Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 956
Ramp in Zuid-Azië en Oost-Afrika
Nr. 9
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 7 maart 2005
1
Samenstelling: Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Van der Laan (D66), Jonker (CDA). Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Fessem (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), C q örüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Dittrich (D66), Kortenhorst (CDA).
KST84677 0405tkkst29956-9 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 26 januari 2005 overleg gevoerd met minister Bot van Buitenlandse Zaken en minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking over: – de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 januari 2005 inzake de hulpverlening aan Zuid-Azië na de aardbeving (29 956, nr. 1); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 januari 2005 inzake de consulaire bijstand aan Nederlanders in het getroffen gebied (29 956, nr. 2); – de brieven van de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Financiën d.d. 12 en 13 januari 2005 inzake schuldkwijtschelding naar aanleiding van de zeebeving in de Indische Oceaan (29 800-V, nr. 72 en 29 956, nr. 4); – de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 14 januari 2005 over eventuele verzoeken aan de regering om logistieke samenwerking, de mogelijke inzet van militaire middelen en de Nederlandse beleidsinzet, alsmede over de resultaten van de recente internationale bijeenkomsten in Jakarta (6 januari), Brussel (7 januari) en Genève (11 januari) (29 956, nr. 3); – de door de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking gevraagde brief over de hulpverlening aan ZuidAzië. Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Samsom (PvdA) spreekt in verband met de ramp als gevolg van de zeebeving in de Indische Oceaan van nauwelijks te bevatten leed en schade, waardoor de internationale gemeenschap voor de grootste humanitaire hulpoperatie sinds de Tweede Wereldoorlog staat. Hij acht het hierbij van het grootste belang dat de beloftes die nu gedaan zijn, waargemaakt worden; de gang van zaken bij eerdere rampen geeft aanleiding om hierop zeer scherp te letten. Welk deel van het door de VN gevraagde bedrag van 977 miljoen dollar is er al toegezegd en welk deel is er al
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
1
gestort? En welk deel van de beloofde Nederlandse fondsen is er al aan de VN overgemaakt? De heer Samsom vindt dat Nederland, dat als uitvloeisel van het EU-voorzitterschap nog tot juli de internationale hulp coördineert, zijn invloed moet aanwenden om het verschil tussen wat nodig is en wat beloofd is, te laten verdwijnen. Verder heeft Nederland op 11 januari in Genève beloofd dat het bij de toezeggingen om nieuw geld gaat. Het lijkt de heer Samsom logisch dat deze niet ten koste gaan van andere hulp aan de getroffen landen, maar hij vindt dat ook het reeds begrote bedrag aan algemene noodhulp er niet door mag worden aangetast, omdat er anders in 2005 minder geld beschikbaar zou zijn voor bijvoorbeeld hulp aan Darfur of voor hulp bij een eventuele nieuwe ramp. Uit de brieven blijkt volgens hem dat dit niet in alle gevallen zo is, zoals bij het bedrag van 24 mln dat gemoeid zou zijn met uitstel voor Sri Lanka en Indonesië voor het aflossen van schulden. Hij hekelt in dit verband het plan van de VVD om geld, bestemd voor Darfur, voor hulp aan Azië te gebruiken. De heer Samsom vraagt om een actieplan om ervoor te zorgen dat kwetsbare groepen bij de hulp niet over het hoofd worden gezien. Hebben de Verenigde Naties bijvoorbeeld al een plan om te voorkomen dat ontheemden in kampen hun toevlucht nemen tot prostitutie? De regering van India heeft aangegeven dat zij geen buitenlandse hulp nodig heeft, maar kan Nederland er invloed op uitoefenen dat de kastelozen in India bij de hulpverlening niet gediscrimineerd worden? Verder blijkt nu al dat de conflicten in Sri Lanka en Atjeh het hulpverleners lastig of zelfs onmogelijk maken om onafhankelijk van het leger te opereren. Wat wordt eraan gedaan om volledige en onafhankelijke hulpverlening in deze gebieden te garanderen? Er is voor wederopbouw in Sri Lanka en Indonesië na de noodhulp 200 mln toegezegd, maar de heer Samsom gaat ervan uit dat er dit bedrag nog aanzienlijk verhoogd kan worden, ook indirect, bijvoorbeeld door het opheffen van handelsbarrières. Zes dagen na de ramp liep het multivezelakkoord af, waardoor met name landen als Sri Lanka of de Malediven getroffen worden in hun handelsmogelijkheden. De Europese Commissaris voor handel heeft hierover behartigenswaardige opmerkingen gemaakt, maar de EU heeft nog geen concrete maatregelen genomen. Verder is schuldkwijtschelding een manier om veel geld vrij te maken voor de getroffen landen. De fractie van de PvdA juicht het verleende uitstel voor het aflossen van leningen toe en zij dringt aan op het zo spoedig mogelijk maken van een volledige analyse van de schulden van de getroffen landen om kwijtschelding mogelijk te maken. Er is beloofd dat er een systeem zal worden opgezet om na te gaan hoe het voor hulp beschikbare geld besteed zal worden. Zal het mogelijk zijn om in de komende jaren bijvoorbeeld via internet aan te geven waar het geld dat de VN, Nederland en de samenwerkende hulporganisaties beschikbaar stellen, aan besteed wordt? De heer Samsom stelt voor, de Algemene Rekenkamer hierbij in te schakelen. Ook vraagt hij aandacht voor de hulp bij andere humanitaire rampen, waarvoor de Verenigde Naties in totaal 1,7 miljard dollar hebben gevraagd. Zijn fractie pleit ervoor, als voorbeeld voor andere landen hieraan bij te dragen naar rato van de Nederlandse bijdrage aan hulp voor Azië. Ten slotte vraagt de heer Samsom naar aanleiding van een passage over de VN-conferentie in Kobe wat Nederland gaat doen aan het voorkomen en beperken van de gevolgen van natuurrampen. Mevrouw Ferrier (CDA) vindt het indrukwekkend, hoe mensen na de tsunami wereldwijd de handen ineen hebben geslagen en hoeveel geld er beschikbaar is gesteld voor noodhulp en wederopbouw in de getroffen gebieden. Heeft de regering erover nagedacht hoe de maatschappelijke betrokkenheid die hieruit blijkt, zou kunnen worden omgezet in blijvende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
2
aandacht voor het realiseren van de millenniumdoelstellingen, waarbij het eigenlijk om de gevolgen van een voortdurende tsunami gaat? Het geld dat de regering in dit verband beschikbaar stelt, is afkomstig van meevallers. Hoe zeker zijn deze meevallers op termijn? Er is voor de komende vijf jaar 40 mln per jaar toegezegd. Hoe en door wie wordt dit geld besteed? Hoe is de verantwoording geregeld? De rekenkamers van de donorlanden hebben op dit punt een goed initiatief genomen, maar wie heeft de politieke verantwoordelijkheid als het misgaat met de besteding van het geld? Er is inmiddels meer dan 140 mln via giro 555 beschikbaar gekomen. De verantwoording van de besteding van dit geld is een zaak van de gevers en de SHO, maar mevrouw Ferrier vraagt zich af of er ook hierbij controle op de besteding mogelijk is. Zij wijst op het gevaar dat de groei van de economie in de getroffen gebieden door de hulp zal stagneren en dat deze landen nog jarenlang weer meer afhankelijk zullen zijn van hulp. In dit licht hecht haar fractie sterk aan grote zeggenschap van de getroffen landen zelf, en liefst ook van het maatschappelijk middenveld ter plaatse, bij de besteding van het geld, maar ook op het punt van schuldenlastverlichting, waarvoor duidelijke voorwaarden zouden moeten gelden. Is de regering verder bereid om te bevorderen dat er meer gebruik kan worden gemaakt van de deskundigheid in Nederland op het gebied van maatregelen om gevolgen van natuurrampen te voorkomen of te beperken, zoals bij de TU Delft en een instituut als ITC, naast de in de laatste brief genoemde expertise bij het Nederlandse bedrijfsleven? Mevrouw Ferrier vindt dat het belang van het hoger onderwijs voor deskundigheidsontwikkeling bij wederopbouw onderschat wordt. De fractie van het CDA is bij de verschrikkelijke situatie waarin duizenden mensen in kampen verkeren, met name zeer bezorgd over de positie van vrouwen en kinderen. Wat kan er bij de hulpverlening voor extra kwetsbare groepen worden gedaan? En welk accent wordt er gelegd op traumaverwerking? Ook de algemene situatie in Atjeh baart mevrouw Ferrier grote zorgen en het antwoord op Kamervragen hierover vindt zij niet bevredigend. Er zou geen sprake zijn van tegenwerking van het Indonesische leger bij de hulpverlening, maar haar hebben ook andersluidende berichten bereikt. Volgens krantenberichten zou de Indonesische regering buitenlandse hulpverleners zo snel mogelijk weer willen zien vertrekken. Verder geeft zij aan dat haar fractie veel waardering heeft voor de wijze waarop de Nederlandse regering zich direct na de ramp heeft ingezet, niet alleen door het beschikbaar stellen van geld, maar ook door het coördineren van taken en het bieden van ondersteuning aan familieleden van vermiste of overleden Nederlanders. Hoe is de nazorg voor deze mensen geregeld? Mevrouw Ferrier heeft eveneens veel waardering voor het pleidooi van Nederland in de EU voor het sneller verhogen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking om nu eindelijk eens het doel te bereiken dat de rijke landen hieraan 0,7% van het bruto nationaal product besteden. Zij roept de regering ten slotte op, erop aan te dringen dat de verschillende landen hun beloftes op het gebied van hulp gestand doen. De heer Szabó (VVD) maakt van de gelegenheid gebruik om de getroffenen in de rampgebieden en de nabestaanden van slachtoffers van deze ramp veel sterkte te wensen. Hij vindt de initiatieven die inmiddels wereldwijd ondernomen zijn, hartverwarmend. Na een wat aarzelend begin heeft ook de regering ruimhartig bijgedragen aan de hulp en hij hoopt dat zij inmiddels weet hoe de zaken bij een eventuele volgende ramp snel en goed kunnen worden aangepakt. Noodhulp heeft voor de VVD de hoogste prioriteit en zij vindt dat er nooit op mag worden bezuinigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
3
Kan de regering in aanvulling op de laatste brief nog aangeven hoeveel geld er wereldwijd is opgehaald, hoe dit over de getroffen gebieden verdeeld wordt en wat de verdeling in hulp en noodhulp is? Is het tot nu beschikbaar gestelde voldoende, te veel of nog te weinig? En hoeveel geld kunnen de landen die geld voor noodhulp en wederopbouw krijgen, daar meteen voor inzetten? De heer Szabó zou willen voorkomen dat deze landen worden overspoeld met hulp, zodat het risico ontstaat dat er elkaar overlappende activiteiten worden uitgevoerd, waarmee geld zou worden weggegooid. Welke mechanismen zijn er in werking gesteld om de besteding van geld door de regering, de SHO en internationale organisaties te coördineren? En hoe denkt de regering te kunnen bewerkstelligen dat de wederopbouwhulp zal bijdragen aan de vredesprocessen in de conflictgebieden in Sri Lanka en Indonesië? Desgevraagd geeft de heer Szabó aan dat het voorstel van de VVD om geld, bestemd voor de wederopbouw van Soedan, dat daar nog niet kon worden ingezet, te gebruiken om zo snel mogelijk voldoende geld voor noodhulp aan Azië beschikbaar te krijgen, inmiddels achterhaald is, omdat er nu wel voldoende geld beschikbaar is. Verder is hij het ermee eens om de initiatieven voor het opzetten van een waarschuwingssysteem om de gevolgen van natuurrampen te voorkomen of te verminderen door de Verenigde Naties te laten coördineren. Hoe kan ook hierbij voorkomen worden dat er dubbel werk gedaan wordt? In aansluiting op vragen van mevrouw Ferrier vraagt de heer Szabó naar de financiële rechtspositie van nabestaanden van slachtoffers en van familieleden van vermisten. Maakt de regering geld vrij om eventuele financiële problemen op dit vlak op te lossen? Ook de heer Szabó maakt zich grote zorgen over het lot van kinderen die door de ramp alleen zijn komen te staan. Hoe probeert de regering dit probleem samen met de SHO zo goed mogelijk aan te pakken? Volgens berichten zouden er in Myanmar zestig mensen zijn overleden, maar gelet op de ligging van dit land, midden in het rampgebied, vraagt de heer Szabó zich af of dit wel klopt. De regering van dit land geeft zo weinig mogelijk informatie vrij; welke diplomatieke stappen zijn er ondernomen om toch zoveel mogelijk informatie over de gevolgen van de zeebeving in Myanmar te verkrijgen? Ten slotte complimenteert de heer Szabó alle Nederlandse hulpverleners, met name de leden van het RIT. De heer Herben (LPF) sluit zich daar graag bij aan. Verder heeft hij ook lof voor de regering; hij vindt dat zij juist is opgetreden en dat het heel verstandig was om de Verenigde Naties een flexibel budget van 20 mln ter beschikking te stellen om onmiddellijk aan de slag te kunnen gaan. Er lijkt inmiddels voldoende geld beschikbaar te zijn, maar ook de heer Herben maakt zich er zorgen over of het wel terechtkomt bij de mensen die het hard nodig hebben. Hij vindt het niet vertrouwenwekkend dat de rekenkamers van de betrokken landen zullen toezien op de besteding van het geld, omdat die landen het probleem van corruptie toch niet volledig onder controle hebben. Welke initiatieven kan Nederland nemen om een betere controle of te bewerkstelligen? Controle, «nazorg» is belangrijk voor duurzame hulp om te voorkomen dat de aandacht wegebt als de TV-ploegen eenmaal verdwenen zijn. De fractie van de LPF heeft humanitaire hulp altijd zeer belangrijk gevonden en haar kritiek op ontwikkelingssamenwerking is altijd gericht geweest op de besteding van het geld en op de effectiviteit, ook in verband met het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking; haar voorstellen op dit vlak waren nooit bedoeld als bezuinigingen. De heer Herben zou het oneigenlijk vinden, deze ramp aan te grijpen om een pleidooi te houden voor meer geld voor ontwikkelingssamenwerking, want bij een goede verdeling van het beschikbare budget zou er duidelijk geoormerkt geld voor specifieke doeleinden zijn en zou er voor een ramp als deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
4
veeleer meer dan minder geld beschikbaar zijn. Hij is in dit verband blij dat de regering de coördinatie van de activiteiten van de samenwerkende hulporganisaties op zich heeft genomen. Ten slotte stelt de heer Herben dat de gemeenten en de provincies initiatieven op het gebied van hulpverlening aan de regering zouden moeten overlaten. Hij ziet het als een vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden als deze overheden met kwistige hand belastinggeld uitdelen. De heer Van der Staaij (SGP) noemt het leed dat door deze ramp ontstaan is, bijna niet te bevatten en hij wil bidden dat God zich zal ontfermen over de nabestaanden van de slachtoffers, ook in Nederland. Er is in Nederland, maar ook in andere landen royaal in de beurs getast om hulp te bieden. Daar is ook veel geld voor nodig. De regering verdient naar de mening van de heer Van der Staaij een compliment voor de adequate reactie op de ramp, vooral toen Nederland nog voorzitter van de EU was. De coördinatie is snel opgezet en er is een waardevolle bijdrage geleverd door onder andere de inzet van het rampenidentificatieteam. Verloopt de coördinatie in de EU en de samenwerking met andere Europese landen naar wens? Ook de heer Van der Staaij legt de nadruk op een effectieve en transparante besteding van het vele geld dat beschikbaar is gesteld, want als mislukkingen in de schijnwerpers komen te staan, voedt dat het cynisme over ontwikkelingssamenwerking. Hij vraagt in dit kader ook aandacht voor waarschuwingen van hulpverleners ter plaatse voor het gevaar dat de allerarmsten weer helemaal achteraan de rij komen te staan, dat er gebieden vergeten worden waarin de situatie toch ook schrijnend is. En wil de regering ook oog hebben voor informatie over en verantwoording voor de verdeling van het geld dat aan de VN beschikbaar is gesteld? Verder hebben de samenwerkende hulporganisaties van de regering een bedrag van 5 mln gekregen. De heer Van der Staaij erkent dat samenwerking goed is, ook om versnippering van hulp tegen te gaan, maar hij vraagt ook hierbij om een kritische evaluatie, juist omdat er maar een beperkt aantal en vooral grotere organisaties bij aangesloten kan zijn. Er zijn ook kleine organisaties die al contacten hebben in de getroffen gebieden en die daardoor snel en in sommige gevallen veel effectiever zouden kunnen optreden dan grotere organisaties die nog contacten moeten leggen. Zou er voor noodhulp niet ook overlegd moeten worden met de onlangs opgerichte organisatie Partos, die een groter aantal organisaties omvat dan SHO? In aansluiting op een opmerking van de heer Herben vraagt de heer Van der Staaij zich af of de regering het wenselijk vindt dat ook gemeenten en provincies geld beschikbaar stellen. Of klopt het dat er aan het IPO gevraagd zou zijn, zich vooral op de wederopbouw te richten en hulp te verlenen in praktische en materiële vorm, bijvoorbeeld door expertise beschikbaar te stellen? De heer Van der Staaij stemt in met het resultaat van de bijeenkomst van de Club van Parijs. Verder vraagt hij nog bijzondere aandacht voor de positie van kinderen na de ramp. Volgens verschillende krantenberichten zouden er al kinderen in het circuit van kinderhandel en prostitutie terecht zijn gekomen. Hij vraagt de regering, steun te verlenen aan initiatieven voor veilige opvang van kinderen. Ten slotte sluit de heer Van der Staaij zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Ferrier over de situatie in Atjeh. Ook voor mevrouw Van Velzen (SP) schieten woorden te kort om haar gevoelens te beschrijven bij de gevolgen van de afschuwelijke natuurramp in Azië. Haar gedachten gaan eveneens uit naar de nabestaanden, vooral degenen die nog in onzekerheid verkeren. Zij heeft waardering
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
5
voor de inzet van de regering om bij te dragen aan de eerste noodhulp, voor de voortvarende aanpak van de coördinatie, voor de consulaire dienstverlening in de getroffen landen en met name voor de inzet van het rampenidentificatieteam. De reactie van de Nederlandse bevolking vindt zij hartverwarmend. Verder sluit mevrouw Van Velzen zich aan bij alle vragen over een juiste besteding van het beschikbaar gestelde geld en over het gevaar dat bepaalde bevolkingsgroepen bij de hulp niet aan bod komen. Zal Nederland de taak op zich nemen, ervoor te zorgen dat alle beloftes van de Europese landen nagekomen worden? Ook steunt zij de oproep om de solidariteit met de door deze ramp getroffen landen niet ten koste te laten gaan van de solidariteit met de mensen in andere gebieden die door allerlei verschrikkingen geteisterd worden, vooral in Soedan. Er is ook aandacht voor allerlei vooral technische aspecten van systemen om vroegtijdig te waarschuwen voor natuurrampen, maar mevrouw Van Velzen ziet vooral problemen op het gebied van de ruimtelijke ordening, zoals het bouwen van dorpen op steile hellingen en het ontstaan van krottenwijken op stranden, maar ook in het gebrek aan een goed vangnet in de vorm van politie, brandweer en gezondheidszorg. Zij vraagt het kabinet, bij de wederopbouw met het oog op preventie vooral hieraan aandacht te besteden. De fractie van de SP is in het algemeen een groot voorstander van verlichting van de schuldenlast van landen die daarvoor in aanmerking komen, dus niet alleen landen die nu getroffen zijn door de zeebeving. Zij ziet deze gebeurtenis wel als een extra stimulans om dit onderwerp nu voortvarend aan te pakken en zij wacht het resultaat van de analyse van de Wereldbank en het IMF af. Zal schuldkwijtschelding overigens niet ten koste gaan van het budget voor ontwikkelingssamenwerking? Mevrouw Van Velzen sluit zich aan bij de opmerkingen van de heer Samsom over het multivezelakkoord. Verder vraagt zij nog speciale aandacht voor Indonesië, dat een aanbod van hulp van met name defensiezijde heeft afgewezen. Zijn er nog andere mogelijkheden op dit vlak, zoals het inzetten van de genie bij de eerste wederopbouw? Is de regering betrokken bij de initiatieven van de Finse diplomaat Artisaari? Is zij het ermee eens dat vooral bij Indonesië beëindiging van het conflict als voorwaarde voor schuldkwijtschelding zou kunnen worden gesteld? Tot nu toe is er bij eerdere noodhulpoperaties in Indonesië steeds sprake geweest van corruptie. Kan de regering het krantenbericht bevestigen dat het Indonesische leger nu al verdacht wordt van het ontvreemden van noodhulpgoederen? Wat is er waar van het gerucht dat dit land het aantal vluchtelingen kunstmatig opschroeft? Ten slotte vraagt mevrouw Van Velzen zich af of het bericht dat Indonesië een order van 890 mln dollar voor de aanschaf van Russische gevechtsvliegtuigen afzegt om dat geld aan noodhulp en wederopbouw te kunnen besteden, geen reden vormt om de exportvergunning voor de levering van Nederlandse korvetten aan Indonesië nog eens te bezien. De heer Rouvoet (ChristenUnie) deelde met velen het gevoel van verbijstering toen de beelden van de enorme gevolgen van de zeebeving in Azië op de televisie verschenen. Ook is hij zeer getroffen door de persoonlijke verhalen die bij de indrukwekkende herdenking in de Ridderzaal te horen waren en hij heeft er waardering voor dat de regering deze bijeenkomst mogelijk heeft gemaakt. Hij sluit zich ook aan bij de woorden van waardering voor de hulpverleners van het RIT. Verder vindt hij het hoopvol dat er zoveel geld is toegezegd voor de hulpverlening na de ramp. Hij geeft de regering een compliment voor het snel toegezegde bedrag voor noodhulp, voor het bedrag dat zij beschikbaar heeft gesteld voor wederopbouw en voor haar inzet in de vergadering van de Club van Parijs. De hulp is snel op gang gekomen, maar een probleem is wel dat de lokale capaciteit in veel gevallen beperkt is, zodat niet alle hulpgoederen meteen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
6
een goede bestemming krijgen. Maatwerk is geboden, al is dit erg moeilijk. Het komt er ook op aan, nu te zorgen voor voldoende geld en andere middelen om de getroffenen te kunnen blijven steunen bij de wederopbouw. De heer Rouvoet sluit zich ook aan bij de vragen en opmerkingen over het belang van een goede verdeling en besteding van het geld en van aandacht voor zwakke regio’s die misschien wat minder publiciteit krijgen. Hetzelfde geldt voor de vraag waar het geld vandaan komt dat eventueel nodig zal zijn voor uitstel van betaling voor Indonesië en Sri Lanka. De heer Rouvoet is ook blij met het pleidooi van de regering bij de buitengewone RAZEB voor het beschikbaar stellen van meer geld voor ontwikkelingssamenwerking om het doel van 0,7% van het BNP versneld te halen. Hij zou het triest vinden als de wederopbouw van de door de tsunami getroffen gebieden ten koste ging van het budget voor leniging van de nood bij de al genoemde grote humanitaire rampen elders. Verder is de heer Rouvoet het ermee eens dat reconstructie en vredesopbouw in Sri Lanka en Atjeh hand in hand dienen te gaan. De tsunami heeft dood en verderf en een hoop ellende gebracht, hij zou het een zegen vinden als deze ramp daarnaast een aanleiding kon zijn om een einde te maken aan de gewapende strijd. Ziet de regering wellicht mogelijkheden om een bijdrage hiertoe te leveren? Hij noemt het een luxeprobleem dat sommige organisaties die in de SHO deelnemen, nu meer geld te verwerken krijgen dan hun normale jaarbudget. Heeft de regering oog voor de eventuele capaciteits- en organisatieproblemen in verband hiermee en kan zij hier iets aan doen? Net als de heer Van der Staaij vraagt hij zich af of het niet goed zou zijn, de nieuwe organisatie Partos hierbij een rol te laten spelen. Zijn er overigens mogelijkheden om de afgesproken bestedingstermijn van twee jaar voor de gelden van giro 555 te verlengen, dit om prijsopdrijving te voorkomen? Voor wederopbouw zou immers wel eens een periode van drie tot vijf jaar nodig kunnen zijn. In dit verband vraagt hij ook nog of het klopt dat bepaalde organisaties alleen op grond van hun identiteit worden uitgesloten van deelneming in de SHO, terwijl bijvoorbeeld de organisaties, verenigd in Prisma, geweldig goed werk in de getroffen gebieden zouden kunnen doen. Ten slotte vindt de heer Rouvoet de toezegging van minister Verdonk dat uitgeprocedeerde asielzoekers tot 1 maart aanstaande niet zullen worden teruggestuurd naar de getroffen gebieden, sympathiek, maar toch ook wel mager, gelet op de tijd die er voor wederopbouw nodig zal zijn. Hij zou graag meer ruimhartigheid op dit punt zien. Ook mevrouw Karimi (GroenLinks) heeft er moeite mee, zich een voorstelling te maken van de gevolgen van deze ramp. Ook zij geeft blijk van haar medeleven met de slachtoffers en de nabestaanden, ook in Nederland. Naast het ongelooflijke aantal doden noemt zij nog de verwachting van de Verenigde Naties dat er zo’n twee miljoen mensen door deze ramp in blijvende armoede terecht zullen komen. Zij is het ermee eens dat de wereldwijde ondersteuningsacties en de aandacht voor de gevolgen van de ramp in de getroffen gebieden in Azië hartverwarmend zijn, maar zij vraagt zich af welke acties er voor de getroffen landen in Afrika zijn opgezet. Na een aarzelend begin, wat mevrouw Karimi begrijpelijk vindt omdat de omvang van deze ramp eerst nog tot de hele wereld moest doordringen, is de hulp goed op gang gekomen. Zij heeft waardering voor het werk van het rampenidentificatieteam, maar ook voor de inspanningen van de ambassades en van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat meteen veel informatie verstrekt heeft. Zij vond het voorstel van de VVD eigenlijk de enige wanklank in het geheel. De regering is akkoord gegaan met het uitstel van betaling waartoe de Club van Parijs heeft besloten, maar zij stelt zich toch nog wat aarzelend
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
7
op. Mevrouw Karimi begrijpt dit enerzijds wel, want kwijtschelding van schulden zou ten koste gaan van de ODA-hulp, maar anderzijds geven de Verenigde Staten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk aan dat zij er extra geld voor vrijmaken. Verder sluit mevrouw Karimi zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Ferrier over de toegankelijkheid van conflictgebieden voor hulpverleners. Daarnaast legt ook zij de nadruk op het belang dat de hulp ook terechtkomt bij de armste of bij vergeten bevolkingsgroepen. Zij waarschuwt nog voor het gevaar van het gebruik maken van deze ramp voor gedwongen verplaatsing van bevolkingsgroepen. Mevrouw Karimi onderschrijft alle vragen en opmerkingen over het belang van een goede verdeling van de hulp. Is de regering bereid om per kwartaal te rapporteren over het nakomen van de beloftes van de verschillende landen, de coördinatie door de VN, de wederopbouwactiviteiten en de dingen die zeker mis zullen gaan? Net als de heer Rouvoet verwacht mevrouw Karimi dat de afgesproken termijn van twee jaar een flinke druk zal leggen op de besteding van het enorme bedrag dat voor de SHO is binnengekomen. Zij heeft in gesprekken met vertegenwoordigers van deze organisaties gehoord dat zij waarschijnlijk anders dan normaal zullen moeten gaan werken, met alle risico’s van dien. Zij vraagt de regering, er in gesprekken met de SHO op aan te dringen dat de organisaties zich om risico’s te verkleinen niet onder druk laten zetten. Ten slotte oppert mevrouw Karimi dat de bijdrage van de regering van 5 mln aan de SHO wellicht beter aan hulp aan noodlijdende gebieden in Afrika besteed zou kunnen worden, opdat deze niet vergeten worden. De regering zou deze mogelijkheid hierover misschien met de SHO kunnen bespreken, als blijkt dat deze organisaties ook zonder de bijdrage van de regering voldoende geld voor Azië beschikbaar hebben. Het antwoord van de bewindslieden Minister Van Ardenne-van der Hoeven dankt de woordvoerders voor hun positieve oordeel over de inzet van de regering en zij sluit zich aan bij de woorden van waardering voor de hulpverleners en voor de grote betrokkenheid van het Nederlandse publiek. Ook voor haar was het aanvankelijk moeilijk om de betekenis van de berichten over de zeebeving en de afschuwelijke gevolgen ervan goed tot zich te laten doordringen. Van de gebieden die door de vloedgolf getroffen zijn, zijn de twee armste gebieden, Sri Lanka en Atjeh, het zwaarst getroffen; daar is het meeste menselijke leed, maar ook de meeste materiële en economische schade. De minister is het er absoluut niet mee eens dat de regering wat aarzelend gereageerd zou hebben, want alle medewerkers die nodig waren, zijn onmiddellijk teruggeroepen van verlof, en er zijn medewerkers naar de betrokken ambassades gestuurd. De regering heeft na de eerste oproep van de federatie van het internationale Rode Kruis en de internationale Rode Halve Maan meteen 2 mln beschikbaar gesteld, omdat het gevraagde bedrag van 1 mln haar wat weinig leek. Verder is Nederland onmiddellijk in Europees verband gaan lobbyen voor meer geld, waarna er binnen 48 uur 50 mln voor de eerste noodhulp was. Er is dus meteen actie ondernomen, die overigens nog steeds voortduurt, zowel bij het ministerie als bij de posten. Voor het overige heeft de regering zich van het begin af aan sterk gemaakt voor een coördinerende rol voor de Verenigde Naties, zowel in Europa als in de informele kerngroep die kort na de ramp gevormd was. Het is van zeer grote betekenis dat het op deze manier gelukt is om de coördinatie in handen te geven van het Office for Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Er is nog zeer veel geld nodig voor wederopbouw, maar voor noodhulp is er zo langzamerhand wel voldoende geld beschikbaar. Het lijkt ook de minister goed als de hulporganisaties zo nodig meer tijd voor noodhulp-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
8
programma’s uittrekken dan de periode van twee jaar die zij nu hebben afgesproken. Verder is zij het met de heer Samsom eens dat er geleerd moet worden van de gang van zaken bij eerdere rampen. Dat is nu al tot uiting gekomen in de coördinatie van de hulp, maar het gaat inderdaad ook om het nakomen van de beloftes die gedaan zijn. De Verenigde Naties hebben plannen voor een financieel volgsysteem, in ieder geval voor de noodhulp, dat ook via internet te raadplegen zal zijn. De regering zal er bij de VN op blijven aandringen om ook voor de hulp bij de wederopbouw een dergelijk systeem op te zetten. Het lijkt de minister niet doenlijk om zo’n volgsysteem met terugwerkende kracht te hanteren voor de hulp bij eerdere rampen. De voortgang bij de millenniumdoelstellingen en de afspraken van Monterey wordt internationaal al in kaart gebracht. Er is ook een volgsysteem voor schuldkwijtschelding. De regering staat overigens nog steeds aarzelend tegenover schuldkwijtschelding, want een natuurramp als deze hoeft niet meteen effecten te hebben op de economische positie van landen als Indonesië en Sri Lanka. India heeft ook zelf al aangegeven dat het er niet voor in aanmerking wenst te komen en ook Indonesië staat er niet om te springen. Dit is niet onlogisch, want het heeft ook nadelen voor de kredietwaardigheid. Bovendien zijn er landen die kwijtschelding harder nodig hebben. Er is in de Club van Parijs dan ook niet meer over schuldkwijtschelding, maar voornamelijk over eventuele schuldverlichting gesproken. Daartoe wordt er een analyse van de schuldhoudbaarheid van de betrokken landen gemaakt, die pas in maart afgerond kan zijn. Daarom wordt er voor twee maanden uitstel van betaling van aflossing en rente verleend aan de landen die dit wensen. Nederland vindt dat de donorlanden de kosten die dit met zich meebrengt, niet mogen aftrekken van de bedragen die ze in Genève voor noodhulp beschikbaar hebben gesteld. Daarnaast heeft Nederland naar voren gebracht dat het geld dat vrijkomt voor de landen die voor schuldverlichting in aanmerking komen, moet worden ingezet voor hulpverlening en wederopbouw. Over deze punten is nog geen overeenstemming bereikt, maar de minister vindt dat hierover keiharde afspraken moeten worden gemaakt. Het bedrag van 24 mln dat voor Nederland met uitstel van betaling gemoeid zou zijn, wordt uit een post voor calamiteiten gehaald, zodat het geen afbreuk doet aan toezeggingen voor andere programma’s. De minister benadrukt dat het hier niet gaat om toerekening van EKI-schulden. Ook voor een eerlijke verdeling van de hulp zonder dat bepaalde groepen worden overgeslagen, is het enorm belangrijk dat de coördinatie bij de VN berust, al kan OCHA natuurlijk niet instaan voor juist handelen van de regeringen van de betrokken landen. In ieder geval gaat de aandacht van de VN vooral uit naar de groepen die de hulp het hardst nodig hebben. Ook is men ervan doordrongen dat vooral de vrouwen en kinderen in de inmiddels ingerichte kampen bescherming nodig hebben. De regering heeft ook speciaal daarvoor geld beschikbaar gesteld aan Save the Children en Unicef. De minister vindt het overigens indrukwekkend dat een land als India, dat zelf getroffen is door de zeebeving, geen buitenlandse hulp nodig heeft en zelfs hulp biedt aan andere getroffen landen, maar daarop kan OCHA geen toezicht uitoefenen. De regeringen van de betrokken landen zullen ook voor het grootste deel verantwoordelijk zijn voor de wederopbouw; onder andere de Wereldbank is nu met deze regeringen aan het bekijken wat daarvoor nodig is. Voor de wederopbouw in Sri Lanka en Atjeh is het verder belangrijk om in te zetten op conflictbemiddeling en vredesopbouw. Gelukkig zijn er nu in Finland besprekingen gaande tussen vertegenwoordigers van de GAM en van de Indonesische regering, maar het is ook nodig om in Atjeh tot gemeenschapsontwikkeling te komen. De regering wil met de SHO de mogelijkheden bespreken om hier in verschillende programma’s meer aandacht aan te besteden. Een groot deel van de organisaties beschikt al over netwerken in Atjeh en Sri Lanka, dus die organisaties hebben wat dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
9
betreft een voorsprong. Overigens ziet de minister voor de organisaties, verenigd in Prisma, veeleer een rol weggelegd in Partos, omdat ze gericht zijn op structurele onderwijsprogramma’s, terwijl de organisaties van SHO zich vooral met noodhulp bezighouden. De Algemene Rekenkamer heeft via de internationale koepel een beroep op andere rekenkamers gedaan om expertise beschikbaar te stellen om de grootschalige noodhulp in Sri Lanka en Indonesië te controleren en de betrokken regeringen te helpen, er verantwoording voor af te leggen. De minister vindt dit zeer belangrijk, zowel voor de politiek en de bevolking in de betrokken landen zelf als voor het draagvlak voor grote hulpacties. Nederland speelt ook een rol bij het opzetten van waarschuwingssystemen. Het belangrijkste is het betrekken van de bevolking en de lokale autoriteiten bij het werken met zulke systemen, want anders hebben ze niet zoveel zin. De minister toont zich bereid, geregeld verslag te doen van de voortgang van de noodhulp en de wederopbouw en daarbij verantwoording af te leggen voor de besteding van het geld dat daarvoor beschikbaar is gesteld. Ook zij acht dit van belang voor behoud van het draagvlak hiervoor in de Kamer. Er is bij de RAZEB een discussie op gang gekomen over het tegemoetkomen van Sri Lanka en Indonesië door het bieden van handelsvoordelen aan deze landen. Voor Indonesië zou dit vanwege de geringe export van dit land overigens niet zoveel zoden aan de dijk zetten. Voor Sri Lanka zou dit wel gelden, maar de minister verwacht hierover niet zo snel overstemming dat dit voor de korte termijn al soelaas zou kunnen bieden. Zij vindt wel dat er bij de eerstvolgende wereldhandelsconferentie een veel soepeler opstelling tegenover deze landen mogelijk moet zijn. Minister Bot sluit zich aan bij de woorden van dank van minister Van Ardenne voor de waardering voor het vele werk dat al verzet is. Hij wijst erop dat er eigenlijk al op de dag van de ramp zelf een crisiscentrum is ingericht en dat toen ook al de hulpverlening op gang is gebracht, maar dat er om adequaat te kunnen reageren uiteraard even tijd nodig was om de omvang van de ramp goed in te schatten. Hij deelt de ervaring van de heer Rouvoet dat het leed ook door de persoonlijke ervaringen van nabestaanden en familieleden van vermisten bij de herdenkingsbijeenkomst in de Ridderzaal heel duidelijk werd. Bij het bezoek dat de minister volgende week aan enkele getroffen landen zal brengen, zal hij in gesprekken een aantal vragen aan de orde stellen die nu nog niet geheel beantwoord kunnen worden. In aanvulling op de reactie van minister Van Ardenne geeft de minister aan dat er uit rapporten van het VN-bureau dat zich bezighoudt met het toezicht op de gang van zaken in de vluchtelingenkampen in de getroffen landen, blijkt dat er toch weinig sprake is geweest van het ontvoeren en tot prostitutie dwingen van kinderen. De berichten hierover in de media blijken niet gebaseerd te zijn op feiten. De Indonesische autoriteiten zien er zeer scherp op toe dat kinderen, jonger dan 16 jaar, het land niet verlaten zonder dat zij in gezelschap zijn van iemand met wie zij een zeer duidelijke band hebben. Zij zullen ook nog verdere maatregelen op dit vlak nemen. Verder is de minister uit contacten met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken gebleken dat alle buitenlandse hulpverleners welkom zijn, ook militairen. Dit blijkt ook in de praktijk, want er zijn op het ogenblik troepen uit de Verenigde Staten en uit Frankrijk werkzaam en men heeft geen bezwaar tegen de komst van Nederlandse genietroepen voor de aanleg van Baileybruggen. Wel geeft men aan dat men voor sommige werkzaamheden zelf genoeg militairen heeft. De minister vindt het ook logisch dat de Indonesische autoriteiten hun eigen inspanningen zichtbaar willen maken. Er is eigenlijk alleen specialistische hulp nodig, geen hulp van goedwillenden die noch de taal spreken, noch de regio kennen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
10
In aansluiting op de gesprekken over vrede, die aan het eind van de maand opnieuw in Finland worden gevoerd, zal de minister bij zijn bezoek aan Indonesië dit onderwerp zeker aansnijden, net als bij zijn twee eerdere bezoeken aan dit land. Hij heeft de indruk dat de autoriteiten in Indonesië en Sri Lanka wel bereid zijn om van de situatie gebruik te maken om vredesbesprekingen te voeren en hij hoopt dat ook de andere partijen in het conflict in de ramp een aanleiding zien, zich in te spannen om vrede te bewerkstelligen. Het lijkt de minister ten slotte niet verstandig, de vergunning voor de export van korvetten naar Indonesië in heroverweging te nemen, want die schepen zijn hard nodig in de strijd tegen de nog steeds toenemende zeepiraterij. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Ferrier (CDA) spreekt nogmaals haar zorgen uit over de mogelijk negatieve invloed van de grote hoeveelheden geld voor wederopbouw op de fragiele economie in sommige van de getroffen landen. Zij legt de nadruk op de kwaliteit van de hulp en zij vraagt nog een keer aandacht voor de rol van het hoger onderwijs bij deskundigheidsbevordering. Verder heeft zij in het antwoord over de ontheemden wel iets over de situatie van kinderen gehoord, maar niet over de positie van vrouwen. Ten slotte roept zij minister Bot op, bij zijn Indonesische collega flink door te vragen over diens toezegging dat zijn regering de hulp niet zal tegenwerken. Zij acht dit gerechtvaardigd vanwege de historische banden van Nederland met Indonesië. Wil hij zo spoedig mogelijk aangeven waarom de visa van vier parlementariërs ingetrokken zijn? De heer Samsom (PvdA) oordeelt negatief over het uitsluiten van schuldkwijtschelding bij het overleg van de Club van Parijs. Hij vraagt heel specifiek of het bedrag van 24 mln voor uitstel van betaling ten koste gaat van het ODA-budget. Verder vraagt hij nadere informatie over het initiatief van de Rekenkamer en legt hij er de nadruk op dat handelsvoordelen voor de getroffen landen ook zonder deze ramp eigenlijk al nodig waren. Ten slotte vraagt hij of de regering in een later stadium wil ingaan op zijn vraag over het betrekken van het vraagstuk van de klimaatverandering bij het Nederlandse beleid op het gebied van het voorkomen of verminderen van de gevolgen van natuurrampen. De heer Szabó (VVD) herhaalt zijn vraag over de situatie in Myanmar. Daarnaast stelt hij dat Nederland inzet van het instrument van uitstel van betaling zou moeten heroverwegen als Indonesië het vrijkomende geld kan besteden aan militaire middelen die het in Atjeh kan gebruiken. De heer Herben (LPF) vraagt zich af of het initiatief van de Algemene Rekenkamer in combinatie met de gebruikelijke controle wel voldoende is. Hij stelt dat er wellicht enige nazorg mogelijk is met de inzet van personeel van de Rekenkamer en hij suggereert dat personeel van gemeentelijke diensten en energiebedrijven bij de wederopbouw expertise zou kunnen aanbieden. Ten slotte vraagt hij de regering, alsnog in te gaan op zijn vraag over de initiatieven van gemeenten en provincies. De heer Van der Staaij (SGP) herhaalt zijn vraag om een evaluatie van de structuur en de mogelijkheden om toe te treden tot SHO, omdat de regering hieraan toch ook geld bijdraagt. Hij spreekt nogmaals van berichten dat organisaties van Prisma vanwege hun identiteit niet toegelaten zouden zijn tot SHO. Ten slotte vraagt hij naar de beleidslijn van de regering bij vragen van andere overheden over waarop zij zich bij wederopbouw en dergelijke het beste zouden kunnen richten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
11
Mevrouw Van Velzen (SP) vraagt de regering, het resultaat van de analyse van Wereldbank en IMF aan de Kamer voor te leggen voordat zij een standpunt inneemt over schuldverlichting. Zij vraagt om een nadere toelichting op het eventueel inzetten van de genie bij hulp aan Indonesië. Verder verzoekt zij minister Bot, bij zijn bezoek aan Indonesië aandacht te besteden aan de inzet van het Indonesische leger, het verdwijnen van hulpgoederen en de schendingen van mensenrechten, en de Kamer over het resultaat van de besprekingen te rapporteren. Ten slotte stelt zij dat het bij de aanschaf van korvetten door Indonesië gaat om uitgaven voor bewapening die in het licht van de algemene sociaal-economische situatie niet proportioneel zijn en dat dit een heel goed argument is om deze deal in de koelkast te zetten. De heer Rouvoet (ChristenUnie) heeft met bewondering naar vooral de overtuigende reactie van minister Van Ardenne geluisterd. Op het punt van schuldkwijtschelding zou hij pas conclusies willen trekken na de analyse op dit vlak; hij vindt dat de regering goede argumenten heeft aangevoerd om dan pas te beoordelen wat het meest voor de hand ligt. Verder wijst hij nogmaals op mogelijke capaciteitsproblemen bij organisaties die nu ineens over veel meer dan hun normale jaarbudget kunnen beschikken, zoals Unicef. Hij is blij dat er nog met SHO gesproken zal worden over de bestedingstermijn van twee jaar, maar hij verzoekt de regering om daarbij ook het punt van de toetreding van sommige organisaties van Prisma te betrekken. Ten slotte vraagt hij de regering om een reactie op zijn verzoek om een ruimhartige opstelling op het punt van het terugsturen van uitgeprocedeerde asielzoekers en om daarbij niet vast te houden aan de datum van 1 maart. Mevrouw Karimi (GroenLinks) verzoekt de regering, alsnog in te gaan op haar vraag over de hulpverlening aan getroffen landen in Afrika. Verder pleit zij ervoor, schuldkwijtschelding niet uit te sluiten als er na de analyse nadere actie wordt ondernomen, en schuldhulpverlichting niet ten koste te laten gaan van het ODA-budget. Daarnaast vraagt zij nogmaals om een reactie op de opmerkingen over de bijdrage van de regering aan giro 555 en om bespreking van de termijn van twee jaar met SHO. Zij is blij met de toezegging van een geregelde rapportage over de voortgang, maar zij zou deze toch graag per kwartaal ontvangen. Ten slotte drukt zij de minister op het hart, zich bij zijn bezoek aan Indonesië sterk te maken voor de in dit overleg genoemde aspecten van de relatie tussen de regering aldaar en de provincie Atjeh, waarbij zij vooral aandacht vraagt voor het intrekken van de visa voor enkele parlementariërs. Zij vraagt de regering om een nadere toelichting op de eventuele inzet van de genie in Indonesië. Minister Van Ardenne-van der Hoeven erkent dat er veel deskundigheid in de getroffen gebieden nodig is en dat het hoger onderwijs daarbij belangrijk is. Zij is bereid om te stimuleren dat er vooral studenten uit de getroffen gebieden deelnemen aan opleidingen in bestaande programma’s. Zij laat zich bij het aanbod van hulp van bedrijven, instellingen en decentrale overheden leiden door de vraag of er behoefte aan is en of het aangebodene niet al met voldoende kwaliteit ter plaatse beschikbaar is. Overigens zijn decentrale overheden hierin autonoom, maar het ministerie heeft wel een goed overzicht van alle activiteiten die ondernomen worden, en het coördineert deze zoveel mogelijk. De minister is niet enthousiast over het idee van de Europese Unie om afgedankte vissersschepen naar Azië te sturen, want men wil daar juist van de gelegenheid gebruik maken om een moderne vissersvloot op te zetten. Zij hoopt dat de visserij jongeren in Sri Lanka en Atjeh een kans op werk biedt en daar-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
12
naast lijkt het haar goed om met de betrokken regeringen over training en onderwijs te spreken. Verder wordt er niet alleen aandacht aan kinderen, maar ook aan vrouwen besteed. Er is een vrouwenorganisatie in Sri Lanka opgezet, die actief is in de vluchtelingenkampen. De minister hoopt dat dit ook in Atjeh mogelijk zal zijn. Het bedrag van 23,1 mln voor schuldverlichting komt uit reguliere middelen die niets te maken hebben met andere programma’s, namelijk uit de post voor macro-economisch beleid. Wel valt dit onder het ODA-budget. De minister heeft overigens niet de indruk dat de door mevrouw Karimi genoemde landen eventuele omvangrijke schuldkwijtschelding niet ten koste van de toegezegde bedragen zullen laten gaan. Zij vindt dat het in verband met de verantwoording aan het publiek in ieder geval om extra geld moet gaan, wat er in Parijs ook besloten zal worden. De minister gaat ervan uit dat de Rekenkamer zelf actie onderneemt, want die neemt heel vaak dit soort initiatieven. Er is nog slechts informeel informatie uitgewisseld; zo nodig kan een en ander in een samenwerkingsverband worden ondergebracht. Verder waarschuwt de minister voor vermenging van handelspolitiek en bestrijding van de gevolgen van deze ramp, maar het lijkt haar wel goed om na te gaan of handelsvoordelen soelaas zouden kunnen bieden als de economie van de getroffen landen echt grote schade van de ramp blijkt te ondervinden. Nederland is actief bij de inspanningen om het risico van rampen te verminderen, maar bij voorkeur in internationaal verband. Er is een VN-instelling die nu de risico’s in kaart gaat brengen om er specifiek beleid voor te ontwikkelen, in relatie tot armoedebestrijding, want in ontwikkelingslanden komt de klap altijd het hardst aan. Myanmar was vertegenwoordigd bij de grote conferentie in Jakarta. Men meldde dat de tsunami daar vrijwel geen schade had aangericht. Volgens de VN is er wel enige schade en Unicef geeft aan dat men de slachtoffers kan bereiken. Informatie is inderdaad erg moeilijk te verkrijgen; de regering houdt contact met het Rode Kruis om de ontwikkelingen zo goed mogelijk te volgen. Er is geen enkele zekerheid dat geld dat in de getroffen landen vrijkomt door de hulp, niet wordt besteed aan andere doeleinden dan noodhulp en wederopbouw. De minister wil proberen om hierover in maart afspraken te maken. Zij erkent dat er in Indonesië geld kan wegvloeien, maar zij wijst erop dat het land een normale regering heeft die een nieuwe start heeft gemaakt. Zij heeft niet de indruk dat die geld verkeerd zal besteden. Voor de controle op de besteding van het bedrag van 200 mln dat Nederland beschikbaar heeft gesteld, is het ministerie al beter toegerust dan vroeger, zodat er geen extra instrumenten nodig zijn. De Kamer zal via de voortgangsrapportages op de hoogte worden gehouden. De minister toont zich bereid, met SHO de structuur van deze koepel en de toetredingsproblemen te bespreken. Zij kan zich niet voorstellen dat Prisma geweerd zou worden vanwege de identiteit van deze koepel, want bijvoorbeeld ICCO behoort wél tot SHO. Defensie heeft zich van het begin af aan ingezet voor de hulpverlening. Zo hebben luchtverkeersleiders uitstekend werk gedaan in Atjeh en het Nederlandse leger zal de VN hulp bieden bij het installeren van Baileybruggen. Inzet van de marineschepen Rotterdam en Tjerk Hiddes bleek niet nodig. De besprekingen in de Club van Parijs zijn vertrouwelijk, dus de minister kan het resultaat van de analyse en de daaruit voortvloeiende besluiten pas aan de Kamer doen toekomen als deze gegevens via internet openbaar worden gemaakt. De getroffen gebieden in Afrika worden door de VN van de nodige hulp voorzien. De schade is daar overigens niet zo groot, behalve op de Male-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
13
diven. In ieder geval is er veel minder behoefte aan noodhulp en hulp bij de wederopbouw dan in Sri Lanka en in Atjeh. De regering heeft 5 mln aan SHO gegeven, juist om het belang te onderstrepen van de rol van deze organisaties in de getroffen gebieden. SHO heeft inmiddels voldoende geld, maar de minister zou het geen goed signaal vinden om de bijdrage van de regering in te trekken om er iets anders mee te doen. Mocht er geld overblijven, dan kan dit altijd nog nader worden bezien. Zij vindt per kwartaal over de voortgang rapporteren wel erg vaak, zij zegt toe dat er zo snel mogelijk gerapporteerd wordt als er iets te melden is. Minister Bot toont zich bereid, alle vragen over Atjeh te betrekken bij de gesprekken die hij bij zijn komende bezoek aan Indonesië zal voeren. Hij stelt dat er op het ogenblik zeker geen sprake is van tegenwerking van de Indonesische autoriteiten, integendeel. Het Indonesische leger treedt alleen op om hulpverleners te begeleiden en te zorgen voor hun veiligheid. Over het niet verstrekken van visa aan enkele parlementariërs zijn al vragen gesteld, maar daarover is nog geen duidelijkheid verschaft. Ook dit onderwerp zal bij de gesprekken aan de orde komen, net als het onderwerp schending van mensenrechten. Hij heeft overigens niet de indruk dat er op dit moment in Atjeh echt sprake zou zijn van schendingen van de mensenrechten. Integendeel, alle rapporten wijzen uit dat de Indonesische autoriteiten buitengewoon goed meewerken omdat zij doordrongen zijn van de ernst van de situatie. En als er sprake van was, zouden de vele aanwezige hulpverleners daar wel melding van hebben gemaakt. De minister wijst erop dat het enige tijd vergt om de Baileybruggen naar Indonesië te vervoeren en er wordt nu met de Indonesische autoriteiten bekeken welke genietroepen er nodig zijn. Ook daarbij is er absoluut geen sprake van tegenwerking. Verder toont hij zich bereid, aan minister Verdonk het verzoek over te brengen om uitgeprocedeerde asielzoekers niet meteen na 1 maart terug te sturen naar getroffen gebieden. Ook minister Bot wijst erop dat de tsunami wel enorm veel menselijk leed teweeg heeft gebracht, maar dat het natuurgeweld slechts weinig gevolgen heeft voor de economische situatie; men gaat hierbij uit van 0,2% van het BNP. Voor de korvetten is nog steeds geen exportvergunning verleend, maar de minister houdt staande dat Indonesië deze schepen in de huidige omstandigheden meer dan ooit nodig heeft om zijn kust goed te bewaken en op te treden tegen de toenemende piraterij. Hij vindt ook dat er op dit punt niet te snel conclusies moeten worden getrokken. De heer Samsom (PvdA) kondigt aan dat hij in verband met het op het ODA-budget drukken van de kosten van schuldverlichting zal vragen, het verslag van dit algemeen overleg op de agenda voor de plenaire vergadering te zetten. De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, De Haan De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Oort
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 956, nr. 9
14