorschotten stammen grotendeels uit 1999 en 2000. Voorts betreft het voorschotten inzake materiële uitgaven, die in 2000 zijn ontstaan. Verloop van de voorschotten Ultimo 1999 Ontstane voorschotten Vervallen voorschotten
135 496 + 47 441 – 135 471
Ultimo 2000
47 466
11.1 Openstaande garantieverplichtingen Deze post kan als volgt worden gespecificeerd. Ultimo 2000
Ultimo 1999
Deelnemingen + IMF + Ontwikkelingsbanken/NWB/BNG
50 188 921 27 267 492 22 921 429
48 315 451 26 183 642 22 131 809
Kernongevallen (WAKO)
35 000 000
35 000 000
Herverzekeringen + Exportkredietverzekering + Herverzekering investeringen
25 828 000 24 132000 1 696 000
28 825 000 27 408 000 1 417 000
7 063 670
8 167 465
118 080 591
120 307 916
Overige
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
115
Toelichting openstaande garantieverplichtingen Deelnemingen + IMF: DNB neemt namens de Staat, onder Staatsgarantie, deel in het kapitaal van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). De stijging ten opzichte van ultimo 1999 is het gevolg van een verleende garantie aan DNB in verband met een krediet van f 674 mln. inzake de Property Reduction and Growth Facility (PRGF) en een positieve bijstelling van verleende garanties uit eerdere begrotingsjaren door een stijging van de koers van de SDR (+ f 410 mln.). + Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, Regionale Ontwikkelingsbanken, EIB, EBRD, MIGA), NWB en BNG: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd. De stijging ten opzichte van ultimo 1999 is het gevolg van een positieve bijstelling van verleende garanties uit eerdere begrotingsjaren door een stijging van de koers van de US-dollar en SDR. Kernongevallen (WAKO) Op grond van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (WAKO) staat de Staat, voor zover de vergoedingen uit andere hoofde niet toereikend zijn, voor maximaal f 5 mld. per vergunning garant ten einde schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden. Het uitstaand risico heeft betrekking op 7 installaties. Herverzekeringen De openstaande verplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de Staat als herverzekeraar uit hoofde van de door de NCM verzekerde kredieten en koersrisico’s. Daarnaast betreft de openstaande verplichting het risico uit hoofde van de door de NCM verzekerde investeringen in het kader van de regeling Herverzekering Investeringen (RHI incl. WHI). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de risicoontwikkeling en de aanvaarde nieuwe risico’s vanaf 1991 weergegeven. Risico-ontwikkeling ultimo 1991 t/m 2000 en aanvaarde nieuwe risico’s (x f 1 mld.) Jaar (ultimo)
1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Totale obligo (a)
Obligo van definitieve polissen (b)
(b) in % van (a)
Aanvaarde nieuwe risico’s
37 38 53 52 36 32 34 27 29 26
22 23 23 25 24 24 25 23 24 22
59 60 43 48 67 75 74 85 82 86
22 10 25 18 8 9 11 7 6 6
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
116
Uit het overzicht blijkt dat het totale obligo is gedaald van f 29 mld. (ultimo 1999) naar f 26 mld. (ultimo 2000). Het obligo van definitieve polissen neemt af met f 2 mld. tot f 22 mld. Overige Met betrekking tot enige pro memorieposten wordt het volgende opgemerkt. • Vrijwaringen Verzekeringskamer en Stichting Toezicht Effectenverkeer De Staat heeft aan de Verzekeringskamer en aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) vrijwaring verleent tegen de geldelijke gevolgen van een in het kader van de uitoefening van hun toezichtstaken ontstane veroordeling tot schadevergoeding aan derden, die het gevolg is van civielrechtelijke aansprakelijkheid van het toezichtsorgaan, het bestuur, de (leden van de) Raad van Toezicht of een individuele bestuurder. Wat betreft de Verzekeringskamer sluit de vrijwaring aan op een door haar te dragen eigen risico. Ter zake van de aansprakelijkheid van de bestuurders en de leden van de Raad van Toezicht bedraagt het eigen risico f 10 mln. en ter zake van de beroepsaansprakelijkheid van de stichting als rechtspersoon f 30 mln. Met betrekking tot de STE wordt een analoge regeling voorbereid. In de huidige vrijwaring draagt de STE geen eigen risico. • FMO (Overeenkomst 1991, artikelen 14 en 15) De Staat staat garant voor het risico dat de debiteuren van de FMO niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen en het daarvoor bestemde reservefonds van de FMO onvoldoende is. Deze zogenaamde debiteurengarantie is een pro memoriepost, omdat deze afhankelijk is van de omvang van de door de FMO verstrekte en te verstrekken kredieten. • Collectieve garantieregeling en beleggerscompensatieregeling Dit betreft garanties aan DNB door haar rol bij de uitvoering van de richtlijn 94/19 inzake deposito garantiestelsels en richtlijn 97/9 inzake de beleggerscompensatiestelsels. Richtlijn 94/19 heeft betrekking op de Collectieve garantieregeling en richtlijn 97/9 op de Collectieve Garantieregeling van kredietinstellingen voor Terugbetaalde Gelden en Beleggingen alsmede de Beleggerscompensatieregeling van Effecteninstellingen voor Vorderingen van Beleggers. Het verloop met betrekking tot alle garantieverplichtingen is in het volgende overzicht samengevat. Verloop van de garantieverplichtingen Ultimo 1999 Aangegane verplichtingen Vervallen/tot betaling gekomen verplichtingen Negatieve bijstellingen van aangegane Verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren
120 307 916 + 8 906 074 – 1 493 519
Ultimo 2000
118 080 591
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
– 9 639 880
117
11.2 Openstaande betalingsverplichtingen Deze post kan als volgt worden gespecificeerd. Ultimo 2000
Ultimo 1999
Deelnemingen ontwikkelingsbanken Overige
1 823 391 700 274
2 170 541 423 094
Totaal
2 523 665
2 593 635
Toelichting openstaande betalingsverplichtingen Deelnemingen ontwikkelingsbanken Zoals reeds toegelicht bij de garantieverplichtingen zijn met de banken en instellingen regelingen getroffen over de betaling van het zogenaamde paid-in capital (te storten kapitaal). De openstaande betalingsverplichtingen komen volgens de overeengekomen betalingstermijnen gespreid over een aantal jaren tot betaling. De daling ten opzichte van ultimo 1999 is per saldo een gevolg van aangegane verplichtingen (kapitaalverhogingen + f 196 mln.), positieve bijstellingen van oude verplichtingen door koersontwikkelingen (+ f 30 mln.) en vervallen verplichtingen door uitgaven (– f 573 mln.). De belangrijkste mutatie van per saldo – f 444 mln. deed zich voor bij de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA). Het verloop met betrekking tot alle betalingsverplichtingen is in het volgende overzicht samengevat. Verloop van de betalingsverplichtingen Ultimo 1999 Aangegane verplichtingen Vervallen/tot betaling gekomen verplichtingen Negatieve bijstellingen van aangegane verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren Ultimo 2000
2 593 635 + 7 851 211 – 7 905 120 – 16 061
2 523 665
12. Deelnemingen De post deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd: + Nederlandse ondernemingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs). + Met uitzondering van de NWB en BNG geldt dat er geen verplichtingen openstaan. Voor de NWB en BNG geldt dat de aandelen B slechts voor 25% volgestort zijn en dat voor de overige 75% een garantieverplichting is verstrekt (deze verplichting is onder saldibalanspost 11 opgenomen). + Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs) en nog te storten kapitaal uit hoofde van een betalingsverplichting (paid-in capital). Voor het restant dat niet als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
118
deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 11 is opgenomen. De deelnemingen kunnen als volgt gespecificeerd worden. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2000 vermeld. ultimo 2000
Ultimo 1999
Aandeel in %
Nederlandse ondernemingen De Nederlandsche Bank (DNB) Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) Nationale Investeringsbank (NIB) Overige
1 101 855 139 227 25 281 43 374
20 000 139 227 25 281 43 927
100 50 14,7 div.
Subtotaal
1 309 737
228 435
619 342 502 891
577 473 502 891
2,30 4,92
286 923 131 285 290 581
286 923 122 411 177 487
2,71 2,4 div.
Subtotaal
1 831 022
1 667 185
Totaal
3 140 759
1 895 620
Internationale instellingen Wereldbank (IBRD) Europese Investeringsbank (EIB) Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) Internationale Financieringsmij. (IFC) Overige
Toelichting deelnemingen De stijging ten opzichte van ultimo 1999 is voornamelijk het gevolg van aangegane verplichtingen ten gevolge van kapitaalverhogingen bij De Nederlandsche Bank (+ f 1 082 mln.) en ontwikkelingsbanken (vnl. de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika + f 82 mln. en de Wereldbank (+ f 42 mln.). De mutatie in de deelneming DNB is het gevolg van afspraken die in 1998 gemaakt zijn in het kader van de derde fase EMU. Per 1 juli 1998 is het maatschappelijk kapitaal van DNB uitgebreid van f 20 000 000 tot f 1 101 855.000. Volstorting heeft plaatsgevonden ten laste van de bijzondere reserve van DNB, zodat de kapitaalverhoging het karakter heeft van een herschikking van het eigen vermogen. Het verhoogde bedrag is als deelneming opgenomen met het doel aan te sluiten bij het op de balans van DNB opgenomen geplaatst kapitaal. Niet uit de saldibalans blijkende deelneming Tot de deelnemingen kan ook de SENS worden gerekend. De relatie tussen het ministerie van Financiën en de SENS is voornamelijk financieel van aard.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
119
BIJLAGE
Lijst met gebruikte afkortingen A&K AEX AfDB AfDF ARGI AsDB AsDF B/AC BBN BF BTW BTZR BuZa CPB DIP DOB DNB DWE EBRD ECD EIA EIB EKI EU FARBO Fido Filo FIOD FSAP FSO HGIS HIPC HSL IB IBO IBRD ICT IDA IDB IIC IMF LNV M&O MATRA MDW MENA-bank MIF NAB NCM NEI NFD
Afhankelijkheid en kwetsbaarheid Amsterdam Exchanges Afrikaanse Ontwikkelingsbank Afrikaanse Ontwikkelingsfonds Aandacht voor Risicobeheersing, Gegevensbeveiliging en Integriteit Aziatische Ontwikkelingsbank Aziatische Ontwikkelingsfonds Belastingdienst Automatiseringscentrum Basisbeveiligingsniveau Bijzondere Financiering Belasting toegevoegde waarde Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel Buitenlandse Zaken Centraal Plan Bureau Departementale Initiatieven Pre-accessie Dienst Omroepbijdragen De Nederlandsche Bank Departementale Werkgroep Euro Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling Economische Controledienst Energie-investeringsaftrek Europse Investeringsbank Exportkredietverzekering- en investeringen Europese Unie Fiscale regeling voor ARBO-bedrijfsmiddelen Financiering decentrale overheden Financiering lagere overheden Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst Financial Sector Assessment Program Fonds voor Speciale Operaties Homogene Groep Internationale Samenwerking Heavily indebted poor countries Hoge Snelheid Lijn Inkomstenbelasting Interdepartementaal beleidsonderzoek International Bank for Reconstruction and Development (Wereldbank) Informatie en Communicatietechnologie Internationale Ontwikkelingsassociatie Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij Internationaal Monetair Fonds Landbouw Natuurbeheer en Visserij Misbruik en oneigenlijk gebruik Maatschappelijke Transformatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika Multilateraal Investeringsfonds New Arrangements to Borrow Nederlandsche Credietverzekeringmaatschappij Nederlands Economisch Instituut Niet-fiscale douanetaken
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
120
NIDI nr OC&W OESO PAGO PIA PMO PPS PRGF R&S RBA REA RFT RGD Rhi SAMEN SDR SENS SMO SPAK Stb STE TEN TPM USD VAMIL VBTB VLW VT VWS WABB WOII
Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut nummer Onderwijs Cultuur en Wetenschappen Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling Periodiek Arbeidsgezondheids Onderzoek Professioneel inkopen en aanbesteden Preventief Medisch Onderzoek Publiek-private samenwerking Poverty Reduction and Growth Facility Registratie en Successie Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening Reïntegratie Arbeidsgehandicapten Raad van Financiële Toezichthouders Rijksgebouwendienst Regeling herverzekering investeringen Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden Special Drawing Rights Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij Stichting Maror-gelden Overheid Afdracht- en doorstroomafdrachtvermindering lage lonen Staatsblad Stichting Toezicht Effectenverkeer Trans-europese verkeersverbindingen Third Party Mededeling United States Dollars Vrije Afschrijving Milieu-Investeringen Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording Afdrachtverminderingen langdurig werklozen Voorlopige Teruggaaf Volksgezondheid Welzijn en Sport Wet assurantiebemiddelingsbedrijf Tweede Wereldoorlog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 700, nr. 20
121