Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
13 733
Nota Hoger Onderwijs in de Toekomst
Nr. 4
VERSLAG V A N EEN OPENBARE HOORZITTING Vastgesteld 18 januari 1977 De bijzondere c o m m i s s i e ' voor het onderzoek van de nota «Hoger onderw i j s in de toekomst» heeft 29 s e p t e m b e r 1976 een openbare hoorzitting geh o u d e n waar achtereenvolgens de A c a d e m i s c h e Raad en de HBO-Raad hun o p v a t t i n g e n over de in de regeringsnota ontwikkelde gedachten hebben kenbaar gemaakt. Op verzoek van de c o m m i s s i e w e r d op deze hoorzitting v o o r a l de aandacht gericht op het derde h o o f d s t u k van de nota («Het beleid o p de korte termijn») en o p de als bijlagen bij de nota g e v o e g d e v o o r o n t w e r p e n betreffende de wederzijdse d o o r s t r o m i n g w.o.-h.b.o., de a l g e m e n e hogere opleid i n g e n en het part-time hoger o n d e r w i j s van a l g e m e n e aard. De delegatie van de A c a d e m i s c h e Raad b e s t o n d uit dr. G. Brenninkmeijer, voorzitter, mr. K.J. Cath, voorzitter van de w e r k g r o e p ad hoc v o o r de nota «Hoger o n d e r w i j s in de t o e k o m s t » , dr. J.F.M.C. Aarts en prof. dr. G D . Rieck, leden van deae w e r k g r o e p , m e j u f f r o u w M.C. Reijsmeijer, lid van de A c a d e m i sche Raad, drs. J. Havik, algemeen secretaris van de raad, en de heren J.J.Th. H o u b e n en mr. R.M. S c h a e p m a n , medewerkers van het bureau van de raad. Voor de HBO-Raad verschenen ter hoorzitting dr. Th.H.J. Stoelinga, voorzitter, drs. W . J . Deetman, plaatsvervangend voorzitter, de heer H.J. Smit, secretaris, en de bestuursleden dr. A . W . H , van D o n g e n , drs. P.J.M, van Heteren en mr. J. Loef. Beide raden hadden de bijzondere c o m m i s s i e t e v o r e n in kennis gesteld van enkele aan de Staatssecretaris van O n d e r w i j s en W e t e n s c h a p p e n dr. G. Klein uitgebrachte adviezen en c o m m e n t a r e n . Deze stukken liggen ter inzage op het secretariaat van de c o m m i s s i e . De bijzondere c o m m i s s i e brengt hier van de g e h o u d e n hoorzitting een verslag uit dat zich beperkt tot de o p m e r k i n g e n , door beide delegaties in antw o o r d op vragen uit de c o m m i s s i e gemaakt.
' S a m e n s t e l l i n g , A b m a (SGP), H u t s c h e m a e kers (KVP), Laban (PvdA), plv. lid, H e r m e s (KVP), v o o r z i t t e r . Van O o i j e n (PvdA), Van Leije n h o r s t (CHU), De Leeuw (CPN), Dees (VVD), K r a a i j e v e l d - W o u t e r s (ARP), N o o t e b o o m , Van Heel-Kasteel (KVP), Kolthoff (PvdA), Van der Heem W a g e m a k e r s (PPR), Ginjaar Maas (VVD), V e r w o e r t (DS'70), W o r r e l l (PvdA), Bei n e m a (ARP), Van der Spek (PSP), plv. lid
2 vel
1. Academische Raad De voorzitter van de A c a d e m i s c h e Raad, dr. G. Brenninkmeijer, meende dat de gehele opzet van de nota «Hoger o n d e r w i j s in de toekomst» in vergelijking met die van de in 1972 verschenen nota's «Op w e g naar een hoger o n derwijs nieuwe stijl» (kamerstuk 11 697, nrs. 2 en 3) stellig het voordeel heeft, dat het hoger b e r o e p s o n d e r w i j s er nu niet beducht meer v o o r behoeft te zijn in een ondergeschikte positie ten opzichte van het wetenschappelijk
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
1
o n d e r w i j s te w o r d e n g e d r o n g e n . De nieuwe nota gaat duidelijk uit van t w e e onafhankelijke systemen die zich v o o r s h a n d s naast elkaar zullen blijven ontwikkelen, o m pas op den duur samen in één stelsel van hoger o n d e r w i j s op te gaan. De heer Brenninkmeijer achtte deze opzet in beginsel aanvaardbaar, en ook meer kans op succes biedend dan de oude strategie van de g e n o e m d e «reisnota's». Anderzijds h o o p t e hij dat ook in de nieuwe opzet iets b e h o u d e n zal blijven van de m o g e l i j k h e d e n die het oude m o d e l b o o d v o o r regionale s a m e n w e r k i n g s v o r m e n tussen w . o . en h.b.o. in een zo v r o e g mogelijk stadium. Mr. K.J. Cath w a a r s c h u w d e tegen een overhaaste invoering van algemene hogere o p l e i d i n g e n zoals die in de nota en het daarbij gevoegde v o o r o n t w e r p van besluit w o r d e n aanbevolen en uitgewerkt. Over de maatschappelijke behoefte aan dergelijke opleidingen is nog heel w e i n i g bekend; ook kan n i e m a n d nog met enige zekerheid zeggen in hoeverre bij de studenten v o o r zulke o p l e i d i n g e n belangstelling bestaat. De heer Cath m e e n d e dat nu reeds het wetenschappelijk o n d e r w i j s een aantal studierichtingen kent die elementen van die algemene hogere opleid i n g e n in zich h e b b e n . De g e w e l d i g e belangstelling die de studierichting van de geschiedenis o p het ogenblik o n d e r v i n d t m o e t v o o r een deel o n g e t w i j f e l d verklaard w o r d e n uit de behoefte van s o m m i g e n aan zo'n algemene hogere o p l e i d i n g . De rechtenstudie is een klassiek v o o r b e e l d , en verder zou men kunnen wijzen op de algemene variant die v o o r s o m m i g e studierichtingen in het kader van de herstructurering van het wetenschappelijk o n d e r w i j s w o r d t uitgewerkt, bij v o o r b e e l d in de litteraire faculteiten. Men zou zelfs de vraag kunnen stellen, aldus de heer Cath, of m e n generalisten niet juist het best opleidt d o o r ze te scholen als specialist, zodat zij op g r o n d van diepgaande studie op één terrein later op vele terreinen werkzaam kunnen zijn. Wat daartegenover met de algemene hogere opleidingen in de nota w o r d t b e o o g d blijft v o o r s h a n d s erg m i s t i g . De heer Cath concludeerde dat het niet erg verstandig zou zijn los van de verdere behandeling van de nota en zonder onderzoek naar de op dit gebied bestaande werkelijke behoeften nu al tot i n v o e r i n g van algemene hogere opleidingen over te gaan. Het is v o o r s h a n d s nog maar de vraag of v o o r deze o p l e i d i n g e n grote belangstelling zal bestaan en of de categorie studenten w a a r v o o r zij bedoeld zijn niet eerder zal w o r d e n aangetrokken door langere en meer gespecialiseerde o p l e i d i n g e n in het wetenschappelijk o n d e r w i j s , die b o v e n d i e n het v o o r d e e l van twee extra inschrijvingsjaren boven de studieduur h e b b e n . Dr. J.F.M.C. Aarts merkte op dat Nederland nu reeds een « h o g e r o n d e r w i j s voor velen» kent. Er zijn op het ogenblik al meer dan 200000 studenten, verdeeld over 300 tot 400 verschillende studierichtingen en o p l e i d i n g e n . In hoeverre daarnaast behoefte bestaat aan «algemene hogere opleidingen» is o n v o l d o e n d e onderzocht. Een bezwaar is b o v e n d i e n dat deze o p l e i d i n g e n , die volgens de nota met name gericht zullen zijn op de persoonlijke o n t p l o o i i n g van de student, het begrip onderwijs uithollen en doen vervagen tot een welzijnsvoorziening. Hiermee w o r d t ook onrecht gedaan aan al het bestaande (hoger) o n d e r w i j s , dat steeds de persoonlijke o n t p l o o i i n g van de student m e d e t e n doel heeft. Prof. dr. G.D. Rieck merkte op dat behalve de wederzijdse d o o r s t r o m i n g tussen w . o . en h.b.o., zoals neergelegd in het betreffende v o o r o n t w e r p van wet, ook de verticale d o o r s t r o m i n g v o o r s h a n d s mogelijk moet blijven. Deze verticale d o o r s t r o m i n g , die in de praktijk neerkomt op het achter elkaar schakelen van twee studies, zal d o o r een beperking van de studieduur w o r d e n bemoeilijkt. De praktijk heeft uitgewezen dat met name in het technisch o n d e r w i j s bij de verticale d o o r s t r o m i n g bijzonder goede resultaten w o r d e n bereikt. De heer Brenninkmeijer benadrukte nog eens dat naar het oordeel van de Academische Raad de noodzaak van algemene hogere opleidingen eerst nader moet w o r d e n onderzocht en dat verduidelijkt moet w o r d e n w a t met deze
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
2
opleidingen nu precies w o r d t b e o o g d . Het gevaar is anders groot, dat de alg e m e n e hogere o p l e i d i n g e n gebruikt gaan w o r d e n als een stoplap v o o r allerlei p r o b l e m e n in het w . o . en het h.b.o. Anderzijds sloot de heer Brenninkmeijer niet uit dat bij een deelnemingspercentage van straks 4 0 % aan het tertiaire o n d e r w i j s toch behoefte aan zoiets als een algemene hogere opleiding ontstaat. Het is waar dat men dan de grens tussen o n d e r w i j s en w e l zijnsvoorziening heel dicht gaat naderen, maar v o o r die keuze kan men op een gegeven m o m e n t gesteld w o r d e n . De Amerikaanse «colleges» functioneren voor een belangrijk deel als de in de nota geschilderde algemene opleidingen. De heer Brenninkmeijer zei w e l zeer sceptisch te staan tegenover de m e n i n g , dat deze algemene opleidingen bij uitstek geschikt zouden zijn voor het opleiden van «generalisten». De heer Aarts wees er in aansluiting op het v o o r g a a n d e o p , dat de A m e r i kaanse «colleges» en ook het nieuwe d i p l o m a «higher education» in Engeland nadrukkelijk de mogelijkheid van d o o r s t r o m i n g naar verdere o p l e i d i n gen kennen. De in de nota geschetste a l g e m e n e hogere opleidingen bieden die mogelijkheid niet. In de opvatting van de regering is verdere doorstrom i n g zelfs niet wenselijk! De heer Cath m e e n d e , dat in de procesmatige aanpak die de nota voorstaat het geen bezwaar is dat het w . o . en het h.b.o. thans nog in afzonderlijke wetten zijn geregeld. Het v o o r r a n g geven aan het in het leven roepen van één nieuwe w e t o p het hoger o n d e r w i j s zou nodeloze complicaties meebrengen. Aan het groeien van nieuwe s a m e n w e r k i n g s v o r m e n tussen w . o . en h.b.o. staat de huidige situatie in elk geval niet in de w e g , naar bij voorbeeld blijkt uit de s a m e n w e r k i n g die in L e e u w a r d e n tot stand is gekomen tussen de A g o g i s c h e Academie aldaar en de Rijksuniversiteit te G r o n i n g e n . Het nieuwe wettelijk kader kan d a a r o m beter later pas v o l g e n . De heer Aarts wenste namens de A c a d e m i s c h e Raad nadrukkelijk de bereidheid van de universitaire w e r e l d te o n d e r s t r e p e n o m aan het e x p e r i m e n teren met nieuwe s a m e n w e r k i n g s v o r m e n tussen w . o . en h.b.o. een constructieve bijdrage te leveren. De heer Aarts signaleerde dat bij de regering kennelijk de indruk bestaat dat het wetenschappelijk o n d e r w i j s zich hier nogal afhoudend opstelt en te zeer in de eigen p r o b l e m e n verdiept is. De heer Aarts w i l d e daartegenover stellen dat in de universitaire w e r e l d v o l d o e n d e positieve elementen aanwezig zijn wanneer het gaat o m nauwere s a m e n w e r k i n g met het hoger beroepsonderwijs. Die s a m e n w e r k i n g is t r o u w e n s ook in het belang van de universitaire w e r e l d zelf. Over de in de nota v e r m e l d e wenselijkheid van u i t b r e i d i n g van de m o g e lijkheden v o o r part-time hoger o n d e r w i j s merkte de heer Aarts op, dat tot dusver op dit gebied inderdaad nog te w e i n i g t o t stand is g e k o m e n . In de sector van het wetenschappelijk o n d e r w i j s is hier en daar w e l een lofwaardig begin gemaakt, maar over de opzet van een meer part-time gericht hoger o n d e r w i j s , tegen de achtergrond van een o n t w i k k e l i n g naar «wederkerend o n d e r w i j s » , is nog o n v o l d o e n d e nagedacht. De heer Brenninkmeijer zei vervolgens dat de Academische Raad in het algemeen gekant is tegen toelatingsbeperkingen in het hoger onderwijs op welke g r o n d ook. Derhalve bestaat eveneens bezwaar tegen een n u m e r u s fixus voor de thans voorgestelde algemene hogere o p l e i d i n g e n . Waar men echter v o o r a l beducht voor is, is dat het loutere bestaan van deze nieuwe algemene opleidingen straks als een alibi zal gaan fungeren o m elders in het hoger o n d e r w i j s kwistig te zijn met studentenstops. De heer Brenninkmeijer erkende dat de schaalvergroting in het hoger o n derwijs p r o b l e m e n met zich meebrengt. Gerekend m o e t w o r d e n met een aanzienlijke t o e n e m i n g van het aantal studenten in h e t t e r t i a i r e onderwijs. Of de groei zo sterk zal zijn als de regering in de Contourennota becijfert w o r d t binnen de Academische Raad evenwel in t w i j f e l getrokken. De heer Brenninkmeijer deelde in dit v e r b a n d nog mee, dat de A c a d e m i sche Raad in zijn nog uit te brengen advies over de thans aan de orde zijnde nota zich naar alle waarschijnlijkheid - er ligt nog slechts een concept op ta-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
3
fel - op het s t a n d p u n t zal stellen, dat binnen het wetenschappelijk o n d e r w i j s met relatief g e r i n g e extra m i d d e l e n o p basis van de bestaande infrastructuur in bepaalde s t u d i e r i c h t i n g e n toch aanzienlijk grotere aantallen s t u d e n t e n o p te v a n g e n zijn. Op het eerste gezicht m a g deze m e d e d e l i n g in v r e e m d contrast staan met de uitspraak dat iedere aantasting van de staf-student ratio verwerpelijk is, een feit is dat men in bepaalde sectoren van het universitaire onderw i j s aan het denken is over de m o g e l i j k h e i d o m door een andere schikking van de m i d d e l e n en een w a t andere v e r h o u d i n g tussen o n d e r w i j s - en onderzoekgroepen een grotere scala aan o n d e r w i j s m o g e l i j k h e d e n te bieden. De heer Cath m e e n d e dat ook financiële o v e r w e g i n g e n tot de conclusie leiden dat m e n met het opzetten van a l g e m e n e hogere o p l e i d i n g e n niet te hard v a n stapel m o e t lopen. Over de kosten v a n veel o p l e i d i n g e n in het w e tenschappelijk o n d e r w i j s is nog o n v o l d o e n d e bekend, v o o r a l d o o r d a t nog te w e i n i g inzicht bestaat in de v e r h o u d i n g tussen aan onderzoek en aan onderw i j s toe te rekenen kosten. Het kon dan ook best eens zo zijn, dat men met een a l g e m e n e hogere o p l e i d i n g beslist niet goedkoper uit is dan met bijv o o r b e e l d een goed opgezette rechtenstudie - een studie w a a r v o o r student e n , zoals bekend, reeds nu op s o m m i g e plaatsen in de a v o n d u r e n of op zaterdag terecht k u n n e n . De m o g e l i j k h e d e n o m de p r o b l e m e n v e r b o n d e n aan de schaalvergroting in het hoger o n d e r w i j s de k o m e n d e jaren zonder n u m e r i fixi en dergelijke op te lossen, zullen v o l g e n s de heer Cath mede bepaald w o r d e n d o o r de mate w a a r i n het gelukt het p l a n n i n g s y s t e e m v o o r het hoger o n d e r w i j s zich niet gescheiden v o o r w . o . en h.b.o. te laten o n t w i k k e l e n . Ook al loopt het w . o . op het ogenblik bij de p l a n n i n g op bepaalde punten iets voor, dat m a g geen reden zijn o m in een gescheiden o n t w i k k e l i n g te berusten. De heer Rieck betoogde dat de d o o r s t r o m i n g m.t.o.-h.t.o.-w.o. mogelijk moet blijven. De resultaten met deze studenten zijn over het algemeen g o e d . Te betreuren valt, dat het v o o r o n t w e r p inzake de wederzijdse d o o r s t r o m i n g praktisch gesproken alleen voorziet in de m o g e l i j k h e i d van een overstap na één jaar h.b.o. naar de start van het w . o . Dit in tegenstelling met de toelichting op het o n t w e r p , w a a r i n de regering zich uitspreekt voor een soepele regeling die het e x p e r i m e n t alle kansen geeft. De landelijke c o ö r d i n a t i e c o m m i s s i e voor het technisch hoger o n d e r w i j s is op g r o n d van de opgedane ervaringen tot de conclusie g e k o m e n , dat op veel gebieden zeker ook de m o g e l i j k h e i d zou moeten bestaan o m na t w e e jaar h.b.o. over te stappen naar het w.o., en dan niet alleen naar het begin van de w.o.-studie, maar ook naar het einde van het eerstejaar. Ook o m procedurele reeenen zou dit de voorkeur verdienen. In de regeling van het v o o r o n t w e r p van w e t is de tijd te kort o m de voor de overstap b e n o d i g d e d o c u m e n t e n te v e r w e r v e n . Bovendien is na twee jaar h.b.o. een beter oordeel mogelijk over de kwaliteiten van de betrokken student. Over de m o g e l i j k e aantrekkingskracht van algemene hogere o p l e i d i n g e n zei de heer Brenninkmeijer n o g , dat indien aan deze opleidingen geen verdere d o o r s t r o m i n g s m o g e l i j k h e i d zal w o r d e n v e r b o n d e n zijns inziens slechts een geringe belangstelling zal zijn te v e r w a c h t e n van de kant dergenen die gerechtigd zijn t o t een o p l e i d i n g in het wetenschappelijk o n d e r w i j s . Maar misschien zijn zij een alternatief v o o r a l v o o r vrouwelijke studenten die thans niet naar het w . o . gaan. De vraag is dan echter w e l , of een dergelijke oplossing moet w o r d e n bevorderd. In a n t w o o r d o p enkele in t w e e d e ronde gestelde vragen merkte de heer Brenninkmeijer op, dat de A c a d e m i s c h e Raad de o n t w o r p e n regeling wederzijdse d o o r s t r o m i n g h.b.o.-w.o. uitdrukkelijk als van experimentele aard ziet, b e s t e m d v o o r kleine aantallen s t u d e n t e n . Zou het o m aanzienlijke aantallen blijken te g a a n , dan zou men een ander systeem moeten bedenken. Aan de nu o n t w o r p e n regeling kleven i m m e r s ook nadelen. Niet ondenkbaar is dat de neiging zal ontstaan in het eerste jaar van het h.b.o., en zelfs al bij de toelating tot het h.b.o., het niveau te v e r h o g e n . Anderszijds moet het v o o r een h.b.o.■instelling een o n a a n g e n a m e kant h e b b e n , jaarlijks enkele van haar beste eerstejaars-studenten naar het w . o . te zien v e r d w i j n e n .
T w e e d e Kamer, zitting 1976-1977, 13 733, nr. 4
4
De heer Rieck v o e g d e hieraan toe, dat het h.b.o. zich in zijn eigen doelstellingen niet zal m o g e n laten frustreren door eventuele overstapmogelijkheden naar het w . o . De h.b.o."instelling zal haar eigen p r o g r a m m a moeten handhaven en niet moeten toegeven aan de neiging dit aan die o v e r s t a p m o g e l i j k h e den aan te passen. Onderzoek in de sector van het h.t.o. heeft b o v e n d i e n uitgewezen, dat bij de huidige stand v a n zaken, dus zonder enige niveauverhog i n g , zeer behoorlijke o v e r s t a p m o g e l i j k h e d e n aanwezig zijn. De heer Brenninkmeijer deelde tot slot m e d e , dat het definitieve advies van de Academische Raad over de nota «Hoger o n d e r w i j s in de toekomst» binnen afzienbare tijd gereed zal zijn. De raad stelt er prijs op te zijner t i j d , w a n n e e r de gehele nota in het parlement aan de orde komt, o p n i e u w door de bijzondere c o m m i s s i e te w o r d e n g e h o o r d . 2. HBO-Raad De voorzitter van de HBO-Raad, dr. Th. H. J. Stoelinga, onderstreepte ter inleiding van de gedachtenwisseling t w e e zijn inziens belangrijke elementen in het eerste c o m m e n t a a r dat de HBO-Raad op de regeringsnota heeft uitgebracht. Dit c o m m e n t a a r w o r d t , ten eerste, gekenmerkt door een heel andere aanpak dan die van de schrijvers van de nota, doordat het de nadruk legt op het procesmatige karakter van de o n t w i k k e l i n g naar een nieuw stelsel van hoger o n d e r w i j s . De HBO-Raad verlangt v o o r a l experimenten teneinde de uitg a n g s p u n t e n - die de raad v o o r een belangrijk deel onderschrijft - te toetsen en al d o e n d e te leren en te ontdekken hoe die u i t g a n g s p u n t e n het beste in praktijk te brengen zijn. In de t w e e d e plaats is een h o o f d t h e m a van het c o m m e n t a a r , dat het beleid op de korte en dat op de lange t e r m i j n niet van elkaar los te maken zijn. Nergens zijn w i j zo beducht voor, aldus de heer Stoelinga, als v o o r een g a n g van zaken w a a r b i j korte-termijnmaatregelen de o n t w i k k e l i n g al vastleggen terw i j l het zicht op de lange t e r m i j n nog onduidelijk is. In a n t w o o r d o p een reeks van o p m e r k i n g e n en vragen uit de c o m m i s s i e zei de heer Stoelinga allereerst dat het c o m m e n t a a r van de HBO-Raad o p de regeringsnota, ondanks de grote verscheidenheid van o n d e r w i j s t y p e n die in de raad v e r t e g e n w o o r d i g d zijn, o p een eensgezinde o p v a t t i n g stoelt. Het c o m m e n t a a r is afwijzend in die zin, dat de regering verzocht w o r d t de nota o p n i e u w in studie te n e m e n . Dit neemt niet w e g dat ook de HBO-Raad erkent dat zich binnen het hoger o n d e r w i j s grote p r o b l e m e n v o o r d o e n waaraan iets gedaan moet w o r d e n . Ook is duidelijk dat de maatregelen die nü nodig zijn, m o e t e n passen in het perspectief van een hoger o n d e r w i j s zoals dat o p langere t e r m i j n v o r m zal moeten krijgen. Een verschil in o p v a t t i n g treedt echter aan de dag zodra het gaat over de wijze w a a r o p deze op zichzelf juiste u i t g a n g s p u n t e n in praktijk gebracht moeten w o r d e n . In de nota van de regering nemen naar het oordeel van de HBO-Raad financiële o v e r w e g i n g e n een te overheersende plaats in, en w o r d t voorts uitgegaan van teveel veronderstellingen die eerst nader onderzoek vereisen. O m daarover duidelijkheid te verkrijgen is nadere studie o p een aantal cruciale punten n o d i g , terwijl ook e x p e r i m e n t e n in s o m m i g e opzichten helderheid zouden kunnen verschaffen. O m deze redenen bepleit de HBO-Raad een procesmatige aanpak, gepaard gaand met de o n t w i k k e l i n g van een vernieuwingsstrategie die voorziet in v o o r t d u r e n d e evaluatie en bijstelling van in gang gezette experim e n t e n . De raad erkent dat wettelijke maatregelen, ook nu, nodig zijn. Maar die wettelijke maatregelen m o g e n een t o e k o m s t i g e o n t w i k k e l i n g niet blokkeren. Als e x p e r i m e n t e n straks uitwijzen dat andere w e g e n beter zijn dan de nu uitgestippelde, moet het mogelijk zijn die w e g e n alsnog in te slaan. Wettelijke regelingen die dat v e r h i n d e r e n , acht de HBO-Raad gevaarlijk. De heer Stoelinga merkte in dit verband nog op dat de regering ten aanzien van de planning van het hoger o n d e r w i j s de laatste jaren zeer duidelijk voor een procesmatige aanpak heeft gekozen. Eenzelfde aanpak verdient
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
5
aanbeveling voor de o n t w i k k e l i n g naar een hoger o n d e r w i j s nieuwe stijl, en zou ook heel goed passen in het eerderbedoelde p l a n n i n g o v e r l e g . De HBO-Raad pleit niet v o o r een gescheiden o n t w i k k e l i n g van h.b.o. en w.o., maar integendeel v o o r een g e c o m b i n e e r d e o n t w i k k e l i n g w a a r i n plaats is v o o r de noodzakelijke zelfstandige versterking van het h.b.o. Ook hier een procesmatige aanpak, w a a r b i j in een v o o r t d u r e n d samenspel tussen w . o . en h.b.o. op de langere d u u r duidelijk w o r d t hoe de relaties tussen deze beide het best v o r m kunnen krijgen. In zo'n procesmatige ontwikkeling passen op deelterreinen zeker ook s a m e n w e r k i n g s v e r b a n d e n tussen w . o . en h.b.o., hetzij landelijk, hetzij regionaal. De HBO-Raad heeft ernstig bezwaar, aldus de heer Stoelinga in a n t w o o r d op een desbetreffende v r a a g , tegen maatregelen die v o o r u i t l o p e n op de in de regeringsnota geschetste o n t w i k k e l i n g . Dit geldt bijvoorbeeld v o o r de b u n d e l i n g van h.b.o.-opleidingen in regionale scholengemeenschappen en v o o r het invoeren van a l g e m e n e hogere o p l e i d i n g e n . M o c h t straks blijken dat de o n t w i k k e l i n g beter in een andere richting had kunnen gaan, dan zou dat niet meer mogelijk zijn. Door v o o r u i t te lopen op een nog te v o r m e n beleid, zoals ten aanzien van de a l g e m e n e hogere o p l e i d i n g e n , kan de regering situaties creëren die niet meer terug te draaien zijn. Evenzeer bestaat ernstig bezwaar tegen het uitoefenen van druk op het o n d e r w i j s o m een d o o r de regering gewenste o n t w i k k e l i n g door te zetten. Het v o o r b e e l d van de clusterv o r m i n g in Zeeland verdient in dit v e r b a n d g e n o e m d te w o r d e n . De HBORaad acht het uitoefenen van een zodanige druk niet oorbaar. De nadere studie die de HBO-Raad verlangt, zo v e r v o l g d e de heer Stoelinga, zal in w i s s e l w e r k i n g tussen regering en o n d e r w i j s v e l d tot stand m o e t e n k o m e n . Niet alleen de HBO-Raad, maar natuurlijk ook de Academische Raad en andere daarvoor in a a n m e r k i n g k o m e n d e organisaties dienen daar deel aan te hebben. Intussen w i l de HBO-Raad gaarne meewerken aan de tots t a n d k o m i n g van een aantal noodzakelijke k o r t e - t e r m i j n m a a t r e g e l e n , mits d a a r d o o r de t o e k o m s t niet te zeer w o r d t gefixeerd. Ook aan het d r i n g e n d noodzakelijke onderzoek naar aard en i n h o u d van de s t u d i e p r o g r a m m a ' s in het hoger o n d e r w i j s en de daarmee v e r b a n d h o u d e n d e indeling naar maatschappelijke sectoren zal de HBO-Raad graag zijn m e d e w e r k i n g v e r l e n e n . De raad is al met onderzoek o p dit terrein b e g o n n e n maar kan, j o n g als hij is, nog geen resultaten o p tafel leggen. Toch betreft het hier, ook naar het oordeel van de regering, f u n d a m e n t e l e zaken; men zou zelfs kunnen zeggen: de v o o r n a a m s t e pijlers van een beleid o p lange t e r m i j n . De hele structuur van het t o e k o m s t i g hoger o n d e r w i j s hangt ermee s a m e n . Daarop anticiperen is, n o g m a a l s , gevaarlijk. Drs. W. J . Deetman betoogde dat de HBO-Raad in zijn c o m m e n t a a r geen pertinente uitspraak heeft gedaan over de vraag in hoeverre o v e r w e g i n g e n betreffende de arbeidsmarkt een rol m o g e n spelen in het o n d e r w i j s b e l e i d . Wel heeft hij zich verenigd op de uitspraak dat arbeidsmarktbeleid geen grondslag m a g zijn van het o n d e r w i j s b e l e i d . Dat is zo nadrukkelijk op die wijze g e f o r m u l e e r d , o m d a t naar de indruk van de raad de in de nota neergelegde opvattingen van de regering w e l in heel sterke mate door financiële o v e r w e g i n g e n w o r d e n beheerst. W i l m e n de arbeidsmarkt als een relevante factor een rol laten spelen bij de toelating van s t u d e n t e n , dan is w e l een vereiste dat men over b e t r o u w b a re prognoses beschikt. Dat is in de praktijk lang niet altijd het geval, en daaro m is grote voorzichtigheid g e b o d e n . T r o u w e n s niet alleen d a a r o m , maar bijvoorbeeld ook o m d a t s o m s het afleveren van afgestudeerden in een studierichting op zichzelf een maatschappelijke behoefte blijkt o p te roepen, of o m d a t een bepaalde o p l e i d i n g zo flexibel is dat slechts in beperkte mate van toespitsing op een bepaald beroep sprake is. W i l m e n de arbeidsmarkt derhalve laten meespelen, dan is voorzichtigheid op haar plaats; men zal het per studierichting z o r g v u l d i g m o e t e n bekijken. De HBO-Raad, aldus de heer Deetman in a n t w o o r d op desbetreffende vragen, heeft in zijn c o m m e n t a a r met nadruk uitgesproken dat t o e k o m s t i g e sam e n w e r k i n g s v o r m e n tussen h.b.o. en w . o . de vrijheid van o n d e r w i j s niet in
Tweede K a m e r z i t t i n g 1976-1977, 13733, nr. 4
6
gevaar m o g e n brengen. Anderzijds is geconstateerd, dat de o p v a t t i n g e n van de regering zoals in de nota uiteengezet v o o r s h a n d s geen aanleiding geven v o o r de vrees dat die vrijheid in gevaar zal k o m e n . De regering w i l de beoogde schaalvergroting i m m e r s niet tot stand brengen d o o r een g e d w o n g e n groter maken van de afzonderlijke scholen, maar d o o r het in een n a u w e r sam e n w e r k i n g s v e r b a n d bij elkaar brengen van bestaande instellingen. Op zichzelf behoeft hierin geen b e d r e i g i n g te liggen van de identiteit van de afzonderlijke scholen, al m o e t hierbij w e l w o r d e n aangetekend dat de nota o p dit punt nog erg vaag is. Zij spreekt over s c h o l e n g e m e e n s c h a p p e n , over liëring van scholen, over de v o r m i n g van dependances, maar onduidelijk is w a t dit allemaal zal gaan betekenen v o o r de zelfstandigheid van de betrokken instellingen. Dat zal nader m o e t e n w o r d e n bezien, en de HBO-Raad is v o o r n e m e n s bij die verdere studie het vrijheidsbeginsel n a u w l e t t e n d in het o o g te h o u d e n . S t i c h t i n g s n o r m e n , deugdelijkheidseisen en andere bekostig i n g s v o o r w a a r d e n zullen daarbij belangrijke criteria blijken. Mr. J . Loef lichtte d e s g e v r a a g d de in de HBO-Raad levende bezwaren tegen het v o o r o n t w e r p wederzijdse d o o r s t r o m i n g h.b.o.-w.o. toe. Het grote p r o b l e e m is, dat het h.b.o. in het a l g e m e e n studenten met een zeer verschillende v o o r o p l e i d i n g herbergt. Zij k o m e n deels van het m.b.o., deels van het h.a.v.o. en deels van het v . w . o . Niet alleen in het hoger technisch o n d e r w i j s , maar ook elders in het h.b.o. is een van de grootste o p g a v e n w a a r v o o r m e n staat, ervoor te zorgen dat deze o n d e r l i n g zeer verschillende s t r o m e n zo s p o e d i g mogelijk samen in één o n d e r w i j s k u n d i g e b e d d i n g w o r d e n gebracht. De e x p e r i m e n t e n die m e t het o o g hierop gaande zijn verkeren nog in een eerste fase, maar w e l is al duidelijk dat één jaar o n v o l d o e n d e is o m die s t r o m e n op m i n of meer gelijk niveau te b r e n g e n . Daarvoor is zeker twee jaar nodig. Het v o o r o n t w e r p van w e t echter gaat ervan uit dat als regel aan het eind van het eerste jaar de overstap van h.b.o. naar w . o . gemaakt zal w o r d e n . Naar het oordeel van de heer Loef zal aanvaarding van dit s t a n d p u n t betekenen, dat de van het m.b.o. en het h.a.v.o. afkomstige h.b.o.-studenten geen reële kans zullen krijgen o m d o o r te s t r o m e n naar het wetenschappelijk o n d e r w i j s . M e d e d a a r o m d r i n g t de HBO-raad er in zijn c o m m e n t a a r op aan v o o r s h a n d s de verticale d o o r s t r o m i n g h.b.o.-w.o. te h a n d h a v e n . In het algemeen acht de HBO-Raad een regeling als vervat in het o n t w e r p van w e t een ontoereikend m i d d e l o m de hier liggende p r o b l e m e n tot een werkelijk bevredigende o p l o s s i n g te b r e n g e n . Ook hier is een procesmatige aanpak n o d i g , w a a r b i j d e p a r t e m e n t en o n d e r w i j s v e l d in n a u w e s a m e n w e r k i n g m e t h o d e n b e p r o e v e n en criteria trachten te o n t w i k k e l e n met behulp w a a r v a n in de praktijk de beste resultaten te bereiken blijken. Een kleinschalig, s e c t o r g e b o n d e n e x p e r i m e n t kan waarschijnlijk het snelst resultaten geven. De HBO-Raad geeft, dit stellende, zijn voorkeur te kennen v o o r het vervolgen van de w e g die is aangegeven d o o r de landelijke c o ö r d i n a t i e c o m m i s s i e t.w.o.-h.t.o. en door de c o m m i s s i e - T h o m a s s e n . Die w e g zal m i n d e r vertrag i n g g e v e n , en meer kans op succes bieden dan de fixering van deze problematiek in een l a n g e - t e r m i j n m o d e l als het v o o r o n t w e r p van de regering biedt. Dr. A. W . H. van Dongen b e a n t w o o r d d e v e r v o l g e n s enkele vragen over de voorgestelde algemene hogere o p l e i d i n g e n . In zijn advies constateert de HBO-Raad de maatschappelijke wenselijkheid van m i n d e r beroepsgericht, meer algemeen v o r m e n d onderwijs. De raad baseert zich daarbij niet o p verricht onderzoek - dat m o e t helaas nog v o o r een belangrijk deel gedaan w o r d e n - , maar op zekere a a n w i j z i n g e n , ontleend aan studies als die van de c o m m i s s i e - D e M o o r en aan eigen ervaringen in het h.b.o. Zo blijkt er in de maatschappij een grote flexibiliteit van functies te bestaan, en bovendien een behoefte te groeien aan mensen die in zichzelf een m i n of meer interdisciplinaire aanpak verenigen, aan mensen die generalisten zijn in die zin dat zij meester zijn op het terrein van verschillende disciplines. Bedoeld w o r d e n dus niet generalisten in «magere » zin, mensen die moeilijk ergens anders terecht k u n n e n , maar integendeel mensen met een veelzijdigheid die op begaafdheid steunt. Ten slotte dient o p g e m e r k t dat ook
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
7
bij de studenten behoefte blijkt te bestaan aan een bredere o p l e i d i n g naast de bestaande o p l e i d i n g e n . De HBO-Raad, de maatschappelijke wenselijkheid van algemeen v o r m e n d o n d e r w i j s in de aangegeven zin erkennend, aarzelt echter sterk w a a r het de thans in de nota d o o r de regering v o o r g e stelde algemene hogere o p l e i d i n g e n betreft. Een m i n d e r h e i d in de raad acht het beter er op deze wijze helemaal niet aan te b e g i n n e n , een meerderheid is bereid in te s t e m m e n met een start op e x p e r i m e n t e l e basis indien aan een aantal v o o r w a a r d e n w o r d t v o l d a a n . Die v o o r w a a r d e n zijn, kort samengevat: - een gedegen v o o r b e r e i d i n g ; hetgeen de start van experimentele opleid i n g e n in augustus 1978 praktisch uitsluit; - een w e l o m s c h r e v e n , duidelijk p r o g r a m m a , w a a r d o o r de o p l e i d i n g e n een eigen identiteit krijgen en ook maatschappelijke erkenning kunnen verw e r v e n ; tot dusver geven de reacties uit de maatschappij geen blijk van groot enthousiasme; - een p r o g r a m m e r i n g die past bij het vereiste niveau van de o p l e i d i n g ; de goede generalisten die nodig zijn v o r m t men niet in drie jaar, daarvoor is zeker vier jaar n o d i g ; - de a a n w e r v i n g van goede docenten, die niet alleen elk v o o r zich hun vak verstaan maar bovendien samen een goed o n d e r w i j s k u n d i g team kunnen vormen; - strikte h a n d h a v i n g van bepaalde toelatingseisen, alweer in het belang van het niveau van de o p l e i d i n g ; - de mogelijkheid o m door te s t r o m e n naar andere o p l e i d i n g e n ; zeker studenten die in de experimentele fase m e e d o e n moeten gelegenheid tot overstappen k r i j g e n ; - behoorlijke materiële voorzieningen. Als het tot e x p e r i m e n t e n komt behoeven deze naar het oordeel van de HBO-Raad niet alleen aan scholengemeenschappen te w o r d e n v e r b o n d e n . Ook nieuwe scholen of bestaande enkelvoudige scholen kunnen een algemene o p l e i d i n g gaan verzorgen. Het in de HBO-Raad tot uiting g e k o m e n verschillend inzicht ten aanzien van de algemene hogere opleidingen berust geenszins op een principieel meningsverschil, zo vatte de heer Van Dongen s a m e n , maar veeleer op een verschillende taxatie van de mogelijkheid dat de v e r m e l d e v o o r w a a r d e n in vervulling gaan. De gehele raad staat zeer aarzelend tegenover de in de nota voorgestelde o p l e i d i n g e n . Een meerderheid - m e n zou kunnen zeggen: de o p t i m i s t e n - is bereid met een experiment akkoord te gaan bij vervulling van een aantal v o o r w a a r d e n . Een m i n d e r h e i d - de pessimisten, misschien ook de realisten - achtten v e r v u l l i n g van die v o o r w a a r d e n binnen afzienbare tijd uitgesloten en zij kanten zich d a a r o m óók tegen het e x p e r i m e n t . De heer Stoelinga merkte nog op dat de v e r m e l d e bezwaren ten aanzien van de algemene hogere opleidingen in veel m i n d e r e mate gelden v o o r de nieuwe part-time opleidingen van algemene aard. Deze voorzien in een veel duidelijker behoefte en bezitten een veel duidelijker p r o g r a m m a ; b o v e n d i e n sluiten zij aan op een v o r m van onderwijs die vele jaren vanuit de m.o.-instituten is verzorgd. De HBO-Raad plaats hier en daar nog w e l een kritische kanttekening, maar is toch van m e n i n g dat met deze v o r m van o n d e r w i j s in de door de regering voorgestelde v o r m kan w o r d e n v o o r t g e g a a n . S a m e n v a t t e n d merkte de heer Stoelinga op dat de raad tegenover een aantal elementen in de voorgestelde wettelijke maatregelen bepaald niet afwijzend staat. Vóór alles w i l hij echter de nadruk leggen o p het v o o r l o p i g e , het experimentele karakter, in die zin dat er r u i m t e blijft voor ontwikkelingen in de t o e k o m s t . De voorzitter van de bijzondere c o m m i s s i e , Hermes De griffier van de bijzondere c o m m i s s i e . Mulder
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13733, nr. 4
8