Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 42
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 februari 2007 Inleiding Sinds 2001 voert de rijksoverheid actief beleid gericht op het stimuleren van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Zoals ik eerder met uw Kamer heb afgesproken, is het na een periode van ruim vijf jaar een goed moment om een tussenstand op te maken van het gevoerde MVO-beleid (Kamerstukken II, 2003–2004, 26 485, nr. 23). Hierbij bied ik u dan ook aan het rapport «Terugblikken en vooruitzien; voortgangsonderzoek Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen», dat in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is uitgevoerd door het bureau NovioConsult Van Spaendonck in samenwerking met CREM.1 Zoals de titel aangeeft, kent het onderzoek een tweeledige doelstelling, namelijk het opmaken van de tussenstand van MVO door Nederlandse ondernemingen en het opsporen van stimulerende en sturende factoren om de invoering van MVO in de komende beleidsperiode nog verder te versnellen. Ik teken hierbij aan dat er door de onderzoekers geen harde meting heeft plaatsgevonden van de vorm en mate waarin over de volle breedte van het Nederlandse bedrijfsleven MVO geïncorporeerd is in de bedrijfsvoering. Reden hiervoor is dat MVO maatwerk is en per bedrijf een andere invulling krijgt. De onderzoekers schetsen een beeld op hoofdlijnen van de voortgang van MVO en doen, aan de hand van uitspraken van verschillende stakeholders, aanbevelingen voor de toekomst. Ruim vijf jaar MVO-beleid
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
In april 2001 verscheen de kabinetsnotitie «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen: het perspectief vanuit de overheid» (Kamerstukken II, 2000– 2001, 26 485, nr. 14). In deze notitie werd MVO voor het eerst als zelfstandig thema van overheidsbeleid behandeld. Het toenmalige Kabinet bouwde daarin voort op analyse en aanbevelingen van het SER-advies «De winst van waarden». Het Kabinet stelde zich ten doel MVO samen met anderen tot volle wasdom te brengen «door het spelen van een zo concreet en ambitieus mogelijk ingevulde stimulerende en faciliterende
KST105301 0607tkkst26485-42 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
1
1
rol». Om deze rol te vervullen werden zes initiatieven aangekondigd. Uit het onderzoek blijkt dat deze initiatieven vrijwel allemaal zijn uitgevoerd: – Er is gewerkt aan het totstandkomen van lokale partnerschappen en daarvoor zijn instrumenten ontwikkeld en proefprojecten ondersteund. – Er is een nationaal kenniscentrum (MVO Nederland) gekomen dat kennis en informatie breed beschikbaar stelt en in het bijzonder activiteiten ontplooit gericht op het MKB. – Er is advies gevraagd aan de Raad voor de Jaarverslaggeving over de integratie van maatschappelijke aspecten in de verslaggeving van bedrijven. Dit heeft geresulteerd in aanpassing van bestaande richtlijnen en het uitbrengen van een aparte richtlijn voor het maatschappelijk verslag. – Er is veel gedaan in het kader van de uitvoering van NMP4-beleid. – Er zijn instrumenten ontwikkeld om duurzaam inkopen en aanbesteden door overheden te faciliteren en deze zijn ingebed in het programma Duurzame Bedrijfsvoering Overheden dat overheden daarbij ondersteunt. – Het aangekondigde onderzoek om in kaart te brengen of nieuwe internationale afspraken ter voorkoming van milieudelicten in het buitenland gewenst zijn, is nog niet uitgevoerd. Vanaf mijn aantreden is mijn doel geweest dat MVO voor bedrijven vanzelfsprekend zou moeten zijn. Ik ben namelijk overtuigd van de businesscase van MVO; MVO loont, voor bedrijf, mens, milieu en maatschappij. Het zorgt voor een betere binding met klanten, investeerders en werknemers en draagt bij aan de reputatie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. De afgelopen jaren stonden voor mij onder het motto «vrijwillig, maar niet vrijblijvend» de volgende sleutelbegrippen centraal: – de internationale dimensie van MVO; – transparantie, het afleggen van verantwoording door bedrijven; – het vergroten van de bewustwording juist ook onder het MKB; – een voorbeeldrol voor de overheid; – een constructieve dialoog tussen de verschillende betrokken partijen (bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheid). In aanvulling op de bovengenoemde in 2001 aangekondigde initiatieven, wil ik hierbij graag een aantal activiteiten toelichten, die ik de afgelopen jaren samen met diverse collega’s in het Kabinet heb ontplooid. Een breder overzicht van MVO-initiatieven waarbij diverse Ministeries betrokken zijn, heb ik u medio 2005 gezonden (Kamerstukken II, 2004– 2005, 26 485, nr. 34). In het onderzoek «Terugblikken en vooruitzien» wordt in hoofdstuk 4 een uitgebreid overzicht gegeven van het instrumentarium dat beschikbaar is om MVO te stimuleren en te faciliteren. De internationale dimensie van MVO Het is van groot belang dat bedrijven duidelijkheid krijgen over wat onder MVO wordt verstaan. Daarom draagt Nederland op actieve wijze bij aan de ontwikkeling van internationale richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen, Global Compact en ISO 26000. De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij bij het ondernemen over de grens de beginselen en normen uit de OESO-richtlijnen als uitgangspunt hanteren. Bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) kunnen personen of organisaties kwesties omtrent activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland aan de orde brengen. Over mijn voornemen tot herziening van het NCP heb ik u geïnformeerd bij brief van 4 december 2006 (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 30).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
2
De Nederlandse overheid heeft daarnaast van alle OESO-landen de meest vergaande maatregel genomen door de invoering van een MVO toetsingskader in het financieel buitenlandinstrumentarium. Het MVO toetsingskader is bedoeld om in het instrumentarium een minimumgrens voor bedrijven neer te leggen en om de bewustwording over MVO te vergroten. Het toetsingskader wordt in 2007 geëvalueerd. Met tevredenheid kijk ik terug op de conferentie «Competing for a sustainable future» die in november 2004 in het kader van het Europees voorzitterschap van Nederland werd georganiseerd (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 485, nr. 33). Door de brede vertegenwoordiging van stakeholders (bedrijfsleven, civil society, overheid en wetenschap) uit 55 landen en uit alle continenten is de discussie over «MVO binnen de EU» verbreed naar MVO in de wereld. Er was veel steun voor de notie dat MVO concurrentievoordeel kan opleveren en bij kan dragen aan het behalen van de Lissabon doestellingen. Deze punten heb ik ingebracht bij de Europese Commissie en de Raad Concurrentievermogen. Daarnaast werd in de slotverklaring van de conferentie benadrukt dat het bij MVO gaat om de integratie van people, planet én profit. Met deze conferentie werd ook bijgedragen aan bewustwording over MVO in ontwikkelingslanden en een aantal Europese landen waar MVO nog niet hoog op de agenda staat. Mede naar aanleiding van de conferentie heb ik in het handelscomité van de OESO de discussie over MVO en handel geopend. In lijn met de toets op MVO aspecten bij het financieel buitenlandinstrumentarium, heb ik MVO ook op de agenda van relevante handelsmissies gezet. MVO behoort dan ook uitdrukkelijk tot de aandachtsgebieden van de EVD. In 2006 zijn er in samenwerking met MVO Nederland toolkits ontwikkeld voor een aantal landen (Brazilië, India, China, Rusland, ZuidAfrika, Indonesië) waarin MVO thema’s worden behandeld in de betreffende landen en praktische tips worden gegeven. Transparantie en verantwoording Maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven impliceert openheid en dialoog over de ethische, sociale en milieuaspecten van de bedrijfsvoering. Het bevorderen van deze transparantie is dan ook één van de peilers onder het MVO-beleid. Transparantie en het afleggen van verantwoording zijn belangrijke bouwstenen voor MVO. Immers wat zichtbaar wordt gemaakt, kan door belanghebbenden ook op waarde worden geschat en onderwerp van dialoog worden. De afgelopen jaren is MVO met name bij grote bedrijven doorgedrongen als strategisch onderwerp in de jaarverslagen. De Nederlandse overheid heeft door het ondersteunen (GRI, ACC Award) dan wel zelf ontplooien (Transparantiebenchmark) van diverse instrumenten een belangrijke bijdrage geleverd aan de brede discussie die over transparantie wordt gevoerd. In mijn brief van 19 december 2006 (Kamerstukken II, 2006–2007, 26 485, nr. 41) informeerde ik u over de resultaten van de Transparantiebenchmark 2006. De Transparantiebenchmark wordt sinds 2004 jaarlijks uitgevoerd en beoordeelt de mate van verantwoording die bedrijven in hun jaarverslagen afleggen over hun MVO-activiteiten. Bedrijven gebruiken de benchmark om zich aan op te trekken en om «best practices» op het gebied van transparantie te identificeren. Omdat maatschappelijke jaarverslaggeving nog volop in ontwikkeling is, zijn in overleg met het bedrijfsleven de criteria voor de Transparantiebenchmark 2007 aangepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
3
Bewustwording Het voortgangsonderzoek geeft een ruim overzicht van de talloze instrumenten en activiteiten die de afgelopen jaren zowel vanuit de overheid als de markt zijn ontwikkeld om de bewustwording omtrent MVO te vergroten. Voor mij speelt met name MVO Nederland een belangrijke rol in het vergroten van de bewustwording onder het MKB. MVO Nederland ontsluit op actieve wijze een grote hoeveelheid informatie (o.a. instrumenten, praktijkvoorbeelden, maatschappelijke jaarverslagen, thematische informatie, sector- en branche-informatie). Om het MKB effectief te bereiken werkt MVO Nederland intensief samen met branche- en werkgeversorganisaties. Door samen te werken met brancheverenigingen komen ondernemers op een vertrouwde manier met MVO in aanraking en worden thema’s aan de orde gesteld die voor hun branche van specifiek belang zijn. Daarnaast wordt samenwerking gezocht met onder meer Kamers van Koophandel en regionale overheden. De internationale MVO aspecten zijn in samenwerking met de EVD uitgewerkt in bovengenoemde toolkits voor ondernemers die internationaal zaken willen doen. Daarnaast heeft de overheid door «naming & faming» bijgedragen aan vergroting van bewustwording over MVO. Een voorbeeld hiervan is de MVO-stimuleringsprijs van het Ministerie van LNV die t/m 2005 liep en de betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken bij o.a. de Care & Profit Prize (ING Bank/Good Company), het Ei van Columbus (prijs voor innovatie en duurzaamheid) en de eerder genoemde ACC Award (Nivra) voor het beste maatschappelijke jaarverslag. Door de Minister van Ontwikkelingssamenwerking zijn de afgelopen jaren diverse programma’s ondersteund om de verkoop van fair trade producten te bevorderen. Inmiddels zijn 320 Wereldwinkels getransformeerd naar kwalitatieve verkooppunten met een zakelijke uitstraling. Daarnaast verkopen verschillende supermarktketens en grootwinkelbedrijven diverse fair trade producten en/of verbinden zij hun huismerkartikelen aan keurmerken zoals Utz Kapeh. Hiermee is op het gebied van fair trade een ontwikkeling van «niche» naar «mainstream» op gang gekomen. Voorbeeldrol voor de overheid Een zeer belangrijk onderwerp hierbij is duurzaam inkopen door de overheid. Mede naar aanleiding van de motie Koopmans/De Krom heeft de Rijksoverheid zich het ambitieuze doel gesteld om in 2010 bij 100% van de overheidsinkopen en -investeringen duurzaamheid als een zwaarwegend criterium mee te nemen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XI, nr. 134). Voor andere overheden is dat 50% van het inkoopbudget. De toe te passen duurzaamheidcriteria zullen niet alleen milieuaspecten betreffen, maar ook sociale aspecten. Zowel het Ministerie van LNV als het Ministerie van EZ leggen verantwoording af over hun MVO-prestaties in een separaat maatschappelijk verslag. Dialoog tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid Ik heb het de afgelopen jaren mede als mijn rol gezien om een constructieve dialoog tussen alle partijen die betrokken zijn bij MVO aan te jagen en te faciliteren. Dit is onder meer gebeurd door het organiseren van diverse multistakeholderoverleggen, ondersteuning van het MVO-platform van NGO’s en van diverse projecten van de Stichting Samenleving
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
4
en Bedrijf en de VBDO, het organiseren van een tweetal Ridderzaalbijeenkomsten van het Kabinet met multinationals en het bij elkaar brengen van de soms tegengestelde belangen en opinies in diverse sectoren. Zo heb ik bijvoorbeeld in het kader van het ontmoedigingsbeleid van de Nederlandse overheid om zaken te doen in en met Birma de hout- en toeristische sector aangesproken op activiteiten aldaar. Binnen de houtsector heeft dit inmiddels geleid tot een initiatief om met alle belanghebbenden tot een convenant te komen. In de schoenensector wordt, door mij ondersteund, thans geïnventariseerd welke MVO aspecten daar spelen en op welke wijze de sector daar adequaat op in kan spelen. Conclusies en aanbevelingen voortgangsonderzoek Het voortgangsonderzoek schetst een aantal conclusies naar aanleiding van ruim 5 jaar MVO-beleid. Voor mij zijn de meest relevante: 1. Er lijkt zich de afgelopen jaren een trendbreuk te hebben voorgedaan die er toe heeft geleid dat bedrijven beter aanspreekbaar zijn op MVO. Ten aanzien van bekendheid en bewustwording rond MVO is veel gerealiseerd, maar MVO is nog zeker geen gemeengoed. 2. De beoogde doelstelling van het Kabinet (de ontwikkeling van MVO versnellen c.q. stimuleren) is bereikt. De ambitie van het Kabinet (alle bedrijven doen aan MVO) dient nog verder te worden uitgewerkt. Het gaat dan vooral om een «aanpak op maat»: aan welke thema’s binnen de bedrijfsvoering kan MVO een positieve bijdrage leveren? 3. Enkele belangrijke trends op het gebied van MVO kunnen in de komende periode leiden tot een belangrijke versnelling van het proces om MVO meer gemeengoed te maken. Het gaat dan onder meer om de trends «van niche naar mainstream», ketenverantwoordelijkheid, de groeiende rol van de financiële sector en duurzaam inkopen door de overheid. 4. Door het Kabinet is in 2006 een ambitieuze doelstelling geformuleerd voor duurzaam inkopen waarmee zich nieuwe kansen lijken voor te doen op dat gebied. Echter naar de mening van bedrijven en NGO’s, heeft de overheid, als organisatie die het goede voorbeeld moet geven op MVO-gebied, dit te laat opgepakt. 5. Er is een toenemende behoefte aan een branchegerichte praktische vertaling van MVO, zowel voor het grootbedrijf als MKB. Het onderzoeksrapport komt daarnaast met een uitgebreide opsomming van aanbevelingen om MVO ook in de komende beleidsperiode te blijven aanjagen. Het is vanzelfsprekend aan het komende Kabinet om te bezien of, en zo ja hoe, deze aanbevelingen kunnen worden betrokken bij het formuleren van ambities op het gebied van MVO en duurzaamheid. Tot slot Bestond er in 2001 nog wel enige scepsis of MVO van voorbijgaande aard zou zijn, uit het onderzoeksrapport komt naar voren dat er wel degelijk vooruitgang is geboekt door het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. MVO is een levend begrip! Van vrijblijvendheid is mijns inziens dan ook geen sprake geweest. De overheid heeft dit proces met een grote hoeveelheid aan activiteiten en instrumenten gefaciliteerd en gestimuleerd, maar ook andere stakeholders (maatschappelijke organisaties, andere overheden, wetenschap) hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Er zijn in tal van sectoren MVO-initiatieven gestart (ICT, textiel, cacao, visproducten, natuursteen) veelal met steun van de overheid. Ik ben ervan overtuigd dat de businesscase van MVO zich de komende jaren nog sterker zal aftekenen en dat MVO toekomst heeft. Immers globa-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
5
lisering en internationalisering leiden tot noodzakelijke discussies over het naleven van de gewenste milieu- en arbeidsnormen hier en elders. Daarnaast vragen de grote wereldproblemen waarvoor wij ons gesteld zien (klimaatverandering, armoedebestrijding, verlies aan biodiversiteit) om gemeenschappelijke oplossingen van overheid, bedrijfsleven en maatschappij. De Staatssecretaris van Economische Zaken, C. E. G. van Gennip
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 485, nr. 42
6