Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20380
Fiscale Harmonisatie in de Europese Gemeenschap
Nr. 2
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 14 juni 1988 De vaste Commissie voor Financiën1 heeft op 11 mei 1988 mondeling overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Financiën over de harmoni satie van de indirecte belastingen in het kader van de totstandkoming van de interne markt. Het overleg vond plaats voorafgaand aan de bijeenkomst van de raad van ministers van economie en financiën van de EG-lidstaten op 13 en 14 mei 1988 en werd mede gevoerd aan de hand van de brief van de staatssecretaris van 10 december 1987 inzake fiscale harmonisatie in de Europese Gemeenschap, kamerstuk 20 380, nr. 1. De commissie brengt als volgt verslag uit van het gevoerde overleg.
' Samenstelling: Leden: Joekes (VVD), voorzitter. Lombrink (PvdA), ondervoorzitter, Rienks (PvdA), Engwirda (D66), Van Amelsvoort (CDA), Wöltgens (PvdA), Van Muiden (CDA), Van lersel (CDA), Schutte (GPV), Herfkens (PvdA), Van Rey (VVD), Hummel (PvdA), De Grave (VVD), Linschoten (VVD), Paulis (CDA), Vermeend (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Vriens-Auerbach (CDA), Melkert (PvdA), Smits (CDA), Reitsma (CDA) en Van Rijn-Vellekoop (PvdA). Plv. leden: Bolkestein (VVD), Ter Veld (PvdA), De Visser (PvdA), Wolffensperger (D66), G. Terpstra (CDA), Van Es (PSP), Schartman (CDA), De Leeuw (CDA), Leerling (RPF), Van Nieuwenhoven (PvdA), Beckers-de Bruijn (PPR), Van Otterloo (PvdA), Weisglas (VVD), Lauxtermann (VVD), Van de Camp (CDA), Pronk (PvdA), Frissen (CDA), Wolters (CDA), Van Traa (PvdA), Van Dis (SGP), Gerritse (CDA) en Verspaget (PvdA).
Ter inleiding van de discussie wees de staatssecretaris erop, dat opheffing van de fiscale grenzen in EG-verband een omvangrijke en technisch ingewikkelde operatie met verstrekkende gevolgen is, niet alleen voor de overheid, maar ook voor bedrijfsleven en consument. Hoewel de regering grote waarde hecht aan de totstandkoming van de interne markt en dus ook voorstellen tot opheffing van de fiscale grenzen in principe positief tegemoet treedt, moet bij deze voorstellen toch een aantal kanttekeningen worden geplaatst. In de eerste plaats leven, niet alleen bij Nederland, maar ook bij andere EG-lidstaten, twijfels over de betrouwbaarheid van het clearingstelsel. Zolang er onvoldoende waarborgen zijn voor een goede controle en een effectieve bestrijding van fraude, zijn aan de invoering van dit stelsel zeer grote financiële risico's verbonden, vooral als geen vergaande harmonisatie van de btw-tarieven tot stand komt. Met het oog hierop worden ten departemente thans alternatieven voor het clearingstelsel bestudeerd, waarbij ook wordt bezien in hoeverre eventueel een stapsgewijze invoering van dit stelsel mogelijk is. In de tweede plaats was de bewindsman het niet eens met het voorstel van de Europese Commissie inzake een bandbreedte van zes procentpunten voor het algemene btw-tarief. Gevreesd moet immers worden dat bij een verschil van zes procentpunten tussen de Bondsrepubliek Duitsland en Nederland veel particulieren al hun dure en duurzame consumptiegoederen in de Bondsrepubliek zullen gaan aanschaffen. Zelfs particulieren uit het westen van Nederland zullen daartoe overgaan, als het te besteden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
1
bedrag groot genoeg is, omdat dan de transportkosten lager zullen zijn dan het door de btw veroorzaakte prijsverschil. Bovendien zal naar verwachting eenzelfde aankoopgedrag gaan optreden bij vrijgestelde qndernemers en overheidslichamen, zoals ziekenhuizen en verzekeringsmaatschappijen, waarbij het om zeer omvangrijke aankopen kan gaan, bij voorbeeld computers en complete inrichtingen van operatiezalen. Een verschil van zes procentpunten tussen de Bondsrepubliek en Nederland zal derhalve waarschijnlijk leiden tot een sterke verlegging van handelsstromen, met alle gevolgen van dien voor de schatkist en de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. De staatssecretaris achtte dan ook een veel smallere bandbreedte voor het algemene btw-tarief noodzakelijk. Unificatie van dat tarief leek hem niet nodig, omdat altijd rekening moet worden gehouden met de te overbruggen afstanden en de transportkosten. Voorts merkte hij in dit verband nog op dat bij de onder het verlaagde btw-tarief vallende goederen en diensten in het algemeen niet behoeft te worden gevreesd voor een substantiële verlegging van handelsstromen. Alleen bij voedingsmiddelen valt te verwachten dat deze door bewoners van grensstreken in het goedkoopste land zullen worden gekocht, maar dat gebeurt thans in de praktijk ook al. In de derde plaats was de bewindsman zich ervan bewust dat sommige voorstellen van de Europese Commissie tot harmonisatie van de tariefindeling van goederen en diensten negatieve gevolgen kunnen hebben voor de binnenlandse afzet. Deze zullen dan ook nauwkeurig worden gewogen bij de definitieve standpuntbepaling. Wel moet worden bedacht dat niet enerzijds kan worden gestreefd naar eenwording in EG-verband en anderzijds kan worden gekomen met een stroom van wijzigingsvoorstellen. Op sommige punten zullen dan ook offers moeten worden gebracht. Ook de overheid betaalt trouwens een prijs, namelijk beperking van de nationale fiscale beleidsruimte. Ten slotte onderschreef de staatssecretaris het voorstel van de Europese Commissie om alleen nog accijnzen te heffen op alcoholhoudende dranken, tabaksfabrikaten en minerale oliën en de tarieven daarvan te unificeren. Unificatie is zeker nodig om concurrentieverstoring en verlegging van handelsstromen tegen te gaan, terwijl bovendien bij uiteenlopende tarieven een stelsel van omvangrijke grenscontroles nodig zou zijn, hetgeen niet past in het streven naar één interne markt. Wel meende hij dat in verband met het gezondheidsaspect gestreefd zou moeten worden naar een hogere accijns op alcoholhoudende dranken dan nu door de Europese Commissie is voorgesteld. De heer Kombrink (P.v.d.A.) meende dat de voorstellen van de Europese Commissie inzake het clearingstelsel moeten worden afgewezen, gezien de eraan verbonden problemen. Hij had de indruk dat het bedrijfsleven deze problemen nog sterk onderschat. Nu deze echter o.a. in een uitstekend artikel in het jongste nummer van het Fiscaal Weekblad breed zijn geschetst, verwachtte hij dat ook het bedrijfsleven in de komende tijd tot een ander standpunt zal komen. Invoering van het voorgestelde clearingstelsel zou zonder twijfel binnen korte tijd leiden tot omvangrijke fraudeverschijnselen, terwijl er ook grote risico's zijn verbonden aan de enorme geldstromen die als gevolg van dit stelsel zullen optreden, mede omdat op een aantal cruciale punten het stelsel nog niet is uitgewerkt. Bovendien biedt het stelsel zelf geen aanknopingspunten voor controle, zodat tot een veel sterkere administratieve samenwerking tussen de lidstaten zal moeten worden gekomen, met alle lasten van dien voor overheden en bedrijfsleven. In dit verband informeerde de heer Kombrink hoe de staatssecretaris staat ten opzichte van het door een ambtelijke medewerker al uitgewerkte alternatief van een meldingensysteem. Daarnaast is in de vakpers een tweede alternatief genoemd, waarin de plaats van levering wordt verlegd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
2
van de leverancier naar de afnemer. Ook in Beneluxverband bestaat al een bepaalde verleggingsregeling. Daartegen zijn indertijd door een aantal lidstaten bezwaren aangevoerd, maar nu de bezwaren tegen het clearingstelsel steeds duidelijker worden, zou een verleggingsregeling wellicht opnieuw kunnen worden ingebracht. Deze sluit trouwens goed aan op hetgeen twee jaar geleden door de Europese Commissie zelf in het witboek naar voren is gebracht. Voorts wees de heer Kombrink erop dat ook een samenhang bestaat tussen de harmonisatie van indirecte belastingen en die van directe belastingen. Zo heeft een btw-harmonisatie ingrijpende financiële gevolgen voor bij voorbeeld landen als Denemarken en Ierland, terwijl hun internationale concurrentiepositie in gevaar komt als ter compensatie zou worden overgegaan tot verhoging van de directe belastingen. Anderzijds zouden bij btw-harmonisatie ook enige lidstaten tot verhoging van de btw-tarieven moeten overgaan. De hierdoor verkregen extra belastingopbrengst zou weer aangewend kunnen worden voor verlaging van de directe belastingen, met alle gunstige gevolgen van dien voor de internationale concurrentiepositie. Het gevaar is groot dat met het oog op het bereiken van een zo gunstig mogelijke concurrentiepositie een wedloop in belastingverlagingen ontstaat. Opvallend is dat de Europese Commissie in haar jongste voorstellen over deze zeer belangrijke problemen zwijgt, terwijl ze zeker een rol behoren te spelen bij de beoordeling van deze voorstellen. De heer Kombrink had begrip voor het standpunt inzake de bandbreedte, maar hij zag in dezen wel oplossingen. Zo zou een meldingensysteem al de noodzaak verminderen om tot een kleinere bandbreedte dan zes procentpunten te komen, terwijl ook kan worden gedacht aan een bijheffing in de zin van de «use taxe» die in de Verenigde Staten gebruikelijk is. Een dergelijke bijheffing zou in het bijzonder kunnen gelden voor vrijgestelde ondernemers en geregistreerde duurzame consumptiegoederen, zoals auto's en wellicht ook boten en caravans. Daarmee zou dan tevens het probleem van de bijzondere verbruiksbelasting op auto's tot een oplossing kunnen worden gebracht. Dan blijven er nog mogelijke problemen bij niet-geregistreerde duurzame goederen, maar het is de vraag of de omvang van die problemen zodanig zal zijn dat met het oog hierop tot een verlaging van het Nederlandse btw-tarief zou moeten worden gekomen. Wellicht kan dan eerst eens worden bezien hoe een en ander in de praktijk zal werken. Enig grensverkeer treedt ook nu al op, bij voorbeeld bij de aankoop van benzine. Bovendien zou uit een studie van de Europese Commissie blijken dat de btw slechts voor 4 a 8% verantwoordelijk zou zijn voor de prijsverschillen tussen de lidstaten. Ook hieruit blijkt al dat de problemen op dit vlak niet overdreven moeten worden. In dit kader informeerde de heer Kombrink of al enig inzicht kan worden gegeven in de budgettaire gevolgen van de voorstellen van de Europese Commissie inzake de indeling van goederen en diensten in het lage en het hoge btw-tarief. Die voorstellen kunnen ook op andere punten nog ingrijpende gevolgen hebben. Zo zou het onder het lage tarief brengen van energie grote gevolgen kunnen hebben voor het beleid op het vlak van energiebesparing, zeker als de energieprijzen op het huidige lage niveau blijven. Voorts wees hij op de in de vakpers al geuite veronderstelling dat de berekeningen van de Europese Commissie niet juist zijn, vooral omdat deze zich verkeken zou hebben op de positie van de vrijgestelde ondernemers. Dit zou bij voorbeeld voor Nederland betekenen dat de belastingopbrengst met 2% zou dalen. Bovendien zouden in het bijzonder Nederland en de Bondsrepubliek moeten opdraaien voor eventuele tekorten als gevolg van onjuiste berekeningen van de Europese Commissie. Ook de voorstellen van de Europese Commissie inzake de unificatie van accijnzen zullen grote gevolgen voor Nederland hebben. Zo zal de sterke accijnsverhoging op dieselolie ingrijpende consequenties voor het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
3
beroepsgoederenvervoer hebben. Anderzijds moet worden bedacht dat op dit punt in feite al jaren een «stille subsidie» wordt verstrekt. Er valt dan ook waarschijnlijk niet aan deze accijnsverhoging te ontkomen. De heer Kombrink pleitte er wel voor om in Europees verband te pogen de accijns op LPG zo laag mogelijk te houden, in het bijzonder op grond van milieu-overwegingen. In dit verband informeerde hij ook of milieuheffingen in de toekomst nog mogelijk zullen blijven. Overigens wees hij erop dat afschaffing van de diesel- en LPG-toeslagen in de motorrijtuigenbelasting ook zou betekenen dat de discussie over de variabilisering van autokosten voorlopig weer de ijskast in moet. Ten aanzien van de financiële aspecten van de voorgestelde unificatie van accijnzen is berekend dat na afschaffing van de diesel- en LPG-toeslagen de totale opbrengst van accijnsheffingen met 300 min. zou kunnen stijgen. Het is de vraag of die budgettaire bate opweegt tegen een mogelijk budgettair nadeel als gevolg van btw-harmonisatie. Alleen al met het oog hierop leek het de heer Kombrink noodzakelijk om in komende discussies over het financieel en sociaal-economisch beleid ook de mogelijke gevolgen te betrekken van de fiscale harmonisatie in de EG. De heer Vreugdenhil (C.D.A.) was sceptisch gestemd over een goede werking van het voorgestelde clearingstelsel, alleen al gezien het praktische feit dat de administratieve afdoening nog niet in alle lidstaten op dezelfde manier plaatsvindt. Bovendien zou een dergelijk stelsel belangrijke financiële consequenties voor de exporteur hebben; deze moet immers al btw aan het clearinginstituut afdragen voordat de rekening door de klant is betaald. Bij een verleggingsregeling zouden deze nadelige consequenties zich niet voordoen. Is te verwachten dat de Bondsrepubliek zal komen tot concrete wijzigingsvoorstellen op dit punt? Gezien bepaalde ontwikkelingen die nu al gaande zijn (bij voorbeeld het sluiten van leasecontracten door gemeenten voor een nieuw gemeentehuis) zal er inderdaad rekening mee moeten worden gehouden dat lagere overheden, vrijgestelde ondernemers, particulieren en dergelijke zullen trachten te profiteren van een flinke bandbreedte in de btw-heffing. Daar valt, naast het zoveel mogelijk verkleinen van de bandbreedte, weinig aan te doen voor zover het ondernemers en particulieren betreft, maar er zijn wel oplossingen denkbaar voor zover het lagere overheden of gesubsidieerde instellingen betreft. De heer Vreugdenhil wees er in dit verband op dat ook verschillen in behandeling van kleine ondernemers van belang kunnen zijn. Als bij voorbeeld in de Bondsrepubliek een gunstige regeling voor kleine schildersbedrijven geldt, is het zeker in de grensgebieden mogelijk dat Nederlandse schildersbedrijven niet meer aan bod komen. Het was hem overigens opgevallen dat veel lidstaten weinig bezwaren zien in een hoog btw-tarief op dienstverlening. De oorzaak hiervoor moet wellicht worden gezocht in een goede werking van de in deze lidstaten bestaande gunstige regelingen voor kleine ondernemers Het is ook mogelijk dat deze lidstaten fraude op dit vlak oogluikend toelaten. Het was de heer Vreugdenhil ten slotte gebleken dat een aantal leden van het Europees Parlement grote belangstelling heeft voor de ervaringen die al in Beneluxlanden zijn opgedaan. Hij pleitte er dan ook voor dat de Beneluxlanden in de komende besprekingen zoveel mogelijk als een eenheid optreden, ten einde het gewicht van hun inbreng te vergroten. De heer Reitsma ( C D A ) vroeg of de in de brief van 10 december jl. aangegeven budgettaire consequenties van de voorstellen inzake de accijnstarieven nog steeds gelden. Voorts informeerde ook hij naar de budgettaire gevolgen van de voorgestelde btw-aanpassing. Zal het geheel inderdaad budgettair neutraal uitvallen, ook als voor een smallere bandbreedte dan zes procentpunten wordt gekozen? Valt al te zeggen wanneer de voorstellen inzake de accijnstarieven naar verwachting ingevoerd zouden kunnen worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 3 8 0 , nr. 2
4
T In dit verband vroeg de heer Reitsma ook in welke richting de discussie over accijnzen op alcoholhoudende dranken tendeert. Wordt het Nederlandse standpunt dat in EG-verband moet worden gekomen tot een opwaartse harmonisatie van deze accijnzen, gedeeld door andere lidstaten? Een belangrijk probleem wordt gevormd door de voorstellen inzake de accijns op dieselolie en LPG. Aanvaarding van deze voorstellen zal in ieder geval gepaard moeten gaan met afschaffing van de diesel- en LPG-toeslagen in de motorrijtuigenbelasting. Daarnaast heeft het beroepsgoederenvervoer echter ook nog te maken met bepaalde toltarieven. Worden ook deze in de beschouwingen betrokken? Hoe staat het in dit verband met plannen voor invoering van een belasting ter vervanging van de bijzondere verbruiksbelasting op auto's? Ten slotte vroeg de heer Reitsma of al concrete voorstellen zijn gedaan voor indeling van de sierteelt in het lage btw-tarief. De heer Van Rey (V.V.D.) informeerde eerst of een aantal van de problemen die nu zijn gesignaleerd, bij één uniform btw-tarief wellicht niet zouden optreden. Hij besefte overigens zeer wel dat de Kamer indertijd één btw-tarief heeft afgewezen. Hij was verheugd met de realistische opstelling van de staatssecretaris inzake het optreden van grenseffecten. Hij herinnerde in dit verband wel aan de nog niet nagekomen toezegging inzake een nota over grenseffecten. Zeker bij dure goederen zal een en ander trouwens niet alleen tot de grensstreken beperkt blijven, hetgeen kan leiden tot een grote verlegging van handelsstromen. Hij stemde dan ook in met de conclusie dat een bandbreedte van zes procentpunten te groot is. Zijn overigens al berekeningen gemaakt over de vraag, welke bandbreedte dan wel acceptabel is? Wordt al ten departemente gewerkt aan bepaalde regelingen (bij voorbeeld een eigen verbruikersheffing) ten aanzien van vrijgestelde ondernemers? Of gaan de gedachten uit naar een sterke verkleining van deze groep ondernemers? Voorts vroeg de heer Van Rey of het wellicht verstandig is bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake het overhevelen van goederen naar het verlaagde btw-tarief al rekening te houden met de voorstellen van de Europese Commissie op dit punt. Eenzelfde vraag kan worden gesteld ten aanzien van komende wetgeving op andere punten, bij voorbeeld accijnstarieven. Ten slotte wees hij erop dat in de EG-transportraad al vele jaren wordt gesproken over liberalisatie en harmonisatie van het beroepsgoederenvervoer, maar nog bijzonder weinig is bereikt. Het leek hem onjuist als het streven naar harmonisatie voor Nederland uitsluitend vorm zou krijgen in een verhoging van de accijnzen op dieselolie en LPG. Wordt hierover contact onderhouden met de andere erbij betrokken ministeries? De heer Van Dis (S.G.P.) stelde voorop dat tot een evenwichtig pakket ten aanzien van de verschillende soorten belastingen moet worden gekomen. De fiscaie harmonisatie in EG-verband heeft vooral te maken met de indirecte belastingen en heeft geen betrekking op de directe belastingen, maar de hoogte van de directe belastingen is wel van groot belang voor de internationale concurrentiepositie. In ieder geval zal naar een besluitvorming moeten worden gestreefd die zo weinig mogelijk schade toebrengt aan de Nederlandse economie en zelfs zo mogelijk de concurrentiepositie van Nederland versterkt. Hij sloot zich aan bij de al geuite bezwaren tegen het voorgestelde clearingstelsel. Voorts was hij het eens met de stelling dat een bandbreedte van zes procentpunten voor het algemene btw-tarief te groot lijkt. Wel vroeg hij op welke gronden de Europese Commissie een dergelijke bandbreedte aanvaardbaar acht. Ten slotte onderschreef hij het streven naar een opwaartse harmonisatie van de accijnzen op alcoholhoudende dranken uit een oogpunt van volksgezondheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 3 8 0 , nr. 2
5
De staatssecretaris wees er eerst op dat alleen de Europese Commissie het recht heeft om voorstellen in te dienen. Wijzigingsvoorstellen kunnen dan ook pas worden gedaan als deze commissie het initiatief tot indiening van voorstellen heeft genomen. Voorts onderkende ook hij de samenhang tussen harmonisatie van indirecte belastingen en die van directe belastingen, maar over de harmonisatie van directe belastingen in EG-verband is al sinds jaren geen enkele nieuwe ontwikkeling te melden. Wel blijkt in de praktijk dat de EG-lidstaten op dit vlak tot enige afstemming pogen te komen, in het bijzonder gezien hun internationale concurrentiepositie. Bij de directe belastingen doen de nog steeds bestaande grenzen tussen de lidstaten ook minder ter zake, zodat het ook met het oog daarop wel begrijpelijk is dat de Europese Commissie in dezen voorlopig geen concrete initiatieven in petto heeft. Het standpunt dat in de huidige omstandigheden niet kan worden ingestemd met het voorgestelde clearingstelsel, is onderschreven door de commissie, zo constateerde de bewindsman. Ook hij achtte het mogelijk dat gezien de bezwaren van het voorgestelde clearingstelsel een aantal lidstaten zich positiever zal gaan opstellen ten opzichte van de verleggingsregeling, waarmee in Beneluxverband goede ervaringen zijn opgedaan. Wel moet ook hier weer worden bedacht dat het aan de Europese Commissie zélf is om te beoordelen of wijzigingsvoorstellen op door haar ingediende ontwerprichtlijnen in haar ogen nog acceptabel zijn. De commissie kan in dat geval besluiten de ontwerprichtlijnen in te trekken, waarmee ook de wijzigingsvoorstellen weer van tafel zijn. Overigens achtte hij het uitgesloten dat op de komende Ecofin-raad wel tot besluitvorming wordt gekomen over de harmonisatie van tarieven en niet over de administratieve vormgeving van een en ander (het clearingstelsel, of een alternatief daarvoor). In theorie is het nog wel denkbaar dat tot een afzonderlijke besluitvorming over de harmonisatie wordt gekomen, maar in de praktijk zal geen enkele lidstaat daarvoor voelen gezien de grote gevolgen van een en ander voor de schatkist en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Een meldingensysteem zou een grote administratieve begeleiding vergen en derhalve een zware last op het bedrijfsleven leggen, zoals is gebleken in België waar een dergelijk systeem tot nu toe op landelijk niveau bestaat. Inmiddels is echter al de vraag gerezen of dit systeem wel in overeenstemming is met de zesde richtlijn, juist met het oog op de administratieve begeleiding die hierbij noodzakelijk is. Concrete wijzigingsvoorstellen van de kant van de Bondsrepubliek inzake het voorgestelde clearingstelsel waren de staatssecretaris niet bekend en verwachtte hij ook niet. Voorts leek het hem zeker niet onmogelijk dat een eventueel verbod op de aanschaf van goederen in het buitenland door lagere overheden of gesubsidieerde instellingen in strijd zal zijn met de Europese regelgeving. Verschillen in behandeling van kleine ondernemers spelen, zo meende hij, in dit verband geen rol, omdat voor de heffing van omzetbelasting veelal de plaats waar de dienstverlening wordt vericht, bepalend is. Een Duits schildersbedrijf dat werkzaamheden in Nederland uitvoert, zal het Nederlandse btw-tarief (20%) moeten afdragen. Overigens achtte hij het logisch dat veel lidstaten weinig bezwaren zien in een hoog btw-tarief op dienstverlening. De besparing die voor de consument zou ontstaan als dienstverlening in het lage btw-tarief zou worden ondergebracht, weegt immers in het geheel niet op tegen de besparing die de consument kan behalen als de dienstverlening geheel buiten de heffing van inkomstenbelasting en premies voor de sociale verzekering om wordt verricht. Ten aanzien van een acceptabele bandbreedte voor de btw-tarieven gaan de gedachten uit naar twee a drie procentpunten. Een eigen verbruikersheffing bij vrijgestelde ondernemers wordt niet overwogen. Het in behandeling zijnde wetsvoorstel inzake overhevelig van goederen naar het verlaagde btw-tarief sluit aan op de voorstellen van de Europese Commissie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
6
Ter zake van de voorstellen voor accijnzen op dieselolie en LPG moet worden bedacht dat op dit moment het Nederlandse beroepsgoederenvervoer minder zwaar wordt belast dan ondernemingen in de andere lidstaten. De dieseltoeslag in de motorrijtuigenbelasting geldt immers niet voor vrachtwagens, terwijl de dieselaccijns in Nederland relatief laag is. De voorstellen op dit vlak zullen dan ook leiden tot een verzwaring van lasten voor deze sector van het bedrijfsleven. Daar valt niet aan te ontkomen, omdat eventuele compenserende maatregelen (zoals het verder verlagen van de toch al relatief lage motorrijtuigenbelasting op vrachtwagens) die alleen voor Nederlandse bedrijven zouden gelden, waarschijnlijk in strijd zouden zijn met de Europese regelgeving. Niet uitgesloten is dat de lastenverzwaring voor het Nederlandse beroepsgoederenvervoer in de komende jaren nog groter zal worden, omdat in Europees verband ook een voorstel in voorbereiding is tot harmonisatie van de motorrijtuigenbelastingen in de verschillende lidstaten. Overigens is in de voorstellen van de Europese Commissie al voorzien in een lagere accijns op LPG in verband met milieu-overwegingen. In dit verband antwoordde de bewindsman op een desbetreffende vraag dat de voorbereiding van de Nederlandse standpuntbepaling over harmonisatievraagstukken steeds plaatsvindt in de ter zake ingestelde ambtelijke coördinatiecommissie. Een en ander wordt ook voorafgaand aan iedere bijeenkomst van een EG-raad in de ministerraad besproken. Daarnaast wees hij erop dat de totstandkoming van de interne markt voor 31 december 1992 is voorzien en de huidige kabinetsperiode in 1990 afloopt, zodat het in de rede ligt ervan uit te gaan dat ook in een nieuw regeerakkoord nog allerlei afspraken op dit vlak zullen worden neergelegd. Bovendien is het voor een tijdige afschaffing van bij voorbeeld de suikeraccijns voldoende als een voorstel daartoe op prinsjesdag 1992 wordt ingediend. De in de brief van 10 december jl. aangegeven budgettaire consequenties van de voorstellen inzake de accijnstarieven gelden nog steeds. Het Nederlandse standpunt inzake een opwaartse harmonisatie van de accijnzen op alcoholhoudende dranken wordt tot nu toe alleen gesteund door het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Voorts heeft de Europese Commissie aan het Europees Parlement laten weten, geen bezwaren te zien tegen de bijzondere verbruikersbelasting op auto's. De uitspraak van het Europese Hof moet echter worden afgewacht. Voor zover de bewindsman bekend was, heeft de EG-commissie conform haar voorstel nog steeds de bedoeling de sierteelt in het hoge btw-tarief onder te brengen. Eén uniform btw-tarief behoorde, zo meende hij, niet meer tot de mogelijkheden, gezien de door de Europese Commissie gedane voorstellen. Een toezegging over een nota inzake grenseffecten herinnerde hij zich niet, maar hij verklaarde zich bereid dit na te kijken. Ten slotte wees de staatssecretaris er met nadruk op dat bij onderhandelingen in EG-verband uiteraard het oog wordt gehouden op de Nederlandse belangen. Anderzijds zal de totstandkoming van de interne markt een buitengewoon positieve invloed kunnen hebben op de Nederlandse economie als geheel, evenals de totstandkoming van de gemeenschappelijke landbouwmarkt de Nederlandse landbouwsector in het verleden grote voordelen heeft gebracht. De heer Kombrink (P.v.d.A.) had begrepen dat tegen het eind van de komende zomer een witboek van de Europese Commissie over harmonisatie van directe belastingen kan worden verwacht. Voorts wees hij erop dat er weliswaar enige onderlinge afstemming van tarieven in de directe belastingen plaatsvindt (overigens met het grote risico van een wedloop in belastingverlagingen), maar dat er nog grote verschillen blijven op het punt van grondslag en structuur van deze belastingen. Daarnaast verwachtte hij dat een voorstel voor een bandbreedte van twee a drie procentpunten bij de btw op onoverkomelijke politieke problemen zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
7
stuiten. Een dergelijke bandbreedte kan immers alleen worden bereikt als bepaalde landen (in het bijzonder Denemarken en Ierland) hun huidige btw-tarieven nog sterker zouden verlagen dan zij toch al zullen moeten doen bij een bandbreedte van zes procentpunten, met alle zeer ingrijpende consequenties van dien voor de budgettaire opbrengst, óf als sommige landen hun btw-tarieven verhogen. In het laatste geval ontstaat voor die landen de mogelijkheid de tarieven van de directe belastingen te verlagen, met als gevolg een versterking van hun internationale concurrentiepositie. De heer Kombrink zag maar één mogelijkheid om uit deze impasse te komen: kiezen voor een bandbreedte van 16 tot 22%. Daarmee wordt min of meer tegemoet gekomen aan de grote problemen die anders in het bijzonder voor Denemarken en Nederland zouden ontstaan in hun verhouding tot de Bondsrepubliek. Voor de Bondsrepubliek zou dat een verhoging met twee procentpunten betekenen, hetgeen zeker op verzet van die kant zal stuiten, maar anderzijds ook een bijdrage zou kunnen opleveren tot de financiering van de in dit land op stapel staande belastinghervorming. Bovendien zou een bandbreedte van 16 tot 22% waarschijnlijk steun krijgen van andere lidstaten, niet alleen Denemarken, maar ook landen als Ierland en Italië. Ook het Europees Parlement lijkt wel te voelen voor een dergelijke bandbreedte en een advies in die zin van het parlement zou invloed kunnen hebben op de standpuntbepaling van de Europese Commissie. In dit verband pleitte de heer Kombrink opnieuw voor het bezien van de mogelijkheden van een bijheffing, in de zin van de «use taxe», zoals een eigen verbruikersheffing bij vrijgestelde ondernemers. Ook in kringen van werkgeversorganisaties gaan de gedachten uit naar een dergelijke bijheffing. Hij besefte overigens zeer wel dat de Europese Commissie het recht van initiatief heeft en eventueel kan weigeren bepaalde wijzigingsvoorstellen te accepteren. Dat laat onverlet dat het inbrengen van goede ideeën nooit kwaad kan. Bovendien zou het in de huidige fase van behandeling van de harmonisatievoorstellen een flink gezichtsverlies voor de Europese Commissie betekenen als deze voorstellen weer zouden worden ingetrokken. Ook moet worden bedacht dat er ten aanzien van het clearingstelsel nog geen definitief commissievoorstel ligt, zodat de komende Ecofin-raad het juiste moment is om de bezwaren tegen het clearingstelsel breed uit te meten. In dezen wreekt zich trouwens dat de Europese Commissie nauwelijks meer tot ambtelijk vooroverleg met de lidstaten komt, met het risico dat voorstellen van haar kant geen instemming van de lidstaten kunnen verwerven. De heer Kombrink had een antwoord gemist op zijn vragen inzake de juistheid van de berekeningen van de Europese Commissie en de budgettaire gevolgen voor Nederland van de commissievoorstellen inzake de btw-harmonisatie. Voorts kondigde hij nog aan dat over enige weken een notitie van zijn fractie zal verschijnen over het onderbrengen van vormen van dienstverlening in het lage btw-tarief. Ten slotte wees hij nog op de grote negatieve gevolgen van opheffing van de landbouwregeling in de btw en de ingrijpende consequenties die uit een en ander zullen voortvloeien voor belastingvrije winkels op luchthavens. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om dergelijke gevolgen te vermijden of althans enigszins te verzachten? De heer Vreugdenhil (C.D.A.) achtte het onmogelijk dat de Kamer voorafgaand aan een bijeenkomst in EG-verband al aangeeft welke reactie de Nederlandse bewindslieden zouden moeten geven op een bepaalde inbreng van de kant van de Europese Commissie of andere lidstaten. Veel hangt immers af van het verloop van de besprekingen tijdens zo'n bijeenkomst. Zelf had hij de indruk gekregen dat de Bondsrepubliek wel voelt voor enige verhoging van de btw-tarieven, waarmee de problemen voor Nederland voor een groot deel zouden zijn weggenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
8
Het leek hem onjuist als de Kamer vervolgens ook nog zou gaan afwegen hoe de problemen voor Denemarken zouden kunnen worden opgelost, hoe het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk daar weer op zouden reageren, enz. Tot een dergelijke uiterst ingewikkelde afweging achtte hij de Kamer ook niet in staat. Hij zou graag zien dat de discussie beperkt blijft tot de directe effecten op de Nederlandse situatie. De heer Van Rey (V.V.D.) pleitte nog voor een spoedige inventarisatie van de gevolgen van de voorstellen op het vlak van fiscale harmonisatie, om te voorkomen dat bepaalde bedrijfstakken voor verrassingen komen te staan. De Voorzitter merkte in reactie op de opmerkingen van de heer Vreugdenhil op, dat het voor de Kamer alleen tijdens een mondeling overleg voorafgaand aan een bijeenkomst in EG-verband mogelijk is enige invloed uit te oefenen op de Nederlandse standpuntbepaling. Dit staat overigens wel op gespannen voet met de staatsrechtelijke regel dat het parlement zich op dit vlak behoort te onthouden van mee-regeren en zich dient te beperken tot een controle achteraf. Een controle achteraf is echter bij EG-bijeenkomsten niet zo zinvol, omdat de afspraken dan al zijn gemaakt het het nauwelijks denkbaar is dat het parlement op dat moment nog besluit tot afkeuring van het door de regering gevoerde beleid. De Staatssecretaris onderschreef de reactie van de voorzitter. Juist omdat het voor het parlement nauwelijks mogelijk is achteraf wijziging te brengen in tijdens EG-bijeenkomsten gemaakte afspraken, is een bespreking voorafgaand aan dergelijke bijeenkomsten gewenst. Anderzijds is het voor de regering vaak niet mogelijk om in dat stadium al op alle punten volledige duidelijkheid te bieden. Zo was de bewindsman niet in staat een volledig antwoord te geven op de vraag naar de budgettaire consequenties voor Nederland van de btw-harmonisatie. Weliswaar is bekend wat de gevolgen zullen zijn van de door de commissie voorgestelde bandbreedte van 14 tot 20%, maar een dergelijke bandbreedte acht de regering niet acceptabel en het is nog niet duidelijk wat de uitkomst van de besprekingen hierover zal zijn. Pas als de voorstellen hun definitieve vorm hebben gekregen, valt een inventarisatie van de gevolgen voor de onderscheiden bedrijfstakken in Nederland te maken. De nu ter tafel liggende voorstellen van de Europese Commissie inzake de indeling van goederen en diensten in de verschillende btw-tarieven zouden overigens voor Nederland tot een meeropbrengst van circa 350 min. leiden, als wordt uitgegaan van handhaving van het hoge btw-tarief op 20% en geen rekening wordt gehouden met handelsverlegging en het eventueel wegvloeien van zaken naar het «grijze circuit». Een specificatie op dit punt zal aan de commissie worden verstrekt (zie bijlage bij het verslag). Een soort van «use tax» past niet in de nu ter tafel liggende voorstellen inzake een clearingstelsel. Deze mogelijkheid zou dus pas kunnen worden ingebracht als de Europese Commissie met een alternatief komt. Er zijn bij een dergelijke bijheffing op bij voorbeeld auto's nog wel de nodige voetangels en klemmen. Eventueel zou een derde btw-tarief moeten worden ingevoerd, omdat anders nadelige gevolgen optreden voor de autoproduktie in Nederland zelf (Volvo). Een regeling waarbij onderscheid zou worden gemaakt tussen auto's die in eigen land zijn geproduceerd, en andere auto's zou direct stuiten op bezwaren van de Europese Commissie ter zake van een ongelijke behandeling. Overigens zal de uitspraak van het Europese Hof ten aanzien van de bijzondere verbruiksbelasting op auto's eerst moeten worden afgewacht. De Europese Commissie heeft nog geen concrete voorstellen gedaan inzake belastingvrije winkels op luchthavens. Dit onderwerp heeft de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
9
aandacht, terwijl hetzelfde geldt voor opheffing van de landbouwregeling in de btw. De voorzitter van de commissie, Joekes De griffier van de commissie, Witteveen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 380, nr. 2
10