Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 800 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2005
Nr. 206
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 6 september 2005 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 30 juni 2005 overleg gevoerd met minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van de minister van VWS d.d. 11 mei 2005 inzake evaluatie alternatieven voor dierproeven (29 800-XVI, nr. 169). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks), Kos¸er-Kaya (D66). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Nijs (VVD), Ferrier (CDA), C q örüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks), Bakker (D66).
KST89281 0405tkkst29800XVI-206 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Mevrouw Van Velzen (SP) constateert dat het budget voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven zal worden verlaagd. De inzet van dit algemeen overleg zou moeten zijn om ervoor te zorgen dat dit budget op peil blijft. Ook de sector vraagt om duidelijkheid en een structureel budget. Het overleg van vandaag is in feite een herhaling van zetten, omdat de Kamer dat in het verleden al vaker via amendementen heeft moeten bewerkstelligen. Het Platform Alternatieven voor Dierproeven (PAD) stelt dat een beperking van het budget tot een stagnatie van het onderzoek zal leiden en ten koste zal gaan van de intellectuele voorsprong die Nederland momenteel nog heeft. Mevrouw Van Velzen verwacht naar aanleiding van dit heldere signaal dan ook dat de minister het huidige budget van € 900 000 zal handhaven. Het zou ook niet meer dan redelijk zijn als de ministeries van OCW, LNV en VROM een bijdrage leveren. Staatssecretaris Van Geel heeft steeds aangegeven dat het creëren en stimuleren van alternatieven een speerpunt is van de Nederlandse inbreng bij het Europese REACH-programma. Op grond daarvan zou de budgettering op z’n minst gelijk moeten blijven. De heer Oplaat (VVD) constateert dat dierproeven in het kader van het biomedisch-wetenschappelijk onderzoek altijd veel emoties oproepen. Deze proeven zijn een noodzakelijk kwaad zolang geen volwaardige alternatieven voorhanden zijn, maar zij mogen zeker niet onvoorwaardelijk plaatsvinden. Het verheugt hem dat de minister ondanks de economisch wat minder voorspoedige tijden een budget voor het onderzoek naar alternatieven beschikbaar heeft gesteld, maar ook hij meent dat het nieuwe budget niet voldoende is. De minister heeft in zijn brief aangegeven dat hij zal bezien of voor de komende jaren een aanvullend budget
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
1
ter beschikking kan worden gesteld. Is daar al nadere informatie over? Verder krijgt ZonMw een extra budget van € 30 000 om te zoeken naar andere financieringsbronnen voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. Ook dat vraagt om een toelichting. De heer Oplaat heeft zich onlangs wat verder verdiept in het dossier en een dag meegelopen bij de Nederlandse Vereniging van Dier Experimenten Commissies (NV-DEC) in het AMC. Hij is tot de conclusie gekomen dat op een zeer zorgvuldige en afgewogen manier beslissingen worden genomen of men al dan niet een dierproef in werking stelt. Dat staat in schril contrast met de naar zijn mening schandalige spotjes van de Stichting Proefdiervrij. Hij roept alle betrokkenen op om de discussie genuanceerd te voeren. Veel stichtingen verrichten immers uitermate nuttig werk in de strijd tegen ernstige ziektes als kanker en aids. Hij is van mening dat een grotere rol en verantwoordelijkheid is weggelegd voor de stichtingen voor goede doelen die geld besteden aan het ziektebestrijdingsonderzoek, waaronder ook de vivisectie. Zij zullen open kaart moeten spelen en meer nadruk moeten leggen op de betekenis van dieren voor de menselijke vooruitgang. Ten slotte vestigt hij de aandacht op de onlangs door de Stichting Informatie Dierproeven gelanceerde website www.informatiedierproeven.nl. Mevrouw Van Heteren (PvdA) is van mening dat Nederland op het gebied van alternatieven voor dierproeven een lange en eerbiedwaardige traditie heeft hoog te houden. Innovatieve kennis heeft de laatste decennia geleid tot een substantiële vermindering en verfijning van het gebruik van proefdieren. Er is sprake van een halvering ten opzichte van de jaren zeventig. Helaas neemt de druk tot het verrichten van dierproeven elders toe. Het is derhalve zaak dat Nederland zich blijft inzetten voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. Mevrouw Van Heteren is blij met het principebesluit van het ministerie om het Programma «Dierproeven Begrensd» te continueren, maar zij is teleurgesteld over de manier waarop dat gebeurt. Het is niet structureel genoeg en het lijkt niet voldoende aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen. De brief van de minister biedt echter hoop dat het tijd nog te keren is. Zij heeft nog een aantal vragen. Waarom heeft de minister het budget voor het programma teruggebracht, terwijl de roep om het onderzoek te continueren en nog verder uit te bouwen eigenlijk alleen maar luider wordt? Op welke wijze is er contact geweest met andere ministeries over de financiering van het onderzoek? Ook mevrouw Van Heteren meent dat andere ministeries een taak in dezen hebben. Is er via interdepartementale samenwerking wellicht een mogelijkheid om structureel geld weg te zetten voor het onderzoek? De minister zal nog bezien of voor de komende jaren aanvullend budget ter beschikking kan worden gesteld. Welke criteria hanteert hij daarbij? Waarom wordt aan ZonMw een budget van € 30 000 ter beschikking gesteld om fondsen te gaan werven? ZonMw is immers geen fondsenwerver. Kan nadere informatie worden gegeven over het bedrag van € 200 000 dat via het RIVM door het ministerie van VWS ter beschikking wordt gesteld? Wat wordt ten slotte de structurele positie van het Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven (NCA)? De heer Rouvoet (ChristenUnie) memoreert dat zijn fractie herhaaldelijk via moties en amendementen heeft gewerkt aan het op peil houden en zo mogelijk verhogen van de budgetten voor het zoeken naar alternatieven voor dierproeven. Zo nodig gaat zijn fractie daarmee door, maar het zou hem een lief ding waard zijn als niet iedere keer vanuit de Kamer de correctie moet plaatsvinden om dit belangrijke onderzoek op peil te houden en daarvoor voldoende middelen beschikbaar te stellen, maar dat dit gewoon vanuit het kabinet en de departementen afdoende wordt geregeld. Uit de evaluatie van de Wet op de dierproeven blijkt dat een verdere vermindering van het aantal dierproeven alleen kan worden bereikt door
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
2
meer onderzoek naar alternatieven te doen. Dat is een reden te meer om het goed te regelen voor de toekomst. De heer Rouvoet constateert dat een gebrek aan geld het grootste probleem is en sluit zich aan bij de vragen van de PvdA en de SP op dat punt. Het budget moet weer terug naar het oude niveau. Ook hij hoort ten slotte graag nadere informatie over de positie van het NCA en de rol van ZonMw. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt het uitermate belangrijk dat het zoeken naar alternatieven voor dierproeven serieus genomen wordt en is derhalve absoluut niet te spreken over het terugbrengen van het budget voor dat onderzoek. Ook zij is van mening dat het budget van € 900 000 moet worden gehandhaafd. Er moet meer zekerheid komen in de vorm van structurele budgetten voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven, zodat het NCA de expertise kan uitbouwen en niet steeds in zijn voortbestaan wordt bedreigd. Volgens de Stichting Dierproefvrij was het aantal dierproeven in 2003 gedaald, maar zijn er nu signalen dat het aantal dierproeven weer gaat stijgen. Is dat waar? Is dat dan niet een signaal dat een grotere inzet nodig is bij het zoeken naar alternatieven? Het NCA verwacht dat het proefdiergebruik de komende jaren drastisch toeneemt als gevolg van de EU-programma’s REACH en SCALE, tenzij bestaande alternatieven worden geïmplementeerd en nieuwe alternatieven worden ontwikkeld. Het NCA zou daarin een coördinerende rol kunnen spelen. Kan de minister hierop reageren? Mevrouw Van Gent vindt het van belang dat het budget voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven een duidelijke relatie krijgt tot het budget dat voor dierproeven beschikbaar is. Met het succes van het zoeken naar alternatieven kan het budget voor proeven met dieren afnemen. Wat is de verhouding tussen deze twee budgetten? Zouden de middelen niet wat evenwichtiger moeten worden verdeeld? Zij benadrukt verder dat er aandacht moet zijn voor de implementatie van de toepassing van bevindingen uit het onderzoek. De evaluatie van de Wet op de dierproeven zal eind 2005 plaatsvinden. Mevrouw Van Gent verzoekt de minister om ervoor te zorgen dat deze evaluatie voor de behandeling van de begroting van VWS in het najaar gereed is. De heer Van der Vlies (SGP) merkt op dat de dierproeven zeer gevoelig liggen en de gemoederen al jaren bezighouden. Ook hij is van mening dat deze proeven een noodzakelijk kwaad zijn en zoveel mogelijk moeten worden teruggebracht. Zijn fractie heeft altijd een constructieve houding aangenomen tegenover dierproeven omdat deze noodzakelijk zijn voor de humane gezondheid, maar dan wel vanuit de hoop dat er volstrekte zekerheid is dat al het mogelijke wordt gedaan om alternatieven te zoeken. Hierbij mag geen verslapping optreden. De organisaties en de verbanden die zich bezighouden met dit belangrijke onderzoek naar alternatieven moeten zekerheid over de toereikendheid van hun budgetten hebben. Dat is nu helaas niet het geval. Er moet te vaak met de collectebus worden rondgegaan om het benodigde budget bij elkaar te krijgen en dat is, eerlijk gezegd, een tikkeltje aan de beschamende kant. Kan de minister er in samenspraak met zijn collega’s voor zorgen dat een eind wordt gemaakt aan die onzekerheid over de budgetten? Kan het een onsje meer zijn? Die politieke wil zou er toch moeten zijn. Het betreft immers een belangrijke materie en het gaat hierbij niet om sloten geld. Ook de heer Van der Vlies wil ten slotte dat het regeringsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de dierproeven in het najaar bij de begroting kan worden betrokken. De heer Buijs (CDA) sluit zich aan bij de oproep om te zorgen voor een toereikend budget voor het onderzoek naar alternatieven voor dier-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
3
proeven. Hij kan zich voorts vinden in de oproep van de heer Oplaat om de discussie op een genuanceerde manier te voeren. Dierproeven zijn dan wel een noodzakelijk kwaad, maar dat ontslaat mensen niet van de plicht om zoveel mogelijk te zoeken naar alternatieven. Vanaf 2013 is het in de gehele Europese Unie verboden om cosmetica te verkopen waar ingrediënten in zitten die op dieren zijn getest. Dat betekent dat fabrikanten de veiligheid van producten zoals tandpasta, zeep en shampoo moeten kunnen garanderen zonder gebruik te maken van dierproeven. Er wordt in deze sector al veel gewerkt met alternatieven. Die alternatieven blijken dus wel mogelijk te zijn. Zouden die dan ook niet kunnen worden gebruikt om een risicoanalyse te maken voor andere producten waar de mens mee in aanraking komt? Technologieën als genomics, metabonomics, transcriptomics, proteomics en systeembiologie zouden kunnen worden ingebed in statische modellen. Kent de minister de ontwikkelingen in het bedrijfsleven en kan hij een schriftelijke reactie geven op de meest recente wetenschappelijke studies op dat punt? In een artikel van Fentem, Chamberlain en Sangster van het Unilever Research Centre in ATLA (alternatives tot laboratory animals) wordt aangegeven dat nieuwe, al bestaande technieken kunnen worden gecoördineerd, zodanig dat er nu al toepasbare alternatieven zijn voor dierproeven. Dat zou werkelijk een doorbraak kunnen zijn. Ook de heer Buijs plaatst een kanttekening bij het werven van fondsen via ZonMw. Hij vindt dat toch een beetje te vrijblijvend. Gaat de minister zich daar persoonlijk voor inzetten? Kan een streefbedrag worden genoemd? Wat moet de investering van € 30 000 minimaal opleveren? De heer Buijs heeft commentaar op de coördinatie vanuit VWS. Er is sprake van een vergaande versnippering. ZonMw heeft via de Programmacommissie Alternatieven voor Dierproeven (PrAD) een coördinerende rol. Deze rol was eerder toebedacht aan het Platform Alternatieven voor Dierproeven (PAD). Waarom is het PAD niet opgeheven toen de regie naar ZonMw ging? Er is nu wederom sprake van elkaar overlappende commissies. Op deze manier wordt meer geld besteed aan vergaderen dan aan onderzoek en uitvoering. Kan ervoor worden gezorgd dat de coördinerende rol van VWS wordt waargemaakt? Ook hij meent ten slotte dat het Europese REACH-programma een toename van het aantal dierproeven tot gevolg kan hebben. Het ministerie van VROM zal derhalve ook moeten bijdragen aan het budget voor het onderzoek naar alternatieven. De minister dient zijn coördinerende rol in het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven serieus te nemen en de Kamer te informeren over de resultaten van die coördinatie. Het antwoord van de minister De minister zegt de Kamer toe dat het oude budget van € 900 000 voor het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven via twee stappen in ere zal worden hersteld. Thans heeft VWS via ZonMw voor de periode 2005– 2008 een structureel bedrag van € 300 000 per jaar beschikbaar. Het ministerie van OCW stelt voor diezelfde periode een structureel bedrag van € 182 000 per jaar via ZonMw beschikbaar. Verder draagt VWS via het RIVM nog € 200 000 per jaar bij. Het RIVM heeft expertise op gebied van vaccincontrole, genotoxiciteit en reproductietoxiciteit. Omdat bij deze zaken ook dierproeven aan de orde zijn, heeft het RIVM een eigen budget van € 200 000 voor het ontwikkelen van alternatieven voor deze proeven. Naast dit bedrag van € 682 000 zal in 2006 € 100 000 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van een goede voorbereiding op het vervolgprogramma van ZonMw. In 2006 is dus een budget van € 782 000 beschikbaar. Verder zal het budget voor ZonMw in 2007 via de eigen middelen van VWS in twee stappen worden teruggebracht op het oude niveau van € 900 000. Er is vanaf 2007, verdeeld over ZonMw, RIVM en OCW, dus een structureel budget van bijna 1,3 mln. per jaar beschikbaar. Het is nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
4
onbekend of LNV en VROM nog een bijdrage zullen leveren. Wellicht zit daar ook nog wat in het vat. De minister kan zich vinden in de oproep van de heer Oplaat om de discussie over dierproeven genuanceerd te voeren. ZonMw heeft een bedrag van € 30 000 ter beschikking gekregen om ook andere financieringsbronnen aan te boren. Fondsenwerving kost gewoon geld. Naar de mening van de minister is het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven een goed issue voor de liefdadigheidsmarkt. ZonMw heeft inmiddels al een prominente en gewaardeerde deskundige uit het dierproevenveld benaderd om de fondsenwerving te coördineren. De minister zal zelf overigens niet persoonlijk betrokken zijn bij deze actie. Er kan uiteraard nog niet worden gezegd hoeveel geld zal worden opgehaald. Als blijkt dat de fondsenwerving niet succesvol is, zal die weer worden afgeschaft. De minister deelt mee dat het aantal dierproeven in Nederland stabiel is. Hij zal voorts graag voldoen aan het verzoek om de evaluatie van de Wet op de dierproeven voor de behandeling van de begroting van VWS gereed te hebben. De contacten met de andere ministeries op dit terrein vinden voornamelijk op ambtelijk niveau plaats. Zowel LNV als VROM maakt deel uit van het Platform Alternatieven voor Dierproeven (PAD). Op die manier zijn deze ministeries ook betrokken bij het ZonMw-project. De voorzitter van het PAD zit overigens ook in de programmacommissie van ZonMw. De bewindsman benadrukt dat het voortbestaan van het NCA is gegarandeerd. De vragen van de heer Buijs over recente ontwikkelingen in het bedrijfsleven zullen schriftelijk worden beantwoord. De minister is uiteraard geen voorstander van elkaar overlappende commissies. Het PAD heeft tot 1999 vooral aandacht besteed aan het organiseren van subsidieronden en het laten beoordelen van ingediende projectvoorstellen, maar het heeft in de loop der jaren een wat andere rol gekregen. Door het NCA is er laatste jaren meer aandacht gegeven aan de andere aspecten van het takenpakket van het PAD. Het NCA heeft deze taken als project van het PAD uitgevoerd. Met de start van het Programma «Dierproeven Begrensd» worden het organiseren van subsidieronden, het verstrekken van onderzoeksopdrachten en het beoordelen van ingediende projectvoorstellen verricht door ZonMw. Het PAD heeft nu uitsluitend nog een adviserende taak terzake. Er is dus geen sprake van een overlapping. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Van Velzen (SP) is verheugd over de beantwoording van de minister en hoopt dat hij, wat dit betreft, zo lang mogelijk op zijn post blijft zitten. Zij wil graag nog nadere informatie over de contacten met de andere ministeries over de financiering van het onderzoek. De staatssecretaris van VROM coördineert namens het kabinet het Europese REACHprogramma, maar hij wil geen structurele bijdrage aan het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven leveren. Gezien de inspanningen van VWS lijkt het mevrouw Van Velzen niet onredelijk als ook de ministeries van VROM en LNV een structurele bijdrage zouden gaan leveren. Kan de minister zijn collega’s daarop aanspreken en de Kamer informeren over de uitkomsten van die gesprekken? Mevrouw Van Velzen is desgevraagd bereid om een en ander te regelen via bijvoorbeeld een amendement op een begroting. De heer Oplaat (VVD) roemt de minister voor zijn antwoorden en inspanningen. Ook mevrouw Van Heteren (PvdA) is blij met de toezeggingen van de minister. Haar twee vragen blijven echter staan: hoe structureel is het toekomstige beleid en sluit het voldoende aan op nieuwe ontwikkelingen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
5
Ook haar vraag in eerste termijn over de interdepartementale afstemming had daarmee te maken. VROM zal echt een grotere inspanning moeten leveren. Kan de minister ervoor zorgdragen dat in overleg met de andere betrokken ministeries daadwerkelijk wordt gekomen tot een structurele financiering die is gericht op de toekomst? De heer Rouvoet (ChristenUnie) is zeer verheugd dat de minister tegemoetkomt aan de financiële wensen van de Kamer. Ook hij hoopt dat sprake is van een structurele financiering, zodat het onderzoek ook in de toekomst gewaarborgd is. Kan de minister op dat punt meer helderheid verschaffen? Mevrouw Van Gent (GroenLinks) is tevreden over de uitkomsten van dit algemeen overleg. Zij gaat ervan uit dat het hierbij gaat om een structurele financiering. Zij heeft nog geen antwoord gekregen op haar vraag over de verhouding tussen de budgetten voor dierproeven en de budgetten voor onderzoek naar de alternatieven voor dierproeven. Dat antwoord kan eventueel schriftelijk worden gegeven. Ook de heer Van der Vlies (SGP) heeft met waardering kennisgenomen van de antwoorden van de minister. De zaak die ermee gediend wordt, is het meer dan waard om deze inzet structureel te plegen. Hij is voorts blij met de toezegging dat de Kamer vóór de begrotingsbehandeling het regeringsstandpunt op de evaluatie van de Wet op de dierproeven zal ontvangen. Tot slot spreekt hij de hoop uit dat nieuwe ontwikkelingen daadwerkelijk tot een doorbraak zullen leiden. Die ontwikkelingen zouden wellicht gefaciliteerd moeten worden vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle bewindslieden. In feite is hier sprake van een Europese en zelfs mondiale verantwoordelijkheid. Ook de heer Buijs (CDA) roemt de minister voor zijn antwoorden en inspanningen. Hij dankt de minister voor de toezegging om schriftelijk te reageren op het artikel van het Unilever Research Centre. Hij wijst erop dat het PAD adviseert aan het NCA. In het PAD zit echter ook een vertegenwoordiger van het NCA. Daarnaast is er nog de PrAD. Zou dat niet wat minder kunnen door middel van een betere coördinatie? Hij is ten slotte met andere woordvoerders van mening dat VROM een financiële bijdrage zou moeten leveren, omdat het REACH-programma wellicht een toename van het aantal dierproeven tot gevolg heeft. De minister dankt de verschillende woordvoerders voor de complimenten aan zijn adres. De toegezegde bedragen gelden in ieder geval voor vier jaar. De programma’s van ZonMw duren in het algemeen maximaal vier jaar en worden vervolgens geëvalueerd. De hoofdverantwoordelijkheid voor de financiering van het onderzoek ligt uiteraard bij de minister van VWS. Hij zal de collega’s van VROM en LNV informeren over de mening van de Kamer en met hen bekijken wat zij nog kunnen bijdragen. VROM en LNV hebben eerder aangegeven dat zij op basis van echt specifieke onderzoeksvoorstellen zullen besluiten of zij een project financieel zullen ondersteunen. De Kamer zal voor de begrotingsbehandeling worden geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken. De minister kan absoluut niet aangeven wat de industrie uitgeeft aan dierproeven. Dierproeven worden over de hele wereld gehouden. Daar is geen enkel zicht op. Voorts zullen meer dierproeven in bijvoorbeeld de Aziatische landen plaatsvinden als het beleid hier strenger wordt. Hij zegt ten slotte toe dat hij zal laten analyseren of sprake is van overlap in het werk van de verschillende instanties die zich met alternatieven voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
6
dierproeven bezighouden. Als daar iets bijzonders uitkomt, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Blok Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clemens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XVI, nr. 206
7