Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23582
Verslag van een werkbezoek van een delegatie uit de vaste Commissie voor het Milieubeheer aan Japan (5 t/m 14 september 1993)
Nr. 1
VERSLAG Vastgesteld 15 december 1993
1 Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Noord (CDA), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Willems (GroenLinks), Janmaat (Centrumdemocra– ten), Tegelaar-Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers-Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), voorzitter, Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), M. D. T. M. de Jong (CDAI, Akkerman (PvdA), Van Heemst (PvdA), Van Hoof (VVD) en Verbugt (VVD). Plv. leden: Van der Linden (CDAI, Van Houwelingen (CDA), Eisma (066), Kamp (VVD), Rosenmöller (GroenLinks), Van Ojik (GroenLinks), Laning-Boersema (CDA), E. van Middelkoop (GPV), Leerling (RPF), Huys (PvdA), Nijland (CDA), Koffeman (CDA), Van der Ploeg-Posthumus (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Gijzel (PvdA), Ter Veer (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Castricum (PvdA), Dees (VVDI en Blauw (VVDI.
Een delegatie uit de vaste Commissie voor het Milieubeheer1 heeft van 5 tot en met 14 september 1993 een werkbezoek gebracht aan Japan. Doel van het werkbezoek was een indruk te krijgen van het Japanse milieubeleid in brede zin ter voorbereiding van de behandeling van het NMP-2. Daartoe zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de verschillende overheden, het bedrijfsleven en milieuorganisaties. Voorts zijn bedrijven bezocht in de petrochemische– en staalsector, alsmede afvalverwerkingsinstallaties. De delegatie bestond uit mevr. drs. L. van Rijn-Vellekoop (voorzitter van de Commissie, PvdA), dr. A. G. W. J. Lansink (CDA), mr. A. J. te Veldhuis (VVD), drs. D. Eisma (D66), E. van Middelkoop (GPV), mw. P. A. L. Mulder-van Dam (CDA) en mw. M. C. A. A. Ruigrok– Verreijt (PvdA). De delegatie werd begeleid door de griffier van de Commissie mr. R. A. F. Verschoor. De delegatie wil hier haar waardering tot uitdrukking brengen voor de uitmuntende medewerking bij de voorbereiding van en de deskundige begeleiding tijdens het bezoek die zij heeft ontvangen van de medewerkers van de Nederlandse ambassade in Tokio en het Consulaat-Generaal in Kobe. Tevens past een welgemeend woord van dank voor de Japanse gastheren en –vrouwen, die de delegatie telkenmale op een gastvrije en informatieve wijze hebben ontvangen. Het programma van het werkbezoek is als bijlage bij het verslag gevoegd. Met veel genoegen brengt de delegatie als volgt verslag uit van het werkbezoek. De voorzitter van de Commissie, Van Rijn-Vellekoop De griffier van de Commissie, Verschoor
S-MN S-IZ 411622F ISSN 0921 • 7371 Sdu Uitgeverij Planti|nstraat 's-Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding
3
2. Bezoeken
3
3. De vormgeving van het Japanse milieubeleid
13
4. Tot besluit
17
Bijlage programma
19
Appendix A (Kaderwet inzake het Milieu)
21
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
1. INLEIDING
De Japanse staatsvorm kan worden omschreven als een constitutionele parlementaire monarchie. De keizer vervult een ceremoniële en symbo– iische functie. Het Japanse parlement, de Diet, heeft twee Kamers, het lagerhuis en het hogerhuis. De partij(en) die de meerderheid heeft (hebben) in de Diet heeft (hebben) het recht de premierte benoemen, die vervolgens de leden van het kabinet benoemt. De periode van reconstructie na de Tweede Wereldoorlog werd in Japan gevolgd door een periode van zeer snelle economische groei. In deze periode was er beleidsmatig nauwelijks aandacht voor de gevolgen van deze groei voor het milieu, hetgeen resulteerde in ernstige gezondheids– en milieuschade door verontreiniging. Pas in het midden van de jaren zestig begon Japan onder sterke druk van de publieke opinie maatregelen te treffen tegen de verontreiniging van het milieu. Het landoppervlak van het Japanse eilandenrijk is ongeveer 380 000 km2 waarbij dient te worden opgemerkt dat vanwege het veelal bergachtige karakter de economische activiteiten veelal in de smalle vlakke kuststroken plaatsvinden. Het vulkanisch karakter en het daarmee verbandhoudende risico van aardbevingen leiden ertoe dat zowel in woning– als utiliteitsbouw speciale voorschriften gelden. Het Japanse BNP is ongeveer 14% van dat van de gehele wereld. Het nationale inkomen per capita is het hoogste van de OESO-landen en is ongeveer 1,5 maal zo hoog als in Nederland. De bevolkingsomvang in 1993 bedroeg ongeveer 125 mln en de omvang van de werkende beroepsbevolking 64,3 mln. 2. BEZOEKEN
Maandag 6 september 1993 Haven van Tokio en landaanwinningsprojecten in Baai
Direct na aankomst heeft de delegatie een rondvaart door de Baai van Tokio gemaakt. In dit havengebied wordt op grote schaal aan afvalstort leidend tot landaanwinning gedaan. Veelal wordt een «polder» gemaakt door middel van aanleg van dubbeiwandige betonnen scheidingswanden in het water. Deze «polder» wordt dan gedempt door middel van het storten van vele soorten afval. Gestort wordt onder meer verbrand en niet-verbrand huishoudafval, kolengruis, vervuilde baggerspecie en rioolslib. In Tokio wordt brandbaar en niet brandbaar afval zo goed mogelijk gescheiden opgehaald. Ook wordt getracht glas en blik gescheiden in te zamelen. Voorts wordt getracht in de 14 afval– verbrandingsinstallaties zoveel mogelijk afval te verbranden, dit voorna– melijk om het volume te verminderen. Volgens de autoriteiten vindt uit de «polders» geen verontreiniging zijn weg richting baai. Wel bevat de baai, onder meer vanwege rioollozingen, hoge nitraat– en fosfaatgehaltes, wat zich onder meer uit in weelderige algengroei gedurende de zomer. Met de Japanse gastheren werd geconcludeerd dat wat betreft de afval– verwerking in Nederland thans een sterkere nadruk ligt op preventie en hergebruik. Pas recentelijk worden in de regio Tokio initiatieven ontplooid op dit terrein. Opmerkelijk in dit verband is dat de burgers in Tokio nog niet direct met de kosten van afvalinzameling en –verwerking worden geconfronteerd d.m.v. reinigingsrechten of een afvalstoffenheffing. Dit wordt gefinancierd uit de algemene middelen. Teneinde de burger te bewegen zijn afval gescheiden aan te leveren wordt overwogen doorzichtige zakken voor te schrïjven. Tevens wordt overwogen enigerlei vorm van reinigingsrechten of afvalstoffenheffing in te voeren. De afvalverbrandingsinstallaties worden veelal eveneens gebruikt voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
elektriciteitsopwekking. Meegedeeld werd dat men in Japan vooralsnog niet voornemens is op grote schaal plastics te gaan recyclen. Men hanteert de filosofie dat men beter kan verbranden om op deze wijze de energetische waarde te benutten. De landaanwinningsprojecten in de baai worden gebruikt voor uitbreiding van havenactiviteiten, maar ook voor woningbouw en recreatieve doeleinden. Zo werd er onder meer een goifbaan aangelegd, waar al snel een rookverbod vanwege ontsnappend gas moest worden ingesteld. Thans tracht men ontsnappend gas op te vangen en te leveren aan het gasbedrijf. Dinsdag 7 september 1993 Nederlandse ambassade Tokio Dit was het eerste bezoek van de delegatie aan de in 1991 geopende ambassade, waar daarna nog veel gesprekken plaatsvonden. De delegatie was onder de indruk van de architectonische vormgeving van het gebouw en constateerde dat de vertegenwoordiging van het Koninkrijk op een waardige wijze is gehuisvest. Verschillende medewerkers van de ambassade verzorgden deze ochtend een inleiding over het Japanse milieubeleid. Vooropgesteld werd dat Japan op het terrein van het milieubeleid geavanceerd kan worden genoemd, vooral met betrekking tot de bestrijding van luchtverontreiniging. In Japan beschouwt men, behalve ten aanzien van afval, het milieuprobleem op het nationale vlak als opgelost. Het komt nu grotendeels aan op de technische uitvoering. Het milieubeleid geeft in Japan nauwelijks aanleiding tot een ideologisch debat. De burger bekommert zich in het algemeen slechts om zijn eigen omgeving en een ecologisch bewustzijn lijkt nauwelijks aanwezig. Opmerkelijk is verder dat er op nationaal niveau geen milieubeweging bestaat; wel op lokaal niveau. Japan is in zekere zin bepaald trots op de resultaten van het gevoerde milieubeleid. Men heeft allerlei vervuilende (lucht) - emissies sterk naar beneden kunnen brengen, terwijl de economische groei hoger was dan in de rest van de geïndustrialiseerde wereld. Dit heeft men kunnen bereiken door wetgeving op nationaal niveau, door aangescherpte prefecturale regelgeving, administratieve verzoeken en anti-vervuilings-overeenkomsten op lokaal niveau. Voor het afvalprobleem is het ministerie van Gezondheid en Welzijn met de beleidsverantwoordelijkheid belast. Basis-wetgeving is hierde «Waste Disposal and Public Cleansing Law». Deze wet maakt een onderscheid tussen bedrijfsafval en huishoudelijkafval. Bedrijven zijn zelf verantwoor– delijk voor de verwerking van hun afval. Veelal sluiten bedrijven voor de verwerking overeenkomsten met private verwerkers met een vergunning of publieke afvalverwerkers. De vergunning bevat gedetailleerde voorschriften voor de afvalverwerker. Sinds 1992 bestaat er ook regel– geving voor het zogenaamde bedrijfsafval onder speciaal regime. Dit afval moet worden verwerkt en dient daarbij te worden vergezeld door een manifest waarop alle stappen van het verwerkingsproces worden vermeld. De autoriteiten dienen dat manifestte ontvangen. Deze maatregel is ingevoerd teneinde illegaal storten tegen te gaan. Wat betreft het huishoudelijk afval is de situatie thans zo dat ± 80% wordt verbrand, een fractie wordt gecomposteerd en ± 20% wordt onverwerkt gestort. In het jaar 2000 wil men het onverwerkt storten hebben teruggebracht tot 0%. Daartoe dienen de gemeenten preventie– plannen op te stellen en is er een van het MITI afkomstige recyclewet met als doelstelling het bevorderen van recycling. De filosofie achter het hergebruiken is niet alleen het zuinig omgaan met het gebruik van grondstoffen, maar veel meer de noodzaak de hoeveelheid afval te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
verminderen. Wat betreft bodemverontreiniging heeft Japan nog nauwelijks regelgeving. De inleiders hadden de indruk dat (mogelijke) problemen terzake zelfs nog nauwelijks werden erkend. Wel kent men regelgeving voor landbouwgronden. De «Environment Planning Agency» kan terzake inspecties uitvoeren en de grond afkeuren of reiniging voorschrijven. Voor andere gronden is wetgeving in voorbereiding waarvan het voornaamste kenmerk is dat de eigenaar verantwoordelijk is voor de kosten van de sanering. Ontmoetïng met Japanse parlementariërs De Japanse parlementariërs legden vooral de nadruk op de noodzaak van een mondiale aanpak van de milieuproblematiek. Zij benadrukten de noodzaak van een gezamenlijke aanpak door de OESO-landen. Deze landen zouden in het kader van de ontwikkelingssamenwerking veel gelden ter beschikking moeten stellen voor milieudoelen. Erkend werd dat Japan dit in het kader van de samenwerking met China vooral doet uit verlicht eigenbelang. Milieuwinst was volgens de Japanse parlemen– tariërs vooral te halen bij de ontwikkelingslanden. Men zag de noodzaak in van de beperking van de CO2-uitstoot in de geïndustrialiseerde wereld. Temeer daar men de ontwikkelingslanden in dit stadium van ontwikkeling, met overigens nog nauwelijks een milieubeleid, nog geen al te grote beperkingen kan opleggen. Men was ambivalent over een energytax of CO2-heffing. Een van de aanwezigen kon zich hierbij wel iets voorstellen, maar vond dat deze belasting dan op mondiale schaal moest worden ingevoerd. Een internationale organisatie zou met de inning moeten worden belast en met het doorsluizen van de middelen naar de ontwikke– lingslanden. Van Nederlandse zijde zag men deze constructie vooralsnog als weinig realistisch. Gevraagd naar de Japanse inspanningen op het terrein van hergebruik van materialen werd geantwoord dat de publieke aandacht daarvoor groeiende is. Het probleem werd in Japan thans vooral benaderd vanuit de invalshoek van het zo efficiënt mogelijk omgaan met grondstoffen. Met name de autoindustrie neemt thans initiatieven. Vervolgens werd de delegatie rondgeleid door het gebouw van de Diet. Aangezien dit in een recesperiode plaatsvond heeft de delegatie geen debatten kunnen bijwonen. De architectuur van het in 1936 in gebruik genomen gebouw werd als wat massaal en somber ervaren. Beleefdheidsbezoek Minister van Milieu De minister verklaarde pas een maand geleden te zijn aangevangen. Zij vond op het milieugebied vooral een grotere aandacht voor de ontwikke– lingslanden nodig. Veelal zou daar een groter effect van investeringen in het milieu mogelijk zijn. Met name van het overdragen van schone technologie aan ontwikkelingslanden verwachtte zij veel effecten. In dat kader noemde zij vooral China. Zij hoopte dat de Diet nog dit najaar de nieuwe «Basic Law on the Environment» (bijgevoegd als appendix A) zou aanvaarden, zodat onder meer milieu-effectrapportages voortaan wettelijk zouden zijn voorgeschreven. Environmental Planning Agency (milieubureau) De voornaamste taken van dit milieuministerie, dat ressorteert onder de minister-president, maar een eigen minister heeft, zijn: - ontwerpen en uitvoeren van het basismilieubeleid op zowel het nationale als het internationale vlak en - coördineren van milieuaspecten van het beleid van andere minis– teries.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
Het ministerie constateerde dat in Japan een aantal doelstellingen op milieuterrein niet wordt gehaald. Derhalve wordt in 1993 een nieuwe Energypolicy Act ingevoerd met als doel een forse energiebesparing te bereiken. De dit najaar door de Diet aan te nemen nieuwe Basic Law on the Environment bevat in de artikelen 10 en 21, tweede lid, de basis voor fiscale en economische maatregelen teneinde milieudoelen te bereiken. Verder wil het ministerie het milieubewustzijn van de burger gaan verhogen. Met name ziet men hier een rol voor het onderwijs. Tevens wil men door middel van subsidies voorlichting bevorderen. Woensdag 8 september 1993 Bezoek aan Mitsubishi Petrochemical te Kashima en de lokale overheid van Kamisu Kashima is een aan het einde van de jaren zestig nieuw ontwikkeld industriegebied met havenfaciliteiten aan de kust van de Stille Oceaan. In het gebied vinden thans een groot aantal industriële activiteiten plaats, waarbij van te voren is nagegaan op welke wijze samenwerking mogelijk was op milieugebied en de milieueffecten van de voorgenomen activi– teiten in kaart zijn gebracht. Het door de Ibaraki-Prefectuur geïnitieerde ontwikkelingsplan voor een grootschalig industrie-complex werd voorbereid door een consultatief lichaam waarin vertegenwoordigers van het MITI, de Prefectuur en deskundigen een haalbaarheidsstudie verrichtten waarin van te voren de milieu-effecten in brede zin werden meegenomen. De prefectuur, de gemeenten en de betrokken bedrijven sloten een gemeenschappelijke anti-vervuilings– en verontreinigings– cvereenkomst waarin toegestane emissies en samenwerking nauwkeurig werden vastgelegd. De 21 bedrijven werken nauw samen op een aantal voor het milieu van belang zijnde terreinen. Ter beperking van luchtver– ontreining worden procesgassen en energie gezamenlijk geproduceerd, vindt uitstoot plaats via hoge schoorstenen en werden ontzwavelingsin– stallaties en stofverzamelaars geïnstalleerd. Ter beperking van waterver– ontreining door proceswater zijn er gescheiden stromen voor zuivering van oliehoudend en niet-oliehoudend afvalwater. Het oliehoudend– afvalwater wordt na voorbehandeling door elk bedrijf verder verwerkt door een gemeenschappelijk waterzuiveringsbedrijf. Voorts hebben de bedrijven gezamenlijk een bedrijf opgericht dat milieucontroles verricht en de contacten terzake onderhoudt met de overheden en de burgers. Het bezochte bedrijf Mitsubishi Petrochemical heeft het milieubeleid hoog op de aandachtsladder van het management staan en daarvoor op alle managementniveau's organisatorische en administratieve voorzie– ningen getroffen. De beleidsfilosofie van het bedrijf ter verbetering van de milieueffecten van de activiteiten is gebaseerd op twee heldere basisprin– cipes: 1. het minimaliseren van de negatieve milieu-effecten als gevolg van de bedrijfsactiviteiten; en 2. het verbeteren van de milieuvriendelijkheid van technologie en produktontwikkeling. Jaarlijks wordt in het bedrijf een interne milieuinspectie uitgevoerd. Het bedrijf gaf te kennen dat de emissies ruim onder de overeengekomen hoeveelheden blijven. Het bedrijf hecht hier grote waarde aan onder meer vanwege het feit dat men herhaling van een situatie als in Yokkaichi, waar het bedrijf ook aan de normen voldeed, maar toch werd geconfronteerd met gezondheidsproblemen bij de bevolking en het betalen van schade– vergoeding, wil voorkomen. Zo zit de gehele industrie in het Kashima–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
complex wat betreft de uitstoot van S02 op opgeveer 1/3 van het streefgetal. Wat betreft de controlemogelijkheden die de overeenkomst de lokale overheden biedt werd het volgende naar voren gebracht. Indien bedrijven zich niet houden aan de bepalingen van de overeenkomst kan deze bedrijven worden bevolen om het gebruik van hun produktiemiddelen dan wel hun methode van preventie van milieuvervuiling te herzien of te verbeteren. Eveneens kan de bedrijven worden bevolen hun produktie tijdelijk te staken. Ook steden buiten de Ibaragi-prefectuur kunnen deze prefectuur vragen deze maatregel toe te passen. Voorts kan de prefectuur, dan wel de lokale overheid rapportage van de bedrijven vragen over de uitvoering van de overeenkomst, alsmede inspecteurs de uitvoering ter plekke laten controleren. The National Institute for Environmental Studies, Tsukuba Dit instituut werd opgericht door het milieuministerie in 1974. Doel was het verrichten van fundamenteel en projectgericht onderzoek op het terrein van de milieuwetenschap. In 1990 werd het instituut gereorgani– seerd. Enerzijds wordt sindsdien meer aandacht gegeven aan informatie– verstrekking en trainingen op het terrein van het milieu, terwijl anderzijds voor het meer fundamentele wetenschappelijk onderzoek de blik sterker wordt gericht op de globale milieuproblematiek. In het instituut bezocht de delegatie een fotochemische reactiekamer waar chemische reacties onder invloed van zonlicht op de atmosfeer worden nagebootst. Hier zijn studies gedaan naar milieuproblemen zoals de effecten van broeikas– gassen, ozonafbraak in de stratosfeer, het ontstaan van zure regen en het ontstaan van fotochemische smog. Voorts bezichtigde de delegatie de ozonlaserradar. Met dit instrument kan vanaf de grond de ozonlaag in de stratosfeer en de troposfeer worden gemeten met een grote mate van nauwkeurigheid. Men verwacht met dit instrument een bijdrage aan het lange-termijn-onderzoek met betrekking tot de ontwikkeling van de ozonlaag te kunnen leveren. Donderdag 9 september 1993 Ota ku vuilverbrandingsfabrieken In Japan ligt de verantwoordelijkheid voor het ophalen en verwerken van huishoudelijk afval bij de gemeenten. In Tokio is het centrale stadsbestuur belast met de uitvoering van deze taak in alle districten. In deze districten wonen ± 23 miljoen mensen. De publieke gemeenterei– niging draagt eveneens zorg voor de verwerking van het bedrijfsafval. Het brandbare huishoudelijk afval wordt drie keer per week opgehaald, het niet-brandbare afval één keer per week en grof afval (koelkasten, bedden e.d.) wordt op verzoek opgehaald. In 1989 werd 4,9 miljoen ton afval opgehaald en verwerkt. Deze hoeveelheid liep in de jaren daarna licht terug voornamelijk als gevolg van een tegenvallende economische ontwikkeling. Op dit moment wordt ± 10% van de totale hoeveelheid afval in Tokio nog onverwerkt gestort. Voor het storten van het afval (al dan niet verbrand) is de verwachting dat de landfills in de Baai van Tokio nog voor 10 a 15 jaar voidoende ruimte bieden. Voor de periode vanaf 1996 is men doende in samenwerking met het bedrijfsleven en burgers plannen op te stellen om te komen tot vermindering van de hoeveelheid afval. De scenario's die men hanteert geven aan dat de hoeveelheid van ± 4,5 mln. ton thans zal groeien tot ± 6,5 mln. ton in het jaar 2000. Men hanteert als doelstelling de hoeveelheid te reduceren tot 5,0 mln. ton. Daarbij dienen bedrijven hun hoeveelheid afval met 30% te reduceren en de gezinnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
met 20%. In het terzake ontwikkelde actieplan staan richtlijnen met voorstellen voor alle sectoren. Wat burgers betreft mikt men vooral op aanpassingen van het consumptiepatroon. Bedrijven wil men stimuleren produkten met een grote hoeveelheid afval niet meerte produceren. Vanwege de onzekerheid omtrent de ontwikkeling van de hoeveelheid afval is men van plan gefaseerd nieuwe vuilverbrandingsfabrieken te bouwen. Daarmee wil men eveneens bewerkstelligen dat over 20 jaar alleen nog as wordt gestort. Op het spoor van de vermindering van de hoeveelheid afval wil men recycling de komende jaren sterk bevorderen. In Tokio worden thans in twee districten papier, flessen en blik twee keer per maand gescheiden opgehaald. Over 4 jaar wil men dit in alle districten verwezenlijken. Het organische afval wordt in Tokio voornamelijk met ander brandbaar afval nog steeds verbrand. Experimenteel wordt thans ± 50 ton per jaar gecomposteerd. Deze compost wordt afgezet in de agrarische sector. Er bestaan geen plannen tot uitbreiding van dit experiment. Gevraagd of het streven naar 100% verbranding niet strijdig is met het streven naar recycling werd naar voren gebracht, dat men niet al te optimistisch wil zijn ten aanzien van de mogelijkheden van preventie en hergebruik. Daarnaast stelde men dat de gefaseerde uitbreiding en vervanging van vuilverbrandingsinstallaties voldoende mogelijkheden biedt om in te spelen op veranderingen in het aanbod. Nadat is geconstateerd dat de burger slechts een directe financiële bijdrage voor het ophalen van grof vuil hoeft te betalen werd opgemerkt dat de burger thans nog weinig mogelijkheden heeft om zijn afvalstroom te beïnvloeden. Er is immers nog weinig aanbod van afvalarme produkten, zodat financiering uit de algemene middelen nog steeds opportuun kan worden geacht. Wat betreft de verwijdering van CFK's uit koelkasten werd opgemerkt dat dit in Tokio nog in een experimenteel stadium verkeert. Het aanbod van gerecyclede produkten is nog gering. Dit soort produkten bestaat wel ((toilet)papier) maar deze produkten kampen nog met een imago– en acceptatie– probleem. Ten aanzien van de dioxine-uitstoot van de vuilverbrandings– installaties werd meegedeeld dat deze uitstoot in principe drie keer per jaar wordt gemeten. Bij deze Ota kufabriek één keer per jaar en dat terzake geen problemen bestaan. De resultaten worden meegedeeld aan de overheid en zijn openbaar voor de burgers. Wel werd toegegeven dat er bij de bevolking een toenemende ongerustheid bestaat over de mogelijke gevaren van de uitstoot van dioxine. Over de landaanwinningsprojecten in de baai werd gevraagd of men zich geen zorgen maakt over de mogelijke milieugevaren van de veelal ongecontroleerde stort van veel verschillende materialen in deze «polders» (ecologische tijdbom). Toegegeven werd dat de controle op de stort veelal onvoldoende was, zodat schadelijke uitloging in principe tot de mogelijkheden behoort, maar dat men van mening is dat de dubbel– wandige constructie in principe voldoende zekerheid biedt. Eventuele schadelijke uitloging zal op deze wijze tijdig kunnen worden gesignaleerd. In de Ota kufabriek nr. II verbrandt men via een volledig geautomati– seerd proces gescheiden opgehaald huishoudelijk afval. Van de as wordt onder meer door menging met beton en asfalt een aantal produkten gemaakt (onder andere tegels). Meegedeeld werd dat deze straat– en siertegels niet uitlogen. Milieubeleid MITI (ministery of International Trade and Industry) Uiteengezet werd dat veel ministeries in Japan milieutaken hebben. Het MITI heeft na de milieuschandalen vanaf de zeventiger jaren nauwe samenwerking met het bedrijfsleven gezocht. In eerste instantie is het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
subsidieinstrument ingezet voor het ontwikkelen van milieuvriendelijke technologie en preventieprogramma's. De laatste jaren werd getracht het bedrijfsleven de aandacht meer te laten richten op het in internationaal verband overdragen van milieutechnologie en op de afvalproblematiek. Eén van de eerste regelgevende activiteiten was de invoering in 1971 van de «law concerning the establishment of pollution prevention systems in specified factories». Filosofie van deze wet is dat de bedrijven zoveel mogelijk zelf anti-vervuilingsmaatregelen invoeren en controleren. De wet richt zich vooral op lucht– en waterverontreiniging. Ingevolge de wet zijn de aangewezen bedrijven onder meer verplicht een milieucontroleur en een milieumanager aan te stellen. Beide dienen met goed gevolg een staatsexamen terzake te hebben behaald. Sinds 1971 zijn 420 000 mensen geslaagd voor het milieupreventiebrevet. Deze zijn niet alleen werkzaam op genoemde specifieke functies, zodat gesteld werd dat mensen met specifieke milieukennis op veel meer plaatsen binnen de bedrijven een grote rol spelen. Tot 1991 probeerde het MITI hergebruik van materialen te bevorderen door middel van richtlijnen. Sinds 1991 bestaat de «Law for promotion of utilisation of recycable resources». Langs vele wegen probeert men hergebruik te bevorderen. Zo wordt voorgeschreven dat in 1994 55% van de papierhoeveelheid dient te worden gemaakt uit oud papier. Daarnaast kunnen voorschriften worden gegeven voor het ontwerp van specifieke produkten. Voor introductie kan een milieutoets van het produkt worden voorgeschreven. Men wil dit voor een 20-tal produkten, waaronder auto's, tv's en koelkasten, gaan doen. Verder worden voorschriften gegeven voor het markeren van produkten. Op bierblikjes dient bijvoorbeeld te worden aangegeven van welk materiaal deze zijn vervaardigd. Een ander spoor betreft het hergebruik van afval van produktieprocessen. Men probeert nuttige aanwendingen voorte schrijven. Zo zijn er voorschriften voor het hergebruik van kolenas en bouwmaterialen, slakken van de staalprodukten en het hergebruik van bouwafval in beton. Het MITI is de geestelijke vader van het Japanse New Earth 21 initiatief. Het initiatief beoogt op wereldschaal milieube– scherming, stabilisatie van energiegebruik en economische groei met elkaar te combineren. In dat kader is een grote hoeveelheid voorstellen geformuleerd. Ter beperking van CO2-emissies wordt onder meer voorgesteld het gebruik van niet-fossiele brandstoffen sterk te bevor– deren. Zo verwacht men bij voorbeeld in de periode tot 2000 doorbraken op het terrein van veiliger nucleaire energieopwekking, en vanaf 2030 bijdragen aan de energieopwekking van kernfusie en ruimtelijke zonenergie. Op het terrein van produkten wil men onder meer stimuleren dat deze een langere effectieve levenscyclus krijgen. In het algemeen valt in dit plan op dat men een technologie ziet als de gouden sleutel voor de oplossing van de mondiale milieu– en economische problematiek. Milieubeleid ministerie van gezondheid en welzijn Dit ministerie is hoofdverantwoordelijke voor het afvalbeleid. De «Waste Disposal and Public Cleaning law» bevat de voornaamste voorschriften van het afvalbeleid. Deze wet maakt een onderscheid tussen huishoudelijk afval en bedrijfsafval. Er bestaan 19 categorieën bedrijfsafval. Doel van de wet is om zodanige afvalverwerking voor te schrijven dat er geen gezondheids– of milieuschade optreedt. Beperking van de hoeveelheid afval speelt een belangrijke rol. in december 1992 werd de wet op een aantal punten aangevuld teneinde onder meer om een milieu– onverantwoorde grensoverschrijdende verplaatsing van gevaarlijk afval tegen te gaan. Verder werden bepalingen ingevoerd die het mogelijk maken kwantitatieve en kwalitatieve voorschriften te geven met betrekking tot afvalbeperking en –verwerking. Thans wordt overwogen export van gevaarlijk afval naar ontwikkelingslanden te verbieden, indien de verwerking niet voldoet aan de Japanse voorschriften. Tevens wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
overwogen alleen vergunningen voor export van afval te verlenen indien over de recycling duidelijk wordt gerapporteerd. Hoogwaardig radioactief afval wordt in Japan op het land bewaard. De problemen met betrekking tot de ontmanteling van kernenergiecentrales zijn nog onderwerp van studie. Vrijdag 10 september 1993 Kobe Steel in Kakogawa Dit bedrijf is een moderne ijzer– en staalfabriek. Men past geavanceerde apparatuur en systemen toe ter voorkoming van lucht– en waterverontrei– niging. Bovendien ontwerpt en produceert het bedrijf apparatuur en systemen voor milieubescherming. Energiebesparing wordt onder meer bereikt door het hergebruik van basismaterialen en produktierestgassen (o.a. warmtekrachtkoppeling). Het grootste gedeelte van de noodzakelijke energie wordt geleverd door het (her)gebruik van de restgassen van het staalproduktieproces. Voorts worden ter voorkoming van luchtverontrei– niging stoffilters ingezet voor het afvangen van stof en roet. Ook het proceswater wordt voor meer dan negentig procent telkenmale na zuivering hergebruikt. Tevens worden slakken en verglaasde restprodukten ingezet bij de cementproduktie. Ook dit bedrijf kent uitgebreide interne richtlijnen van milieubescherming, alsmede uitge– werkte o'ganisatorische en administratieve voorzieningen op dit vlak. Kobe Steel gebruikt in het produktieproces onder meer een «swirling flow melting furnace» voor het verglazen van slakken, waarna chemisch stabiele substanties ontstaan die als grondstof kunnen dienen voor bouwmaterialen. Voorts produceert het bedrijf «fluidized bed incineration systems» voor het verwerken van rioolzuiveringsslib. Meegedeeld wordt dat door dit verwerkingssysteem grote volumeverminderingen kunnen worden bereikt terwijl het slib tevens wordt omgezet in niet giftige substanties. Haven van Kobe Aan boord van de stadsboot van de gemeente Kobe werd een rondvaart door de baai en haven van Kobe gemaakt. Ook in deze baai wordt sinds 1966 aan landaanwinning gedaan, die net als in Tokio voor een groot gedeelte thans wordt gebruikt voor haven– en aanverwante activiteiten. Het vulmateriaal voor deze landaanwinningsprojecten kwam uit de bergen ten westen van Kobe waar een stadsuitbreiding voor volkshuisvestings– doeleinden voor 113 000 personen werd gerealiseerd. Zaterdag 11 september 1993 Lake Biwa Research Institute (LBRI), UNEP (International Environmental Technology Centre) en ILEC (International Lake Environment Committee) Het Biwameer heeft een oppervlakte van bijna 700 km2, is maximaal 43 meter diep, heeft een belangrijke recreatieve en toeristische functie en voorziet tevens 13 miljoen mensen van drinkwater. In de 19e eeuw zijn al Nederlandse ingenieurs betrokken geweest bij het opzetten van waterbeheersingssystemen voor het Biwameer. Sinds 1960 is de waterkwaliteit als gevolg van menselijke, agrarische en industriële ontwikkelingen verslechterd. De regionale overheid en het LBRI beschikken thans over een geautomatiseerd systeem voor het meten van de waterkwaliteit. Elk uur worden gegevens gecontroleerd op eventuele verslechtering van de waterkwaliteit. Met name de eutrofiëring heeft men nog niet goed onder controle. Dit is voornamelijk het gevolg van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
10
landbouwontwikkeling en het ontbreken van rïoolwaterzuivering. Ongewenste fosfaat– en stikstofbelasting van het meer probeert men tegen te gaan door onder meer een verbod op de verkoop van wasmid– delen met deze componenten. Voorts probeert men door rietaanplan– tingen en de oogst daarvan eutrofiëring tegen te gaan. In 1984 vond er in de Shigaprefectuur een internationale conferentie plaats over zoetwatermeren. In samenwerking met UNEP vinden thans regelmatig dergelijke conferenties plaats. De NGO, ILEC werd opgericht als gevolg van de eerste conferentie. Dit wetenschappelijk instituut doet onderzoek naar diverse aspecten van zoetwatermeren, organiseert trainingen en workshops, ontwerpt richtlijnen en is mede-organisator van de zoetwaterconferenties. Thans is het ILEC in samenwerking met UNEP bezig om het UNEP international environmental technology centre op te richten. Doel van dit instituut moet worden om landen te helpen bij het beheren van zoetwatervoorzieningsmeren of –bassins, onder andere door middel van de overdracht van milieuverantwoorde technologische kennis. Men hoopt dat de werkzaamheden nog dit jaar kunnen aanvangen. Voorts bracht de delegatie een beleefdheidsbezoek aan de Gouverneur van de Shigaprefectuur. Maandag 13 september 1993 Nambu rioolslibverwerkingsfabriek In Tokio wordt dagelijks 5,4 mln m3 rioolwater geproduceerd dat wordt verwerkt in 10 verwerkingsfabrieken. De Nambufabriek verwerkt 1,2 mln m3. De eerste stap van verwerking betreft de ontwatering. Hiermee wordt een volumereductie bereikt van 80%. Na verbranding is het oorspronkelijk volume teruggebracht tot 1%. Het slib fungeert gedeeltelijk ook als brandstof bij het verbrandingsproces. In de Nambufabriek vindt verbranding van ontwaterd slib plaats bij temperaturen van 1050° C en 1400 tot 1500° C. De asresten van het verbrandingsproces op 1050° C worden gebruikt voor het maken van diverse produkten, onder andere bakstenen en tegels. Deze produkten worden op grote schaal gebruikt voor voetgangerspaden en bij de aanleg van parken. Bij een verbrandingstemperatuur van 1400° tot 1500° C resteren verglaasde slakken. Voordelen van dit proces zijn een extra volumevermindering ten opzichte van het eerdere verbrandingsproces met 50% alsmede de immobilisatie van de zware metalen in de slakken. Gesteld werd dat er geen uitloging plaatsvindt. Men heeft verschillende gebruiksmogelijk– heden voor de slakken op het terrein van (wegen)bouw onderzocht. In 1995 hoopt men in Tokio zover te zijn dat er een 100% dekkend riool– systeem is. Thans onderzoekt men de mogelijkheid om de riolering in de toekomst te gebruiken voor datacommunicatie-doeleinden (door middel van glasvezeltechnologie). Het gas uit het rioolsysteem wordt thans opgevangen en nuttig aangewend. Dagelijks bestuur Nederlandse Kamer van Koophandel in Japan Uiteengezet werd dat het Japanse milieubeleid stevig in handen is van bureaucraten. Voorts valt het geringe milieubewustzijn van de burger op. De verwachting werd uitgesproken dat Japan met name op het punt van NOx-en, stof– en roetuitstoot, freonen, dioxines i.v.m. toenemende afvalverbranding, de import van zure regen en de waterproblemen nog een aantal serieuze problemen heeft op te lossen. Concluderend werd uitdagend onder meer gesteld dat milieubeleid in Japan alleen met kracht wordt doorgevoerd indien er ernstige gezondheidsschade dreigt en de maatregelen economisch verantwoord zijn. Het milieubeleid werd gekenschetst als zeer mensgericht. Mestbeleid is bijvoorbeeld stankbeleid. Wat normstelling betreft is het Japanse milieubeleid georiënteerd op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
11
VS, en dient de burger sterker betrokken te worden bij de milieu– problematiek. Wat de energie-efficiency betreft, onder andere relevant in verband met de CO2-problematiek, heeft Japan veel bereikt (4,8% CO2-emissies met een BNP dat 14% van dat van de wereld bedraagt). Environmental Research Institute, INC Dit particuliere milieuonderzoeksinstituut verzorgde een inleiding over de rol van de particuliere milieuorganisaties in Japan. Met name aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig bestonden er vooral op het lokale niveau meerdan 1000 milieuactiegroepen. Gesteld werd dat deze groepen niet alleen opkwamen voor een beter milieubeleid maar onderdeel waren van een bredere politieke en sociale beweging voor maatschappelijke verandering. Deze beweging heeft mede door het effectief beïnvloeden van de publieke opinie zeker een rol gespeeld bij het aannemen van de belangrijke milieuwetten aan het begin van de jaren zeventig, die zeker ten aanzien van terugdringing van industriële vervuiling resultaat hebben gehad. Als belangrijkste tekortkomingen voor het publiek en de milieugroepen werd gewezen op het nog niet wettelijk verplicht zijn van milieueffect– rapportages en het ontbreken van de publieke informatieplicht met betrekking tot milieuvervuilende activiteiten. Voor milieuactiegroepen is het derhalve uiterst moeizaam om informatie te verkrijgen over de milieugevolgen van activiteiten. Milieueducatie op scholen is praktisch afwezig. Keidanren (Japanse federatie voor economische organisaties) De Nederlandse delegatie werd ontvangen door een ongeveer 25 man sterke delegatie van de Keidanren, waarin naar het voorkwam de «top» van het Japanse bedrijfsleven was vertegenwoordigd. Het lid Lansink verzorgde een inleiding over het Nederlandse milieubeleid. Met betrekking tot de invloed van milieumaatregelen op het interna– tionale concurrentievermogen van het bedrijfsleven werd door een vertegenwoordiger van de Keidanren naar voren gebracht dat hierover geen eenduidige uitspraken te doen zijn. Milieumaatregelen hebben niet als doel de concurrentiekracht te vergroten. In het algemeen heeft de economische groei mogelijkheden geschapen voor het treffen van milieumaatregelen. Toch hebben milieumaatregelen nogal eens een belangrijke economische spin off met zich gebracht, doordat nieuwe technologieën en produkten moesten worden ontwikkeld. De Keidanren is onder meer door middel van lidmaatschappen van de gouvermentele milieuadviesraad betrokken bij de voorbereiding van nieuwe wetten op het terrein van milieubeleid. Ten aanzien van fiscale maatregelen ter beperking van CO2-emissies wordt een terughoudend standpunt ingenomen. Men verwacht meer van andere instrumenten. Genoemd werden onder meer energie– efficiencyverbetering, omschakeling van fossiele naar andere brand– stoffen, recycling van energie en technologie voor het binden van CO2. Tevens werd er op gewezen dat de Japanse C02-emissies in verhouding met het BNP laag zijn. Derhalve zou een hoge heffing nodig zijn om nog daadwerkelijke reducties te bereiken. Op zichzelf bevat de Japanse Basic Law aangrijpingspunten voor het invoeren van dit soort heffingen. Men is echter van mening dat er thans nog geen rechtvaardiging bestaat voor een dergelijke heffing en vreest tegengestelde effecten voor de econo– mische groei zonder dat daadwerkelijk de CO2-emissies verminderen. De vrijwillige convenanten op milieuterrein tussen bedrijven en overheden werden veelal als succesvol gekenschetst. Als redenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
12
hiervoor werden opgegeven het stimuleren hiervan door de Keidanren, alsmede meer vanuit een juridische invalshoek dat ook de Basic law een beroep doet op bedrijven terzake van samenwerking met de overheden op hetterrein van milieubeleid. De meeste algemene convenanten zijn openbaar. Slechts specifieke overeenkomsten zijn in een aantal gevallen niet openbaar. Redenen hiervoor kunnen zijn bescherming van bedrijfsgegevens en het feit dat soms voor bedrijven in een overgangssituatie enige clementie wordt betracht. Met betrekking tot de recycling van auto's werd naar voren gebracht dat in Japan ± 75% van het gewicht van een auto wordt hergebruikt. Men is thans in een fase dat in het programma van eisen en in de ontwerpfase recyclingaspecten worden meegenomen (markeren en eenvoudige ontmanteling). Voor de elektronicaindustrie is recycling thans nog zeer problematisch, zowel wat betreft de kostencomponent als in technologisch opzicht. De Japanse industrie stelt zich echter op dit terrein niet meer afwachtend (met betrekking tot mogelijke wetgeving) op. Men wenst een pro-actieve rol te spelen. Wil men echter tot economisch verantwoorde oplossingen komen, dan zal er wel overeenstemming moeten worden bereikt over vormen van burdensharing (met overheid en burgers). 3. DE VORMGEVING VAN HET JAPANSE MILIEUBELEID
De gegevens voor dit hoofdstuk van het verslag zijn grotendeels ontleend aan een nota van april 1993 van het Directoraat-Generaal Studies van het Europees parlement over het Japanse milieubeleid. In het Japanse milieubeleid van na de Tweede Wereldoorlog kunnen in grote lijnen drie fasen worden onderscheiden. De fase van het doelgericht negeren van het milieu tot medio jaren '60 wordt goeddeels gekenmerkt door versluierende en vertragende reacties van de overheidsinstanties, zelfs wanneer de schadelijke gevolgen door de uitstoot van stoffen duidelijk waren. Tragische bekendheid kregen de beelden van de Japanse kwik– en cadmiumslachtoffers in de jaren '50 en '60. Detoenemende vervuiling van de wateren was de oorzaak van de Minimata-ziekte (kwikvergiftiging in Kumamota) en de Itai-ltai-ziekte (cadmiumvergiftiging in Toyama). De luchtvervuiling heeft geleid tot ziekten aan de longen en ademwegen, onder andere tot een vorm van astma die is genoemd naar de indus– triestad Yokkaichi en die het gevolg was van de uitstoot van zwaveldi– oxide. Door de toenemende pressie in de regio's en de nieuwe burger– bewegingen voerde de regering in de tweede helft van de jaren '60 een (korte) fase van symbolisch milieubeleid, dat echter vooral uit algemene clausules en een harmonieclausule ten gunste van de economie bestond en niettot veel concrete resultaten leidde. De beslissende doorbraak van het nu nog altijd gevoerde bestaande technocratisch actieve milieubeleid vond plaats in 1970/71, toen in een speciale zitting van het parlement 14 nieuwe milieuwetten en –verordeningen werden vastgesteld waaronder de «Basic law» en het milieubureau («Environmental Planning Agency») werd opgericht. Dit laatste kan worden vergeleken met een ministerie en heeft dezelfde voorzieningen. Het valt onder de minister-president, maar heeft wel een eigen minister. Het milieupolitieke instrumentarium
Het milieupolitieke instrumentarium van Japan wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid. Naast klassieke regulerende instrumenten (emissiegrenswaarden, verplichtingen, verboden) bestaan er compensatiesystemen, overeenkomsten, heffingen, alsmede een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
13
uitgebreid informatiestelsel als controlerend instrument. De afzonderlijke instrumenten kunnen elkaar bij individuele beslissingen overlappen. Bevoegdheid Kenmerkend voor het Japanse systeem is de belangrijke rol die de regionale publiekrechtelijke lichamen (prefecturen en gemeenten) bij de milieubescherming spelen. De belangrijkste milieubeschermingswetten worden door het nationale parlement vastgesteld. Zij behelzen in de regel vele algemene clausules, die door de uitvoerende instantie via verorde– ningen en richtlijnen worden geconcretiseerd. Maar ook dan is er vaak slechts sprake van een minimumstandaard. De uitvoering van de taken ter bescherming van het milieu is in de regel een zaak van de regionale publiekrechtelijke lichamen. Zij gebruiken hoofdzakelijk de zogenaamde bestuursaanbevelingen. Juridisch zijn deze «aanbevelingen» weliswaar niet bindend, maar circa 50% van de bestuurlijke activiteiten van de overheid berust hierop. Hun doeltreffendheid kan als volgt worden verklaard: vaak zijn zij het resultaat van een proces van consensusvorming en bij niet naleving zijn «sancties» van de autoriteit te verwachten, hetzij door een vertraagde behandeling van verzoeken of door openbaarmaking van het «afwijkend gedrag». Andere pressiemiddelen van de autoriteit zijn de toekenning van goedkope kredieten alsmede de toewijzing van vestigingsplaatsen, omdat het gewonnen nieuwe land voor het grootste deel overheidsbezit is. Vergunningprocedure Overeenkomstig de «wet inzake de vermindering van luchtverontrei– niging» en de «wet inzake de vermindering van waterverontreiniging» bestaat er een meldplicht voor vervuilende installaties voor wat betreft de soort en de hoeveelheid van de emissies. Voor chemische bedrijven bestaat al sinds 1973 een meld– en vergunningprocedure. Milieueffect– studies zijn op nationaal niveau niet voorgeschreven. De pogingen om milieu-effectstudies algemeen wettelijkte regelen, zijn tot nu toe mislukt. Het streven daarnaar van het milieubureau sinds het midden van de jaren '70 is in 1984 gestrand door de intrekking van een desbetreffende wetsontwerp. Voor projecten waaraan de overheid deelneemt, is een milieueffectstudie op grond van een kabinetsbesluit voorgeschreven. Bovendien wordt een dergelijke studie op communaal niveau (bijvoor– beeld door de prefecturen van Tokio, Kanagawa, Hokkaido) door verorde– ningen of bestuursaanbevelingen voorgeschreven. De thans bij de Diet in behandeling zijnde nieuwe «Basic Law» beoogt onder meer milieueffect– rapportages wettelijk te regelen. Emissiegrenswaarden De nationale emissiegrenswaarden voor bepaalde installaties en produkten worden in de regel door communale autoriteiten verscherpt (uitzondering S02). Er zijn grenswaarden voor bepaalde emissies die de lucht en het water verontreinigen, maar ook voor lawaai en voor bepaalde onaangenaam ruikende stoffen. Lucht Op het gebied van de luchtvervuiling bestaan grenswaarden voor diverse luchtvervuilende stoffen en gassen, die regelmatig worden aangescherpt. Bijzondere problemen waren er ten aanzien van de belasting door S02 en NOX.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
14
Water De waterverontreiniging is een van de grootste milieuproblemen in Japan. Talrijke meren en andere binnenwateren zijn volkomen dood of staan kort voor dit punt. Naast industriële lozingen spelen ook lozingen van de particuliere huishoudingen (als gevolg van ontbrekende zuive– ringsinstallaties) en vervuiling door de landbouw cen grote rol. De grenswaarden voor lozingen zijn verschillend, afhankelijk van de watercategorie, waarin vrijwel alle wateren overeenkomstig hun vervuilingsgraad zijn ingedeeld. Emissies van motorvoertuigen Het milieubureau is belast met de vaststelling van emissienormen voor motorvoertuigen. De minister van Verkeer is belast met het toezicht op de naleving. Inmiddels behoren de normen voor uitlaatgassen in Japan tot de strengste ter wereld. Dat er desondanks enorme luchtverontreinging bestaat, is het gevolg van de sterke stijging van het aantal motorvoer– tuigen, alsmede het feit dat de normen voor vrachtwagens pas de laatste tijd worden aangescherpt. Van de zijde van de automobielindustrie vernam de delegatie dat men geen problemen had met aanscherping van de emissienormen. Men anticipeerde thans al op aanscherping van normen in de V.S. (Californië) in 1996. Een dergelijke anticipatie bracht, zo stelde men, veelal concurrentievoordelen met zich. Systemen ter beheersing van de totale emissiehoeveelheid In enkele dichtbevolkte gebieden werden, ondanks de door de regionale autoriteiten verscherpte grenswaarden, de nationale doelstellingen voor de uitstoot van SO2, mede als gevolg van het feit dat het emissiesysteem betrekking had op individuele installaties, niet beperkt. Als reactie daarop werd in 1974 het zogenaamde totale emissieconcept ingevoerd. Volgens dit concept moeten de regering en de minister-president de gebieden die worden vervuild en het soort bedrijven waarop het systeem wordt toegepast bij verordening vaststellen. Deze gebieden kunnen door de prefecturen verder worden onderverdeeld. De normen van de totale emissiehoeveelheid voor de afzonderlijke gebieden kunnen dan over de individuele bedrijven in de vorm van contingenten worden uitgesmeerd. De in het systeem vastgestelde doelen konden alleen voor de SOx-emissies worden bereikt, maar niet voor de NOx-emissies. Dit laatste wordt vooral toegeschreven aan de stijging van het aantal motorvoer– tuigen die in het kader van dit systeem niet kan worden aangepakt. Voor de bescherming van het water bestaat een vergelijkbaar systeem dat in 1978 voor de binnenzee van Seto, de baai van Tokio en de baai van Ise werd ingevoerd. Aanleiding waren de toenemende verstikkingsprocessen (zuurstofgebrek) door de lozing van organisch afbreekbare stoffen en de daaruit voortvloeiende schadelijke gevolgen voor de drinkwatervoor– ziening. Milieubeschermingsafspraken (anti-pollution agreements) Een ander karakteristiek element van het Japanse milieubeleid vormen de milieubeschermingsafspraken, waar ondernemingen zich jegens prefecturen en/of gemeenten, soms ook jegens organisaties van burgers, verplichten tot het voorkomen/verminderen van schadelijke gevolgen voor het milieu of maatregelen op het gebied van de ruimtelijke ordening die strenger zijn dan de wettelijke voorschriften. Inhoudelijk behelzen deze afspraken bijvoorbeeld regelingen betreffende strengere emissiewaarden, milieu-effectstudies, de aanleg van groenstroken, het gebruik van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
15
bepaalde brandstoffen, detoepassing van bepaalde procedures, alsmede aanpassingsclausules. Als reden voor de bereidheid van ondernemingen om dergelijke afspraken te maken wordt over het algemeen het harmonie– denken in de Japanse maatschappij aangevoerd. In ieder geval zijn deze contracten een uiterst doeltreffend en flexibel instrument orn met inachtneming van de lokale omstandigheden maatregelen ter bescherming van het milieu te verwezenlijken. Eind 1989 bestonden er 35 000 van dit soort overeenkomsten, per jaar komen er circa 2500 bij. Deze overeenkomsten worden veelal gesloten op het niveau van het individuele bedrijf. Schadevergoedi ngen Nadat reeds in 1958 de prefectuur van Kumamoto een hulpregeling voor de slachtoffers van de Minimata-ziekte had ingevoerd en diverse prefecturen dit voorbeeld hadden gevolgd, werd in 1973 de «Wet inzake de schadevergoeding aan slachtoffers wier gezondheid door het milieu is aangetast» vastgesteld. Overeenkomstig deze wet kunnen in bepaalde bij regeringsdecreet vastgestelde gebieden personen die aan bepaalde ziekten (Minimata, Itai-ltai, Arsenicium-vergiftiging) of niet specifieke ziekten (ziekte aan de luchtwegen en astma) leiden, schadevergoeding aanvragen. Voor erkenning hoeft het oorzakelijk verband niet te worden aangetoond, maar uitsluitend het bewijs dat men in een bepaalde periode in het desbetreffende gebied heeft gewoond en gewerkt. In geval van erkenning wordt (gedeeltelijke) restitutie van de kosten en pensioenen toegeKend. De kosten worden door een speciaal daarvoor opgericht orgaan (de organisatie voor compensatie van gezondheidsproblemen door vervuiling), dat in de regionale publiekrechtelijke lichamen betaal– kantoren heeft, aan de in het gebied gevestigde bedrijven in rekening gebracht. Een deel van de kosten (onder andere administratiekosten) vvordt door de overheid gedragen, bij niet specifieke ziekten wordt 20% van de kosten uit de motorrijtuigenbelasting betaald, bovendien bestaat er een S02-heffing voor alle grote ondernemingen. Thans ontvangen meer dan 90 000 personen een schadevergoeding in het kader van het administratieve schadevergoedingssysteem. Daarnaast zijn er nog uitkeringen op grond van afspraken tussen de slachtoffers en particuliere ondernemingen. Vergoeding kosten Overeenkomstig de «Wet inzake de kosten van de ondernemers voor maatregelen ter bestrijding van milieuschade», kunnen ondernemingen ter financiering van sanerings– en preventiemaatregelen door de overheid worden aangesproken. De verplichting tot betalen hebben onderne– mingen die in een regio, waar maatregelen ter bestrijding van milieu– schade worden genomen, een activiteit uitoefenen welke de negatieve milieueffecten veroorzaakt, die door de overheidsactiviteiten terugge– drongen of beperkt moet worden. De volgende maatregelen kunnen voor financiering in aanmerking komen: - aanleg en onderhoud van groenstroken (bijvoorbeeld 20% verplicht groen op het fabrieksterrein); - verplaatsing van woonhuizen uit de omgeving van fabrieken; - aanleg van riolering die hoofdzakelijk voor de activiteit van bepaalde ondernemingen wordt gebruikt; - het ophogen van landbouwgebieden die door emissies zijn vervuild; en - baggerwerkzaamheden in waterwegen, stilstaand water en havens, waar slib en schadelijke stoffen zijn neergeslagen. Meer dan 80% van de projecten had betrekking op de beide laatstge–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
16
noemde maatregelen. De wet kent bepaalde verzachtende clausules voor kleine en middelgrote bedrijven.
Aansprakelijkheidsregeling Begin jaren zeventig moesten de Japanse rechtbanken zich uitspreken over schadevergoedingseisen van slachtoffers van de Minimata–, Itai-ltaiziekte en van de Yokkaichi-astma. In de toelichting op hun vonnis versoepelden zij ten gunste van de slachtoffers de eisen betreffende het bewijs van causaal verband en op bepaalde punten draaiden zij de bewijslast om. Naast juridische consequenties hebben de vonnissen ook de beslissende stoot gegeven om in de lucht– en watervervuilingswet een bepaalde wettelijke aansprakelijkheid in te voeren. Wel houdt de rechter de mogelijkheid om een uitzondering te maken voor kleine vervuilers.
Milieurapportage Japan is in 1965 met de systematische aanleg van meetnetten ter vaststelling van emissies en de vervuiling van de lucht begonnen. Inmiddels is een naar internationale maatstaven indrukwekkend goed netwerk van meetpunten ontstaan. In de regel worden SO2 en NOX, CO, oxidanten en stofbelasting gemeten. Thans zijn er voor de afzonderlijke schadelijke stoffen meer dan 1600 meetstations (meestal gemeentelijk) in bedrijf. Het merendeel werkt op grond van een automatisch telemeter– systeem. Daarmee is een centrale gecomputeriseerde aanpak mogelijk. In enkele gemeenten worden de gegevens op elektronische borden op bepaalde centraal gelegen plaatsen (bijvoorbeeld het gemeentehuis) bekend gemaakt. Bovendien publiceert het milieubureau van de overheid sinds 1972 ieder jaar een milieuwitboek, dat enkele honderden pagina's omvat, waarin op overzichtelijke wijze emissies, veranderingen, klachten en schadegevallen worden geschetst.
Internationaal Japan heeft vele internationale conventies medeondertekend; bijvoor– beeld het kaderverdrag inzake klimaatveranderingen (Japan produceerde in 1988 4,7% van de CO2-emissies in de wereld), het Protocol van Montreal en het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag. Ter omzetting van de internationale overeenkomsten werd de «wet ter bescherming van de ozonlaag» vastgesteld, die bepaalt dat diverse CFK-soorten uiterlijk in het jaar 2000 moeten zijn afgeschaft. In 1991 werd de lijst van gevaarlijke stoffen voor de ozonlaag aangevuld. De delegatie kreeg de indruk dat indien Japan zich bindt aan milieuverdragen de uitvoering dan ook serieus ter hand wordt genomen. 4. TOT BESLUIT
Er kan worden gesteld dat het Japanse milieubeleid vooral op problemen heeft gereageerd die schadelijke gevolgen voor de gezondheid (mensgericht) met zich brachten; de algemene ecologische invalshoek is daarentegen verwaarloosd. Op het gebied van de schone lucht en bescherming tegen lawaai, en in beperkte mate op het vlak van de bescherming van het water is het milieubeleid echter succesvol geweest. Japan bewijst dat het technisch en economisch haalbaar is bepaalde schadelijke stoffen terug te dringen in een mate die tot dusver door de industrie veelal als onrealistisch werd genoemd. Een wezenlijke bijdrage daartoe heeft het buitengewone rapportagesysteem geleverd. De decentralisatie van de milieubescherming lijkt tot dusverre te voldoen. Bijna alle belangrijke instrumenten van het milieubeleid werden op het niveau van het prefectuur ontwikkeld. Als voorzichtige conclusies zou naar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
17
voren kunnen worden gebracht dat de zwakke punten van het Japanse milieubeleid zijn: - de coördinatie van het milieubeleid, de veelal sectorale benadering: - het gebrekkige recht op milieu-informatie voor de burger; - het feit dat milieueffectrapportage niet wettelijk is geregeld; en - het feit dat er geen samenhangend milieubeleidsplan bestaat. Als sterke punten kunnen worden vermeld: - de grote aandacht voor consensusvorming; - het feit dat de vele vrijwillige overeenkomsten weinig handhavings– kosten met zich brengen; - de wettelijke verplichting tot aanstelling van milieumanagers en controleurs; en - de vrijwillige milieuzorgsystemen in de industrie. Van ondermeer de milieuminister heeft de delegatie begrepen dat met de aanneming van de nieuwe Basic Law in ieder geval de miiieueffect– rapportage wettelijk zal worden geregeld. Aanneming van deze wet door de Diet wordt najaar 1993 verwacht. De tekst van deze wet is als appendix A bij dit verslag opgenomen. Tevens bespeurde de delegatie op nationaal politiek niveau een zekere toeneming van het bewustzijn met betrekking tot de ecologische invalshoek van het milieubeleid. De delegatie is in dit kader bijzonder benieuwd of de toenemende activiteit van Japan op het terrein van de internationale milieupolitiek zich zal doorzetten en meer zal zijn dan een nieuw profileringsissue. De delegatie werd voorts telkenmale gefrappeerd door de technocra– tische invalshoek van het milieubeleid (meten en onderzoeken). Zonder dit thans te kunnen hardmaken had de delegatie de indruk dat een aantal wezenlijke milieuproblemen nog niet in voldoende mate wordt onderkend. Hierbij valt te denken aan de problematiek van bodem– sanering en de uitstoot van dioxinen. In de milieupolitiek constateerde de delegatie twee opvallend afwezige actoren, namelijk de nationale milieubeweging en de consument/burger. Met name op het gebied van verpakkingen werd een uitgesproken voorliefde van de consument voor weelderigheid geconstateerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
18
BIJLAGE
Programma Zondag 5 september 1993 Vertrek uit Nederland Maandagmiddag 6 september 1993 - Boottocht door de Baai van Tokio met uiteenzettingen over landaanwinningsprojecten en het gemeentelijke milieubeleid van Tokio inleiders: Ken Takeuchi, Takashi Asakura en Masaomi Koike van de gemeente Tokio Dinsdag 7 september 1993 - Briefing op Nederlandse ambassade in Tokio inleiders: Van Thessen, Stumpel en Vossenaar - Ontmoeting met Japanse parlementariërs gastheer: Nakayama - Beleefdheidsbezoek aan Minister van Staat van het milieubureau, mevr. Hironara - Uiteenzetting overtaken milieubureau inleider: Hironori Hamanaka Woensdag 8 september 1993 - Bezoek aan Mitsubishi Petrochemical in Kashima en gesprek met locale milieuambtenaren van de gemeente Kamisu inleiders: Noda, Miyako, Nagashima, Mitsuoka, Kimura, Miyanchi (Mitsubishi Petrochemical), Otake, Okuda en Kuribayashi (gemeente Kamisu) - The National Institute for Environmental Studies in Tsukuba Science City inleiders: Asunoba lchikawa, Tarashi Kurihara, dr. Waskida en dr. Nakane Donderdag 9 september 1993 - Ota ku vuilverbrandingsfabriek inleider: Takashi Asakura - Briefing over milieubeleid MITI inleiders: Kaoru Honjo en Masatoshi Urashima - Briefing over milieubeleid ministerie van Gezondheid en Welzijn inleider: Hiroki Haskizume Vrijdag 10 september 1993 - Kobe Steel in Kakogawa inleiders: K. Kuwano, A. Shimizu, Y. Nakane en H. Yoshida - Boottocht door haven Kobe Zaterdag 11 september 1993 - Lake Biwa Research Institute (LBRI) UNEP-IETC (International Environmental Technology Center) en ILEC (International Lake Environment Committee) inleiders: H. Kotani, H. Matsui, Ando en M. Nakamura - Beleefdheidsbezoek aan de Gouverneur van de prefectuur Shiga, Minoru Inaba - Boottocht over het Biwameer met bezoek aan meetstations
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
19
Zondag 12 september 1993 - vrije dag in Kyoto Maandag 13 september 1993 - Nambu rioolslibverwerkingsfabriek inleiders: Takashi Asakura en Niyoski Sugii - gesprek met Dagelijks bestuur Nederlandse Kamer van Koophandel in Japan - Environmental Research Institute inleiders: Teiichi Abyama en Komichi Ikeda - Keidanren inleiders: A. G. W. J. Lansink, Takeski Abiru, Isao Kobayaski en Yoshiounda Oskima Dinsdag 14 september 1993 - vertrek naar Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
20
APPEIMDIX A
Kaderwet inzake het Milieu1 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN (Doelstellingen) Artikel 1 1. De doelstellingen van deze wet zijn: de maatregelen voor een alomvattend en doelgericht milieubeheerte bevorderen en aldus bij te dragen tot het welzijn van de mens alsmede tot een bestaan, dat van hoog niveau is qua gezondheid en ontwikkeling, voor zowel de huidige als de toekomstige generaties van de Natie door het vastleggen van de grondgedachten inzake milieubeheer, en de verantwoordelijkheden van de Staat, de lokale overheden, het bedrijfsleven en de burgers duidelijk te omschrijven, alsmede voorschriften te geven voor de hoofdlijnen van de maatregelen met betrekking tot milieubeheer. (Definitie) Artikel 2 1. De term «belasting van het milieu» betekent in deze wet de door de mens veroorzaakte gevolgen voor het milieu die het milieubeheer kunnen belemmeren. 2. De term «wereldwijd milieubeheer» betekent in deze wet milieu– beheer ten aanzien van de door menselijk optreden veroorzaakte verergering van het broeikaseffect en de aantasting van de ozonlaag boven de gehele aarde, de vervuiling van de zee, een teruggang van het aantal wilde diersoorten alsmede andere verschijnselen, die het milieu van de gehele Aarde of een groot deel daarvan beïnvloeden. 3. Determ «milieuvervuiling» («Kogai» in het Japans) betekent in deze wet de aan de gezondheid van de mens en het leefmilieu (met inbegrip van niet-levende zaken die nauw samenhangen met menselijk leven, flora en fauna die nauw samenhangen met menselijk leven en het milieu waarin die flora en fauna leven. Dit is hierna van toepassing) toegebrachte schade welke wordt veroorzaakt door luchtvervuiling, watervervuiling (met inbegrip van de verslechtering van de toestand van het water anders dan de waterkwaliteit, of de kwaliteit van het waterbed/waterbodem. Deze toevoeging is hierna van toepassing behalve op paragraaf 1 van artikel 15), bodemverontreiniging, geluid/lawaai, trillingen, grondverplaatsingen/ verzakkingen (met uitsluiting van verzakkingen veroorzaakt door het afgraven van land t.b.v. het delven van grondstoffen. Deze uitsluiting zal hierna van toepassing zijn) en van stank die over een aanzienlijk oppervlak optreedt ten gevolge van industriële en andere activiteiten van de mens en andere belemmeringen voor een goed milieubeheer. (Ongestoord en voortgezet genot van een goed milieu) Artikel 3
1 Tentatieve bewerking/vertaling uit het Engels.
Milieubeheer geschiedt op zodanige wijze dat de huidige en komende generaties zullen kunnen genieten van de zegeningen van een gezond en rijk milieu en opdat het milieu als het fundament van het overleven van de mensheid in detoekomst kan worden gehandhaafd, daarbij overwegende dat het in standhouden van een gezond en rijk milieu van essentieel belang is voor een gezond en ontwikkeld bestaan van de bevolking; dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
21
het functioneren van het ecosysteem afhangt van een broos evenwicht; en dat het milieu, als de grondslag voor het overleven van de mensheid, niet oneindig is en geschaad kan worden door de belasting het milieu aangedaan door activiteiten van de mens. (Scheppen van een samenleving welke duurzame ontwikkeling mogelijk maakt door een geringe belasting van het milieu) Artikel 4 Milieubeheer wordt op zodanige wijze gevoerd dat een maatschappij, die een gezond en weelderig milieu beschermt en die duurzame ontwik– keling mogelijk maakt en tegelijkertijd streeft naar een gezonde econo– mische ontwikkeling met een geringe belasting voor het milieu, kan worden geformeerd, door zoveel mogelijk de belasting van het milieu door sociale, economische en andere activiteiten te verminderen, en door het propageren van vrijwillige en positieve actie met betrekking tot de bscherming van het milieu door middel van een eerlijke verdeling van de lasten over alle mensen; en opdat door grotere wetenschappelijke kennis belemmeringen voor een goed milieubeheer bij voorbaat voorkomen kunnen worden. (Actief propageren van wereldwijd milieubeheer middels internationale coördinatie) Artikel 5 Wereldwijd milieubeheer wordt actief gepropageerd in samenwerking met andere landen en overeenkomstig de positie welke Japan bekleed in de internationale gemeenschap, daarbij gebruik makend van de capaci– teiten van Japan en overwegende dat wereldwijd milieubeheer de gehele mensheid aangaat en dat het tevens een probleem is dat moet worden aangepakt teneinde een gezond en ontwikkeld bestaansniveau voor de natie in de toekomst te verzekeren, en dat de Japanse economie en maatschappij nauw verbonden is met de internationale gemeenschap. (Verantwoordelijkheid van de Staat) Artikel 6 De Staat is verantwoordelijk voor het formuleren en ten uitvoerleggen van een fundamenteel en veelomvattend beleid met betrekking tot milieubeheer en bescherming, gebaseerd op de grondbeginselen van milieubeheer als uiteengezet in de drie voorgaande artikelen. (Deze drie artikelen zullen hierna worden geciteerd als «de grondbeginselen» of «de grondgedachten») (Verantwoordelijkheid van lokale overheden) Artikel 7 De lokale overheden zijn verantwoordelijk voor de formulering en ten uitvoerlegging van een beleid dat spoort met het nationale en andere beleid en dat aansluit op de natuurlijke en sociale situatie van het gebied van de lokale overheden, m.b.t. milieubeheer en bescherming en met de grondbeginselen en gedachten als uitgangspunt. (Verantwoordelijkheid van bedrijven/het bedrijfsleven)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
22
Artikel 8 1. In het uitvoeren van zakelijke/commerciële activiteiten zijn bedrijven verantwoordelijk voor het nemen van de noodzakelijke maatregelen ter preventie van milieuverontreiniging, zoals de bewerking van rook en roet, vervuild water en afvalstoffen, etc. voortvloeiend uit hun activiteiten, voor het behoorlijk beheer/bescherming van het natuurlijk milieu, met de grondbeginselen als uitgangspunt. 2. Bij de vervaardiging, behandeling of verkoop van produkten of het verrichten van andere activiteiten, zijn bedrijven verantwoordelijk voor het nemen van die maatregelen die noodzakelijk zijn voor een behoorlijke verwerking/verwijdering van het afval dat produkten en andere zaken in verband met hun activiteiten opleveren, teneinde nadelige gevolgen voor het milieubeheer te voorkomen, met daarbij de grondbeginselen als uitgangspunt. 3. Naast de in de voorgaande twee paragrafen omschreven verantwoor– delijkheden, het vervaardigen, behandelen en verkopen van produkten of het verrichten van andere activiteiten, zijn bedrijven gehouden te trachten de belasting van het milieu voortvloeiende uit het gebruiken of dumpen van de producten of andere aan hun activiteiten verbonden zaken te verminderen; tevens moeten zij trachten gerecycleerde grondstoffen/ materialen en andere materialen en diensten te gebruiken om de belasting voor het milieu van hun activiteiten te verminderen, teneinde de nadelige gevolgen voor het milieu te verminderen, waarbij de grondbe– ginselen uitgangspunt zijn. 4. Naast de verantwoordelijkheden omschreven in de voorafgaande drie paragrafen, hebben bedrijven de verantwoordelijkheid op vrijwillige basis te pogen de belasting voor het milieu te verminderen en andere aan hun activiteiten verwante milieu beschermende activiteiten te ontplooien en mede te werken aan de door de Staat of lokale overheden genomen maatregelen inzake milieubeheer, met de grondbeginselen en –gedachten als uitgangspunt. (Verantwoordelijkheid van burgers) Artikel 9 1. Burgers moeten zich inspannen de belasting voor het milieu die hun met dagelijkse leven/bezigheden verband houden te verminderen opdat nadelige gevolgen voor het milieubeheer worden voorkomen, met daarbij de grondbeginselen en –gedachten als uitgangspunt. 2. Naast het gestelde in de voorgaande paragraaf, zijn burgers gehouden zich in te spannen om het milieu te beschermen en mede te werken aan de door de Staat of lokale overheden genomen maatregelen inzake milieubeheer met de grondbeginselen en –gedachten als uitgangspunt. (Wettelijke maatregelen) Artikel 10 De Regering neemt wettelijke, fiscale en andere maatregelen die vereist zijn om de maatregelen inzake milieubeheer uit te voeren. (Jaarlijkse verslagen)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
23
Artikel 11 1. De Regering zal aan de Diet jaarlijks een rapport voorleggen inzake de toestand van het milieu en de maatregelen die zij heeft genomen met betrekking tot milieubeheer en bescherming. 2. De Regering zal jaarlijks een document vervaardigen en aan de Diet voorleggen waarin een toelichting wordt gegeven op de maatregelen die de Regering zal gaan nemen gezien de toestand van het milieu als omschreven in de voorgaande paragraaf. (Preventie van luchtvervuiling door radioactieve stoffen) Artikel 12 De maatregelen tot preventie van luchtvervuiling, watervervuiling en bodemverontreiniging, veroorzaakt door radioactieve stoffen worden toegepast overeenkomstig de Kaderwet Atoom Energie (Wet nr. 186 van 1955) en andere verwante wetgeving. HOOFDSTUK 2 KADERBELEID MILIEUBEHEER Onderdeel 1 Richtlijnen voor het formuleren van een beleid Artikel 13 Het formuleren en tenuitvoerleggen van het beleid inzake milieubeheer zoals in dit hoofdstuk uiteengezet zal samenhangend en doelbewust worden aangepakt, waarbij de verschillende maatregelen op elkaar worden afgestemd opdat het geheel is gebaseerd op de grondgedachten en gericht op het garanderen van de volgende onderdelen. 1. Te zorgen dat de natuurlijke elementen van het milieu zoals lucht, water en bodem in goede staat blijven, zulks ter bescherming van de gezondheid van de mens, het leefmilieu in stand te houden en het natuurlijk milieu op gepaste wijze te beschermen. 2. De diversiteit van het ecosysteem, de soorten wilde dieren en andere levensvormen veilig te stellen en systematisch de verschillende leefmilieus in bossen en wouden, op landbouwgronden en in oever– gebieden te beschermen, overeenkomstig de natuurlijke en sociale toestand van het gebied. 3. Nuttige niet-schadende contacten te onderhouden tussen mens en natuur. AFDELING 2 KADERPLAN MILIEU Artikel 14 1. De Regering stelt een kaderplan op met betrekking tot milieubeheer (hierna genoemd «Kaderplan Milieu») teneinde het miliebeheerbeleid in ruime zin en doelbewust te bevorderen. 2. Het Kaderplan Milieu bevat de volgende onderdelen: (1) Een uitgebreid en lange-termijn beleid voor milieubeheer en bescherming (2) Naast het voorgaande onderdeel, een aanpak vereist voor het samenhangend en doelbewust bevorderen van het milieubeheerbeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
24
3. De Premier formuleert een ontwerp-Kaderplan Milieu en vraagt het Kabinet om zijn beslissing, na het oordeel van de Centrale Milieuraad te hebben gehoord. 4. Wanneer het Kabinet in overeenstemming met de voorgaande paragraaf zijn besluit heeft genomen, zal de Premier het Kaderplan Milieu zonder verwijl publiceren. 5. De twee voorgaande paragrafen zullen mutatis mutandis van toepassing zijn op veranderingen in het Kaderplan Milieu. AFDELING 3 MILIEUNORMEN Artikel 15 1. Met betrekking tot de toestand van het milieu in verband met luchtvervuiling, watervervuiling, bodemverontreiniging en geluid stelt de Regering milieu kwaliteitsnormen vast die wenselijk zijn voor de bescherming van de gezondheid van de mens en het behoud van het leefmilieu. 2. Ingeval een van de normen waarnaar in de voorgaande paragraaf wordt verwezen in meer dan een categorie valt en gesteld dat landstreken of watergebieden waarop deze categorieën van toepassing zijn zouden moeten worden aangewezen, kan de Regering aan de betrokken Gouver– neurs van de Prefectuur de bevoegdheid delegeren die streken of watergebieden aan te wijzen, overeenkomstig de beschikkingen van het Kabinet. 3. De normen omschreven in paragraaf 1, worden immer op passende wetenschappelijke wijze bezien en telkens wanneer nodig herzien. 4. De Regering zal zich inspanningen getroosten de in paragraaf 1 voorziene standaard te behalen door en doelbewust de maatregelen te nemen die in dit hoofdstuk zijn neergelegd en die bedoeld zijn milieuver– vuiling te voorkomen (hierna genoemd «de maatregelen ter voorkoming van vervuiling»). AFDELING 4 PREVENTIE VAN VERVUILING IN BIJZONDERE GEBIEDEN (Formulering van programma's voor beheersing van milieuvervuiling) Artikel 16 1. De Premier geeft de betreffende Gouverneurs van de Prefectuur opdracht programma's op te stellen met betrekking tot het beheersen van milieuvervuiling (hierna genoemd «de Programma's voor beheersing van Milieuvervuiling») welke in specifieke gebieden moeten worden toegepast die onder een van de volgende categorieën vallen, door deze Gouver– neurs de basisbeleidslijnen voor dergelijke programma's voor te leggen: (1) Het gebied waar milieuvervuiling op dit moment ernstig is en waar wordt erkend dat het zeer moeilijk zal zijn vervuiling van het milieu te voorkomen tenzij op brede schaal preventieve maatregelen worden genomen. (2) Het gebied waarin zich naar waarschijnlijkheid aanzienlijke milieuver– vuiling zal voordoen ten gevolge van snelle aanwassende concentraties van bevolking, industrieën enz. en waar wordt erkend dat het zeer moeilijk zal zijn vervuiling van het milieu te voorkomen tenzij op brede schaal preventieve maatregelen worden genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
25
2. Het basisbeleid, voorzien in de voorgaande paragraaf zal worden opgesteld op grond van het Kaderplan Milieu. 3. Wanneer de betreffende Gouverneur van de Prefectuur de instructie, voorzien in de voorgaande paragraaf, heeft ontvangen, zal hij of zij een Programma voor het beheersen van Milieuvervuiling opstellen overeen– komstig het basisbeleid, voorzien in de voorgaande paragraaf en dit aan de Premier ter goedkeuring voorleggen. 4. Voorafgaand aan het doen uitgaan van instructie als onder paragraaf 1 of het verlenen van goedkeuring als vereist in de voorgaande paragraaf, verzoekt de Premier de Conferentie inzake de Beheersing van Milieuver– vuiling om haar beslissing. 5. Voorafgaand aan de instructie als onder paragraaf 1, hoort de Premier de mening van de betreffende Gouverneur van de Prefectuur. (Bevordering van een succesvol verloop van de Programma's voor de beheersing van milieuvervuiling) Artikel 17 De Staat en lokale overheden zullen zich inspanningen getroosten teneinde de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de volledige ten uitvoerlegging van de programma's voor de beheersing van Milieuver– vuiling. AFDELING 5 MAATREGELEN GENOMEN DOOR DE REGERING AANGAANDE MILIEUBEHEER (Overwegingen bij het formuleren van maatregelen door de Staat) Artikel 18 De Staat zal milieubeheer in overweging nemen bij het opstellen en uitvoeren van maatregelen waarvan bekend is dat zij het milieu beïnvloeden. (Bevordering van milieueffectrapportages) Artikel 19 De Staat neemt de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat, wanneer bedrijven bezig zijn het (aanzicht van) het landschap te veran– deren, nieuwe structuren te vervaardigen en andere vergelijkbare activiteiten ontplooien, zij tevoren onderzoek doen/inspecties uitvoeren, prognoses opstellen en evaluaties maken van het gevolgen voor het milieu van die activiteiten en op basis van de resultaten daarvan passende aandacht schenken aan het milieuaspect. (Preventiemaatregelen) Artikel 20 1. De Regering treft de volgende preventieregelingen ten behoeve van het milieubeheer: (1) Regulerende maatregelen ter preventie van milieuvervuiling door normen vast te stellen die bedrijven moeten hanteren in hun activiteiten zoals het uitstoten van stoffen die luchtvervuiling, watervervuiling, bodemverontreiniging en stank veroorzaken; het opwekken van lawaai of
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
26
trillingen; en het veroorzaken van landverschuivingen door het gebruik van grondwater. (2) Regulerende maatregelen ter preventie van milieuvervuiling m.b.t. het gebruik/inrichting van het land en om milieuvervuiling te voorkomen t.a.v. het scheppen van faciliteiten en bezigheden die vervuiling veroor– zaken in een gebied met ernstige vervuiling of waar waarschijnlijk ernstige vervuiling zal optreden. (3) Regulerende maatregelen ter preventie van milieuvervuiling m.b.t. activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke bescherming van het natuurlijk milieu, zoals veranderingen in de inrichting van het land, de constructie van nieuwe structuren, het vellen van bomen en bamboes en andere activiteiten in gebieden welke in het bijzonder bescherming van de natuur behoeven. (4) Regulerende maatregelen ter preventie van milieuvervuiling m.b.t. het vangen (van dieren) en verzamelen (van planten) het toebrengen van schade en andere activiteiten die hinder kunnen opleveren voor een behoorlijke bescherming onderdelen van de natuur die bescherming behoeven zoals dieren (en planten), het landschap of de bodemkwaliteit of warme bronnen. (5) Regulerende maatregelen ter preventie van zowel milieuvervuiling als belemmeringen bij natuurbescherming wanneer deze zich voordoen of kunnen voordoen. 2. Naast de regulerende maatregelen, voorzien in de voorgaande paragraaf, dient de Staat zich inspanningen te getroosten regulerende maatregelen te nemen, vergelijkbaar met die in sub-paragraaf 1 en 2 van de voorgaande Paragraaf, teneinde belemmeringen voor het beheer/de bescherming van het milieu m.b.t. de volksgezondheid en het leefmilieu te voorkomen. (Economische maatregelen om belemmeringen bij het beheer en de bescherming van het milieu te voorkomen) Artikel 21 1. De Staat tracht de noodzakelijke maatregelen te treffen voor de nodige en passende economische hulp aan personen die activiteiten ontplooien welke belastend zijn voor het milieu of die bijdragen tot een dergelijke belasting (Deze activiteiten worden hierna in dit artikel genoemd «de belastende activiteiten»), teneinde belemmeringen voor het beheer van het milieu te voorkomen door deze personen aan te moedigen passende maatregelen te treffen zoals de introductie van faciliteiten die de belasting van het milieu verminderen, daarbij hun economische situatie in overweging nemend. 2. Gezien het feit dat deze maatregelen, welke beogen personen die de belastende activiteiten ontplooien aan te moedigen om vrijwillig te trachten deze belasting van het milieu te verminderen door deze personen op passende en eerlijke wijze een toeslag op te leggen, naar verwachting effectief zullen zijn in het voorkomen van belemmeringen voor een goed beheer van het milieu en dat dergelijke maatregelen internationaal worden aanbevolen; de Staat zal te dien einde op behoorlijke wijze onderzoek verrichten naar de effectiviteit van zulke maatregelen alsmede naar de gevolgen van de ten uitvoerlegging van deze maatregelen op de Japanse economie; en wanneer het noodzakelijk wordt dergelijke maatregelen te treffen, dient de Staat zich inspanningen te getroosten zich te verzekeren van het begrip en de medewerking van de bevolking m.b.t. zulke maatregelen. Voor het geval dergelijke maatregelen worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
27
toegepastten behoeve van een wereldwijde bescherming van het milieu, dient de Staat internationale samenwerking vergroten teneinde de doeltreffendheid van de maatregelen te vergroten. (Bevordering van het creëren van faciliteiten en andere projecten t.b.v. milieubeheer en milieubescherming) Artikel 22 1. De Staat treft de nodige maatregelen ter bevordering van projecten die bijdragen tot een behoorlijk milieubeheer, daarbij inbegrepen het creëren van openbare voorzieningen zoals bufferzones, het baggeren van slib, en de bescherming en hetfokken of telen van bedreigde diersoorten of planten. 2. De Staat treft de noodzakelijke maatregelen ter bevordering van projecten die bijdragen tot een goed milieubeheer, daarbij inbegrepen het creëren van openbare voorzieningen zoals riolen, voorzieningen voor het afvoeren/verwerken/bewerken van afvalstoffen (voor bedrijven en particulieren), verkeersvoorzieningen welke bijdragen tot een vermin– dering van de belasting van het milieu; alsmede tot de verbetering van bossen en wouden. 3. De Staat treft de noodzakelijke maatregelen ter bevordering van projecten voor een behoorlijke inrichting en verantwoord gebruik van de natuur, daarbij inbegrepen openbare voorzieningen zoals parken en groene zones. 4. De Staat treft de noodzakelijke maatregelen ter bevordering van een behoorlijk gebruik van openbare voorzieningen als voorzien in de voorgaande twee paragrafen en bevordert de uitbreiding van de rol en de taak van milieubeheer en milieubeschermingsaspecten daarin. (Bevordering van het gebruik van milieuvriendelijke produkten) Artikel 23 1. De Staat treft de noodzakelijke maatregelen om bedrijven te voorzien van zodanige technische bijstand dat zij, bij het vervaardigen, bewerken of verkopen van produkten of het ondernemen van andere activiteiten, op passende wijze de vermindering van de belasting van het milieu door produkten en dergelijke kunnen overwegen, d.m.v. een voorafgaande vrijwillige evaluatie van de belasting van het milieu, veroorzaakt door het gebruik van produkten en dergelijke of het weggooien daarvan. 2. De Staat treft de noodzakelijke maatregelen ter aanmoediging van het gebruik van gerecycleerde grondstoffen en materialen, produkten en diensten die bijdragen tot de vermindering van de belasting van het milieu. (Onderwijs en studie van milieubeheer) Artikel 24 De Staattreft de noodzakelijke maatregelen om bedrijven en burgers een beter inzicht te geven in het begrip milieubeheer en bij hen enthou– siasme te kweken om milieuvriendelijke activiteiten te ontplooien, d.m.v. het bevorderen van milieuonderwijs en betere voorlichtingsactiviteiten gericht op beheer en bescherming van het milieu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
28
(Maatregelen ter bevordering van vrijwilligerswerk in particuliere organisaties)
Artikel 25 De Staat treft de noodzakelijke maatregelen ter bevordering van vrijwilligerswerk m.b.t. milieubescherming, zoals het planten van bomen en de recuperatie van recycleerbare stoffen en produkten door bedrijven, burgers en particuliere instellingen (hierna genoemd «Private lichamen etc.»). (Informatievoorziening) Artikel 26 De Staat dient zich in te spannen naar behoren de benodigde informatie te verschaffen inzake milieubeheer en bescherming, daarbij begrepen de toestand van het milieu, teneinde de kennis en kunde, voorzien in artikel 24, te bevorderen en bij te dragen aan de activiteiten die op vrijwillige basis door de private lichamen worden ontplooid zoals voorzien in het voorgaande artikel, in aanmerking nemend de bescherming van de rechten alsmede de lasten en baten van individuen en rechtspersonen. (Toepassing van Onderzoek) Artikel 27 De Staat dient onderzoek te doen inzake de toestand van het milieu en prognoses op te stellen inzake veranderingen in het milieu en andere studies ter voorbereiding van maatregelen inzake milieubeheer. (Verbetering van controle en toezichtmethoden) Artikel 28 De Staat dient zich inspanningen te getroosten t.a.v. het ontwikkelen van methoden voor controle en toezicht, descentes, waarnemingen, metingen, onderzoeken en inspecties teneinde inzicht te verkrijgen in de toestand van het milieu en op behoorlijke wijze maatregelen ten uitvoer te leggen inzake de bescherming en het beheer van het milieu. (Bevordering van wetenschap en technologie) Artikel 29 1. De Staat dient wetenschap en technologie te bevorderen teneinde helderheid te verkrijgen in de wijze waarop milieuveranderingen tot stand komen, in de vermindering van de belasting van het milieu en de ontwikkeling van methoden voor een brede evaluatie van zowel de gevolgen die de economie heeft voor het milieu als de zegeningen die de economie te danken heeft aan het milieu, en andere vormen van wetenschap en technologie inzake milieubeheer en –bescherming. 2. Teneinde milieuwetenschap en technologie te propageren dient de Staat onderzoeksmethoden en –instellingen te creëren teneinde research en ontwikkeling te bevorderen en teneinde de resultaten te verspreiden, researchwerkers aan te moedigen en te ondersteunen en andere noodzakelijke maatregelen te nemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
29
(Beslechten van geschillen inzake vervuiling en tegemoetkoming bij schade) Artikel 3O 1. De Staat dient op doeltreffende wijze te bemiddelen en te arbitreren in geschillen inzake milieuvervuiling, en dient andere maatregelen te treffen voor het soepel oplossen van problemen ten gevolge van milieuvervuiling. 2. De Staat neemt de noodzakelijke maatregelen voor het op soepele wijze verlichten van de door vervuiling veroorzaakte schade. AFDELING 6 INTERNATIONALE SAMENWERKING INZAKE WERELDWIJDE MILIEUBESCHERMING EN BEHEER ENZ. (Internationale samenwerking inzake wereldwijde milieubescherming en beheer etc.) Artikel 31 De Staat getroost zich inspanningen om de noodzakelijke maatregelen te treffen om wereldwijde milieubescherming en beheer te garanderen en andere internationale samenwerking op dat gebied te bevorderen; de Staat dient tevens trachten de nodige maatregelen te nemen om te helpen bij de bescherming van het milieu in regio's en in gebieden die interna– tionaal als waardevol worden aangemerkt en die bijdragen tot zowel het welzijn van de mens als tot een heilzame en gezonde leefomgeving voor het Japanse volk, (De bescherming van deze leefomgevingen worden hierna in dit artikel genoemd «milieubescherming en beheer in regio's in ontwikkeling» ) en teneinde andere internationale samenwerking op het gebied van milieubescherming en beheer in regio's in ontwikkeling enz. te bevorderen. 2. De Staat zal zich inspannen om de noodzakelijke maatregelen te treffen voor een soepele bevordering van international samenwerking inzake zowel de wereldwijde milieubescherming als het milieubeheer in regio's in ontwikkeling/ontwikkelingsgebieden, enz. (hierna genoemd «wereldwijde milieubescherming, enz.») daarbij inbegrepen het aanmoe– digen en ondersteunen van experts op het gebied van internationale samenwerking inzake wereldwijde milieubescherming enz.; het vergaren, rangschikken en analyseren van informatie over dit onderwerp, met inbegrip van de toestand van het milieu in gebieden buiten Japan. (Garanderen van internationale samenwerking op het gebied van controle, toezicht en waarneming) Artikel 32 De Staat tracht internationale medewerking te verkrijgen teneinde de controle, het toezicht, het observeren en de metingen van de toestand van het milieu wereldwijd op effectieve wijze te kunnen bevorderen. De Staat zal tevens trachten internationale samenwerking bevorderen teneinde onderzoek, testen en research inzake het milieu te kunnen uitvoeren. (Maatregelen voor het bevorderen van acitivteiten bij lokale overheden en particuliere organisaties)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
30
Artikel 33 Gezien het belang van de rol die door de lokale overheden wordt gespeeld in het bevorderen van internationale samenwerking inzake milieubescherming en beheer, dient de Staat te trachten de nodige maatregelen te treffen ter bevordering van activiteiten door private lichamen, daarbij in begrepen het verschaffen van informatie. (De uitvoering van internationale samenwerking) Artikel 34 1. De Staat tracht milieubescherming en beheer mede te betrekken daar waar zij uitvoering geeft aan internationale samenwerking. 2. De Staat streeft maatregelen na, ook m.b.t. het geven van informatie aan bedrijven, opdat deze een goed inzicht krijgen in internationale milieubescherming en beheer in gebieden buiten Japan waar deze bedrijven hun zakelijke activiteiten ontplooien. AFDELING 7 MAATREGELEN VAN LOKALE OVERHEDEN Artikel 35 Lokale overheden bevorderen en geven uitvoering aan maatregelen die aansluiten bij de maatregelen op nationaal niveau zoals voorzien in Afdeling 5 en aan milieubeschermingsmaatregelen die aansluiten op de toestand van de natuur en de sociale omstandigheden in het gebied dat onder de betreffende lokale overheid ressorteert. In dat geval voert de prefectuur vooral de regionale maatregelen uit en coördineert zij de door de gemeentelijke overheden uitgevaardigde maatregelen. AFDELING 8 VERDELING VAN DE KOSTEN EN FINANCIELE MAATREGELEN (De vervuiler betaalt) Artikel 36 Wanneer de Staat en lokale en vergelijkbare overheden (hierna in dit artikel genoemd «openbare lichamen en publieke ondernemingen») uitvoering geven aan een project dat als noodzakelijk en passend wordt erkend in het beleid gericht op het voorkomen van milieuvervuiling of aantasting van het natuurlijk leefmilieu, gezien de noodzaak tot een prompt voorkomen van deze obstakels, de schaal van het project en andere situaties, nemen de Staat en de lokale overheden de nodige maatregelen om degenen die er de oorzaak van waren dat het project ter hand moest worden genomen, te verplichten eerlijk in de kosten of een deel daarvan te delen naar rato van hun aandeel in de verantwoorde– lijkheid. (Het profijtbeginsel) Artikel 37 Indien men aanzienlijk profijt heeft van het effectueren van milieu– beschermende maatregelen in regio's die een dergelijke bescherming in het bijzonder behoeven, nemen de Staat en de lokale overheden de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
31
nodige maatregelen teneinde degenen die profijt trekken te verplichten eerlijk en rechtvaardig naar rato in de kosten te delen. (Financiële maatregelen voor lokale overheden) Artikel 38 De Staat treft financiële en andere maatregelen inzake de kosten, gedragen door de lokale overheden m.b.t. het opstellen en uitvoeren van milieubeschermingsmaatregelen.
HOOFDSTUK 3 MILIEURAAD AFDELING 1 MILIEURAAD (Centrale Milieuraad) Artikel 39 1. Bij deze wordt een Centrale Milieuraad ingesteld (hierna genoemd «de raad»), verbonden aan het Milieuagentschap. 2. De raad wordt belast met de volgende taken. (1) Het uitvoeren van detaken, voorzien in Artikel 14, paragraaf 3 met betrekking tot het Kaderplan Milieu. (2) Het bestuderen en bespreken van het raamwerk van milieubeheeren milieubescherming in antwoord op vragen van de Premier. (3) Het bestuderen en bespreken van het raamwerk van milieubeheer en milieubescherming in antwoord op vragen van de directeur-generaal van het Milieuagentschap of van de betreffende ministers. (4) Naast (het gestelde in) de drie voorafgaande sub-paragrafen, de taken die binnen haar jurisdictie vallen volgens andere wetten en verordeningen. 3. De raad kan haar mening mededelen aan de Premier, de directeur– generaal van het Milieuagentschap of de betrokken ministers met betrekking tot de in de voorgaande paragraaf aangegeven onderwerpen. (Inrichting van de Centrale Milieuraad) Artikel 40 1. De raad bestaat uit niet meer dan 80 leden. 2. De raad kan, indien nodig, bijzondere leden aanwijzen wanneer speciale onderwerpen dienen te worden onderzocht en besproken. 3. De leden van de raad en de bijzondere leden worden benoemd door de Premier uit academische kringen of uit de kring van degenen die ervaring en expertise hebben op het terrein van milieubeheer en bescherming. 4. De leden van de raad en de bijzondere commissieleden vervullen een deeltijd-lidmaatschap.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
32
5. Naast de in elk van de voorgaande paragrafen voorziene onder– werpen, worden onderwerpen met betrekking tot de inrichten en het bestuur van de raad bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld. (Prefecturale Milieuraad) Artikel 41 1. De prefectuur stelt een regionale milieuraad in belast met het bestuderen en bespreken van de voornaamste onderwerpen m.b.t. milieubeheer en bescherming binnen het gebied van de prefectuur. 2. De onderwerpen die nodig zijn voor de inrichting en het bestuur van de regionale raad worden vastgesteld bij prefecturele verordeningen. (Gemeentelijke Milieuraad) Artikel 42 De gemeente kan bij gemeentelijke verordening een gemeentelijke milieuraad instellen, belast met het bestuderen en het bespreken van de voornaamste onderwerpen inzake milieubeheer en bescherming binnen het grondgebied van de gemeente. AFDELING 2 CONFERENTIE INZAKE MAATREGELEN M.B.T. VERONTREINIGING. (Oprichting/lnstelling en Opdracht) Artikel 43 1. Bij deze wordt een Conferentie inzake de controle op en het beheersen van milieu/verontreiniging ingesteld (hierna genoemd «de Conferentie») als een bijzondere organisatie die is verbonden aan het Kabinet van de Premier (Ministerie van Algemene Zaken). 2. De Conferentie vervult de volgende taken: (1) Zij houdt zich bezig met de aangelegenheden voorzien in paragraaf 4 van Artikel 16 met betrekking tot de Programma's voor beheersing van Milieuvervuiling. (2) Behalve het vervullen van de taken waarnaar in de voorgaande sub-paragraaf wordt verwezen, behandelt/zij algemene en uitgebreide maatregelen inzake het beheersen van milieu/verontreiniging en bevordert zij de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen. (3) Naast het vervullen van de taken waarnaar in de voorgaande twee sub-paragrafen werd verwezen, behandelt zij aangelegenheden die volgens de wetten en regelingen binnen de jurisdictie van de Conferentie vallen. (Inrichting) Artikel 44 1. De Conferentie is samengesteld uit een Voorzitter en leden. 2. De Premier bekleedt het voorzitterschap. 3. Leden worden benoemd door de Premier uit de kring van hoofden van de betrokken ministeries en agentschappen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
33
4. Er zijn Conferentiesecretarissen. 5. Secretarissen worden door de Premier benoemd uit de kring van ambtenaren van de betrokken ministeries en agentschappen. 6. Secretarissen staan de voorzitter en de leden bij in de behandeling van de aangelegenheden die binnen de jurisdictie van de Conferentie vallen. 7. De administratieve taken worden vervuld door het Milieuagentschap. 8. Naast de in elk van de voorgaande paragrafen voorzien aangelegen– heden worden aangelegenheden m.b.t. de inrichting en werkwijze van de Conferentie bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Aanvullende Bepaling Deze Wet wordt van kracht op de dag van afkondiging, behalve de bepalingen in Artikelen 41 en 42, welke van kracht worden op de in een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde dag, binnen een jaar na de afkondiging van deze Wet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 582, nr. 1
34