Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1986-1987
19465
Verslag van de Algemene Rekenkamer over 1985
19905
Verslag van de Algemene Rekenkamer over 1986
Nr. 25
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 3 september 1987 De vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking' heeft op 4 juni 1987 mondeling overleg gevoerd met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de paragrafen 2.5.2 en 2.5.3 van het verslag van de Algemene Rekenkamer over 1985 (stuk 19 465) en over de paragrafen 2.5.4 en 2.5.5 van het verslag van de Algemene Rekenkamer over 1986 (stuk 19 905). De minister had de ter voorbereiding van dit overleg gestelde schriftelijke vragen (19 465, nr. 23 en 19 905, nr. 7) eveneens schriftelijk beantwoord (19465, nr. 24 en 19905, nr. 19). De commissie brengt als volgt verslag uit van het gevoerde overleg. Gedachtenwisseling in eerste termijn
' Samenstelling: Leden: Joekes (VVD), Ter Beek (PvdA), Aarts (CDA), voorzitter. Van Leijenhorst (CDA), Knol (PvdA), Beckers de Bruijn (PPR), Gualthérie van Weezel (CDA), E. Terpstra (VVD), Hermans (VVD), Jabaaij (PvdA), Van Noord (CDA), Wolters (CDA), Pronk (PvdA), Herfkens (PvdA), ondervoorzitter. Tommei (D66), Weisglas (VVD), Van Traa (PvdA), Verspaget (PvdA), Van de Camp (CDA), Melkert (PvdA), Roosen van Pelt (CDA), Moret de Jong (CDA). Plv. leden: Ploeg (VVD), Van den Bergh (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Van Amelsvoort (CDA), Roethof (PvdA), Van Es (PSP), De Boer (CDA), De Grave (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Kombrink (PvdA), Paulis (CDA), Van der Heijden (CDA), Den Uyl (PvdA), Buurmeijer (PvdA), Nuis (D66), Leerling (RPF), Vermeend (PvdA), Schutte (GPV), Laning-Boersema (CDA), Tazelaar (PvdA), Reitsma (CDA), Van Dis (SGP).
De heer Van Leijenhorst ( C D A . ) vond het positief dat de Rekenkamer ook projecten in het kader van ontwikkelingssamenwerking onderzoekt. Daarbij vroeg hij zich af of ook criteria worden aangelegd voor de selectie van de te onderzoeken projecten. De hoofdzaak van de discussie over projecten en onregelmatigheden die zich hierbij in het verleden voordeden vond hij wat hiervan te leren valt voor de toekomst. Allereerst ging hij in op het Dhamar-project in Noord-Jemen. Is het zo dat de toen gemaakte fouten nu niet meer voor kunnen komen? Kan geconcludeerd worden dat dit project te grootschalig was, en dat dit soort projecten in het vervolg niet meer opgepakt moeten worden? Wat is de uitstraling van dit project op dit moment? De heer Van Leijenhorst trok uit het project in ieder geval de gevolgtrekking dat sprake moet zijn van echte samenwerking en van overdraagbaarheid van projecten. Hij had de indruk dat te weinig is doorgesproken met de autoriteiten daar, en dat ook de taal- en cultuurbarrière niet serieus genoeg is genomen. Het project in Sri Lanka wordt door de Rekenkamer als positief geëvalueerd. Was hier dan ook niet sprake van een betere samenwerking door inschakeling van de locale staf? Geldt de constatering dat de import van stamboekvee niet doelmatig is niet in algemene zin? De heer van Leijenhorst verwees hierbij naar het zojuist verschenen lOV-rapport over de rundveehouderij. Wat zijn de conclusies van de minister voor de toekomst wat dit punt betreft?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 465 en 19 905, nr. 25
1
Ten aanzien van de levering van vuilniswagens aan Noord Jemen en vrachtwagens aan Angola had deze woordvoerder de indruk dat de gemaakte fouten zich nog opnieuw kunnen voordoen. Zijn de geldende procedures wel goed, en worden zij ook nageleefd? Kan een vermenging van belangen niet opnieuw voorkomen? Zal in de toekomst niet tot levering worden overgegaan wanneer niet aan de door de Rekenkamer geformuleerde criteria is voldaan? Betalingsbalanssteun vond de heer Van Leijenhorst een goed middel om hulp te verlenen bij de sociaal-economische positie van ontwikkelingslanden. De kritiek van de Rekenkamer op de wijze waarop dit gebeurt en op het hanteren van de criteria kon hij echter delen. Er moet zijns inziens eenduidigheid bestaan in de toepassing van de criteria, omdat de besteding van het zeer grote bedrag dat hiermee is gemoeid zich anders aan een goede beoordeling onttrekt. Deze woordvoerder verwees in dit verband naar de door de Kamer gevraagde notitie, en vroeg hoe het hiermee staat. Ook de levering van koelwagens aan Peru en van een vliegtuig aan Bolivia gaven hem de indruk dat eerder gekozen wordt voor een snelle uitvoering van de besteding dan voor een zorgvuldige toepassing van de criteria en de levering van goede materialen. Tot slot vroeg hij nog naar aanleiding van het antwoord op vraag 37 hoe de regering haar opstelling tegenover de recente breuk van Zambia met het IMF-programma heeft gekozen. Mevrouw Terpstra (V.V.D.) had veel waardering voor het feit dat de Rekenkamer ook ontwikkelingsprojecten beoordeelt. Een goede kwaliteitscontrole is essentieel voor het draagvlak van ontwikkelingssamenwerking. Kan de minister bevorderen dat een regelmatige evaluatie door de Rekenkamer zal plaatsvinden? Wel tekende zij daarbij aan dat een goede spreiding van de projecten gehanteerd moet worden opdat een genuanceerd beeld van het gehele beleid ontstaat. Het project in Sri Lanka is naar haar mening een goed voorbeeld van lessen die uit het verleden zijn getrokken. Kreeg dit project daarom ook een positievere beoordeling dan dat in Noord Jemen? Uit dit laatste project blijkt dat gezondheidsprojecten vooral kleinschalig moeten zijn om een grotere effectiviteit te bereiken. Betalingsbalanssteun is ook in de ogen van mevrouw Terpstra een nuttig instrument maar daarbij moet wel de sterke kritiek van de Rekenkamer op de identificatie en formulering van de criteria ter harte worden genomen. Maar al te zeer is gebleken dat het halen van het kasplafond belangrijker is dan een goede en kritische keuze. Zij betwijfelde of zelfs met een flexibel kasplafond de geconstateerde problemen zijn opgelost. In dit verband vroeg mevrouw Terpstra tevens of de minister kan garanderen dat de identificatie en formulering in het vervolg objectief en onafhankelijk zal gebeuren. De landenbeleidsdocumenten zijn wel een theoretische verbetering, maar ook het desbetreffende regeringsbeleid zal bij de beoordeling van het identificatiebemo betrokken moeten worden. De toename van evaluatie en inspectie vond deze woordvoerster een groot pluspunt. Zal in het vervolg een voortdurende verwerking van de evaluatiegegevens plaatsvinden, opdat deze doorwerken naar de praktijk? Voor een verbetering van het werk op de posten zou zij het een goede gedachte vinden dat departementsambtenaren die zich op ontwikkelingssamenwerking hebben gericht gedetacheerd worden. Zodoende kan een versterking van de sectorspecialisten plaatsvinden. Tegen een bijdrage uit OS-middelen hiervoor zou zij geen bezwaar hebben. Mevrouw Herfkens (P.v.d.A.) sloot zich aan bij de waardering voor het feit dat ook de Rekenkamer ontwikkelingsprojecten beoordeelt, zodat een goed beeld kan ontstaan van wat soms fout gaat. Zij tekende daarbij aan dat de projecten worden uitgevoerd in gebieden met een onderontwikke-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 465 en 19 905, nr. 25
2
ling. Ook dit aspect moet bij de beoordeling betrokken worden, al is dit geen excuus voor falend Nederlands beleid. Mevrouw Herfkens noemde vier hoofdpunten die zij steeds weer signaleerde waar sprake is van knelpunten in het OS-beleid. Ten eerste is dit de onvoldoende kwantitatieve of kwalitatieve bezetting van de ambassades. Voorts constateerde zij een spanningsveld tussen het gebrek aan prioriteiten van het ontvangende land en de Nederlandse prioriteiten. Bij het bestedingsoverleg zou harder onderhandeld moeten worden. Daarnaast wordt nieuw beleid maar traag doorgevoerd in de praktijk, en worden de ervaringen in de ene regio traag gebruikt in de andere regio's. Als vierde knelpunt noemde zij de spanning tussen het exportbelang en ontwikkelingssamenwerking. Kan de IOV hierover niet een themarapport opstellen? Mevrouw Herfkens noemde de gang van zaken in Noord-Jemen een voorbeeld van de gebrekkige bestaffing van de ambassade. Welke conclusies trekt de regering hieruit voor het personeelsbeleid? Ook blijkt uit dit project hoe traag het beleid doorwerkt. Toen dit grote ziekenhuis werd aangevangen was reeds sprake in het beleid van een verschuiving naar de basisgezondheidszorg. Mevrouw Herfkens had de indruk dat een zorgvuldiger bestedingsoverleg veel gerezen problemen had kunnen voorkomen. Ook in Sri Lanka bleken bovengenoemde problemen: er was gebrek aan financiële controle door de ambassade, en ook hier was sprake van een trage doorwerking van ervaringen uit het verleden met betrekking tot het exporteren van stamboekvee. Met betrekking tot de betalingsbalanssteun meende mevrouw Herfkens een sluipend proces van samenvoeging van sociaal en economisch beleid te zien. Deze terreinen kunnen elkaar evenwel negatief beïnvloeden; een economisch beleid leidt niet altijd tot aanpassingen met een menselijk gezicht. Als voorbeeld noemde zij hierbij Zambia. Bij de levering van de koelwagens en het vliegtuig heeft de ambassade een positief advies gegeven. Ook hieruit blijkt dat de post niet altijd voldoende op de hoogte is van de werkelijke behoeften, en naar een alternatieve besteding had moeten zoeken. Bij de levering van vracht- en vuilniswagens waren reeds onderhandelingen met exporteurs gaande toen OS hierop inhaakte. De geleverde vrachtwagens zijn uiteindelijk duurder geworden dan wanneer zij rechtstreeks waren aangeschaft. Mevrouw Herfkens vond dit een goed voorbeeld van haar stelling dat binding van de hulp de prijs opdrijft. Zij herhaalde daarbij haar verzoek om een themarapportage over dit onderwerp. Hoe vaak komt het voor, zo vroeg zij tot slot, dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van onthouding van de goedkeuring achteraf? De minister was eveneens van mening dat het een goede zaak is dat de Rekenkamer haar bevindingen ten aanzien van de gang van zaken bij de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid op schrift stelt. Naast de interne rapportage van het ministerie kan ook deze rapportage leiden tot kwaliteitsverbetering van het werk. Wel erkende hij het risico dat, door de toevallige keuze van de projecten, een niet geheel evenwichtig beeld ontstaat van de kwaliteit van de projecten als geheel. Hij wilde echter verre blijven van enige inmenging in de keuze van de te onderzoeken projecten. Ingaande op de specifieke projecten stelde de minister dat het Dhamarproject inderdaad erg grootschalig was opgezet. Het huidige beleid is meer gericht op primaire gezondheidszorg en op kleinschaligheid. In de toekomst is het daarmee niet erg waarschijnlijk dat projecten van deze omvang herhaald zullen worden. Overigens vervult het ziekenhuis wel een zeer nuttige functie, en voorziet het in de behoeften van het omringende platteland. Achteraf moet bij dit project geconstateerd worden dat de voorbereiding beter had moeten zijn, en dat meer rekening gehouden had moeten worden met de eigen plannen van de regering daar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 465 en 19 905, nr. 25
3
Het project in Sri Lanka kreeg een positiever beoordeling. De les van dit project was dat het leveren van Nederlands stamboekvee niet zinvol is in het kader van ontwikkelingshulp. Dit had dan ook tot gevolg dat sinds 1983 dit soort projecten niet meer worden uitgevoerd. Het doorwerken van ervaringen naar het toekomstige beleid heeft in dit geval dus gewerkt. Een snelle doorwerking is echter niet altijd mogelijk bij lopende projecten. Ook duurt het enige tijd voordat lessen getrokken kunnen worden. Bij nieuw op te zetten projecten kan de verwerking van vroegere ervaringen gemakkelijker plaatsvinden, aldus de minister. De bewindsman kon meedelen dat voor het lopende jaar 25 sectorspecialisten zijn voorzien. Een verdere uitbreiding van dit aantal achtte hij echter moeilijk te realiseren, omdat het totale personeelsbestand zeker niet meer kan groeien. Tegenover een financiering van meer specialisten uit het ontwikkelingsbudget stond de minister niet bij voorbaat afwijzend, wanneer dit nodig is voor de gewenste kwaliteit. Deze kan evenwel ook via andere wegen verbeterd worden, met behoud van de huidige bezetting. Daarbij dacht hij aan (bij)scholing, een goede voorbereiding voor het vertrek naar de post en verbetering van de instructiebundels. Ook kan beperking van het aantal landen waarmee een hulprelatie bestaat de kwaliteit ten goede komen. De minister merkte dienaangaande op dat hij ook bij de Kamer een aandrang merkte om het aantal landen juist uit te breiden. Voor de bespreking van de betalingsbalansproblematiek verwees de minister naar de notitie die de Kamer binnen zeer korte tijd zou bereiken. Hij voegde daaraan toe dat het beleid op dit punt niet bestaat uit het snel wegwerken van bedragen aan het eind van het jaar, maar dat het betalingsbalansprogramma streeft naar een goede en tijdige voorbereiding, en is gericht op de werkelijk bestaande behoefte. Dat hierop uitzonderingen voorkomen kon de minister niet ontkennen. De bewindsman ging vervolgens kort in op de vragen betreffende Zambia. In een recent gesprek met de Zambiaanse premier had hij niet, zoals gesuggereerd was, slechts terugverwezen naar het IMF. Hij had eerst gevraagd waaruit de meningsverschillen tussen Zambia en het IMF bestonden, om vervolgens naar openingen te zoeken die konden leiden tot een hervatting van de discussie, niet slechts met het IMF maar ook met de Wereldbank en de grote donoren. De inzet van de minister was daarbij te kijken hoe de ontwikkelingssamenwerking op dezelfde voet voortgezet kan worden. Dat een spanning bestaat tussen belangen van het bedrijfsleven en prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking kon de minister onderschrijven. Voor hem was echter het uitgangspunt het belang van ontwikkelingssamenwerking, terwijl de belangen van het bedrijfsleven op het tweede plan komen. Over een specifiek op deze kwestie gerichte themarapportage van IOV zou de minister contact opnemen met de inspectie. Een uitgebreider discussie over dit thema achtte hij zeker van belang. Gedachtenwisseling in t w e e d e termijn De heer Van Leijenhorst vond dat de minister wel erg weinig is stil blijven staan bij wat er fout is gegaan bij de diverse_genoemde projecten. Zou hij bijvoorbeeld ten aanzien van het Dhamar-project kunnen zeggen of een inventarisatie is gemaakt van alle fouten die daarbij gemaakt zijn? Voorts vroeg hij naar een uitgebreidere analyse van de gang van zaken bij de betalingsbalanssteun aan Boliva. Tot slot deed hij een beroep op de minister om ten behoeve van Zambia toch vooral te streven naar een aanpassing met een menselijk gezicht. Mevrouw Terpstra zou haar verdere opmerkingen over de betalingsbalanssteun bewaren tot de bespreking van de komende notitie. Zij sprak vervolgens haar tevredenheid uit over de aanstelling van in ieder geval 25 sectorspecialisten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 986-1 987, 19 465 en 19 905, nr. 25
4
Wel wilde zij nog een duidelijker beeld krijgen van de doorwerking naar de praktijk van de lessen die uit de evaluaties naar voren komen. Mevrouw Herfkens vroeg aan de minister een duidelijke uitspraak dat de huidige opstelling van Zambia tegenover het IMF geen gevolgen zal hebben voor de Nederlandse ontwikkelingshulp aan dat land. Ook vond zij de toezegging van de minister inzake de lOV-themarapportage niet erg helder. De terugkoppeling van ervaringen uit het verleden naar de huidige praktijk blijft naar haar mening lang duren wanneer niet sterk de nadruk wordt gelegd op bijscholing van ambtenaren. Tot slot vroeg zij om een antwoord op haar vraag betreffende de onderhandelingen van het ministerie bij het bestedingsoverleg. De minister stelde dat het stilstaan bij fouten uit het verleden slechts ten doel kan hebben het lering trekken voor de toekomst. Dit is ook het geval geweest bij de evaluatie van het Dhabar-project. Ook tijdens de uitvoering, evenals na afloop heeft hierbij een evaluatie plaatsgevonden. In algemene zin merkte de minister nog op dat ook de sociaal-culturele context wat meer in de aanpak van projecten betrokken moet worden. Ten aanzien van de betalingsbalanssteun aan Bolivia zette de bewindsman uiteen dat altijd eerst een land wordt aangewezen dat voor betalingsbalanshulp in aanmerking komt, en dat vervolgens pas bezien wordt in welke vorm de hulp gegeven moet worden. De problematiek van Zambia komt voor een groot deel voort uit de eenzijdige gerichtheid op de koperwinning en de instorting van de kopermarkt. De premier had erkend dat deze ontwikkeling door zijn land te laat was onderkend. De minister stelde dat Zambia hiervan niet de dupe mag worden, en dat de donoren zich blijven inspannen voor een verbetering van de economische situatie daar. Wel is het zo dat een deel van de Nederlandse hulp geënt is op het aanpassingsprogramma van het IMF. Nu dit is afgewezen door Zambia moet ook voor het Nederlandse beleid een heroverweging plaatsvinden. De bewindsman stelde zich voor om het de gezamenlijke donoren te bezien hoe de hulprelatie desondanks op peil gehouden kan worden. Met het personeelsbeleid en de verbetering van de kwaliteit van de DGIS-ambtenaren zei de minister zich intensief bezig te houden. De spanning tussen de wensen van de ontwikkelingslanden en de prioriteiten van het Nederlandse beleid is, zo stelde de bewindsman, voortdurend aanwezig bij het bestedingsoverleg. Zijn aanpak was daarbij om eerst de ontwikkelingslanden zelf hun prioriteiten te laten formuleren, en pas daarna de eigen prioriteiten naar voren te brengen. Dit leek hem ook het juiste beleid. De voorzitter van de commissie, Aarts De griffier van de commissie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 465 en 19 905, nr. 25
5