Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 800 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007
Nr. 89
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 december 2006 Hierbij stuur ik u mijn brief naar aanleiding van de motie amateurkunst van het lid Van Vroonhoven, die op 31 oktober 2006 door uw Kamer is aangenomen (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 68). Als bijlage treft u tevens een rapport aan over de effecten van gratis musea.1 Dit rapport is bij de begrotingsbehandeling Cultuur van 16 oktober 2006 aan uw Kamer toegezegd. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
KST104188 0607tkkst30800VIII-89 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89
1
BIJLAGE
Titel: «Een brede basis voor cultuur» Inleiding Tijdens de begrotingsbehandeling Cultuur van 16 oktober 2006 is, naar aanleiding van de door SCP geconstateerde terugloop in de actieve kunstbeoefening, veel gesproken over amateurkunst. Op 31 oktober 2006 is vervolgens door uw Kamer een motie van het lid Van Vroonhoven aangenomen die mij oproept om te komen met een nationaal actieprogramma ter versterking van de amateurkunst, met flankerend beleid gericht op de stimulering van jeugd en de rol van de vrijwilliger. Ook wordt gevraagd om voorstellen naar analogie van breedtesport/topsport. Tot slot onderstreept de motie het maatschappelijke, educatieve en culturele belang van de amateurkunst. Het zelf beoefenen (doen) en ervaren (meemaken) van kunst en cultuur vormt de basis van het culturele leven in ons land. Het is belangrijk dat deze basis zo breed, sterk en toegankelijk mogelijk is. Omdat deze basis van zelf doen en zelf meemaken het begrip amateurkunst in engere zin overstijgt, zal ik, zoals ik in het overleg met uw Kamer al heb aangekondigd, in deze brief ook ingaan op enkele andere onderwerpen die met actieve en passieve cultuurdeelname te maken hebben. Ik volg hierbij de lijnen zelf doen en zelf meemaken en zal de verschillende onderdelen van de motie daarin meenemen. Een brede basis voor cultuur is om velerlei redenen van belang. Omdat het mensen de kans biedt zich te uiten en te ontplooien, omdat het de dynamiek in de samenleving ten goede komt en omdat creativiteit en innovatie goed zijn voor onze economie. Dit is op treffende wijze verwoord in het manifest «Kunst – goed om te doen!» van de sectororganisatie amateurkunst in oprichting. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 december 2006 heb aangegeven is een besluit over een breed nationaal actieprogramma voorbehouden aan het volgende kabinet. Om dit besluit goed te kunnen nemen verricht ik, in lijn met het overleg met uw Kamer, al wel vast enig voorwerk. Ik richt mij daarbij vooral op het doen van vooronderzoek en het in gang zetten van het overleg met het veld. Als het actieprogramma waar de motie Van Vroonhoven om vraagt, moet u deze brief dan ook niet zien. 1. Zelf doen
Brede school Een belangrijke rol bij het stimuleren van actieve kunstbeoefening wordt door gemeenten, schoolbesturen en culturele instellingen weggelegd voor de brede school. Samenwerking tussen culturele instellingen en scholen binnen de brede school biedt de mogelijkheid om alle kinderen en jongeren te bereiken. Het stimuleren van combinatiefuncties tussen onderwijs en cultuur biedt interessante mogelijkheden. Zoals ik in het overleg met uw Kamer heb aangegeven kunnen combinatiefuncties op termijn een bijdrage leveren aan het beperken van het te verwachten lerarentekort. Kunstbeoefening is bovendien een inhoudsrijke invulling van dagarrangementen en verlengde schooldag. Daarbij kan het ook gaan om andere cultuuruitingen dan amateurkunst. Wat te denken van amateurarcheologie, of diverse vormen van volkscultuur? Ik zal onderzoek in gang zetten om inzicht te krijgen in de exacte behoefte, de kansen en de mogelijke knelpunten bij de samenwerking op het gebied van de actieve kunstbeoefening tussen scholen en culturele instellingen in en rondom de Brede School.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89
2
Nieuwe verbanden, nieuwe doelgroepen en de vrijwilliger De structuur van de samenleving verandert en dus moet de structuur die de beoefenaars van kunst en cultuur bedient mee veranderen. Vooral in de grote steden ontstaan buiten de reguliere culturele aanbieders nieuwe, lossere verbanden, vaak gebaseerd op peer-education en met het stempel «urban culture». Het is van belang om in een volgende regeerperiode op deze verbanden in te spelen en ze te ondersteunen in hun ontwikkeling. Maar ook in meer traditionele disciplines zijn veranderingen gaande. In de wereld van de zangkoren vindt bijvoorbeeld een omslag plaats van een vaste repetitiedag naar meer projectmatige werkvormen. Ook de opkomst van internet en nieuwe media heeft grote gevolgen voor de manier waarop mensen met elkaar verbanden aangaan. Veranderingen in de samenleving hebben tot slot invloed op de rol van de vrijwilliger, de steunpilaar van het amateurkunstleven. Met name de druk op de beschikbare vrije tijd – en de toename van het aantal concurrerende activiteiten daarbinnen- maakt vrijwilligerswerk moeilijk. Ik zal onderzoeken welke initiatieven genomen kunnen worden om vrijwilligerswerk in de amateurkunstsector te stimuleren. Ik zal ter voorbereiding hierop een behoefteonderzoek in gang zetten.
Bindende werking van kunst en cultuur voor specifieke groepen Kunst- en cultuurbeoefening hebben, naast hun intrinsieke waarde, een belangrijke bindende werking, met name voor de jeugd. Zo zie ik interessante mogelijkheden om door middel van kunstbeoefening jongeren met problemen te motiveren om hun leven een positieve draai te geven. In Amerika bestaan hier al goede ervaringen mee. Ook in Nederland zijn tal van initiatieven (o.a. ISH en de Allaboutusfilmfactory). Ook de opzet van het project Beroepskunstenaars in de klas kan als inspiratie dienen. Ik wil in kaart brengen wat er op dit terrein al gebeurt en hoe dit verder kan worden uitgebouwd.
Talent De amateurkunst is naast doel op zich ook de belangrijkste kweekvijver en vindplaats voor cultureel talent. Talentontwikkeling en excelleren1 worden voor onze samenleving steeds belangrijker. Daarom zal ik op basis van onderzoek dat al in gang is gezet (zie mijn brief over Cultuur en School van 18 september 2006) aandacht besteden aan de toekomst van de vooropleidingen dans en muziek. Maar ook ander talent dan toptalent verdient de aandacht. Ik laat mij hierbij graag adviseren door de sector.
Sport en Cultuur
1
«Leren Excelleren. Talenten maken het verschil» (Kamerstuk 27 406, nr. 90).
De vergelijking tussen sport en cultuur die de motie Van Vroonhoven maakt, gaat in veel gevallen op. Sport en cultuur zijn beide in staat om vanuit een intrinsieke waarde een bijdrage te leveren aan maatschappelijke vraagstukken, hebben beide te maken met vrijwilligers en zijn beide partner van het onderwijs. Als verschil tussen de beide sectoren wordt vaak genoemd de organisatiegraad die in de sportsector (NOC*NSF) veel sterker is dan die in de cultuursector. Overigens zijn ook parallellen met andere sectoren interessant. Zo bestaan er goede ervaringen met het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89
3
platform Bèta Techniek, waarin diverse partijen samenwerken om het aantal technici in de toekomst op peil te houden. Ik ben benieuwd naar de opvattingen over dit onderwerp van de verschillende organisaties die actief zijn op het gebied van de actieve kunstbeoefening1. Welke positieve en negatieve verschillen zijn er tussen sport en cultuur? Welke leerpunten?
2. Zelf meemaken Er worden in het kader van Cultuur en School (zie mijn brief van 18 september 2006 aan uw Kamer) al veel inspanningen verricht ter stimulering van het zelf meemaken. Maar het stimuleren van kunst en cultuur onder kinderen en jongeren is niet alleen een taak van het onderwijs.
Gratis musea Ook hierover is op 16 oktober 2006 door uw Kamer uitvoerig gesproken. Vervolgens zijn er twee amendementen door uw Kamer aangenomen die ertoe strekten dat er geëxperimenteerd zou worden met gratis toegang en dat de effecten van (vormen van) gratis toegang nader onderzocht zouden worden. Ik heb daarop toegezegd dat de amendementen uitgevoerd zouden worden. Daarbij heb ik aangegeven dat een deel van het onderzoek momenteel reeds wordt uitgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek naar enkele aanvullende varianten van gratis openstelling vindt u bij deze brief. Tevens geeft het onderzoek aanwijzingen voor de opzet van de gevraagde pilot. In mijn brief van 6 december gaf ik al aan aan welke voorwaarden voldaan zal moeten worden om een pilot daadwerkelijk te realiseren. Zoals ik in diezelfde brief al aangaf zal een volgend kabinet moeten besluiten over een eventuele uitvoering van zo’n pilot. Wanneer bijvoorbeeld de gratis musea specifiek voor jongeren worden ingezet zijn er mogelijk verbindingen te leggen met de cultuurkaart. De definitieve beslissing over dit onderwerp zal door mijn opvolger genomen worden.
Cultuureducatie als kerntaak De Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur spreken in hun advies Onderwijs in Cultuur van cultuureducatie als kerntaak voor alle culturele instellingen. Ik ben het hier geheel mee eens. Educatie is naar mijn mening een voorwaarde voor rijksgesubsidieerde instellingen. Bovendien is het te overwegen om op basis van profilering culturele instellingen met een éxtra ambitie op het gebied van educatie te belonen. Ik heb inmiddels aan de Raad voor Cultuur gevraagd om aan te geven in welke mate de kerntaak cultuureducatie op dit moment is gerealiseerd. Het antwoord op die vraag zal ik betrekken bij de verdere uitwerking van de nota Verschil maken.
Cultuurkaart
1
Te denken valt aan het Platform Amateurkunst (in oprichting), de Kunstconnectie en Cultuurnetwerk Nederland, overigens zonder daarbij andere partijen uit te sluiten.
De cultuurkaart is een instrument dat aan het onderwijs is verbonden en dat dient om het zelf meemaken door jongeren te faciliteren. Het is de opvolger van de zogenaamde cultuurvouchers voor het voortgezet onderwijs. Het gaat er mij daarbij om dat jonge mensen zich cultuur eigen maken. De introductie van de cultuurkaart is voorzien voor het schooljaar 2008–2009. In 2007 zullen enkele pilots worden uitgevoerd die inzicht zullen geven in diverse aspecten van deze kaart.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89
4
Ik wil, in samenwerking met de sector kijken of het mogelijk is om de cultuurkaart ook met amateurkunstbeoefening te verbinden.
Nieuwe media, cultuur en een rijke leeromgeving Door middel van nieuwe digitale technieken is het mogelijk om de rijke leeromgeving die cultuur biedt voor het onderwijs te ontsluiten. Goede voorbeelden daarvan zijn: De Waag (met behulp van GPS en UMTS de geschiedenis van Amsterdam beleven), GrassRoots (ondersteuning van vernieuwende ICT-projecten onder andere in combinatie met cultuureducatie), het Blauwe Boekje van Erfgoed Actueel (overzicht van digitale erfgoedbronnen) en Expose your talent (videowedstrijd van Stichting Kennisnet ICT op School). Bezien wordt hoe de bevindingen uit dergelijke projecten overdraagbaar zijn en actief kunnen worden verspreid onder scholen, opdat ook de digitale mogelijkheden om de brede basis voor cultuur te realiseren worden benut.
Tot slot De rol van die rijksoverheid in de afgelopen jaren op zich heeft genomen met betrekking tot cultuurparticipatie was gericht op vernieuwing en verbreding. Hierbij valt met name te denken aan het Actieplan Cultuurbereik en het programma Cultuur en School. Het is niet de taak van de rijksoverheid om structurele taken van lokale overheden op het gebied van de financiering van muziekscholen en centra voor de kunsten over te nemen. Door een commissie onder leiding van mevrouw Visser-van Doorn wordt momenteel onderzoek gedaan naar de tussentijdse resultaten van het tweede Actieplan Cultuurbereik (2005–2008). Deze midterm-review verschijnt begin volgend jaar en levert vermoedelijk op een aantal van bovenstaande punten verdere input. Ik vind het belangrijk dat, welke aanpak ook wordt gekozen, er een breed draagvlak bestaat. Ik wil daarom graag met het veld in gesprek gaan, zodat een volgend kabinet desgewenst kan komen tot een breed gedragen ambitie met betrekking tot het zelf doen en zelf meemaken van kunst en cultuur. Met bovenstaande heb ik de motie Van Vroonhoven binnen de beperkingen van dit moment recht willen doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89
5