Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20436
Schijnerkenningen
IMr. 3
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 31 augustus 1988 De vaste Commissie voor Justitie' heeft op 9 juni 1988 mondeling overleg gevoerd met de Minister en de Staatssecretaris van Justitie over de notitie inzake schijnerkenningen (20 436). De commissie brengt van het gevoerde overleg als volgt verslag uit. Vragen en o p m e r k i n g e n u i t de c o m m i s s i e
' Samenstelling: Leden: Haas-Berger (PvdA), Stoffelen (PvdA), Kosto (PvdA), voorzitter, Roethof (PvdA), K. G. de Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Stemerdink (PvdA), Gualthérie van Weezel (CDA), RemptHalmmans de Jongh (VVD), Van der Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), LaningBoersema (CDA), Dijkstal (VVD), Vermeend (PvdA), Kohnstamm (D66), Wolffensperger (D66), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA). Plv. leden: Ter Veld (PvdA), Jabaaij (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lankhorst (PPR), Koetje (CDA), Van Traa (PvdA), Borgman (CDA), Hermans (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van den Berg (SGP), Vreugdenhil (CDA), De Grave (VVD), Te Veldhuis (VVD), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Van Es (PSP), Alders (PvdA), Eisma (D66), Groenman (D66), Doelman-Pel (CDA), Van Muiden (CDA), Leerling (RPF).
De heer W i e b e n g a (V.V.D.) maakte allereerst een opmerking over het feit dat schijnerkenning in wezen een vorm van mensenhandel is. Vervolgens vroeg hij om een inzicht in het aantal gevallen van schijnerkenning. Hierbij zal duidelijk een relatie zijn met de schijnhuwelijken, want naarmate schijnhuwelijken moeilijker worden zullen er meer schijnerkenningen plaatsvinden. Welke nationaliteiten zijn vooral bij de schijnerkenningen betrokken? In de notitie wordt vooral gesproken over de Filippijnen en Thailand maar zijn er ook Columbianen bij betrokken? Op de Nederlandse Antillen schijnt men met name problemen met de Columbianen te hebben, is er daar sprake van grotere aantallen dan hier? Bij de te nemen bestuurlijke maatregelen zei de heer Wiebenga dat zijn fractie ten eerste instemt met het niét-lijdelijk zijn van de ambtenarenvande burgerlijke stand op het punt van erkenningen. De bewindslieden hebben een actief beleid toegezegd bij de vernietigingsacties voor schijnerkenningen, maar zijn de procedures ook daadwerkelijk succesvol? De visumplicht is ook aan de orde geweest in het TREVI-overleg. Dit lid informeerde hoe het staat met de visumplicht die de Bondsrepubliek Duitsland zou moeten instellen ten opzichte van de Filippijnen. Heeft Nederland een visumplicht ten opzichte van Columbia en de Dominicaanse Republiek? Vervolgens meende de heer Wiebenga dat op dit gebied een betere internationale gegevensverstrekking zou moeten plaatsvinden, zo dit niet al gebeurt. Vervolgens maakte hij nog enige opmerkingen over de te nemen wetgevende maatregelen. Ten eerste wilde hij weten hoe lang het duurt voordat de nieuwe wetgeving inzake de burgerlijke stand (nieuwe titel 4
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1 988, 20 436, nr. 3
1
Nieuw BW) wordt ingevoerd. Als dit nog lang duurt dan wil zijn fractie dat op deze wet wordt vooruitgelopen voor de schijnerkenningen. In de BRD is er geen automatisch nationaliteitsgevolg bij erkenning. In Nederland zou dit ook opgenomen moeten worden in de Wet op het Nederlanderschap. Een kind kan dan pas de Nederlandse nationaliteit krijgen wanneer het drie jaar in Nederland verblijft of meerderjarig wordt. De heer Wiebenga deelde vervolgens mee dat zijn fractie nog geen eindoordeel had of in het afstammingsrecht bij erkenning het waarheidsbeginsel of het rechtshandelingsbeginsel moet worden toegepast. Hij zei het niet eens te zijn met de aanvankelijke mening van de regering dat het toepassen van het waarheidsbeginsel bij buitenlandse minderjaren discriminatoir zou zijn ten opzichte van het handhaven van het rechtshandelingsbeginsel bij Nederlandse minderjarigen. Hoewel artikel 1 GW het beginsel van gelijke behandeling behelst, laten artikel 2 GW en andere bepalingen het juist toe om ten opzichte van mensen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, aanvullende maatregelen te treffen. Voor erkenning van een buitenlands kind is dus een extra handeling vereist door middel van het waarheidsbeginsel waardoor dit een effectieve maatregel lijkt ter bestrijding van de schijnerkenning. Dit lid zei tenslotte dat zijn fractie dus voor een samenhangend pakket van maatregelen is, te weten: - een betere internationale gegevensuitwisseling - eventueel extra visumplichten (Wet in Europees verband) - uitbreiding bevoegdheden ambtenaar burgerlijke stand - wijziging Wet op het Nederlanderschap - wijziging bij erkenning buitenlandse minderjarigen. Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn ( C D A . ) maakte de opmerking dat mensenhandel, wel steeds in een andere hoedanigheid, de kop blijft opsteken. De verschillende aanpassingen in het verleden worden nu toch weer omzeild door de schijnerkenningen, doordat zo op een makkelijke wijze het Nederlanderschap wordt verkregen. Komt dit nu vaak voor of is hier slechts sprake van een aantal gevallen? Als eerste maatregel ter bestrijding geven de bewindslieden het actiever opstellen van de ambtenaar van de burgerlijke stand. In hoeveel gevallen heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand geweigerd te erkennen en hoeveel gevallen heeft vernietiging van de erkenning plaats gevonden, vroeg dit lid. Wat is de motivatie dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij erkenningen wel actief kan optreden en bij huwelijken niet? Wat is het onderscheid? Mevrouw Soutendijk zei gelukkig te zijn met het feit dat schijnerkenningen ook al tot veroordelingen hebben geleid. Op welke grond wordt een geval van schijnerkenning veroordeeld? Schijnerkenning is op zichzelf geen strafbaar feit maar zou het niet mogelijk zijn om het als zodanig te accepteren? Zij vond vervolgens dat ernaar gestreefd moet worden om het visumbeleid binnen de EG op elkaar af te stemmen en zo tot een algemeen EG-visumbeleid te komen. Zijn er met andere EG-landen discrepanties met betrekking tot de visum-plicht (bij voorbeeld Frankrijk)? Indien dat het geval is dan zal het erg moeilijk worden om vanaf 1992 nog iets tegen schijnerkenningen te doen. Mevrouw Soutendijk vroeg vervolgens of de wetgeving inzake de uitbreiding van de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand (titel 4 Nieuw BW) al snel in handen van de Kamer kon worden gesteld. De vraag is of zo lang volstaan kan worden met het activerend beleid van de ambtenaar. De verblijfstitel tot Nederland is belangrijk en daarom zal de Wet op het Nederlanderschap moeten worden aangepast. Welke van de in de notitie genoemde oplossingen de meest effectieve is kon dit lid nog niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
2
beoordelen. Zij pleitte in ieder geval voor hantering van een criterium dat aansluit bij andere EG-landen, met name bij de Bondsrepubliek Duitsland. De optie waarbij rechterlijke toekenning wordt overwogen lijkt een aanlokkelijke weg maar het nadeel is dat dit een oneigenlijke taak van de rechter inhoudt omdat het gekoppeld zou worden aan het voogdijverzoek. Tevens zou dit een toename van de werkdruk op de rechterlijke macht betekenen. Mevrouw Soutendijk verzocht de bewindslieden om de mogelijkheid dat een kind na drie jaar in Nederland gewoond te hebben of als het meerderjarig wordt de Nederlandse nationaliteit krijgt, te onderzoeken. De effectiviteit om schijnerkenningen tegen te gaan is beperkt omdat artikel 8 EVRM in de gaten moet worden gehouden. Bij schijnerkenningen gaat het echter niet om het nu en in de toekomst, stichten van een gezin. Het probleem is dat iemand dan al in Nederland is toegelaten en vervolgens omdat er geen gezinsleven tot stand gekomen is, het recht tot verblijf vervalt en tot uitzetting moet worden overgegaan. Bovendien moet er voor gewaakt worden dat de vreemdelingendienst niet te zwaar belast wordt, aldus dit lid. Hoe werkt dit systeem nu in de BRD? Ten aanzien van de maatregelen van de regering met betrekking tot het afstammingsrecht acht de C.D.A.-fractie het niet gewenst om alleen voor het indammen van de schijnerkenningen, het rechtshandelingsbeginsel op de helling te zetten. Het is nu immers al gebleken dat met het waarheidsbeginsel ook geknoeid kan worden. Dit lid gaf er de voorkeur aan om deze discussie verder aan te gaan bij de wijziging van het afstammingsrecht. Tenslotte zei mevrouw Soutendijk dat de aanpak via de verscherpte controle door de ambtenaar van de burgerlijke stand haar toch de meest geëigende weg lijkt. Tegenover de mogelijkheid om de Wet op het Nederlanderschap aan te passen zei zij in beginsel positief te staan maar hiervoor is dan wel nog een nader onderzoek vereist met betrekking tot de effectiviteit, de belasting van de vreemdelingendienst en de buitenlandse ervaringen. Mevrouw Haas-Berger (P.v.d.A.) vroeg eveneens hoe groot het probleem van de schijnerkenningen nu werkelijk is en of de tot nu toe genomen maatregelen effect gehad hebben. Helderheid over dit probleem is erg noodzakelijk, aldus dit lid. De problemen met betrekking tot de schijnerkenningen zijn op de Antillen zeker sterk aanwezig. Wellicht zou overleg hierover met de Antilliaanse regering aan te raden zijn. Misschien zou men ook daar kunnen proberen de problemen op te lossen via een actievere rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Uit welke andere landen dan de Filippijnen komen de kinderen en hoe vaak komt het voor? Wat is er uit het TREVI-overleg gekomen met betrekking tot de visumplicht van de BRD? Mevrouw Haas wilde precies weten wat het resultaat van deze notitie is. De indruk moet niet ontstaan dat alle erkenningen van buitenlandse kinderen schijnerkenningen zijn. Wat zijn tot nu toe de resultaten van de vernietigingsprocedures? Wat gebeurt er na vernietiging van de erkenning met die kinderen als zij geen enkele titel meer hebben? Dit lid zei het eens te zijn met de actieve rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand bij erkenningen en met de lijdelijke rol bij huwelijken. Er gaan echter geruchten dat ambtenaren ook een actieve rol spelen bij huwelijken van buitenlandse vrouwen of mannen. Is dit waar en wordt er gecontroleerd of de ambtenaren bij huwelijken wel lijdelijk zijn? Mevrouw Haas was het eens met de voorgestelde uitbreiding van de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand (titel 4 Nieuw BW). Zij vroeg echter wel wanneer dit voorstel de Kamer zal bereiken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
3
Bij een verandering van de Wet op het Nederlanderschap moet wel onthouden worden dat niet alle erkenningen schijnerkenningen zijn. Zij vroeg zich echter af of het wel nodig is om de wet te veranderen en of het probleem niet op te lossen is via de uitbreiding van de bevoegdheden van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Waarheidsvinding mag niet toegepast worden daar dit in strijd is met de wet, aldus dit lid, bovendien zal dit, zoals mevrouw Soutendijk reeds opmerkte, veel problemen met zich meebrengen. In het kader van het afstammingsrecht vindt erkenning plaats via het rechtshandelingsbeginsel zonder het waarheidsbeginsel. Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen een Nederlands en een buitenlands kind. Wanneer het waarheidsbeginsel alleen voor buitenlandse kinderen wordt gehanteerd dan is dat discriminatie. Wanneer het waarheidsbeginsel voor iedereen wordt gehanteerd dan zal dit veel kosten met zich meebrengen en bovendien zitten er veel bezwaren aan het ondergaan van een verplichte test. Deze discussie moet echter verder gevoerd worden bij de uitgebreide commissievergadering over adoptie, merkte mevrouw Haas tot slot op. H e t antwoord van de bewindslieden De minister maakte allereerst de opmerking dat de notitie van beide bewindslieden van Justitie afkomstig is daar er ook aspecten van de nationaliteitswetgeving en het toelatingsbeleid bij betrokken zijn. De aanleiding tot de notitie was dat de schijnerkenningen zich als nieuwe vorm van criminaliteit geopenbaard hebben. Een jaar geleden was er al een wetsvoorstel gereed over het afstammingsrecht toen de schijnerkenningen zich openbaarden. Het Nederlandse rechtshandelingenbeginsel bij de Nederlandse opvatting dat erkenning moet worden gezien als rechtshandeling en niet wordt beoordeeld volgens het waarheidsbeginsel is een uitzonderingssituatie binnen West-Europa. Alleen België heeft inmiddels ook het waarheidsbeginsel afgeschaft. Erkenning als rechtshandeling handhaven is om humanitaire redenen erg belangrijk. Bovendien is het waarheidsbeginsel erg moeilijk te handhaven, aldus de bewindsman. In Frankrijk blijkt het waarheidsbeginsel ook niet zo goed te werken. Daarom is dus besloten om in het afstammingsrecht de erkenning als rechtshandeling te handhaven. Het was echter pijnlijk om te moeten constateren dat een humanitair instituut als de erkenning misbruikt wordt. Het OM is daarop onmiddellijk ingelicht en de ambtenaren van de burgerlijke stand geactiveerd. Van de procedures die inmiddels gestart zijn hebben er enkele tot vernietiging van de erkenning geleid en andere zijn nog hangende. Het zijn er echter minder dan 100, deelde de minister mee. Op de Antillen en Aruba doet zich de situatie voor dat vrouwen via een huwelijk op de Antillen of Aruba de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, naar Nederland komen en in Amsterdam in de prostitutie terecht komen. De bewindsman zei schriftelijk contact te hebben gehad met de regering van de Antillen maar dat dit niet tot een gesprek heeft geleid. Hij heeft wel contact gehad met de Procureur-Generaal van de Antillen maar deze kon geen inzicht geven in de aantallen van de schijnerkenningen. De minister zei toe om zo snel mogelijk weer eens contact te zoeken met de Ministers van Justitie van de Antillen en Aruba. De minister zei zich te hebben afgevraagd of de misbruik van de erkenning zou moeten leiden tot heroverweging van het afstammingsrecht. Deze vraag is dus nu aan de Kamer voorgelegd. Hij meent echter dat deze discussie niet alleen in het kader van het afstammingsrecht moet worden gevoerd. Indien de Kamer zou voelen voor het waarheidsbeginsel dan zou dit ook gevolgen voor de één-persoonsadoptie hebben, daarom had de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
4
minister ook liever gezien dat beide notities gezamenlijk behandeld waren omdat het een in enige mate samenhangende materie is. De bewindsman zei verheugd te zijn over de instemming van de Kamer met de actievere rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Bij een huwelijk mag de ambtenaar wel het waarheidsgehalte van de documenten onderzoeken maar hij mag niet naar de motivatie vragen. Bij een erkenning stelt hij deze vraag evenmin. In de Filippijnse gevallen is naar alle waarschijnlijkheid gebruik gemaakt van valse documenten. Het EVRM verbiedt het om voorschriften op te nemen die de ambtenaar enige bevoegdheid geeft om naar de motivatie bij een huwelijk te vragen, dit verbod geldt niet voor de erkenning. Voorafgaand aan het TREVI-overleg heeft er een vergadering plaatsgevonden van de ministers die verantwoordelijk zijn voor de immigratie, aldus de minister. Tijdens deze vergadering is de lijst van landen die in alle EG-landen visumplichtig zijn, uitgebreid. De BRD heeft inmiddels de Filippijnen ook aan haar lijst toegevoegd. Naar alle waarschijnlijkheid wordt deze lijst nog verder uitgebreid onder andere met Columbia en Bolivia. De bewindsman zei aangedrongen te hebben tot uitbreiding van de lijst met alle Zuidamerikaanse cocaïnelanden. Hierover zouden problemen kunnen ontstaan met Portugal en in mindere mate, Spanje over de Portugees- en Spaans-sprekende landen. Frankrijk voert een zeer streng visumbeleid: alle landen buiten de EG zijn visumplichtig, ook Zwitserland en Oostenrijk. Op 9 december zal tijdens het overleg van de ministers die belast zijn met immigratie, over deze uitbreiding met Zuidamerikaanse landen besloten worden. In antwoord op de heer Wiebenga zei de minister dat er alleen strafrechtelijke gegevens worden uitgewisseld. Een erkenning wordt vernietigd wanneer de documenten niet juist zijn. De voorbeelden hiertoe beperken zich tot mensen uit de Filippijnen, Thailand en enkele Zuidamerikaanse landen. De bewindsman dacht dat het misschien wel effectief zou zijn om niet direct na de erkenning het Nederlandschap te geven. Concluderend stelde de minister dat alle in de notitie genoemde maatregelen, genomen en nageleefd zouden moeten worden en dat vastgehouden moet worden aan de erkenning als rechtshandeling. Hij pleitte ervoor om niet over te gaan tot het waarheidsbeginsel omdat erkenning dan een handeling van humanitaire aard kan blijven. Het aantal schijnerkenningen is weliswaar niet zó groot en het is momenteel redelijk onder controle maar het gevaar blijft dreigen omdat er veel geld mee te verdienen is. Ten slotte antwoordde de minister nog op de vraag van mevrouw Haas over de verplichte test. De discussie hierover is verder niet noodzakelijk omdat niet wordt overgegaan tot het waarheidsbeginsel waar de verplichte test een onderdeel van vormt. De bewindsman zei echter niet alle vormen van verplichte testen uit te sluiten. De staatssecretaris deelde mee dat in 1987 voor de Benelux een visumplicht is ingesteld voor de Dominicaanse Republiek. In de gevallen van schijnerkenning waarbij tot doorhaling van de erkenningsakte is overgegaan bleek het steeds om meerderjarigen te gaan. Tot nu toe is er nog geen enkel geval bekend waarbij overgegaan werd tot ongedaanmaking van de betrokken persoon terug in de status van voor de erkenning, dit heeft dan vanzelfsprekend gevolgen voor de verblijfsrechtelijke positie. Er wordt naar gestreefd om het wetsvoorstel inzake de burgerlijke stand in het najaar in te dienen. Naar aanleiding van de vraag over de gegevensuitwisseling deelde zij mee dat Nederland lid is van de internationale commissie voor de burgerlijke stand. Nederland heeft inmiddels de problematiek van de schijnerkenningen aldaar aan de orde gesteld. Enkele landen hebben hierop al gereageerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
5
Als op enig moment blijkt dat de bestaande wetgeving inzake het Nederlanderschap niet meer voldoet, dan zal gekeken moeten worden of aanpassing nodig is om misbruik te voorkomen. De staatssecretaris zei ernstig te overwegen om bij erkenning naar analogie met het huwelijk, de Nederlandse nationaliteit pas na drie jaar verblijf in Nederland of bij meerderjarigheid toe te kennen. Vervolgens was zij van mening dat de Europese jurisprudentie ten aanzien van het ontstaan van een gezinsleven, goed in de gaten moet worden gehouden. Ten slotte merkte de bewindsvrouwe nog op dat het waarheidsbeginsel nog een ander probleem met zich mee zou brengen, namelijk de vraag of er ook nog verschil zou moeten worden gemaakt bij toepassing ervan, tussen EG-onderdanen en andere vreemdelingen. De beraadslaging in t w e e d e termijn De heer Wiebenga vond dat het antwoord van de bewindslieden veel vraagpunten heeft opgehelderd. Bovendien was hij van mening dat aan een aantal wensen van zijn fractie voldaan wordt. Ten eerste de verbeterde internationale gegevensuitwisseling. Met name het Nederlandse initiatief binnen de internationale commissie voor de burgerlijke stand, had zijn instemming. Hij verzocht de bewindslieden wel om de Kamer met alle informatie op de hoogte te houden. De extra visumplicht voor een aantal landen achtte hij ook zeer positief. De mededeling dat in het najaar reeds het wetsvoorstel ter verruiming van de bevoegdheden van de ambtenaar van de burgerlijke stand zal worden ingediend achtte dit lid zeer positief. De heer Wiebenga pleitte voor het spoedig indienen van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het Nederlanderschap om met name het verblijf van minimaal drie jaar in Nederland voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, in te voeren. Tenslotte zei hij nog terug te komen op het waarheidsbeginsel voor buitenlandse kinderen bij de behandeling van de notitie over adoptie. Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn deelde mee dat haar fractie terug wil naar de volgorde dat eerst de herziening van het afstammingsrecht wordt behandeld en dan pas de adoptie. Daarom informeerde zij wanneer de herziening van het afstammingsrecht zou worden ingediend. De aanpassing van de Wet op het Nederlanderschap achtte zij erg noodzakelijk. Het probleem van de schijnerkenningen is momenteel nog beperkt maar dat moet ook zo blijven. Dit lid nodigde de staatssecretaris dan ook uit om zo spoedig mogelijk de wet aan te passen. Zij was verheugd dat het wetsvoorstel ter uitbreiding van de bevoegdheden van de ambtenaar van de burgerlijke stand de Kamer zo spoedig zal bereiken. Mevrouw Haas-Berger zei de mening van de bewindslieden te onderschrijven dat er bij erkenning geen gebruik zal worden gemaakt van het waarheidsbeginsel. Vervolgens sprak zij haar waardering uit voor de snelle maatregelen die de bewindslieden getroffen hebben toen het probleem van de schijnerkenningen zich vorig jaar voor het eerst openbaarde. Dit lid vroeg zich echter af waarom de Wet op het Nederlanderschap moet worden veranderd. Zijn de getroffen maatregelen dan niet voldoende? De Wet op het Nederlanderschap is nog niet zolang geleden veranderd en aan deze verandering lag een bepaalde filosofie ten grondslag. Een te snelle verandering van deze wet zou dit volslagen teniet doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
6
De minister was van mening dat zich nu duidelijk begint af te tekenen langs welke wegens de problemen moeten worden aangepakt. Hij wees mevrouw Haas op het feit dat om de schijnerkenningen beter te voorkomen een wijziging van de nationaliteitswetgeving echt noodzakelijk is. De bewindsman sprak uit dat de staatssecretaris en hij beide geen voorstander waren van het waarheidsbeginsel. De minister zag geen beletsel om een wetsvoorstel tot wijziging van het afstammingsrecht voor te bereiden en bij de Kamer in te dienen. Ten slotte zei hij dat de behandeling van de adoptie minder urgent is nu uitgegaan wordt van erkenning als rechtshandeling. De staatssecretaris deelde mee dat wijziging van de Wet op het Nederlanderschap eventueel wat meer tijd in beslag kan nemen daar dit een Rijkswet is. De wijziging van de wet zou ook goed zijn uit het oogpunt van de gelijke berechtiging van mannen en vrouwen zoals met betrekking tot het huwelijk. Tenslotte maakte de bewindsvrouwe de opmerking dat het visum- en het toelatingsbeleid géén Rijksaangelegenheid zijn en de Antillen en Aruba hier hun eigen bevoegdheid hebben. De voorzitter van de commissie, Kosto De griffier van de commissie, Coenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 436, nr. 3
7