Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
18886
Basiseducatie volwassenen
Nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWUS EN WETEN– SCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 19 april 1991 Onder verwijzing naar mijn brief van 14 mei 1990 (18 886 nr. 37) en mijn brief van 18 januari 1991 (zie bijlage) stuur ik u hierbij voor overleg mijn voorstel voor een opleidingsweg voor educatief werker in de basiseducatie. In dit voorstel zijn de resultaten van het overleg met de CCOO en de HBO-Kamer, alsmede het advies van de Onderwijsraad verwerkt. Zoals ik in mijn brief van 18 januari heb aangegeven stel ik spoedige behandeling op prijs. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
112998F ISSN 0921 - 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18886, nr. 39
VOORSTEL VOOR EEN OPLEIDINGSWEG VOOR EDUCATIEF WERKER IN DE BASISEDUCATIE, NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES PROFESSIONALS GEVRAAGD VAN DE COÖRDINATIE– GROEP URGENTIEPROGRAMMA BASISEDUCATIE § 1. Inleiding Bij de invoering van de Rijksregeling Basiseducatie 1987 is besloten gedurende vier jaar via een urgentie-opleiding basiseducatie, zowel beroepskrachten als toen werkzame vrijwilligers, hun bevoegdheid basis– educatie te laten behalen. Over inhoud en vormgeving werd geadviseerd door een commissie onder leiding van prof. dr. F. K. Kieviet, die tevens een voorlopig advies over de op te starten initiële opleiding gaf. Besloten werd eerst ervaring met inhoud en vormgeving op te doen met de urgen– tieopleiding en in 1990 een start te maken met de initiële opleiding. Over de vormgeving van de initiële opleiding voor werkers in de basiseducatie is geadviseerd door de Coördinatiegroep Urgentieprogramma (november 1989). In afwachting van de besluitvorming rond het voorgestelde opleidings– model was het noodzakelijk te voorzien in de behoefte aan gekwalifi– ceerde educatieve werkers. Daartoe is in 1990 aan de samenwerkings– verbanden, die het urgentieprogramma basiseducatie verzorgden gevraagd een offerte uit te brengen voor het verzorgen van een eenmalige, maximaal eenjarige post-HBO-cursus. Als criteria voor het toekennen van de tussenvoorziening werden gehanteerd: de acute behoefte in een regio aan werkers en het aanbod van studenten in die regio. Aan zeven samenwerkingsverbanden is een tussenvoorziening toegekend. Er worden ongerveer 300 educatieve werkers opgeleid. De concept-beleidsbrief inzake de opleiding educatief werker in de basiseducatie is onderwerp van overleg geweest in de CCOO (25 juni 1990 en 24 september 1990) en de HBO-Kamer van 2 juli 1990 (verslagen zijn bijgevoegd alsmede de aanvullende brief aan de CCOO d.d. 28 augustus 1990 die als onderdeel van het voorstel dient te worden beschouwd).1 Vervolgens heb ik 25 januari jl. advies ontvangen van de Onderwijsraad (kenmerk OR/776 Alg. VL/CRS, bijgevoegd).1 Mijn definitieve standpunt berust mede op de resultaten van dit gevoerde overleg en het verkregen advies. Hoewel ik de opvatting van de Onderwijsraad deel dat de werkers in de basiseducatie naar type werkzaamheden en civiel effect als leraren beschouwd dienen te worden, handhaaf ik de term educatief werker in dit voorstel. Het sluit immers goed aan bij de terminologie in het veld van de basis– educatie en bij de formele wet– en regelgeving (de Wet HBO kent de basiseducatie niet, het Wetsvoorstel KVE 1991 en de RPBO bevatten deze betiteling al). § 2. Noodzaak snele start initiële opleiding basiseducatie Al tijdens de looptijd van het urgentieprogramma bleek dat de keuze eerst zittende werkers en vrijwilligers te scholen grote consequenties had. Juist door de versterkte belangstelling echter voor de mogelijk– heden van basiseducatie, ook in de richting van de arbeidsmarkt bleek al snel dat het werven van nieuwe educatieve werkers problematisch wordt vooral in de grote steden. Het volgen van een opleiding basiseducatie om de gewenste bevoegdheid te halen is thans niet mogelijk. Inspelen op de sterke ontwikkeling van basiseducatie mede door extra overheidsgelden uit het Programma Additionele Scholing en sterke belangstelling voor tweede taal activiteiten voor minderheden op grond van het regerings– standpunt naar aanleiding van het advies van de Wetenschappelijke Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18886, nr. 39
Raad voor het Regeringsbeleid stuiten op een tekort aan beschikbaar gekwalificeerd personeel. Na de urgentie-opleiding die sedert 1987 wordt uitgevoerd en de tussenvoorziening die vorig jaar als overbrugging is aangeboden, is nu de noodzaak gekomen om een reguliere voorziening te treffen. De Onderwijsraad merkt terecht op dat dringend een oplossing moet worden gezocht voor het gesignaleerde tekort aan beschikbaar gekwalifi– ceerd personeel. Ik heb daarbij een voortvarende start van een meer structurele oplossing voor ogen en wil om deze reden de tussenvoor– ziening niet een tweede jaar continueren, zoals de Onderwijsraad heeft gesuggereerd. De meer structurele voorziening dient daarmee m.i.v. het cursusjaar 1991-1992 te starten; dit is mogelijk indien de Tweede Kamer een snelle definitieve besluitvorming toelaat en doordat de beoogde opleidende instellingen reeds uitgebreide ervaring hebben in de scholing van educa– tieve werkers. § 3. Kwantif icering
Het aantal educatieve werkers bedraagt ongeveer 3500 personen (rapport implementatie van de Rijksregeling Basiseducatie volwassenen, november 1990). De gemiddelde omvang van de dienstverbanden is gering. In bijna de helft van de instellingen bedraagt het gemiddeld dienstverband anderhalve dag of minder per week. (rapport «De basis– educatie in cijfers» van de SVE, 1988). Op basis van deze gegevens wordt een vervangingspercentage gehanteerd van 10. Dit betekent een vervangingsbehoefte van 350 educatieve werkers per jaar. Door de toename van het budget beschikbaar voor de basiseducatie zal er een extra nieuwvraag aan educatieve werkers ontstaan. Bovendien zal de basiseducatie via de arbeidsvoorzieningenorganisatie worden ingeschakeld bij scholingsactiviteiten. Uitgaande van een zelfde verhouding budget/werkers kan hierdoor verwacht worden dat er de komende 4 a 5 jaar op jaarbasis 1000 educatieve werkers nodig zijn. § 4. Het advies van de Coördinatiegroep In november 1989 heeft de Coördinatiegroep een advies uitgebracht over de opleiding educatief werker in de basiseducatie getiteld: Profes– sionals gevraagd. De hoofdthema's van het advies hebben betrekking op de eindtermen, twee opleidingsmodellen, opleidingsinhoud/vorm, deelname allochtonen en uitvoeringsvoorstellen. § 4.1. Eindtermen
De Coördinatiegroep doet voorstellen voor eindtermen waarmee wordt aangegeven wat de kwalificaties zijn waaraan educatieve werkers moeten voldoen. Deze eindtermen zijn tot stand gekomen in overleg met het landelijk Studie– en ontwikkelingscentrum ten dienste van de Volwas– seneneducatie en op basis van het door het landelijk Studie– en Ontwik– kelingscentrum ten dienste van de Volwasseneneducatie opgestelde beroepsprofiel en takenprofiel van de werkers. Reactie: De eindtermen zijn van belang om richting te geven aan het oplei– dingsproces in welke vorm dan ook en om als uitgangspunt te dienen voor een kwalificatie die leidt tot een bevoegdheid. Op grond van een door de onderwijsinspectie uitgebracht advies onderschrijf ik de door de Coördinatiegroep voorgestelde concept-eindtermen (zie bijlage). 2 Hoewel op deze eindtermen geen voorschriften voor eindtermen van 2
Ter inzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18886, nr. 39
overheidswege worden gebaseerd, zal ik er op toezien dat de hogescholen de eindtermen in hun opleidingsprogramma verwerken. In de toekomst zal de overheid overigens geen voorschriften voor eindtermen meer vaststellen. T.z.t. zullen de beroepsvereisten van leraar/ educatief werker basiseducatie worden ontwikkeld. § 4.2 Twee opleidingsmodelien De Coördinatiegroep doet voorstellen voor twee opleidingsmodellen waarbinnen de eindtermen gerealiseerd kunnen worden: 1. een post-HBO-opleiding die toegankelijk is voor personen die reeds in het bezit zijn van een HBO-getuigschrift dat aansluit bij de werksoort basiseducatie; 2. inbedding in een bestaande HBO-studierichting. Het voorstel gaat uit van gelijktijdig aanbod van de twee modellen. De overwegingen die aan het voorstel ten grondslag liggen zijn de volgende: De invulling van de eindtermen maakt het vereiste niveau van kwalificatie duidelijk. De uitgangspunten van de basiseducatie en de aard van het werk maken een brede startbekwaamheid noodzakelijk. Door het aanbieden van tweede kans onderwijs, kunnen ook mensen met levenser– varing ingeschakeld worden Daarbij komt nog de noodzaak van het op korte termijn beschikbaar komen van bevoegde krachten. Het civiel effect is van dien aard dat het probleem van beperkte bevoegdheid basiseducatie wordt voorkomen. Reactie: Gezien de fluctuerende arbeidsmarktsituatie en het belang van grotere mobiliteit moet fuikvorming voor toekomstige werkers voorkomen worden. Er dient derhalve een opleidingsweg te komen die leidt tot een ruimere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Bovendien zal de opleiding ook toegankelijk moeten zijn voor allochtonen en tweede kansers. Hoewel dit ertoe leidt dat in juridische zin van verschillende opleidings– wegen sprake zal moeten zijn, ga ik ervan uit dat door een modulair georganiseerd en op enkele plaatsen geconcentreerd aanbod, zo efficiënt mogelijk in de verschillende behoeften kan worden voorzien. § 4.3. Opleidingsinhoud/vorm De Coördinatiegroep werkt de twee opleidingsmodellen als volgt uit: Model 1: men gaat uit van een studierichtingsduur van één jaar met 8 contacturen of twee jaar met 4 contacturen voor de post-HBO-variant. Per onderdeel schrijft men een aantal uren voor. Bovendien wil de groep een instroom mogelijk maken op grond van een vast omschreven aantal afgeronde opleidingen. Model 2: voor de inbedding in een bestaande studierichting gaat men uit van een tweejarige opleiding basiseducatie binnen het kader van een vierjarige HBO-studierichting. Ook hier gaat men ver in het aangeven van het aantal contacturen: gedurende 2 jaar 8 contacturen per week. De Coördinatiegroep gaat er van uit dat men binnen vier jaar in ieder geval de bevoegdheid basiseducatie heeft behaald. Het behalen van de bevoegdheid die behoort bij de HBO-opleiding waaraan men deelneemt, kan nog een jaar extra vergen. Reactie: Een dergelijke vergaande uitwerking wordt door mij niet overgenomen. De concrete invulling, binnen het kader van de eindtermen valt onder de opleidingsverantwoordelijkheid van de betrokken hogescholen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18886, nr. 39
§ 4.4. Deelname allochtonen De Coördinatiegroep vraagt aandacht voor de positie van allochtone educatieve werkers. Het grote aantal allochtone deelnemers aan de basiseducatie (40%) maakt het wenselijk te voorzien in een adequaat aanbod allochtone werkers. De vraag of er een aparte opleiding moet komen voor allochtone educatieve werkers beantwoordt de Coördinatie– groep ontkennend. Men is van mening dat de positie van allochtone en autochtone werkers gelijkwaardig moet zijn. Deze gelijkwaardigheid dient ook tot uitdrukking te komen in de opleidingsvoorziening.
Reactie: Er moet voorkomen worden dat er twee soorten educatieve werkers worden opgeleid: allochtone en autochtone. De ervaringen opgedaan in het urgentieprogramma etnische werkers kunnen bijdragen aan het opstellen van eventueel noodzakelijke voor– en/of nevenschakeling voor allochtonen die deelnemen aan de nieuwe opleiding.
§ 4.5 Uitvoeringsvoorstellen De Coördinatiegroep stelt voor de opleidingen daar te laten uitvoeren waar men over de benodigde deskundigheid beschikt. Als criterium kan daarvoor gelden dat men ervaring moet hebben in het uitvoeren van het urgentieprogramma.
Reactie: Het is mijn bedoeling de opleiding aan die hogescholen te verbinden waar zowel HSAO en HPO worden aangeboden, of in uitzonderingsge– vallen waar een samenwerkingsverband op dit gebied bestaat.
§ 5. Voorstel voor een opleidingsweg educatief werker Op basis van de eerder genoemde overwegingen en in het bijzonder de mobiliteit op de arbeidsmarkt en de ruime instroommogelijkheden wordt gekozen voor het volgende opleidingsmodel. Hogescholen, die de onderwijssectoren HPO en HSAO omvatten, of een dienovereenkomstig samenwerkingsverband hebben aangegaan, bieden een leerroute aan die leidt tot een bevoegdheid basiseducatie. De basis voor deze leerroute wordt gevormd door de eindtermen, die zijn opgesteld door de Coördinatiegroep en door mij worden onderschreven. Studenten die zich bij een hogeschool hebben ingeschreven kunnen zowel via het HPO als het HSAO aan de leerroute deelnemen. Via het HSAO kan men door middel van een differentiatie basiseducatie binnen een bestaande studierichting, met name cultureel werk (m.i.v. 1-8-1991 culturele en maatschappelijke vorming), in het bezit komen van een getuigschrift HSAO op grond waarvan de bevoegdheid basiseducatie wordt verleend. Binnen het HPO acht ik op dit moment een keuze voor een differentiatie niet wel mogelijk. Binnen de opleidingen basison– derwijs is in verband met het overladen programma momenteel een proces van inhoudelijke herstructurering in gang gezet waarover nog geen beslissingen zijn genomen. In relatie daarmee wil ik bezien of ruimte kan worden gecreëerd voor een op de basiseducatie toegesneden brede bevoegdheid. De voltijds tweedegraads opleidingen zijn per 1 augustus 1990 overgegaan op een eenvakkig systeem. Een aantal van de studierichtingen in deze categorie is bij uitstek geëigend om in bepaalde behoeften van de basiseducatie te voorzien: ik denk hierbij aan een reguliere bevoegdheid in een der talen, waarbij een toespitsing op Nederlands als tweede taal mogelijk is. Ook hierbij kan ik, gezien de nog niet uitgekristalliseerde nieuwe situatie, nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18 886, nr. 39
niet goed overzien of volledige inbouw van een (brede) bevoegdheid basiseducatie binnen de 4-jarige cursusduur tot de mogelijkheden behoort. Derhalve kies ik vooralsnog voor wat het HPO betreft voor een aanvullende post-HBO-cursus, waarvan de lengte afhangt van de binnen de eerste fase aangeboden modulen. Tot deze cursus kunnen dan bovendien toegelaten worden personen die reeds in het bezit zijn van een verwant HBO– dan wel WO-getuigschrift, en die alsnog deze bevoegdheid willen verwerven. De bevoegdheid educatief werker zal worden verbonden aan de getuigschriften of bewijsstukken van die opleidingswegen, waarvan de examenregeling voldoet aan de kwaliteitseisen conform de eindtermen. De hogescholen zullen vóór de aanvang van de onderhavige oplei– dingsweg aan mij kenbaar moeten maken dat ze zich houden aan de eindtermen. Een bevoegdheidsregeling in deze zin zal door mij worden opgesteld. Voor allochtone studenten zal voorzover nodig, een voor– en/of neven– schakelprogramma door de hogeschool kunnen worden aangeboden. Dit past heel wel in de hoofdlijnenakkoorden die onder andere op dit punt met de hogescholen zijn gesloten; ik verwacht van de hogescholen dan ook een nadere uitwerking op dit punt. § 6. Experiment
Bij de voorgestelde opleidingswegen zijn diverse kanttekeningen geplaatst. Zoals ik reeds in mijn reactie aan de CCOO (d.d. 28-8-1990) aangaf en heb besproken in het technisch overleg met de HBO-Raad lijkt het me verstandig om langs experimentele weg en met gelijkwaardige ontwikkelingsmogelijkheden de wegen te verkennen van inpassing van de leerroute enerzijds in het HSAO en anderzijds in het HPO. Uitgangspunt van de constructie dient te blijven dat afgestudeerden zowel van de sector HSAO als van de sector HPO een dubbele kwalificatie kunnen halen. Een meer gefundeerde beslissing over de mate waarin de leerroute definitief inpasbaar is in het opieidingsaanbod van HPO en HSAO is pas mogelijk, indien hierover evalutatiegegevens beschikbaar zijn. De Onder– wijsraad heeft terecht gewezen op de wenselijkheid van helderheid over te verrichten evaluatie voor het nu te starten experiment. Ik stel mij voor drie jaar na de start van de experimentele opleiding een evaluatie te doen uitvoeren. Deze evaluatie zal informatie moeten bevatten over de volgende punten: 1. Hoe vindt de onderlinge samenwerking tussen HSAO en HPO plaatst? Leidt deze, zo mogelijk uit modulen samengestelde, leerroute tot een goede afstemming op de diverse doelgroepen van studenden? 2. Hoe functioneert de opleiding in de ogen van het afnemend veld? Wat is de kwaliteit van de abituriënten? Wat te zeggen over de breedte van de bevoegdheid in relatie tot de mate van verdieping van de vakge– bieden in de opleiding? 3. Van welke opleidingsduur moet worden uitgegaan? 4. In welke mate volgen allochtonen de opleidingsroute? 5. Zijn aanbod van en vraag naar werkers in de basiseducatie in balans? Wie de taak krijgt deze evaluatie uit te voeren is nog object voor nader beraad. In ieder geval zullen deskundigen uit het afnemend veld betrokken worden bij de evaluatie. Het komt mij voor dat - hoewel meer dan louter kwalitatieve aspecten aan de orde zijn, zoals structuurken– merken - deze evaluatie inpasbaar is in de planning van de kwaliteitszorg van de HBO-Raad in de komende jaren. De inspectie zal middels tussentijdse rapportages mij op de hoogte houden van het verloop yan het experiment. Informatie over o.a. de instroom van cursisten dient eerder beschikbaar te zijn dan na een tijdsperiode van 3 jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18 886, nr. 39
§ 7. Toekenning van opleidingswegen aan instellingen Indien de Tweede Kamer kan instemmen met het voorstel voor een experimentele leerroute, dan kan vervolgens de toekenningsprocedure in gang worden gezet. De hogescholen zullen worden uitgenodigd een voorstel te doen voor de opleidingsweg educatief werker. Bij de toekenning van de toekomstige leerroutes zullen de volgende criteria worden gehanteerd: - een explicitering van de eindtermen zoais de hogeschool die gaat hanteren; - een kwantificering van de benodigde inzet aan deskundigheid; - de wijze waarop de deskundigheid wordt ingezet om de doelen die zijn gesteld te kunnen realiseren; - aanwezigheid van een lerarenopleiding voor het basisonderwijs of voortgezet onderwijs en van een HSAO-opleiding in de hogeschool of in het eerdergenoemd samenwerkingsverband; - deskundigheid op het terrein van de basiseducatie, eventueel verworven door verzorging van de urgentieprogramma's/tussenvoor– ziening; - geografische spreiding; - denominatieve spreiding. § 8. Financiën Voor de studenten die de differentiatie binnen de HSAO-studierichting volgen is geen additionele bekostiging nodig. De post-HBO-cursus zal additioneel worden gefinancierd. Hiervoor is een budget beschikbaar dat hogescholen in de gelegenheid stelt 400 cursisten langs deze route op te leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18 886, nr. 39
BIJLAGE
Aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Onderwijs en Weten– schappen Zoetermeer, 18januari 1991 In antwoord op het verzoek van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen inzake het beleid rond de opleiding educatief werker basiseducatie bericht ik u het volgende. Mijn voornemens hierover in een concept-beleidsbrief zijn onderwerp van overleg geweest in de CCOO (25 juni jl. en 24 september jl.) en de HBO-Kamer van 2 juli jl. Vervolgens heb ik in november 1990 advies gevraagd aan de Onderwijsraad. Op grond van het gevoerde overleg en verkregen advies zal ik mijn definitieve standpunt bepalen en aan u doen toekomen. Ik meen hiermee tot nu toe geen onomkeerbare beslissingen te hebben genomen met betrekking tot de te realiseren opleiding educatief werker basiseducatie Ik dring evenwel in dit verband aan op tijdige behandeling met het oog op de te nemen maatregelen met ingang van het cursusjaar 1991/1992. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 18886, nr. 39