Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 148
Structuurnota Landbouw
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 3 juli 1990 Hierbij bied ik u een overzicht aan van de hoofdlijnen van de resultaten van advisering en bestuurlijk overleg met betrekking tot het beleidsvoor– nemen Structuurnota Landbouw. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. J. M. Braks
013681F ISSN 0921 - 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergóderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
Inleiding In de adviesronde zijn formeel 53 instanties betrokken. In deel A zijn de adviezen op hoofdlijnen samengevat. In de verantwoording van de regeringsbeslissing is aangegeven hoe het commentaar is verwerkt. Met een aantal organisaties (Inter Provinciaal Overleg (IPO), Unie van Water– schappen, Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Provincies) heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Deze overlegronde is begonnen met het IPO op 18 september 1989 en is afgesloten met overleg met de provincie Utrecht op 25 januari 1990. Over de in dit bestuurlijk overleg gemaakte afspraken zal in deel B op hoofdlijnen worden gerapporteerd. Naast de gevraagde adviezen heeft een aantal organisaties en bedrijven ongevraagd advies gegeven, meestal op een deelaspect van de nota. In de bijlage bij deze notitie gaat een beknopte samenvatting van de gevraagde en ongevraagde adviezen. Deel A. Hoofdlijnen resultaten advisering Aan de volgende organisaties en instellingen is door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij advies gevraagd over het beleids– voornemen van de Structuurnota Landbouw. Landbouwschap Natuurbeschermingsraad Raad voor Advies voor de Ruimtelijke Ordening Centrale Raad voor de Milieuhygiëne Raad voor de Waterstaat Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten Produktschap voor Groenten en Fruit Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën Produktschap voor Pluimvee en Eieren Produktschap voor Siergewassen Produktschap voor Vee en Vlees Produktschap voor Zuivel Bedrijfsschap voor de Bosbouw en Houtteelt (het Bosschap) Vereniging van Nederlandse Gemeenten Interprovinciaal Overleg Colleges van Geduputeerde Staten van de twaalf provincies Unie van Waterschappen Raad voor Veterinaire Aangelegenheden Nationaal Coöperatieve Raad voor de Land– en Tuinbouw Stichting voor Nederlandse Zelfstandige Handel en Industrie Commissie Beheer Landbouwgronden Landelijke Raad voor de Bedrijfsontwikkeling Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek Voorlopige Adviesraad voor de Openluchtrecreatie Bosbouw (voorlichtings)raad Emancipatieraad Agrarisch Groothandelsverbond Centraal Bureau Levensmiddelen Verenigde Nederlandse Voedsel– en Agrarische Industrie Nederlandse Vereniging voor Landelijke Eigendom Bond van Landpachters en Hypotheekboeren Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt Stichting Natuur en Milieu Landelijke Milieu Overleg Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland Centrale van Plattelandsvrouwenorganisaties Centrale Landinrichtingscommissie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
Centrum voor Landbouw en Milieu Platform Biologische Landbouw Consumentenbond Konsumentenkontakt Commissie van Advies voor het Grond– en Pachtprijspeil Daarnaast is een aantal adviezen op eigen initiatief ontvangen: Nefyto, Nederlandse Stichting voor fytofarmacie Fidin, Vereniging van fabrikanten en importeurs van diergeneesmiddelen in Nederland Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw in Drenthe Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw in Flevoland Vereniging voor Roodvleesproducenten in Overijssel en Flevoland Barenbrug BV, zaaizaadveredeling Agrariërs GMV, Gereformeerd Maatschappelijk Verbond Nederlandse Bond van Handelaren in Vee Nederlandse Ambachtelijke Slagersorganisatie Milieufederatie Groningen Instituut voor Natuurbeschermingseducatie Rockwool/Grodan BV Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen Hr. Ettema, 's-Hertogenbosch Friesch Grondbezit Stichting Recreatie Stichting Het Merkartikel Jachtraad Zuid-Hollands Landschap Streekraad Oost-Groningen Brabantse Milieufederatie Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren Hoofdthema's van de uitgebrachte adviezen: 1. Inleiding De adviezen vallen in 3 groepen uiteen: - Landbouwschap, produktschappen en organisaties van het landbouw– bedrijfsleven. Deze organisaties geven vanuit het landbouwbelang een beoordeling van de nota. In het algemeen onderschrijven zij het belang van milieuvriendelijker produceren, maar willen zij meer armslag bij de realisatie, evenals meer financiële ondersteuning bij de noodzakelijke aanpassingen en minder strikte milieudoelstellingen. - Natuur– en milieu-organisaties en bestuurlijke organen die vooral vanuit natuur– en milieubelang een oordeel geven, bijvoorbeeld Natuur– beschermingsraad, Stichting Natuur en Milieu, Centrale Raad voor de Milieuhygiëne en Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening. Deze organisaties vinden de nota te weinig vergaand ten aanzien van de noodzakelijke milieumaatregelen. Met name de doelstelling voor ammoniakreductie en bemesting wordt ontoereikend geacht. Ook vindt men meestal een meer gebiedsgericht beleid noodzakelijk. De provinciale besturen benadrukken de noodzaak om versneld te komen tot een duurzame landbouw. - Specifieke adviesorganen, die de nota op een deelaspect beoordelen, bijvoorbeeld Centrale Landinrichtings Commissie, Bosschap, Verenigde Nederlandse Voedsel– en Agrarische Industrie, Nationale Raad Landbouwkundig Onderzoek, Consumentenbond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
2. Doelstellingen en uitgangspunten De doelstelling en uitgangspunten van de Structuurnota Landbouw worden in het algemeen onderschreven. De adviezen spreken met waardering over de presentatie als beleidsvoornemen en het feit dat daarmee een inspraakmogelijkheid wordt geboden. De adviezen uit het landbouwbedrijfsleven geven blijk van een zekere teleurstelling dat de Structuurnota Landbouw zich nogal beperkt tot de primaire landbouw. De aandacht in de nota voor markt en kwaliteit staat in zekere zin op gespannen voet met de geringe aandacht voor de verwerking en de afzet. Van de zijde van de natuur– en milieu-organi– saties wijst men op het ontbreken van de zorg voor de natuur in de doelstelling van het landbouwbeleid. Ook vindt men dat het concept van duurzame ontwikkeling, zoals geformuleerd in het Natuur Beleidsplan, te beperkt wordt geïnterpreteerd in de Structuurnota Landbouw, bijvoor– beeld te weinig aandacht voor verdroging of het broeikaseffect. Daarnaast wordt de uitwerking van het sociaal-economische aspect van de duurzaamheid te mager gevonden. 3. EG-beleid Het meer marktgerichte beleid wordt door het landbouwbedrijfsleven in het algemeen ondersteund. Het Landbouwschap vindt wel dat het voor de akkerbouwsector te fors is geweest en dat een pas op de plaats gemaakt moet worden. Het Landbouwschap pleit voor een verantwoord flankerend socio-structureel beleid. Voor de zuivelsector wenst het een geleidelijke verruiming van de quota en op termijn afschaffing. Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt is evenwel duidelijk voorstander van handhaving van produktiebeheersing en willen ook voor granen een vorm van produktiebeheersing. De milieu-organisaties wijzen op het ontbreken van een nadere analyse van de samenhang tussen het meer marktgerichte beleid en de gevolgen voor het milieu. Een beleid van produktiebeheersing is in hun ogen beter voor het milieu, niet alleen in Nederland, maar ook in landen binnen en buiten de EG. 4. Kwaliteitsbeleid Veel waardering is er voor de nadruk op produktkwaliteit. De Struc– tuurnota Landbouw onderkent de wijzigingen in de klassieke produktie– kolom, maar de uitwerking verdient nog meer aandacht. Ten aanzien van deze uitwerking valt op dat veel commentaar betrekking heeft op de keuze in de Structuurnota Landbouw het bedrijfsleven in de eerste plaats zelf verantwoordelijk te stellen voor de kwaliteit van produkten en processen. De consequentie hiervan, om het bedrijfsleven in principe de kosten van de keuringen/controles te laten dragen, wordt in veel adviezen onacceptabel genoemd. Vooral de produktschappen uiten bezwaren. De gedachte van integrale ketenbeheersing vindt alom onder– steuning. Ook hier komt de kwestie van de medefinanciering door de overheid sterk naar voren. De Consumentenbond pleit voor één onafhan– kelijke controle-instantie. 5. Milieu Het wordt algemeen gewaardeerd dat milieu-aspecten geïntegreerd gaan worden in het landbouwbeleid. De natuur– en milieu-organisaties vinden dat er niet ver genoeg wordt gegaan met de te nemen maatregelen. Men acht verdergaande reducties
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
van emissies van ammoniak, nutriënten en chemische gewasbescher– mingsmiddelen noodzakelijk. Ook vinden deze organisaties dat er onvol– doende aandacht is gegeven aan de verdrogingsproblematiek en energie– besparing in relatie tot het broeikaseffect. De landbouw als slachtoffer van verontreiniging vanuit andere bronnen wordt onderbelicht geacht. Door het landbouwbedrijfsleven en produktschappen wordt gepleit voor meer aansluiting met het Milieu-actieplan van het Landbouwschap, dat wil zeggen flexibele, meer op haalbaarheid gebaseerde milieudoel– stellingen en een forsere inzet van onderzoek en voorlichting, alsmede een grotere financiële ondersteuning van noodzakelijke milieu-investe– ringen. Zowel het landbouwbedrijfsleven als de milieu-organisaties vinden dat er een te strak onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden sectoren. Er wordt gewezen op de noodzakelijke flexibiliteit in de bedrijfsontwikkeling. Van de zijde van de milieu-organi– saties vindt men biologische landbouw als oplossingsrichting sterk onderbelicht. Meer specifiek merken de natuur– en milieu-organisaties op, dat de doelstelling van 50% reductie voor chemische gewasbeschermingsmid– delen en 80 a 90% voor grondontsmettingsmiddelen een erg geringe reductie van het gebruik van niet-grondontsmettingsmiddelen betekent. Zij pleiten voor een veel drastischer reductie van het gebruik van alle middelen. Het Landbouwschap legt de nadruk op de haalbaarheid van de gekozen doelstellingen. Met name de doelstelling voor de introductie van geïntegreerde bedrijfssystemen wordt te ambitieus geacht. Het wijst op specifieke problemen in enkele sectoren, zoals bloembollen en volle– grondsgroenten. Fasering in de tijd en mogelijk naar sector gedifferenti– eerde doelstellingen zijn nodig. Voor de noodzakelijke ruimere vruchtwis– seling is verse grond nodig, bijvoorbeeld in het Usselmeer of door omzetting van grasland in bollenland en/of bouwland. Ook pleit het Landbouwschap voor een adequaat toelatingsbeleid voor vervangende, minder schadelijke chemische gewasbeschermingsmiddelen.De voorge– nomen bestrijdingsmiddelenheffing roept weerstanden op. Het Centrum Landbouw en Milieu pleit voor een differentiatie in de heffing naar mate van bezwaarlijkheid voor het milieu. Het voorgenomen beleid voor mest en ammoniak gaat de milieu– organisaties niet ver genoeg. Voor ammoniak achten zij een reductie van 80 a 90% in 2000 noodzakelijk. Ook pleiten zij voor meer aandacht voor een gebiedsgerichte benadering van de milieuproblematiek, met name in de gebieden met veel intensieve veehouderij. In dat verband wensen zij een nadere invulling van volumegerichte maatregelen, zoals het opkopen van mestquota en het niet-overdraagbaar maken van mestproduktie– rechten. Het landbouwbedrijfsleven erkent de noodzaak tot emissiereductie, maar is vooral bezorgd dat strikte reductiedoelstellingen leiden tot volumemaatregelen. Valbijlconstructies worden afgewezen. Het Landbouwschap wil ook voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling. Een kunstmestheffing wordt door het landbouwbedrijfsleven afgewezen. Dit leidt vooral tot kostenverhoging. De milieu-organisaties hebben twijfels over de effectiviteit van een dergelijke heffing. Zij wensen op korte termijn invoering van een heffing op mineralenoverschotten, gekoppeld aan een mineralenboekhouding.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
6. Onderzoek, voorlichting en onderwijs Een additionele inzet van onderzoek voor de ontwikkeling van duurzame bedrijfssystemen wordt van groot belang geacht. Door het landbouwbedrijfsleven wordt ook aandacht voor kwaliteits– verbetering, produktontwikkeling en agrificatie benadrukt. De milieu-organisaties zijn bezorgd dat een geprivatiseerde landbouw– voorlichting onvoldoende aandacht zal besteden aan de noodzakelijk bewustmaking voor de milieuproblematiek in de landbouw. Benadrukt wordt het belang van na– en bijscholing van agrariërs door middel van cursusonderwijs. 7. Landinrichting Landinrichting wordt als een belangrijk instrument gezien om de beleidsvoornemens in het Natuur Beleidsplan en de Structuurnota Landbouw te realiseren. In diverse adviezen wordt betwijfeld of de voorziene financiële middelen voor de landinrichting wel toereikend zullen zijn. Deze opmerking wordt zowel door het Landbouwschap als de milieu-organisaties gemaakt. Veel adviserende instanties ervaren het als een groot gemis dat in de Structuurnota Landbouw een kaart ontbreekt met de inrichtingsbehoefte van de landbouw, te meer daar in het Natuur Beleidsplan voor de natuur wèl kaarten zijn opgenomen. Men acht dergelijke kaarten noodzakelijk met het oog op het op te stellen Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. Het Interprovinciaal Overleg vindt dat de rol van de provincies in het landinrichtingsproces onderbelicht is. 8. Relatienotabeleid en grondbalans De natuur– en milieu-organisaties pleiten voor een ruimere inzet van relatienotabeleid, ook buiten de ecologische infrastructuur. Adequate beheersregelingen worden wenselijk geacht. Een grondbank zou een belangrijke rol kunnen vervullen bij de reali– satie van de ecologische hoofdstructuur. De natuur– en milieu-organisaties willen dat meer dan de genoemde 150.000 hectare beschikbaar komt voor niet-agrarische functies. Het Bosschap en de Bosbouwvoorlichtingsraad vinden dat bos in de nota onvoldoende aan bod komt. Het Landbouwschap acht een onttrekking van 150.000 hectare aan de landbouw gezien de noodzakelijke bedrijfsvergroting en bouwplanver– ruiming niet realistisch. Een nadere uitwerking in de vorm van regionale grondbalansen wordt van belang geacht onder andere door de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening. 9. Pachtwetgeving De voorgenomen wijziging van de pachtwetgeving wordt met gemengde gevoelens ontvangen. Het Landbouwschap en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt vinden een gefaseerde verhoging tot 2%-rendement van de vrije verkoopwaarde niet aanvaardbaar. Dat geldt ook voor de liberalisatie van de verpachting van los land tot 3 hectare zonder duidelijkheid over de voorwaarden. Het opnemen van een afzon– derlijk stelsel van kortdurende verpachting zonder toepassing van de gebruikelijke regels ondervindt minder weerstand.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
6
De verpachtersorganisaties zijn overigens verheugd over de voorge– nomeri wijzigingen, twee procent rendement vinden zij echter te laag. 10. Biotechnologie In veel adviezen wordt aangegeven dat men de verwachtingen ten aanzien van biotechnologie te hooggespannen acht. Het landbouwbe– drijfsleven is bezorgd dat ontwikkelingen gefrustreerd worden door maatschappelijke bezwaren tegen bepaalde technologische vernieu– wingen. Het vindt goede voorlichting noodzakelijk. Natuur– en milieu-organisaties achten een zorgvuldige «ethische» toetsing van nieuwe technologie met name op het terrein van biotechno– logie dringend gewenst. 7 7. Arbeidsomstandigheden Het landbouwbedrijfsleven vindt dat de Structuurnota Landbouw veel te weinig aandacht heeft besteed aan arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorziening. Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt wijst bovendien op het ontbreken van aandacht voor de vrouw als (mede-)ondernemer en medewerkster in de landbouw. Deel B. Korte samenvatting van het bestuurlijk overleg De doelstellingen en uitgangspunten van de Structuurnota Landbouw worden in het algemeen door de provincies onderschreven. Algemene opmerking is wel dat een vertaling van het landbouwbeleid wat betreft de regionale consequenties ontbreekt. Afgesproken is dat de provincies betrokken zullen worden bij de nadere vertaling van de Structuurnota Landbouw wat betreft de consequenties op regionaal niveau. Deze vertaling zal voor de agrarische sector als geheel plaatsvinden in de Provinciale landbouwontwikkelingsnota's. De ruimtelijke vertaling van het beleid in de Structuurnota Landbouw zal plaatsvinden in het Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. Afgesproken is dat de provincies zowel afzonderlijk als gezamenlijk betrokken zullen worden bij de opstelling van dit Struc– tuurschema. De rol van de provincies bij de voorbereiding van Landinrichtings– plannen zal duidelijker in de nota worden aangegeven. Door alle provincies zijn meer specifieke onderwerpen naar voren gebracht. De minister heeft daarop in het bestuurlijk overleg gereageerd. In veel gevallen is de directeur LNO aangewezen te zamen met het provinciaal bestuur tot nadere uitwerking van de probleemstelling te komen dan wel oplossingsrichtingen te verkennen. Het Bestuurlijk Overleg is gevoerd over de Structuurnota Landbouw en het Natuur Beleidsplan te zamen. De verslagen van dit overleg met Inter– provinciaal Overleg, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Unie van Waterschappen en de twaalf Colleges van Gedeputeerde Staten zullen separaat aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
BIJLAGE
Samenvatting van de adviezen inzake het beleidsvoornemen Structuurnota Landbouw Bijgaand treft U korte, indicatieve, samenvattingen van de uitgebrachte adviezen aan. 1. Landbouwschap - De doelstelling van de Structuurnota Landbouw wordt onder– schreven mits de invulling sociaal– economisch verantwoord plaatsvindt. Een meer milieugerichte landbouw mag niet ten koste van alles plaats– vinden. De door het Centraal Plan Bureau berekende gevolgen van mvoermg van Structuurnota Landbouw en Nationaal Milieubeleidsplan voor de werkgelegenheid en de veestapel zijn niet acceptabel. Valbijlcon– structies als volumemaatregelen bij het niet halen van milieudoelstel– lingen zijn onaanvaardbaar. - Een voortzetting van het EG-landbouwbeleid in de huidige vorm voor de akkerbouw stuit op grote bezwaren. Een concreter uitgewerkt beleid voor innovatie en vernieuwing wordt gewenst. Er zou meer aandacht voor agrificatie moeten zijn. Voor de melkveehouderij wenst het Landbouw– schap versoepeling van de quotering en op langere termijn afbouwen van de regeling. - Het Landbouwschap legt sterk de nadruk op haalbaarheid en bij betaalbaarheid door de bedrijven. Het sluit bijvoorbeeld een tussen de sectoren onderling uiteenlopende aanpak en fasering van maatregelen niet uit. Handhaving van de concurrentiepositie acht het Landbouwschap van wezenlijk belang. Bij het invullen van het beleid op de terreinen milieu en dierenwelzijn moet vermeden worden dat Nederland in een nadelige positie komt ten opzichte van andere EG-landen. Dit impliceert onder andere het afzien van de heffing op kunstmest en bestrijdingsmid– delen, een substantiële overheidsbijdrage gedurende langere tijd ten behoeve van investeringen en exploitatiekosten van mestverwerkingsbe– drijven en een versterkte bijdrage van de overheid in de keuringskosten en specifieke projecten op het gebied van kwaliteitszorg, alsmede preventieve gezondheidszorg. Het Landbouwschap pleit voor verbete– ringen in interne en externe produktie-omstandigheden in het kader van landinrichting. Hiervoor moeten voldoende middelen beschikbaar zijn. - Het streven naar duurzame bedrijfssystemen met het onderscheid in gesloten en niet-gesloten systemen vindt het schap kunstmatig. Er moet ruimte zijn voor uiteenlopende vormen van ontwikkeling. Naast stimu– lering van milieu-investeringen moet ook de totstandkoming van demon– stratiebedrijven, gerichte scholing en voorlichting en dergelijke worden bevorderd. Het vergt een goed samenhangende, kwalitatief hoogwaardige inzet van onderzoek, onderwijs en voorlichting. Bij het terugdringen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmid– delen dient te worden aangegeven welke middelen het betreft. Tevens dient er in de afweging naast het milieubelang rekening te worden gehouden met landbouwkundige en arbeidshygiënische belangen. De haalbaarheid van de doelstelling voor grondontsmetting is onvoldoende onderbouwd. Een beperking in de vorm van een aantal graasdieren per hectare wordt afgewezen. - Het Landbouwschap acht onttrekking van 150.000 hectare grond aan de landbouw niet realistisch gezien de grote behoefte aan grond voor bouwplanverruiming en bedrijfsvergroting. Bevordering van de grondmobiliteit wordt onderschreven (tijdelijke verpachting). Niet accep–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
tabel is echter de liberalisatie van de pacht van los land tot drie hectare en de verhoging van de pachtnormen tot 2% netto-rendement van de vrije verkeerswaarde. * Er is in de Structuurnota Landbouw volgens het Landbouwschap onvoldoende aandacht voor de arbeidsvoorziening en de gezondheids– aspecten van het werk en de arbeidsomstandigheden. Evenmin worden noodzakelijke verbeteringen in het fiscale beleid aangegeven (onder andere tekortschietende compensatie voor de WIR-afschaffing). 2. Natuurbeschermingsraad * Het begrip «duurzaamheid» wordt volgens de Natuurbescher– mingsraad in de Structuurnota Landbouw te beperkt uitgewerkt. Volgens de raad behoort daartoe namelijk ook het vermijden van het afwentelen van effecten naar volgende generaties en het lange-termijn perspectief van de landbouw. Het behoud van de genetische variatie van het uitgangsmateriaal waarmee in de landbouw gewerkt wordt zou toege– voegd moeten worden aan de uitwerking van een duurzame landbouw– ontwikkeling. De Structuurnota Landbouw concentreert zich met betrekking tot de milieuproblematiek op de thema's «verzuring», «vermesting» en «verspreiding van milieuvreemde stoffen». Daarmee verliest men uit het oog dat de landbouw ook te maken heeft met de thema's «verdroging» en «verandering van klimaat». De rol van de landbouw als beheerder van natuur en landschap is in de nota onderbelicht en verdient meer aandacht. In de Structuurnota landbouw ontbreekt voorts volgens de raad een aanzet voor het integreren van de milieu-aspecten in het internationale landbouwbeleid. * De Natuurbeschermingsraad kan globaal instemmen met de in de Structuurnota Landbouw voorgestelde aanpak van de milieuproble– matiek. De raad maakt daarbij evenwel de volgende kanttekeningen: * Ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden zal de ammoniake– missie plaatselijk sterker gereduceerd moeten worden, dan in het beleidsvoornemen wordt gesteld. In plaats van 70% zal de reductie in dergelijke gebieden 90% moeten bedragen. * Het voorgestelde niveau voor uitspoeling van nitraat naar het ondiepe grondwater is voor natuurgebieden, die afhankelijk zijn van kwelwater, veel te hoog. Daarom zal een veel scherpere doelstelling voor nitraat moeten worden gekozen voor bepaalde gebieden. * De raad vestigt de aandacht op mogelijk averechtse effecten van een heffing op kunstmest, doordat meer gebruik van dierlijke mest wordt gemaakt, met als gevolg meer kans op uitspoelmg * De raad heeft beleidsuitspraken gemist over het probleem van de fosfaatverzadigde gronden. * Het streven naar grondgebondenheid en het tegengaan van indus– trialisatie in de melkveehouderij wordt ondersteund. De raad acht het stellen van een maximum-emissieniveau per bedrijf evenwel een geschikter middel om het gewenste doel te bereiken. * De raad pleit voor een forse injectie in het onderzoek naar het opera– tionaliseren van geïntegreerde produktiesystemen. Daarnaast dient er ook ruimte gereserveerd te blijven voor fundamenteel onderzoek naar de ontwikkeling van duurzame landbouwsystemen. * Een ruimtelijke visie op het landbouwbeleid ontbreekt. De raad verwacht in de regeringsbeslissing over de Structuurnota
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
Landbouw beleidsuitspraken over: * de in het Natuurbeleidsplan opgenomen ecologische hoofdstructuur; * de in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening aangewezen «kleinschalige landschappen»; * de grondwater– en bodembeschermingsgebieden; * fosfaatverzadigde gronden; * de buffergebieden uit het Natuurbeleidsplan. Het gaat daarbij onder meer om de inzet van instrumenten in het kader van een gebiedsgericht landbouwbeleid. * De benodigde 130.000 hectare landbouwgrond ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur dient volgens de raad als een harde randvoorwaarde gehanteerd te worden. De raad stelt voor de Dienst Beheer Landbouwgronden een aankooptitel te verlenen voor het aankopen van vrijkomende landbouwgronden om natuurontwikkelings– zones in de ecologische hoofdstructuur aan te leggen, eventueel via een grondpotsysteem. De mogelijkheden voor een dergelijk systeem moeten met spoed worden onderzocht. Het landinrïchtingsinstrumentarium - met name het instrument herin– richting - zal in de planperiode in belangrijke mate ingezet moeten worden voor het realiseren van de ecologische hoofdstructuur. Deze categorie projecten wordt in de nota ten onrechte niet genoemd. In het agrarisch gebied zal gestreefd moeten worden naar een zodanige algemene miüeukwaliteit, dat in de ecologische hoofdstructuur een bijzondere milieukwaliteit gerealiseerd en gehandhaafd kan worden. Voor kwetsbare natuurgebieden zal het bereiken van een bijzondere milieukwaliteit op korte termijn noodzakelijk zijn. Technische inrichtings– maatregelen zullen niet in alle gevallen voldoende soelaas bieden. Daarom zullen in dergelijke gevallen beperkingen aan de agrarische bedrijfsvoering niet vermeden kunnen worden. De raad wijst daarbij op de mogelijkheden van de biologische landbouw. De raad constateert dat zich een probleem kan gaan voordoen bij het stellen van bijzondere milieukwaliteitseisen aan agrarische gebieden, namelijk de principiële keuze of hiervoor (schade)vergoedingen verstrekt moeten worden. 3. Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening (RARO) * Centraal in het advies staat het vragen van aandacht voor de ruimte– lijke aspecten van het in beide nota's voorgestelde beleid, in onderlinge samenhang. Het advies is daarmee een voorschot op de advisering over het Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. * De raad is verheugd dat nu voor het eerst gepoogd is een geïnte– greerd landbouwbeleid te presenteren. Getracht is met het begrip duurzaamheid het milieudenken te integreren in het sectorbeleid. De integratie van het landbouwbeleid met het natuurbeleid en het ruimtelijk beleid is echter zwak. In de doelstelling komt bijvoorbeeld niet tot uiting dat de landbouw ook een functie heeft als beheerder en gebruiker van de natuur– en landschapswaarden van het landelijk gebied. * De raad heeft over het Nationaal Milieubeleidsplan een verdeeld advies uitgebracht. Een meerderheid acht het Nationaal Milieube– leidsplan ontoereikend om de beoogde duurzame ontwikkeling te reali– seren. Een minderheid (Landbouwschap, VNO/NCW, KNOV, FNV, CNV) acht dit tempo een te zware belasting van de onderscheiden sectoren. Deze verdeeldheid werkt door in de advisering over de Structuurnota Landbouw. Een meerderheid van de raad kiest voor een zodanige formu–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
10
lering van de doelstellingen dat ook waar het sector landbouw betreft de duurzame ontwikkeling binnen één generatie bereikt moet worden. De minderheid kan zich vinden in de fasering zoals voorgesteld in de Struc– tuurnota Landbouw. - Voor de verschillende milieuthema's betekent het uitgangspunt van de meerderheid van de raad dat ten aanzien van verzuring een emissiere– ductie van ammoniak van 80 a 90% noodzakelijk is; ten aanzien van de mineralen (nitraat en fosfaat) een reductie van de belasting van opper– vlaktewater met ten minste 90% (het voorgenomen beleid resulteert in een vermindering van 44 en 15% voor respectievelijk fosfaat en stikstof– verbindingen). Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen is (tijdelijke) overschrijding van maximaal toelaatbare concentraties in oppervlakte– water ontoelaatbaar; ten aanzien van de verdroging verdient het aanbe– veling in het kader van landinrichting per project oplossingen te zoeken om de problematiek te verminderen en deze in ieder geval niet te laten verslechteren. Tot slot is de raad van mening dat de problematiek van de met zware metalen verontreinigde landbouwgrond zeer onderbelicht is. - De raad wenst een kaart waarop de ruimtelijke differentiatie van het huidige landbouwkundige grondgebruik staat aangegeven. Ook wil de raad een kaartbeeld waarop staat aangegeven waar ruimtelijke spanningen zijn tussen landbouwkundig gebruik en andere functies (woningbouw, natuur, drinkwater en dergelijke). Naast deze zogenaamde «knelpuntenkaart» is de raad als geheel van mening dat er een kaart moet komen waarop staat aangegeven welke gebieden op basis van landbouwkundige criteria inrichtingsbehoeftig zijn. - In de Structuurnota Landbouw is naar mening van de raad onvol– doende ingegaan op de gevolgen van het beleid voor de leefbaarheid van het platteland. Hij vraagt aandacht voor de problematiek van de vrijko– mende agrarische bebouwing en de daarop volgende niet-agrarische bestemming. In sommige gebieden zal een ingrijpend proces van platte– landsvernieuwing, gericht op het duurzaam leefbaar houden, noodzakelijk zijn. Dit hangt samen met verminderde werkgelegenheid in de landbouw. De raad bepleit in dit kader een plattelandsherstructureringsfonds. - De raad wenst een nader onderzoek naar de toekomstige behoefte aan grond voor de landbouw. In dat kader zou voorts bezien moeten worden wat de optimale omvang van het landbouwareaal dient te zijn, opdat claims van de landbouw beter afgewogen kunnen worden tegenover allerlei andere claims op de schaarse ruimte in Nederland. Ook moet aandacht gegeven worden aan de optimale allocatie van de verschillende bestemmingen. - Tot slot wijst de raad op de voordelen voor natuur en milieu van de handhaving van de zuivelquotering. 4. Centrale Raad voor de Milieuhygiëne
- De raad acht de Structuurnota Landbouw een waardevolle aanzet tot een vernieuwing van het landbouwbeleid nu voor de eerste keer getracht wordt het milieubeleid te integreren in het sectorbeleid landbouw. Men gaat er hierbij vanuit dat eenmaal via Nationaal Milieubeleidsplan vastge– stelde milieunormen als randvoorwaarden in het landbouwbeleid geïnte– greerd worden. - Volgens de raad krijgt het milieu nog niet de plaats die het verdient als het gaat om het oplossen van structurele vraagstukken, bijvoorbeeld
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
11
beleid ten aanzien van verhandelbaarheid van mestquota, melkcontingen– tering, de GATT-onderhandelingen en regionaal beleid in de EG. Van meet af aan moet in het structuurbeleid een koppeling worden gelegd tussen economische en milieu-aspecten. - De raad mist een scenario– en streefbeeldenopzet, zoals die is gevolgd in het Nationaal Milieubeleidsplan en in de Derde Nota Water– huishouding. Ook de consequenties van het voorgenomen beleid zijn onderbelicht. - Uitgaande van de behoefte aan duurzaamheid van de Europese landbouw zou meer nadruk op de verbetering van de leefbaarheid van de minder bedeelde regio's moeten liggen. Ook wordt aandacht gevraagd voor de gevolgen van het Nederlands landbouwbeleid voor het milieu in ontwikkelingslanden. - Ten aanzien van de problematiek van de landbouw als bron van verontreiniging is een aantal thema's buiten beschouwing gebleven, zoals accumulatie van zware metalen, verdroging, erosie en energiege– bruik en andere voor het broeikaseffect relevante stoffen, zoals methaan en lachgas. In concreto wordt voorgesteld: - vermindering kooldioxide-uitstoot uitwerken voor de landbouw; - taakstelling opnemen ten aanzien van vergaande reductie van de verspreiding van zware metalen; - Structuurnota Landbouw in overeenstemming brengen met Derde Nota Waterhuishouding ten aanzien van het thema verdroging; - voor winderosie in de Veenkoloniën maatregelen treffen, alsmede voor watererosie in Zuid-Limburg; - verduidelijking van de passage in de Structuurnota Landbouw waar wordt gesteld dat bij gebruik van bestrijdingsmiddelen (tijdelijke) overschrijding van maximale toelaatbare risiconiveaus optreedt. - De bijdrage die de voorgenomen maatregelen leveren aan het bereiken van algemene milieukwaliteit is naar de mening van de raad onderbelicht. - De reductiedoelstelling van 80 en 90% voor verzuring moet centraal staan en de raad verwijst daarbij naar zijn advies over het Nationaal Milieubeleidsplan. - De raad spreekt zijn verontrusting uit over de aanpak van het mestprobleem, waarbij de noodzakelijke emissiereductie van 70 tot 90% uit het Nationaal Milieubeleidsplan niet gehaald zal worden. De 50 mg per liter norm voor nitraat is veel te hoog om eutrofiëring tegen te gaan. Aan de verontreiniging met kalium wordt te weinig aandacht besteed en de raad vraagt om deze problematiek bij het maatregelen pakket te betrekken. - Bij de evaluatie van het mestbeleid dient de problematiek van de fosfaatverzadigde gronden, de vervuiling van grond– en oppervlaktewater met nitraat en kalium en de ammoniakemissie in beschouwing te worden genomen. In de evaluatie dienen structurele en volumemaatregelen betrokken te worden, bijvoorbeeld bij verplaatsing van mestrechten en in het kader van de mestboekhouding. De raad vraagt zich in dit verband af wat de meerwaarde is van de graasdiernorm naast de noodzakelijke aanscherping van de normen voor fosfaat en eventueel nitraat. Wel is de raad voorstander van grondgebonden veehouderij. - Ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen onderschrijft de raad de streefrichting, maar acht een grotere reductie met 70 a 80% mogelijk zeker in bepaalde sectoren. Uit milieu-oogpunt is het verder van belang
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
12
de schadelijkheid van de betreffende stof mee te laten wegen, bijvoor– beeld het gebruik van meer van een minder schadelijk middel in plaats van minder van een schadelijker middel. Als minder schadeiijke alterna– tieven voorhanden zijn, moeten de meer gevaarlijke middelen en methoden actief worden teruggedrongen. In de Derde Nota Waterhuis– houding wordt als einddoel gesteld een reductie van organisch microver– ontreiningen in de orde van 90%. De Structuurnota Landbouw zou hiermee in overeenstemming gebracht moeten worden. - Ten aanzien van gesloten teeltsystemen wijst de raad op het risico van het verplaatsen van milieuproblemen. Hij toont zich voorstander van een tweesporenbeleid. Gewezen wordt op het steenwolafval, het afval van plasticfolie en het gebruik van veenprodukten. De teelt in grond kan ook op milieuvriendelijke wijze plaatsvinden. De raad acht het gewenst dat geïntegreerde bedrijfssystemen in de veehouderij worden ontwikkeld. Alhoewel de Structuurnota Landbouw biologische landbouw prijst wordt er weinig uitwerking aan gegeven, terwijl biologische landbouw tegemoet kan komen aan eisen van duurzaamheid en milieukwaliteit. - De raad is er niet van overtuigd dat het gepresenteerde landbouw– beleid voldoet aan de definitie van duurzaamheid, zoals die in het Brundtland-rapport is omschreven. - De problematiek van buiten de landbouw gelegen bronnen van verontreining is onderbelicht. Diffuse verontreiniging is volgens de raad een grote bedreiging voor de landbouwproduktie en de kwaliteit van de produkten. Het zou daarom aanbeveling verdienen om ook aandacht te besteden aan de noodzaak tot beleidswijzigingen in andere sectoren dan de landbouw. Hiernaar zou snel systematisch onderzoek verricht moeten worden, waarbij de gevolgen voor de landbouwstructuur in kaart gebracht zouden moeten worden. Als gronden landbouwprodukten opleveren die niet meer voldoen of dreigen te voldoen aan de eisen van Warenwet of Landbouwkwaliteitswet, dienen deze onder het sanerings– criterium van het wetsvoorstel tot opneming van een hoofdstuk bodem– sanering in de Wet Bodembescherming te vallen. 5. Raad voor de Waterstaat - De raad constateert een discrepantie tussen het in de Structuurnota Landbouw verwoorde beleid met betrekking tot algernene milieukwaliteit en het gestelde in het Nationaal Milieubeleidsplan. Deze discrepantie heeft betrekking op de passage dat het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen leidt tot tijdelijke overschrijding van maximaal toelaatbare risiconiveaus in agrarische gebieden. In de advisering over de notitie «Omgaan met risico's» die samen met het Nationaal Milieube– leidsplan is uitgebracht zal de Raad voor de Waterstaat hierop terug– komen. - Bij de vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen van 50% bepleit de raad prioriteit te leggen bij de voor het agrarisch milieu meest schadelijke middelen. De Raad pleit voor een snellere aanpak van de mestproblematiek inclusief het snel aanwijzen van fosfaatverzadigde gronden. Deze versnelling is ook nodig, nu de internationale verplich– tingen uit hoofde van het Rijn-actieplan en het Noordzee-actieplan (50% reductie van stikstof in 1995) niet gehaald zullen worden. - De watervoorziening voor de landbouw komt niet aan de orde in de Structuurnota Landbouw, evenals de verdrogingsproblematiek. Dit wekt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
13
verbazing bij de raad. Zelfs een verwijzing naar de Derde Nota Water– huishouding ontbreekt. 6. Akkerbouwproduktschappen - De rol van handel en industrie is onderbelicht, evenals de werkgele– genheidsaspecten, vindt het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwpro– dukten. Om een concurrerende Nederlandse landbouw te behouden moeten de verwerking en de distributie er nadrukkelijk bij betrokken worden. - De nota mist naar zijn mening een langere termijnvisie op de akkerbouw De noodzaak tot krachtige ondersteuning op het gebied van agrificatie wordt onderschreven. De stimulering van biotechnologie in relatie met plantenveredeling is echter onvoldoende uitgewerkt. Ten aanzien van de milieu aanpak in de akkerbouwsector prefereert het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten de benadering, zoals verwoord in het Milieu-actieplan van het Landbouwschap. - Normstelling voor produktkwaliteit dient internationaal afgestemd te worden. Als deelmarkten de afwezigheid van bepaalde stoffen in de produkten wensen, is het de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om dit te realiseren. - In het kader van het mest– en verzuringsbeleid moet de overheid zich beperken tot normering van de ammoniakemissie en mestgebruik. Het bedrijfsleven heeft de verantwoordelijkheid voor het zoeken naar mogelijkheden om aan de normen te voldoen. Uiteraard moet de fasering in de normering afgestemd worden op wat technisch en economisch haalbaar is. Als de overheid een snellere fasering wil, dient zij dit finan– cieel krachtig te ondersteunen, bijvoorbeeld door een 50%-bijdrage in de totale kosten van mestverwerking. - Het Hoofdproduktschap heeft grote bezwaren tegen een verstren– geling van milieubeleid en structuurbeleid. In dat verband is het schap dan ook tegen een graasdiernorm. Welzijnsmaatregelen moeten in EG-verband worden afgestemd, om de Nederlandse landbouw niet in een nadelige concurrentiepositie te plaatsen. 7. Het Produktschap voor Groenten en Fruit/Siergewassen - Het Produktschap voor Groenten en Fruit heeft met het Produkt– schap voor Siergewassen een gezamenlijk advies opgesteld. - Beide produktschappen vinden, dat de aandacht te veel uitgaat naar de primaire sector. Er wordt meer aandacht gevraagd voor handel en verwerking. Het belang van een goede (vervoers)infrastructuur wordt onderstreept, evenals het belang van vrij handelsverkeer. - Het belang om te streven naar een goede produktkwaliteit wordt onderschreven. Op grote bezwaren stuit het uitgangspunt dat het voldoen aan de kwaliteitseisen de verantwoordelijkheid van het bedrijfs– leven is en dat het bedrijfsleven dan ook opdraait voor de keurings– kosten. De financiële bijdragen van de overheid voor keuringen, onderzoek en voor projecten gericht op kwaliteitsverbetering moeten daarom gelijkwaardig zijn aan die van het bedrijfsleven. - Om de milieuproblematiek op te lossen zullen grote onderzoeksin– spanningen gedaan moeten worden. De begrote extra bedragen zijn naar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
14
de mening van deze produktschappen ontoereikend. Daarnaast wensen zij flexibeler toepassing van de te stellen termijnen voor het bereiken van milieudoelstellingen. - Het arbeidsvoorzieningenbeleid in de tuinbouw moet meer aandacht krijgen. Voor de bollensector moet planologisch voldoende ruimte komen voor nieuwe grond onder andere door omzetting van grasland. Men mist een voorstel voor een kleine Markerwaard. 8. Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën Het Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën kan volledig instemmen met de hoofdlijnen van de Structuurnota Landbouw. Het lijkt het Produktschap gewenst als vervolg op de Structuurnota Landbouw een beleidsvisie te ontwikkelen voor de verwerking en afzet van landbouwprodukten. Hieraan zouden de produktschappen een belang– rijke bijdrage kunnen leveren. 9. Produktschap voor Pluimvee en Eieren De doelstelling in de Structuurnota Landbouw wordt onderschreven, maar het Produktschap vindt de nota tekort schieten op het punt van de vertaling ervan naar een voorwaardenscheppend landbouwbeleid. Het accent is nogal sterk gelegd bij de primaire sector. - Kwaliteitsbewaking is een verantwoordelijkheid van bedrijfsleven èn overheid. De overheid behoort substantieel bij te dragen in de keurings– kosten. - De mogelijkheden van pluimveemest als veevoedergrondstof verdienen meer onderzoek. Ook wijst het Produktschap er op dat de legbatterij uit een oogpunt van ammoniakemissie voordelen biedt ten opzichte van andere houderijsystemen. - De verschuiving van curatieve naar preventieve gezondheidszorg wordt onderschreven. De overheid dient 50% van de kosten van pluim– veegezondheidszorg te dragen. - Ten aanzien van regelgeving en huisvesting van pluimvee mogen vanwege de concurrentiepositie, geen strengere eisen worden gesteld dan in andere EG-lidstaten. 10. Produktschap voor Siergewassen Zie advies Produktschap voor Groenten en Fruit (7). 11. Produktschap voor Vee en Vlees - Het Produktschap constateert te weinig aandacht voor de verwerking en afzet. Hij wijst er op, dat de gehele kolom concurrerend moet zijn. Er is ook te weinig aandacht voor de gevolgen van de harmonisatie in EG-verband(1992). - Kwaliteitsverbetering gaat niet alleen de primaire producent aan, maar is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en bedrijfs– leven. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid moet mede in relatie tot de keuringskosten gestalte krijgen. Dit in verband met de concurrentie– positie in EG-verband. Het Produktschap mist daadwerkelijke stimu–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
15
lansen voor de introductie voor integrale ketenbeheersingssystemen, ter bevordering van kwaliteit en hygiëne. - Het Produktschap vindt dat de lasten van het milieubeleid te veel bij het bedrijfsleven worden gelegd, te meer daar er geen mogelijkheid is de extra lasten door te berekenen. De overheid zal substantieel moeten bijdragen. Inkrimping van de veestapel mag nimmer uitgangspunt van beleid zijn. Er moeten technische oplossingen komen. De invoering van de graas– veenorm is onaanvaardbaar volgens het Produktschap. Het Produktschap vindt de bestaande milieuwetgeving toereikend. Om te komen tot gesloten systemen is nog veel onderzoek nodig en deze systemen vragen zeer aanzienlijke investeringen. Het Verplaatsingsbesluit en de Hinderwet bieden de varkenshouders te weinig ruimte voor de noodzakelijke bedrijfsontwikkeling. - Het streven naar een sluitende identificatie– en registratieregeling wordt onderschreven. Ten aanzien van de ontwikkeling van regelgeving ten aanzien van biotechnologie hecht het bedrijfsleven aan voldoende inspraak. In verband met maatregelen ten aanzien van het dierenwelzijn mag de concurrentiepositie in EG-verband niet uit het oog worden verloren. Ook moet voorkomen worden dat als gevolg van strengere bepalingen kapitaalvernietiging van bestaande huisvestingssystemen plaatsvindt. - Aan de gevolgen van het beleid voor de werkgelegenheid, ook voor de verwerkende en toeleverende industrie wordt te weinig aandacht besteed. Ook is er nauwelijks aandacht voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden. - Voor het versterken van de vee– en vleessector is samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven noodzakelijk. In de Structuurnota Landbouw ontbreken voorstellen daartoe. Als het bedrijfsleven moet meebetalen moet de inspraak goed geregeld zijn, aldus het Produkt– schap. 12. Produktschap voor Zuivel Ingestemd kan worden met de algemene doelstelling van de Struc– tuurnota Landbouw, maar het Produktschap heeft kanttekeningen. Onvoldoende is uitgewerkt welk beleid gevoerd moet worden om een concurrerende landbouw te verwezenlijken. Het Produktschap is het oneens met de conclusie dat «het niet realistisch is van de algehele afschaffing (van de melkquotering) na 1992 uit te gaan». Het mist een uitwerking van de bestaande denkbeelden over een tweeheffingen– systeem en vergroting van de flexibiliteit. Aan de door de hogere melkprijs slechter wordende prijsverhouding tussen melk en plantaardige eiwitten worden geen beleidsconclusies verbonden. Het Produktschap wil een betere bescherming van zuivelprodukten. In de Structuurnota Landbouw wordt gesteld dat structurele export met omvangrijke subsidies sociaal-economisch niet onderbouwd kan worden. Het Produkt– schap voor Zuivel hecht zeer aan het voortbestaan van exportrestituties voor zuivelprodukten om de belangrijke Nederlandse export naar derde landen te kunnen handhaven. Bij het wegvallen van de binnengrenzen moeten monetaire compenserende bedragen kunnen blijven worden verrekend. Handhaving van de traditionele afzet van mager melkpoeder aan de vleeskalverensector is noodzakelijk om de concurrentie met plant– aardige eiwitten te doorstaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
16
Milieubeleid moet getoetst worden aan een drietal eisen: - (natuur)wetenschappelijke onderbouwing van emissiereductiedoel– stellingen; - effectiviteit van maatregelen; in dit verband heeft het Produktschap twijfels over de voorgestelde kunstmestheffing; - effect op internationale concurrentie; het schap heeft een voorkeur voor EG-milieumaatregelen. Ook wil men evenwicht in de milieu-aanpak ten aanzien van de landbouw en andere sectoren. Het Milieu-actieplan van het Landbouwschap wordt volledig onder– schreven. Het Produktschap vindt een normering van graasdieren ongewenst. Bovendien mist het de onderbouwing van de maatregel in de nota. In de Structuurnota Landbouw wordt geen aandacht besteed aan de zuivelindustrie. Gewezen wordt op de grote vorderingen die in deze sector zijn gemaakt op het gebied van milieuzorg, zoals energiebesparing en afvalwaterzuivering. Ten aanzien van biotechnologie ziet het schap een mogelijkheid eventuele bezwaren weg te nemen door het in kaart brengen en inzichte– lijker maken van morele en ethische vragen. Op dit moment acht het bestuur van het produktschap toelating van het produktiestimulerende middel BST niet wenselijk. 13. Het Bedrijfsschap voor de Bosbouw en de Houtteelt (Bosschap) - Het Bosschap spreekt haar waardering uit over het feit dat milieu– kwaliteitseisen nu een integrerend deel uitmaken van het landbouw– beleid. - Met het oog op het belang van de bossen moet er alles aan gedaan worden om een emissiereductiedoelstelling van 80 a 90% voor ammoniak te realiseren. - Het Bosschap betreurt het feit dat er in de nota voor de aanleg van (tijdelijke) bossen en beplantingen te weinig plaats is ingeruimd. Voor akkerbouwgronden kan het een zinvol alternatief vormen voor braak– legging. 14. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (ook bestuurlijk overleg) - De VNG heeft een positief oordeel over de Structuurnota Landbouw. De verschillende structuurveranderingen worden goed in beeld gebracht. Op lokaal niveau zullen evenwel in verband met de concurrentie van belangen nog lastige vraagstukken moeten worden opgelost. - Voor het toenemend aantal vrijkomende agrarische bedrijfsge– bouwen moet een structurele oplossing worden gevonden. Een sloop– en saneringsfonds voor overbodige gebouwen lijkt onontkoombaar. - Voor het gemeentelijk ruimtelijk ordenings– en milieubeleid is een goed inzicht in de wijze waarop en de termijn waarbinnen de milieudoel– stellingen zullen worden gerealiseerd van groot belang (bijvoorbeeld in verband met de toepassing van effectgerichte maatregelen, zoals de Richtlijn Ammoniak en Veehouderij).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
17
- De VNG vraagt zich af wat de gevolgen zijn van dit beleid voor het bestaande landinrichtingsbeleid en lopende landinrichtingsprojecten. 15. Het Interprovinciaal Overleg (ook bestuurlijk overleg) - Het IPO spreekt waardering uit over de inhoud van de Structuurnota Landbouw. Er komt evenwel niet in naar voren dat een duurzame landbouw binnen een redelijke termijn gerealiseerd zal worden. Het IPO pleit voor een duidelijker actieprogramma gericht op snelle realisatie van duurzame landbouw, onder andere het voldoen aan de eisen voort– vloeiend uit de algemene milieukwaliteit. Hierbij moet meer aandacht worden gegeven aan werkgelegenheidsaspecten en de leefbaarheid op het platteland. - Het IPO mist een gebiedsgerichte uitwerking in de Structuurnota en tegen die achtergrond ontbreken er, in de visie van het IPO, indicaties voor de inzet van instrumenten van landbouwstructuurbeleid. Zij willen actiever betrokken worden bij de opstelling van het Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. Ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen pleit het IPO voor een verdere detaillering naar regio's (bodembeschermingsgebieden, ecolo– gische hoofdstructuur en dergelijke). De schadevergoedingsproblematiek bij de aanwijzing van dergelijke gebieden vraagt de nodige afstemming tussen provincie en Rijk. - Het IPO is bezorgd over de duurzaamheid van landbouw in relatieno– tagebieden en wijst daarbij op het wegvloeien van melkquota uit derge– lijke gebieden. - Het IPO stelt voor de grondbalans op macrobasis regionaal uit te werken en te bezien of voor knelpunten nieuw beleid nodig is. - Gepleit wordt voor een verhoging van het landinrichtingsbudget, mede gezien het Natuurbeleidsplan. De Structuurnota is onduidelijk over de extra inzet van het instrument landinrichting. - Tot slot wordt de noodzaak tot afstemming tussen de verschillende overheidsniveaus nogmaals benadrukt: integrale coördinatie gericht op uitvoering van de beleidsvoornemens van Structuurnota Landbouw, Natuurbeleidsplan, Nationaal Milieubeleidsplan en Derde Nota Water– huishouding. 16. De twaalf provincies Met Gedeputeerde Staten van alle provincies is bestuurlijk overleg gevoerd. In bijlage deel B van deze notitie is hierop ingegaan. 17. Unie van Waterschappen (ook bestuurlijk overleg) De unie heeft met waardering kennis genomen van de Structuurnota Landbouw. Met name de formulering van duidelijke doelstellingen en concrete acties zal naar verwachting de taakuitvoering van de water– schappen ten goede komen. De unie plaatst de volgende kanttekeningen: - Het Natuurbeleidsplan spreekt over herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Dit aspect ontbreekt in de doelstelling van de Structuurnota Landbouw.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
18
- Onvermijdelijke tijdelijke overschrijding van de maximaal toelaatbare risiconiveaus in landbouwgebieden, zoals dat is verwoord in de Struc– tuurnota, is niet aanvaardbaar voor de unie. - Voor het bereiken van bijzondere milieukwaliteiten in bepaalde gebieden zal ook een inspanning van de landbouw gevraagd moeten kunnen worden. - De unie vindt dat naast de reductiedoelstellingen voor bestrijdings– middelen bij de beoogde vermindering prioriteit gesteld moeten worden bij die middelen die, gezien de effecten op het agrarische milieu, het meest schadelijk zijn. Men heeft twijfels of de Bestrijdingsmiddelenwet voldoende houvast biedt om de eliminatie van dergelijke middelen te bewerkstelligen. Herbezinning op deze wet is noodzakelijk, zonder overigens te vervallen in overregulering die drempelverhogend zou kunnen werken op de ontwikkeling van nieuwe bestrijdingsmiddelen. Het verdient in dit verband de voorkeur om het gebruik van meer milieubelas– tende middelen actief terug te dringen in geval minder milieubezwaarlijke middelen voorhanden zijn. Verder bepleit de unie nogmaals het verlenen van opsporingsbevoegdheid aan waterkwaliteitsbeheerders. - De unie dringt erop aan de vermindering van af– en uitspoeling van vermestende stoffen te bespoedigen. Ook het gebruik van niet-dierlijke mest moet aan wettelijke regels worden gebonden. Daarnaast zou meer aandacht besteed moeten worden aan de problematiek van fosfaatverza– digde gronden. De doelstelling van 50 mg nitraat per liter (11,2 miligram stikstof per liter) in ondiep grondwater is volstrekt onvoldoende om eutrofiëring in oppervlaktewater tegen te gaan. Daarvoor is een eis van maximaal 2,2 mg stikstof per liter noodzakelijk. - Ten aanzien van het keren van gronden voor de bollenteelt moet een restrictief beleid worden gevoerd vanwege de ongewenste effecten op het aquatisch milieu. - Ten aanzien van de glastuinbouw wordt in de Structuurnota Landbouw de indruk gewekt dat het lozen van vervuild water op het afvoersysteem zonder meer kan worden geaccepteerd. Dit is niet aanvaardbaar. Ook wijst de unie op de noodzaak van extra waterber– gingscapaciteit in verband met versnelde afvoer in glastuinbouwge– bieden. - Voor de champignonteelt verdient het aanbeveling bij de beoor– deling van nieuwe bestrijdingsmiddelen van rneet af aan de effecten op de werking van zuiveringsinstallaties te betrekken. - Het tijdelijk lozen van voorgezuiverde mestvloeistof op rioolwaterzui– veringsinstallaties is slechts op zeer beperkte schaal mogelijk vanwege problemen met zouten in deze vloeistof. 18. Raad voor Veterinaire aangelegenheden De raad concentreert zich op de passages over gezondheid en welzijn van dieren en biotechnologie. De raad benadrukt de risico's, die verbonden zijn aan het beperken van preventieve vaccinaties voor de Nederlandse veehouderij met een hoge veebezetting. In EG-verband zullen maatregelen moeten worden genomen om de risico's te beperken, zoals een strengere controle van de invoer uit derde landen, het toestaan van noodentingen en de finan–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
19
ciering door de EG van de kosten verbonden aan een eventuele ziekte– uitbraak. De raad onderschrijft de opvatting dat in de varkenshouderij gestreefd moet worden naar een meer gesloten structuur en verbetering van de preventieve gezondheidszorg. Een sluitende identificatie– en registratie– regeling in Nederland en andere lidstaten is hierbij essentieel. Gezien alle ontwikkelingen op het gebied van de gezondheidszorg voor dieren is een gezamenlijke inspanning van overheid en landbouwbedrijfs– leven op dit gebied, ook in financieel opzicht, momenteel meer dan ooit van belang. De raad onderschrijft verdere regelgeving op het gebied van welzijn van landbouwhuisdieren. Bij de invoering van nieuwe huisvestingssys– temen zal een voldoende overgangstermijn in acht moeten worden genomen moeten worden, dan wel financiële compensatie moeten worden geboden in geval van kapitaalsvernietiging. Gepleit wordt voor in EG-verband afgestemde bepalingen voor welzijn van dieren. De raad acht totstandkoming van EG-regelgeving voor biotechnologie bij dieren een eerste vereiste. Belang wordt gehecht aan de maatschap– pelijke discussie over biotechnologie De inspraak bij deze discussie van bedrijfsleven, consument en dierenbescherming moet worden gewaar– borgd. Biotechnologie is van belang voor de ontwikkeling van nieuwe dierge– neesmiddelen en biotechnologie kan waarschijnlijk bijdragen aan de vergroting van de resistentie van de veestapel voor dierziekten. Dit vraagt evenwel fundamenteel en praktijkgericht onderzoek, waarvoor op korte termijn beleidsvoornemens moeten worden geformuleerd. De raad mist een verwijzing naar andere systemen van dierhouderij in de varkenshou– derij. Meer aandacht verdienen kleine sectoren, zoals de schapenhou– derij. De raad acht de betekenis van de verwerkende industrie in de Struc– tuurnota Landbouw onderbelicht. 19. Nationale Coöperatieve raad voor Land– en Tuinbouw (NCR) De doelstellingen van de Structuur Landbouw worden door de NCR onderschreven. De NCR mist een analyse van de toelevering, verwerking en afzet. De Structuurnota geeft wel een samenhangende nagenoeg volledige analyse voor de primaire sector. De NCR acht de ontwikkeling van een beleids– visie voor toelevering, afzet en verwerking een essentieel element voor het te voeren structuurbeleid voor de land– en tuinbouw. De NCR mist berekeningen over de sociaal-economische effecten van de voorgenomen milieumaatregelen voor de agrarische sector. Aan de gevolgen van extensivering voor de toelevering en afzet is geen aandacht besteed. Er wordt op gewezen dat een efficiënter gebruik van grond– en hulpstoffen nauwelijks leidt tot een grotere toegevoegde waarde voor de boer. Substantiële verhoging is volgens de NCR slechts mogelijk door onder andere produktontwikkeling, hoogwaardig uitgangsmateriaal en participatie via coöperaties in voorliggende of opvolgende schakels. De NCR maakt verder de volgende opmerkingen: - Met het oog op het lange termijn perspectief voor energieproduktie uit landbouwgewassen is gerichte ondersteuning door de overheid noodzakelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
20
- integrale ketenbeheersing is van groot belang. Daarom is een goede, eenduidige regelgeving en een adequate controle noodzakelijk. - Het wordt door de NCR onjuist geacht grondontsmettingsmiddelen in een andere categorie onder te brengen dan andere middelen (verschil– lende reductiepercentages). - Randvoorwaarden voor biotechnologie mogen onderzoek niet belem– meren. - Meer aandacht wordt bepleit voor voorlichting ter vergroting van de acceptatie van biotechnologie. - Er moet snel wettelijke duidelijkheid komen over de aanvaard– baarheid van (bio)technologie. Bij wetgeving moet aansluiting worden gezocht bij internationale kaders. - Aanpassing van kwekers– en octrooirecht gewenst. - Meer ondersteuning gewenst voor de produktie van chemische stoffen uit landbouwgrondstoffen. - Het NCR wijst erop dat in eerdere brieven zijn standpunt ten aanzien van octrooi– en kwekersrecht en ten aanzien van de interne markt 1992 onder de aandacht van de minister is gebracht. 20. Stichting voor Nederlandse Zelfstandige Handel en Industrie Geen advies ontvangen. 21. Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL) - De CBL beperkt zich in haar advisering tot grondbalans, oppervlakte– vergroting van bedrijven en de uitvoering van het beleid. - De CBL onderschrijft de conclusie van de Structuurnota Landbouw dat een substantiële grondprijsdaling niet te voorzien valt, vanwege de onttrekking van landbouwgrond voor niet-agrarische functies en de behoefte aan bedrijfsvergroting in de landbouw. Naast een grondbalans op macrobasis is het van belang inzicht te krijgen in regionale grondba– lansen. - De suggestie wordt gedaan om de grondbankregeling in te zetten voor de sociaal en economisch perspectiefbiedende landbouw en ten behoeve van het beheer van relatienotagebieden. - Beheerslandbouw blijft van belang en de beheersvergoedingen zullen adequaat moeten zijn. In relatienotagebieden zal ook aandacht moeten zijn voor structuurverbetering, bijvoorbeeld kavelruil. De Commissie Beheer Landbouwgronden acht het gewenst te bevorderen dat boeren ingeschakeld worden bij reservaatbeheer. 22. Landelijke raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw Het beleid dient naar de mening van de raad slagvaardig op de veran– deringen in te spelen. De raad adviseert doelen en maatregelen, zoals aangegeven in de Structuurnota, op gezette tijden te evalueren en zonodig bij te stellen. De effecten van maatregelen en de gevolgen voor de bedrijfsvoering dienen duidelijk te worden aangegeven en er moet tijdig overleg plaats– vinden met het bedrijfsleven. De raad plaatst de volgende kanttekeningen: - De nota zal aan de ontwikkelingen bij de toelevering, dienstver– lening, verwerking en afzet meer aandacht moeten besteden, met name
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
21
waar er sprake is van een nauwe relatie met de bedrijven in de primaire sector. - Aan kleine sectoren, zoals schapenhouderij dient meer aandacht te worden besteed. - Ook zal er meer aandacht geschonken moeten worden aan de knelpunten in de arbeidsvoorziening (met name in de tuinbouw) en aan de arbeidsomstandigheden in de landbouw (bijvoorbeeld het omgaan met bestrijdingsmiddelen). - De gevolgen van de beleidsvoornemens op de kostprijs zouden duidelijker meegewogen moeten worden in verband met de interna– tionale concurrentiepositie. Nader onderzoek naar de consequenties van de maatregelen, zoals is aangekondigd in de Structuurnota, is gewenst. In de taknota's zou dit aspect ook nader aandacht kunnen krijgen. - Daar waar onvermijdelijke beperkingen moeten worden opgelegd, moeten deze zo gestalte krijgen dat er geen structuurbevriezing optreedt. Het beleid dient gericht te blijven op bevordering van de continuïteit van levensvatbare bedrijven. Een passende beloning voor ingebrachte arbeid is hierbij essentieel. - Het beleid moet er mede op gericht zijn de landbouw te vrijwaren voor milieubelasting vanuit andere sectoren. - Algemene toepassing van geïntegreerde bedrijfssystemen zal nog veel inspanning van het onderzoek, de voorlichting, het onderwijs en de boeren vragen. - Gezien de grote diversiteit in de bedrijfssystemen in de landbouw dienen onderzoek en voorlichting op verschillende systemen van duurzame landbouw gericht te zijn. - Bij de noodzakelijke reductie van het gebruik van gewasbescher– mingsmiddelen dient de produktiecapaciteit zoveel mogelijk in stand te worden gehouden. Wegens de noodzaak tot ruimere vruchtwisseling moeten belemmeringen, zoals een scheurverbod voor grasland en gebrekkige cultuurtechnische omstandigheden zoveel mogelijk uit de weg worden geruimd. - De raad is van mening dat er bij graasdiernormering een overlapping kan optreden met de mestwetgeving. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven wijzen de norm af, onder meer omdat deze kostprijsver– hogend zal werken. - Om bedrijfsvergroting te stimuleren, moet er snel de aangekondigde bedrijfsbeëindigingsregeling komen. Aanpassing van de regels bij pacht is gewenst, waarbij de continuering van het grondgebruik door de zittende pachter gewaarborgd dient te blijven. Mede door de beleids– voornemens van de Structuurnota zal grond schaars blijven. - Ten aanzien van de toepassing van instrumenten wordt de inzet van onderwijs, onderzoek en voorlichting benadrukt evenals extra de inzet voor landinrichting. - De raad adviseert een zodanige inzet van het instrument ruimtelijke ordening dat dit ruimte biedt om aanpassingen in de structuur mogelijk te maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
22
- Ondersteuning in de vorm van rente– of kapitaalsubsidies om de noodzakelijke versnelling van het bereiken van milieudoelstellingen is minimaal noodzakelijk. De regelingen dienen goed toegankelijk te zijn en de middelen moeten flexibel op de verschillende bestedingscategorieën kunnen worden ingezet. Tot slot wijst de raad erop dat voor het totstand– komen van regelingen of wijzigingen daarin zo kort mogelijke procedures gelden. 23. Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek (NRLO) - De NRLO richt zijn advies op de gevolgen voor het onderzoek en het onderzoeksbeleid. De raad acht de aangegeven beleidslijnen een belang– rijke stap in de richting van een concurrerende, veilige en duurzame landbouw. In feite wordt een fors voorschot genomen op resultaten van bestaand en toekomstig onderzoek. De NRLO zal overeenkomstig het verzoek van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vóór eind december 1989 op hoofd– lijnen een advies uitbrengen over het gewenste onderzoek op de priori– taire gebieden: gewasbescherming, geïntegreerde plantaardige produktie; mest–, mineralen– en ammoniakproblematiek; gezondheid en welzijn van dieren; integrale ketenbeheersing en agrotechnologie en agrificatie. - De NRLO doet de aanbeveling de onderzoeksmiddelen te verhogen, aangezien op relatief korte termijn veel nieuwe kennis moet worden verworven, dan wel toepasbaar moet worden gemaakt, terwijl tegelij– kertijd voor de realisatie van de doelstellingen van de Structuurnota Landbouw onderzoek op andere gebieden dan de prioriteitsgebieden noodzakelijk zal blijven (kostprijsverlaging, kwaliteitsverbetering etcetera). 24. Voorlopige Adviesraad voor de Openluchtrecreatie - De raad hecht aan een goede afstemming van de belangen van landbouw, natuur en recreatie. Hierbij is met name het landinrichtingsin– strumentarium van belang. In veenweidegebieden is het bijvoorbeeld gewenst de recreatieve ontsluiting te verbeteren. Het behoud van klein– schalige landschappen in de zandgebieden is uit recreatief oogpunt zeer gewenst. Ten behoeve van de recreatie moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijke verweving van landbouw met andere functies. Infra– structurele voorzieningen op recreatieboerderijen zouden voor subsidie in aanmerking moeten kunnen komen. - De raad pleit voor meer onderzoek naar knelpunten en mogelijk– heden voor verweving van recreatie, natuur en landbouw en acht het gewenst dat per beleidsonderdeel de beschikbare middelen worden aangegeven. Op deze wijze is een beter inzicht te krijgen in de financiële gevolgen voor het beleidsterrein openluchtrecreatie. Tot slot is de raad verheugd over het feit dat de minister nu een Beleidsvisie Openluchtre– creatie zal uitbrengen. 25. Bosbouw (voorlichtings)raad - De Bosbouwvoorlichtingsraad constateert dat bos als vorm van grondgebruik vrijwel wordt genegeerd en doet suggesties voor een passage over bos in de nota. - De raad pleit voor een aanscherping van het geformuleerde ammoni– akbeleid. Met name in het midden en zuiden van het land krijgt anders
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
23
het bos te lang een te grote zure neerslag te verduren. Deels zijn daarvoor effectieve gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk. - De raad verbaast zich erover dat bosaanleg in het kader van het landbouwbeleid in de Structuurnota niet wordt genoemd. Hij wil dat bosaanleg krachtig wordt ondersteund zowel generiek als gebiedsgericht onder andere in waterwingebieden en bodembeschermingsgebieden. Verder bepleit de raad een verhoogde premie voor braaklegging (700 ECU) ook voor bosaanplant. Uit de pacht komende landbouwgronden zouden direct aangemeld moeten kunnen worden. Nu moet de aanvrager het minimaal een jaar in exploitatie als bouwland hebben gehad. 26. Emancipatieraad De Emancipatieraad ziet geen aanleiding een advies over de Struc– tuurnota op te stellen. De emancipatie-aspecten zijn volgens de raad al voldoende belicht in eerdere adviezen van de raad, zoals het advies Emancipatiebeleid Landbouwonderwijs. 27. Agrarisch Groothandels Verbond (AGV) - Het AGV is het eens met de meer sturende rol, die de markt in het overheidsbeleid krijgt toebedeeld. Het Nederlandse landbouwbeleid moet een sterk marktgerichte en liberaliserende uitstraling hebben, ook (of vooral) buiten Nederland. - Het AGV is minder optimistisch dan de Structuurnota Landbouw over de perspectieven van vrije produkten of produkten met een lichte marktordening. - Het AGV vindt dat in de Structuurnota Landbouw te veel de aandacht gevestigd is op de primaire sector. De handelsfunctie van Nederland komt te weinig tot haar recht, terwijl deze een wezenlijke functie vervult voor de valorisatie van landbouwprodukten. - Het AGV onderschrijft het belang van kwaliteit en het stimuleren van (flexibele) integrale ketenbeheersingssystemen, maar heeft ernstige bezwaren tegen het uitgangspunt dat het voldoen aan de kwaliteitseisen een verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven. Dit zou minstens een gezamenlijke verantwoordelijkheid moeten zijn. Dit bezwaar hangt samen met een volledige doorberekening van de controlekosten, men vreest voor een concurrentienadeel ten opzichte van omringende landen. In het kader van het onderwerp kwaliteitscontroles heeft het AGV twijfels over de uitvoerbaarheid van steekproefgewijze controles op de plaats van bestemming. 28. Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) Het CBL onderschrijft de nadruk in de Structuurnota Landbouw op kwaliteit, maar is teleurgesteld over het feit, dat de door de levensmidde– lendistributie gewenste marktgerichte benadering onvoldoende is uitge– werkt, alsmede de rol die de distributie hierbij moet en wil vervullen. Zij wensen met het oog hierop regelmatig overleg tussen de sector landbouw en de distributie, bijvoorbeeld over meer inbreng op een gebied van niet-technische kwaliteitseisen bij het landbouwkundig onderzoek en meer aandacht voor produktinnovatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
24
29. Verenigde Nederlandse Voedsel– en Agrarische Industrie (VAI) - De VAI beperkt zich in haar advies tot de algemene doelstelling en de betekenis van de gehele Nederlandse voedingsmiddelenindustrie. - De VAI onderschrijft de algemene doelstelling, met name het belang van markt en kwaliteit voor de concurrentiepositie. - De betekenis van de voedingsmiddelenindustrie vindt zij echter sterk onderbelicht. Over de industrie die geïmporteerde agrarische grond– stoffen verwerkt wordt bijvoorbeeld nauwelijks gesproken. 30. Nederlandse Vereniging voor de Landelijke Eigendom (NVLE) - Het NVLE onderschrijft de hoofdlijnen van de Structuurnota Landbouw. Afstemming van economische belangen en ecologisch belangen is van groot belang. Het landinrichtingsinstrumentarium is een belangrijk middel om een evenwichtige afweging te maken van de verschillende belangen. Een grotere inzet van landinrichting is volgens het NVLE onontkoombaar. In de analyse is naar haar mening onvoldoende aandacht besteed aan de financiering van de Nederlandse land– en tuinbouw via pacht en erfpacht. Ook ontbreekt een visie op het fenomeen van de produktie– en leveringsrechten. - Het streven om verpachtingen aantrekkelijker te maken wordt onder– schreven. Het streven naar 2% netto-rendement is echter onvoldoende. Tijdelijke pacht voor los land ziet men als een goede mogelijkheid om grondmobiliteit te verhogen. Het NVLE gaat ervan uit dat over aanpassing van het pachtinstrumentarium nog overleg gepleegd zal worden met de georganiseerde verpachters. - In de Structuurnota Landbouw is weinig over de aanleg van snelgroeiend bos opgenomen. Met name planologische belemmeringen dienen tot een minimum te worden beperkt. 31. Bond van Landpachters en Hypotheekboeren Geen advies ontvangen. 32. NAJK (Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt) - Het NAJK acht een goed inkomensbeleid noodzakelijk om agrarische ondernemers in staat te stellen milieu-investeringen te financieren. Een beleid dat produktiebeheersing koppelt aan redelijke prijzen is daarvoor noodzakelijk. Voor de akkerbouw betekent dit verplichte braak met tegelijk een verhoging van de graanprijzen van 10%. In de Structuurnota Landbouw komt de doelstelling «het bevorderen van een redelijke levens– standaard en maatschappelijk verantwoorde leef– en werkomstandig– heden» onvoldoende aan bod. De afvloeiing van 40.000 bedrijven in de komende 10 jaar is niet acceptabel. - De aandacht voor de bedrijfsovernameproblematiek is volstrekt onvoldoende. Knelpunten zijn onder andere de hoge prijs van melkquota. Het NAJK wil een verbod op quotumhandel en verdeling van vrijkomend quotum via een melkbank. Ook de verhandelbaarheid van mestproduktie– rechten belemmert de ontwikkelingsmogelijkheden van kleinere bedrijven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
25
en de bedrijfsovername. Het NAJK wil een mestrechtenbank die toewijzing van mestproduktierechten verzorgt. Op deze wijze worden de overnemers niet belast met de waarde van quota. Pachtliberalisatie verzwaart eveneens de bedrijfsovername door de hogere waarde van de grond. Het NAJK pleit voor een regulering van de grondmarkt. Door bovenstaande maatregelen wordt de kostprijs van de toekomstige produktie verlaagd, wat past in het streven naar een concurrerende landbouw. De 5 miljoen gulden die is uitgetrokken voor de verhoogde installatie– premie is volstrekt onvoldoende. Hiermee kunnen slechts 270 van de ongeveer 2.400 bedrijven, die jaarlijks overgenomen worden, worden geholpen. * De positie van agrarische vrouwen komt onvoldoende aan de orde. Veel regelingen pakken nadelig uit voor vouwen. Het NAJK wil zo snel mogelijk een verplichte volksverzekering voor zwangerschapsverlof. Ook in de AAW zouden vrouwen dezelfde rechten als mannen moeten hebben. Voorlichting en onderwijs moeten meer op vrouwen worden gericht. * Het NAJK onderschrijft de nadruk op de aanpak van de milieuproble– matiek maar plaatst wel enige kanttekeningen: * er is te eenzijdige nadruk op gesloten systemen gekoppeld aan mestverwerking; * de regelgeving voor dierlijke en kunstmest sneller integreren en sneller een mineralenboekhouding invoeren; * de algemene kunstmestheffing is niet aanvaardbaar (kostprijsver– hogend). Wel is aanvaardbaar een heffing boven een bepaald gebruiks– niveau en gekoppeld aan mineralenboekhouding; * de invoering van graasveenormen is overbodig; * geïntegreerde teelten moeten mede worden gestimuleerd via een risicofonds; * een algemeen bestrijdingsmiddelenheffing is niet acceptabel. Een specifieke heffing op bezwaarlijke middelen en premies op milieuvriende– lijke(r) middelen ontmoeten daarentegen geen bezwaren; * de stimulering van effectievere toepassingstechnieken. * Het NAJK acht in verwevingsgebieden ook structuurontwikkeling nodig, naast bredere toepassing van beheersvergoedingsregelingen. * De overheid dient ten aanzien van de technologie de kaders te scheppen voor risicovolle ontwikkelingen (bijvoorbeeld biotechnologie). 33. Stichting Natuur en Milieu * Het advies is tot stand gekomen na overleg met onder andere de provinciale milieufederaties, Vogelbescherming en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. • * In de analyse wordt volgens de stichting de economische bijdrage van de landbouwsector aan de nationale economie sterk overtrokken. Zij stelt dat Nederland zijn vooraanstaande economische positie in de landbouw ten dele te danken heeft aan het ontbreken van milieuregels. De Nederlandse landbouw heeft ook nadelige gevolgen voor de landbouw in perifere gebieden van de EG. Produktiebeheersing in de akkerbouw als oplossingsrichting komt niet aan de orde. Bepleit wordt een versnelde bedrijfsbeëindiging van intensieve veehouderijbedrijven. De morele en etische overwegingen ontbreken in het onderdeel techno– logische ontwikkelingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
26
- De milieudoelstellingen in de Structuurnota Landbouw krijgen een zware onvoldoende. De stichting bepleit een ammoniakreductie in 2000 van 80 a 90%. Ook voor nitraat en fosfaat is aanscherping gewenst. Voor nitraat een maximum van 25 mg nitraat per liter water in het uit de bouwvoor spoelende water. Ten aanzien van zware metalen willen de milieu-organisaties strengere maatregelen, bijvoorbeeld het verbieden van bestrijdingsmiddelen met zware metalen. In 1994 moet het bestrijdingsmiddelengebruik zijn gehalveerd, in 2000 een reductie van 80 a 90%. Voor duurzaamheid is het ook van belang dat het broeikaseffect wordt aangepakt. Belangrijkste energiegebruiker is de glastuinbouw. De stichting wenst een verlaging van de C02-uitstoot met 30% in 2000. Verdroging is een serieus milieuprobleem, dat echter te weinig aandacht krijgt in de nota. De stichting wil een vermindering van de beregening in de landbouw met 25%. Ook zou het beleid voor fosfaatverzadigde gronden al in de regerings– beslissing over de Structuurnota Landbouw moeten worden geformu– leerd. - De concentratie en de specialisatie in de Europese landbouw hebben schade toegebracht aan natuur en landschap. Door de snelle groei van de Nederlandse landbouw is de landbouw in de perifere regio's van de EG in de knel gekomen. De stichting heeft grote bezwaren tegen het marktgerichte beleid. Zij prefereert een eerlijke verdeling via produktie– beheersing. Tot slot dienen exportrestituties te worden afgeschaft en dienen de toepassing van milieuvriendelijke bedrijfssystemen krachtiger te worden bevorderd. - De stichting kiest voor extensieve bedrijfssystemen met minder dieren en pleit voor bevordering van scharrelvleesproduktie en biolo– gische landbouwmethoden. Voor de stimulering van geïntegreerde bedrijfssystemen acht zij een grotere financiële inspanning noodzakelijk. Er dient evenals in Denemarken en de Bondsrepubliek Duitsland een stimuleringsregeling te komen voor omschakeling naar biologische landbouw. - De stichting pleit voor een maximale produktienorm per hectare, in de vorm van kilogrammen melk per hectare, in plaats van de voorge– stelde graasdiernorm, die men overigens veel te hoog vindt. Toepassing van BST wordt afgewezen. Er is te veel nadruk op mestverwerking en van de veestapel in de Structuurnota. De stichting pleit voor regulerende heffingen op mineralenover– schotten en veevoeder en statiegeld op folies en substraten. Zij pleit voor volumebeleid onder andere door mestquota niet overdraagbaar te maken. Ook wil zij snel komen tot de introductie van stikstofnormen. De eendenfokkerij en de pelsdierfokkerij moeten uit milieu– en welzijns– oogpunt worden ontmoedigd. - De Stichting Natuur en Milieu ziet voldoende ruimte voor de reali– satie van grondclaims uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. Verplaatsing van militaire activiteiten uit natuurgebieden naar landbouw– gebieden is ook gewenst. Zij betreurt het ontbreken van ideeën hierover in de Structuurnota Landbouw. Het instrument landinrichting en het Bureau Beheer Landbouwgronden moeten actief ingezet worden om reallocatie van grond ten behoeve van andere functies mogelijk te maken. De stichting vindt ook dat Nederland een substantiële bijdrage moet leveren aan het uit produktie nemen van landbouwgronden in de EG.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
27
Volgens de stichting is er meer ruimte voor verweving en actieve handhaving. Het is nu te veel beperkt tot diepe veenweidegebieden. Zij wil de openstelling van 90.000 hectare in plaats van 50.000 hectare buiten de relatienotagebieden inzetten in het kader van de Bergboerenre– geling. De Stichting Natuur en Milieu vindt de ruimtelijk doorwerking van de beleidsvoornemens buitengewoon zwak. 34. Landelijk Milieu overleg (LMO)
Het LMO beziet de Structuurnota Landbouw sterk in het iicht van het regeringsstandpunt over het rapport «Our common future» (Brundtland– rapport). Daarin is het concept van «duurzame ontwikkeling» uiteengezet. Het begrip duurzame landbouw in de Structuurnota Landbouw is beperkt tot een sociaal-economisch gezonde landbouw en het instandhouden van het fysieke (produktie)milieu. Volgens het LMO dwingt het concept van «duurzame ontwikkeling» tot de volgende herzieningen van de Structuurnota: - het stimuleren van een verschuiving in het consumptiepatroon in de richting van plantaardige produkten en van een vermindering van de import van veevoedergrondstoffen (ten behoeve van mogelijkheden van duurzame landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden); - het introduceren van een regulerende heffing op alle surplus– meststoffen en een heffing op nutriëntenrijk veevoeder, ten behoeve van herstel van de nutriëntenkringloop; - een drastische vermindering van het energieverbruik in de glastuinbouw (overgang op restwarmte, meer gebruik van zonne– energie). De Structuurnota Landbouw en het Natuurbeleidsplan verwerken de lange termijn doelstelling van het Nationaal Milieubeleidsplan slechts gedeeltelijk, waardoor het begrip algemene milieukwaliteit wordt gedeva– lueerd tot een kwaliteit die door uitvoering van het haalbaar geachte pakket maatregelen kan worden gerealiseerd. Daarom stelt het LMO voor het Nationaal Milieubeleidsplan te hanteren als integratiekader voor het gehele milieu– en natuurbeleid en daarin onder meer de normstelling voor de te beschermen ecologische waarden van het Natuurbeleidsplan vast te leggen. Het LMO vindt ten aanzien van de economische betekenis van de landbouw herziening op de volgende punten noodzakelijk: - de landbouw levert macro-economisch gezien een geringere bijdrage aan de nationale economie dan wordt gesuggereerd; - er is onvoldoende aandacht voor het verlies aan werkgelegenheid als gevolg van schaalvergroting; - marktgericht prijsbeleid in EG-verband leidt tot ongewenste gevolgen voor economisch zwakkere landbouwregio's in de EG (pleidooi voor bepaalde vormen van produktiebeheersing). Het LMO wenst ten aanzien van duurzame bedrijfssystemen: - snellere introductie van geïntegreerde bedrijfssystemen, waarbij geïntegreerde bedrijfssystemen breed opgevat moeten worden als het integreren van produktie, milieu, natuur, werkgelegenheid en andere doelstellingen; - meer aandacht voor de bevordering van biologische landbouw en scharrelhouderijsystemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
28
35. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, mede namens de 12 provinciale landschappen De reactie van Natuurmonumenten is een aanvulling op het uitgebreide commentaar van de Stichting Natuur en Milieu. Er wordt specifiek op de gevolgen voor instandhouding, aankoop en beheer van natuur, bos en landschap ingegaan. - Daar in 2000 slechts 20% van de bossen en natuurgebieden marginaal beschermd is moet de Structuurnota Landbouw uitgaan van een reductiedoelstelling ammoniak van 80 a 90%. Het probleem van de verdroging komt niet aan de orde in de Struc– tuurnota Landbouw. Verdroging moet een halt worden toegeroepen. Ook op het probleem van verspreiding van meststoffen en bestrijdingsmid– delen door stofstormen (met name in de Veenkoloniën) of erosie wordt niet ingegaan. - Natuurmonumenten pleit voor extensivering van de landbouw. De norm van 3 graasdieren per hectare betekent dat in grote delen van Nederland de veebezetting nog kan worden verhoogd. Voor het behoud van algemene natuurwaarden moet de bezetting onder de 2 graasvee– eenheden per hectare liggen en voor bijzondere natuurwaarden onder de 1 a 1,5 graasvee-eenheden per hectare. In het kader van de braaklegre– geling zou meer aandacht gegeven moeten worden aan houtteelt. - De vereniging mist kaarten, waarop de door de landbouw veroor– zaakte milieuknelpunten zijn aangegeven. Ook mist zij een kaart waar verdergaande ontwatering vanuit de landbouw wordt gewenst en waar de grond en landinrichtingsbehoefte vanuit de landbouw is gelokali– seerd. Een visie op werkelijk multifunctioneel landinrichtingsbeleid ontbreekt. Er is wel veel nadruk op scheiding van functies. - Zij wil de toepassing van de Bergboerenregeling op de volle 190.000 hectare en een standpuntbepaling ten aanzien van toepassing van de grondbank. Ten behoeve van natuurbeleidsdoelstellingen zullen bedrijfsverplaat– singen noodzakelijk zijn, evenals voor overplaatsing van militaire oefen– terreinen en dergelijke. Een grondbank kan ook ingezet worden ter stimu– lering van alternatieve landbouw in bufferzones en verwevingsgebieden. Ook wil de vereniging meer stimulansen voor biologische landbouw. - Bij de herziening van de Pachtwet wil zij meer mogelijkheden om natuur– en landschapsdoelstellingen te realiseren met inschakeling van boeren, onder andere door meer zeggenschap van de verpachter. - Ten slotte is de vereniging beducht voor niet voldoende afgewogen vormen van biotechnologie. 36. Centrale van Plattelandsvrouwen Alhoewel in de toelichting op de algemene doelstelling voor de landbouw aandacht wordt geschonken aan de mens en het agrarisch gezin, wordt het als een gemis ervaren dat dit aspect verder in de nota nauwelijks terug te vinden is. Onderbelicht zijn het streven naar econo– mische zelfstandigheid, toenemende individualisering en het streven naar emancipatie. De Centrale wil dat in de voorlichting meer aandacht gegeven wordt aan de positie van meewerkende gezinsleden in de landbouw. In het landbouwonderwijs moet ook meer aandacht gegeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
29
worden aan individualisering, het streven naar emancipatie en in het algemeen de opleiding van vrouwen. In de Structuurnota Landbouw zou het belang van meewerkende vrouwen duidelijker gemaakt moeten worden. Conform het advies op het rapport «Loon naar werken» behoeft de positie van de meewerkende vrouw een zelfstandige benadering in het kader van het Zelfstandigen– statuut. Gemist wordt de opmerking dat werktijden van meewerkende echtgenotes de werktijden van ondernemers nog royaal overstijgen. De verwachte vermindering van het aantal bedrijven leidt tot een leegloop van het platteland met als gevolg ongewenste ontwikkelingen op het gebied van de sociale infrastructuur (scholen en dergelijke). Een goed flankerend beleid is noodzakelijk, waarbij rekening gehouden moet worden met de financiële waardering van de arbeidsinbreng van de meewerkende partner. Ook vraagt de Centrale of meewerkende partners zelfstandig een beroep kunnen doen op Inkomensvoorziening Oudere en Arbeidsongeschikte Zelfstandigen, Bijstandsbesluit Zelfstandigen en dergelijke. Als dit niet het geval is, dan zouden deze regelingen aangepast moeten worden. De Centrale vreest dat de voorstellen op het gebied van de pacht vooral zullen leiden tot lastenverzwaring. Ook de haalbaarheid van de milieudoelstellingen wordt in twijfel getrokken. Het bedrijfsleven moet de tijd krijgen om om te schakelen, rekeninghoudend met de internationale concurrentiepositie. De mogelijkheden van de landbouw een positieve bijdrage aan het milieu (natuurlijke in plaats van chemische produkten) te leveren zijn onderbelicht, evenals de perspectieven van biologische landbouw. 37. Centrale Landinrichtingscommissie (CLC) - De CLC beperkt zich tot de onderdelen van de Structuurnota Landbouw die de landinrichting betreffen. - Naar de mening van de CLC dient op korte termijn nagegaan te worden of het wenselijk is voor oude boomteeltgebieden een regeling zoals de Regeling Reconstructie Oude Glasopstanden in het leven te roepen. Voor de bollenteelt, fruitteelt en vollegrondsgroenteteelt biedt het beschikbare instrumentarium voldoende soelaas. - De CLC is verwonderd over het ontbreken van aandacht voor verbe– tering via landinrichting van de externe produktie-omstandigheden in de akkerbouw en verzoekt hieraan nadere aandacht te schenken. - De in de Structuurnota Landbouw voorgestane aanpassingen in produktiesystemen en de beleidsvoornemens van het Natuurbeleidsplan hebben ook vergaande gevolgen voor de landinrichting. Een adequaat budget voor landinrichting is noodzakelijk om de beoogde multi– functionele beleidsdoeleinden te kunnen verwezenlijken en de noodza– kelijk kwaliteit van de landinrichtingsplannen te kunnen handhaven. - De belangrijke rol van provinciale besturen bij de realisering van de beleidsvoornemens op het gebied van landinrichting is onvoldoende tot uitdrukking gebracht. - De CLC mist in de Structuurnota Landbouw een kaart met de inrich– tingsbehoefte vanuit de landbouw. Een dergelijke kaart is zeer gewenst met het oog op het op te stellen Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
30
38. Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) - Het CLM juicht het toe dat veiligheid en duurzaamheid nu worden gerekend tot de doelstellingen van landbouwbeleid. Dat natuur en landschap als natuurlijke hulpbronnen buiten de doelstelling vallen lijkt het CLM te beperkt. - In de analyse worden enkele zaken onderbelicht. De nota geeft te weinig aandacht voor de onderlinge relaties tussen de sectoren. De landbouw als slachtoffer van vervuiling is slechts summier behandeld. Een analyse van de gevolgen van een meer marktgericht beleid voor milieu en natuur ontbreekt. Het CLM stelt onder andere voor de GATT-besprekingen te halen uit de beperkte handelspolitieke sfeer en te plaatsen in het kader van duurzame ontwikkeling, zoals ook in het Brundtland-rapport wordt bepleit. - Het CLM kan instemmen met een heffing op kunstmest en bestrij– dingsmiddelen, mits deze heffingen zijn ingebed in voorlichtingscam– pagnes, er een heffingvrije voet wordt gehanteerd en de opbrengst wordt ingezet in de sectoren die de heffingen hebben opgebracht. Een bestrij– dingsmiddelenheffing zou gedifferentieërd moeten worden naar bezwaarlijkheid van het betreffende middel. - Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen gaat het meer om vermin– dering van emissies en schadelijke nevenwerkingen en minder om vermindering van het gebruik. Het CLM mist een samenhangende, planmatige aanpak voor vermin– dering. 39. Platform Biologische Landbouw De hoofddoelstelling van de Structuurnota Landbouw wordt onder– schreven, maar tegelijkertijd onvolledig geacht: - de positie van werkenden in de landbouw blijft onbelicht; - de continuïteit op bedrijfsniveau krijgt geen aandacht; - er is onvoldoende aandacht voor veiligheid van produktiemethoden. Het concept «Duurzame Landbouw» spoort niet geheel met het in het Brundtland-rapport geïntroduceerde concept van «duurzame ontwik– keling». Er is voorbijgegaan aan de gevolgen van de Nederlandse landbouw voor Derde Wereldlanden. Er is bovendien onvoldoende rekening gehouden met doelstellingen van vermindering van energiever– bruik in de landbouw. De scheiding in de Structuurnota Landbouw tussen grondgebonden en zogenaamde grondloze produkties is volgens het platform een onjuiste. Met name grondloze produkties leggen een groot beslag op energiegebruik en invoer van veevoedergrondstoffen. Het verdient in dit licht overweging om intensieve produkties te saneren en te vervangen door meer grondgebonden systemen. Biologische landbouw kent een duurzame, evenwichtige, produktie. Door de produktie af te stemmen op de natuurlijke produktiefactoren biedt dit landbouwsysteem ontwikkelingskansen voor flora en fauna en vormt het geen bedreiging voor het milieu. De grenzen aan de intensiteit worden ingegeven door het ziekte-onderdrukkend vermogen van het teeltsysteem, de biologische activiteit van de bodem en andere natuur– lijke factoren. Het evenwicht in de produktie wordt eveneens zichtbaar in de gezondheidstoestand van het vee, die mede afhankelijk is van de huisvesting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
31
Bovenstaande impliceert dat biotechnologische technieken, zoals in vitrofertilisatie en het kloven van embryo's, onacceptabel zijn. Met behulp van biologische landbouwmethoden zijn de uit de algemene milieukwaliteit voortvloeiende reducties haalbaar. Voor chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen is een reductie van 100% technisch en praktisch haalbaar. De emissies van ammoniak, fosfaat, nitraat en zware metalen zijn relatief laag of te verwaarlozen als gevolg van evenwichtsbemesting, teeltmethode, veebezetting, voeder– kwaliteit en beperking van de krachtvoedergift. Ter versterking van de marktpositie van de biologische landbouw stelt het Platform Biologische Landbouw voor: - het SKAL-keur en de daar geformuleerde kwaliteitseisen op te nemen in de Landbouwkwaliteitswet, evenals het opnemen van naamsbescherming voor de begrippen biologische landbouw, ecolo– gische landbouw en BD-landbouw; - SKAL als proefproject voor integrale ketenbeheersingsystemen te bestuderen; - de integratie van biologische produkten in het handelscircuit te bevorderen; - het landbouwonderwijs en de landbouwvoorlichting te versterken ten behoeve van de verhoging van vakbekwaamheid van de producenten, met name voor omschakelaars; - meer onderzoek te doen voor de verschillende takken van biolo– gische landbouw, zowel fundamenteel als toegepast onderzoek. Bij het opstellen van nieuwe maatregelen en veranderingen is het wenselijk speciaal aandacht te schenken aan de gevolgen ervan voor biologische bedrijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mestwetgeving, quotering van de produktie, maar ook van het opnemen in de pachtwet– geving van het verpachten onder de voorwaarde dat alleen geproduceerd mag worden volgens erkende biologische methoden. Het Platform adviseert het ministerie de stand van zaken te evalueren door middel van taknota's biologische landbouw. 40. Consumentenbond - Ten aanzien van de ontwikkelingen aan de vraagzijde wijst de Consu– mentenbond erop dat de consument steeds meer behoefte heeft aan informatie over zijn voedsel. De bond pleit voor een volledige kwantita– tieve ingrediëntendeclaratie en een verplichte voedingswaardedeclaratie. Ook pleit zij voor een goede objectieve voorlichting bij calamiteiten. Zij wil bij die voorlichting betrokken worden. Ten aanzien van de wijze van produktie wijst de bond op het feit dat consumenten meer oog krijgen voor de morele en ethische aspecten van bepaalde produktiemethoden. Zij pleit voor een overwogen «ethische» toetsing van bestaande en nieuwe produktiesystemen. - De agrarische produktie mag de natuurlijke hulpbronnen niet aantasten. Er mag geen schadelijkheid zijn voor het milieu. De daardoor mogelijk hogere prijs van landbouwprodukten wordt geaccepteerd. In dit verband wijst de bond ook op de verantwoordelijkheid van Nederland voor Derde-Wereldlanden. - De Consumentenbond pleit voor een marktgericht EG-landbouw– beleid, zonder exportrestituties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
32
- Ten aanzien van de integrale ketenbeheersing acht de bond een flankerend beleid van de overheid op het gebied van de controle gewenst. Zij pleit voor één onafhankelijk controlerend orgaan waar de huidige inspectie– en controle-organen (AID, Keuringsdienst van Waren, RVV) in opgaan. 41. Konsumentenkontakt Geen advies ontvangen. 42. Commïssie van Advies voor het Grond– en Pachtprijspeil - De Commissie van Advies voor het Grond– en Pachtprijspeil heeft zich in haar advies geconcentreerd op de beleidsvoornemens met betrekking tot de pacht. De commissie ondersteunt de aanvullende maatregelen ter vergroting van de mobiliteit van de grond, waaronder de specifieke beëindigingsregeling voor akkerbouwers. De commissie wijst in het bijzonder op de noodzaak om in de sfeer van de ruimtelijke ordening voldoende mogelijkheden te bieden aan een flexibele inzet– baarheid van de produktiefactor grond. - Meer specifiek ten aanzien van de concrete voornemens voor wijziging van het pachtregime is de commissie verdeeld over het op termijn bereiken van een netto-rendement voor de verpachter van 2% van de verkeerswaarde van onverpachte grond. Een deel van de commissie kan hiermee instemmen. Één lid wil een hoger percentage en een ander deel van de commissie vindt het voorstel niet aanvaardbaar. - Ook over het opnemen in de Pachtwet van een stelsel van kortdu– rende pacht is de commissie verdeeld. Een meerderheid kan zich hiermee verenigen. Enkele leden kunnen zich niet met dit voorstel verenigen vooral in verband met het niet van toepassing zijn van de pachtprijsbeheersing. - Het (ver)pachten van los land tot maximaal 3 hectare per overeen– komst verdient nadere studie. Dit betreft de bedrijfsgrootte, de bescherming van de reguliere pacht, meldingsplicht en toelichting door de Grondkamer. Volgens de commissie biedt deze variant het voordeel dat het een mogelijkheid biedt de «zwarte» pacht terug te dringen. Adviezen op eigen initiatief Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie (NEFYTO) - NEFYTO acht het streven in 1994 reeds op 30% van de grondge– bonden teelten geïntegreerde bedrijfssystemen toe te passen niet realis– tisch. Nog meer vraagtekens plaatst zij bij de taakstelling voor het jaar 2000. De realisatie van deze voornemens vraagt nog heel veel onderzoek, waaraan de NEFYTO overigens graag een bijdrage wil leveren. Naar het oordeel van de NEFYTO zijn de verwachtingen ten aanzien van biotechnologie en resistentieveredeling te hoog gespannen. - NEFYTO acht een kwantitatieve doelstelling ten aanzien van vermin– dering van het bestrijdingsmiddelengebruik te star. Zij wil streven naar «best agricultural practice». Ook is zij tegen een heffing op bestrijdings– middelen. De maatregelen tasten de concurrentiepositie van de Neder– landse landbouw te zeer aan en leiden tot een verzwakking van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
33
sector. De NEFYTO pleit voor maatregelen die in EG-verband zijn afgestemd. - De NEFYTO pleit voor een adequaat toelatingsbeleid, zodat de landbouw kan beschikken over een breed scala van middelen. Zij vraagt zich af of anders de onderzoeks– en ontwikkelingsinspanningen van de bedrijven nog wel voldoende beloond zullen worden. De Nederlandse markt voor gewasbeschermingsmiddelen is dan niet langer interessant. Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland (FIDIN) - De FIDIN vreest dat de ontwikkeling op het gebied van de biotech– nologie en de introductie van een betere preventieve gezondheidszorg niet zo voorspoedig zullen verlopen als is aangegeven in de Struc– tuurnota Landbouw. De samenleving stelt morele vragen ten aanzien van de introductie van biotechnologie die de ontwikkelingen niet zullen bespoedigen. - Ten aanzien van produktieverhogende stoffen pleit de FIDIN er voor dat de veehouder, om de rentabiliteit van zijn bedrijf veilig te stellen, de beschikking kan hebben over dergelijke stoffen. Deze zulien wel veilig moeten zijn. Met dergelijke stoffen kan bijvoorbeeld de milieuproble– matiek worden verminderd. - Indien er in EG-verband minder ruimte komt voor preventieve vacci– naties is het weinig aantrekkelijk te investeren in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. De consequentie van het niet-preventief vaccineren is dat bij ziekte– uitbraak vele dieren ziek worden, dan wel moeten worden afgemaakt. De vraag rijst of dat dan wel ethisch verantwoord is. Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in Drenthe - Drenthe draagt nauwelijks bij aan het milieuprobleem mest, zoals dat in de concentratiegebieden wordt aangetroffen. Een uitbreiding van de intensieve veehouderij moet mogelijk blijven in Drenthe, bijvoorbeeld door middel van een tak intensieve veehouderij op akkerbouwbedrijven. De landbouw in Drenthe heeft bezwaren tegen het generiek inkrimpen van de referentiehoeveelheden mest. Inkrimping in Drenthe wordt als onrechtvaardig beschouwd. - De meer algemene opmerkingen uit Drenthe komen aan de orde in het advies van de Landelijke Raad. Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw in Flevoland - De economische onderbouwing van de nota wordt onvoldoende geacht. Het is de vraag of de sector de (milieu) lasten zal kunnen dragen. De akkerbouwproblematiek blijft onderbelicht. Er is te weinig aandacht voor het welzijn van de agrarische bevolkingsgroep. - De ontwikkeling en stimulering van toepassing van geïntegreerde bedrijfssystemen zullen meer inspanning vragen dan de voorziene geldmiddelen. Voor bepaalde gebieden in Flevoland blijft grondont– smetting noodzakelijk. Heffingen op kunstmest en bestrijdingsmiddelen worden afgewezen, evenals een graasdiernorm. - Liberalisatie van de pacht wordt afgewezen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
34
Vereniging voor Roodvleesproducenten 'm Overijssel en Flevoland (VROF) De huidige vleesstierenhouderij is voor de voedervoorziening niet-grondgebonden. Naast snijmais worden afvalprodukten van de verwerkende industrie gevoerd, maar ook doorgedraaide produkten. De graasdiernorm is voor de VROF dan ook onacceptabel. De bestaande meststoffenwetgeving biedt volgens de VROF voldoende mogelijkheden de fosfaat– en nitraatproblematiek aan te pakken. Barenbrug Holland B. V. De firma Barenbrug (veredeling van landbouwzaaizaden) heeft kritiek op het feit dat in de Structuurnota Landbouw als oplossing van de mestoverschotproblematiek in de varkenshouderij de mestverwerking teveel op de voorgrond wordt geplaatst. Barenbrug wijst op andere oplossingen, zoals het gebruik van krachtvoer van eigen bedrijf of uit eigen regio. Dit betekent dat de varkenshouders gestimuleerd moeten worden grond aan te kopen of dat de overheid bedrijfsverplaatsing bevordert. Bij zelfvoorzienende varkenshouderijbedrijven is er geen probleem ten aanzien van mestoverschotten. Agrariërs GMV (Gereformeerd Maatschappelijk Verbond) Het GMV kan op hoofdlijnen instemmen met de Structuurnota Landbouw. Zijn kritiek heeft vooral betrekking op het tijdbestek, waarbinnen de doelstellingen moeten zijn gerealiseerd. Enkele kantteke– ningen worden geplaatst: - Het landbouwbeleid moet ook een bijdrage leveren aan maatschap– pelijk verantwoorde leef– en werkomstandigheden. - Het beleid voor de akkerbouw biedt geen oplossing voor de korte termijn. - Non food toepassingen dienen te worden gestimuleerd inclusief bio-ethanol. - Toepassing van genetische manipulatie moet aan duideiijke regels worden gebonden. - Drie graasdieren per hectare is acceptabel, mits een oplossing gevonden wordt voor intensieve vleesveehouderij. - Meer aandacht moet worden gegeven aan passende sociaal-struc– turele maatregelen voor afvloeiende werkers uit de landbouw (ook werknemers). Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV) - De NBHV plaatst kanttekeningen bij het streven naar integrale keten– beheersingssystemen. Forse ondersteuning van de overheid is beslist nodig en de opzet moet zodanig zijn dat de handel kan blijven functio– neren. Het uitsplitsen en opnieuw samenstellen van koppels dieren moet mogelijk blijven, alsmede bescherming van gegevens van de handelaren. - De bond is zeer verontwaardigd over de opmerkingen over de vlees– veehouderij en de vleeskalverenhouderij, waar de tussenhandel uitbe– taling naar kwaliteit zou bemoeilijken. Waar het vleeskalveren betreft is de bond verontwaardigd over de opmerking, dat de verhandeling van nuchtere kalveren via veemarkten de infectiedruk verhoogt. - Bij de sectoruitwerking varkenshouderij is te weinig aandacht voor de kleinere bedrijven. Ook vindt de bond verdere concentratie van de varkenshouderij ongewenst. Het pleidooi in de Structuurnota Landbouw
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
35
voor verdere valorisatie van varkensvlees vinden de veehandelaren ongenuanceerd. Nederlandse Ambachtelijke Slagersorganisatie (NAS) - De NAS onderschrijft de uitgangspunten van de Structuurnota Landbouw. Zij twijfelt of schaalvergroting een verbetering betekent. Het gaat veel meer om de kwaliteit van de bedrijfsvoering. - Ten aanzien van scharrelvarkensvlees wordt opgemerkt dat de consument nooit om dit produkt heeft gevraagd, maar een diervriende– lijke produktiemethode wil. Tegelijk wil de consument financieel niet bijdragen aan dergelijke methoden. De houding van de consument ten aanzien van de intensieve veehouderij is volgens de NAS deels veroor– zaakt door onsamenhangende voorlichting en stemmingmakerij. Milieufederatie Groningen Het behoud van natuur– en landschapswaarden dient tot het begrip duurzaamheid gerekend te worden. Om economische duurzaamheid te garanderen is behoud van de superheffing in de melkveehouderij essen– tieel. De oplossingen in de Structuurnota Landbouw voor de akkerbouw zijn niet reëel. Er moet een quoteringsregeling voor akkerbouwprodukten komen, gekoppeld aan een goede prijs voor de produkten. Geïntegreerde landbouw moet sterk worden bevorderd, evenals het uit produktie nemen van grond en het bestemmen van enkele grote lokaties voor houtteelt. Andere punten uit het advies zijn: - Intensivering van voorlichting over natuur en landschapsbeheer is noodzakelijk. - Integratie van natuur– en landschapsbeheer in de bedrijfsvoering moet worden gestimuleerd. - Voor de akkerbouw moet een regeling worden ontworpen voor perceelsrandenbeheer. - Mestproblemen moeten allereerst lokaal en regionaal worden opgelost, dus geen mesttransporten over lange afstand. - Van bloembollenteelt in Kloosterburen en omgeving moet worden afgezien teneinde waardevolle brakke milieus te behouden. Instituut voor Natuurbeschermingseducatie (IVN) Het IVN verwijst voor algemeen commentaar naar de reactie van de Stichting Natuur en Milieu en beperkt zich tot een reactie op de paragraaf over inzet van verschillende beleidsinstrumenten. Het IVN wenst: - een concrete uitwerking van de meer intensieve voorlichting over natuur, landschap en milieu in een toetsbaar strategisch plan; - de particuliere natuur– en milieu– (educatieve) organisaties te betrekken dan wel in te schakelen bij de integrale aanpak van de her– oriëntatie op natuur en milieu-aspecten; - een verhoging van het budget ten behoeve van prioritaire inspan– ningen op het gebied van natuur, landschap en milieu. Rockwool/Grodan B. V. Rockwool richt zich in haar commentaar uitsluitend op het hergebruik van substraatafval. Na 3 jaar onderzoek is men erin geslaagd gebruikt substraat te verwerken tot steenklinkers. Deze klinkers kunnen daarna
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
36
dienen als grondstof voor nieuw substraat. Een definitief besluit over dit project is afhankelijk van de effectieve ondersteuning van de overheden. Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen De Bond van Stedebouwkundigen is van mening dat de Structuurnota Landbouw en het Natuurbeleidsplan niet of nauwelijks op elkaar zijn afgestemd. Verder ontbreekt in de Structuurnota Landbouw een visie op de ruimtelijke doorwerking van de voornemens. In het commentaar wordt een voorschot genomen op het aangekondigde Structuurschema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. De belevingswaarde van gebieden waarin een uitbreiding van niet-grondgebonden bedrijven wordt voorgestaan zal aandacht behoeven (bijvoorbeeld ruimte voor groene bermen, bomen in glastuinbouwgebieden). Voor natuurbehoud en –ontwikkeling zal meer landbouwgrond moeten worden vrijgemaakt dan de in de Structuurnota Landbouw genoemde 150.000 hectare voor niet-agrarische functies. De heer Ettema te 's-Hertogenbosch De heer Ettema pleit voor inpoldering van de grote Markerwaard, meer fietspaden in landbouwgebieden, herstel van houtwallen, meer tunnels en viaducten onder en over grote autowegen en een schappelijke prijs van de vervolgnota's op de Structuurnota. Het Friesch Grondbezit Het Friesch Grondbezit onderschrijft de analyse dat de teruggang van het areaal verpachte gronden te wijten is aan het geringe rendement en de hoge pachtdruk. Het pleit voor een aanzienlijke verhoging van de pachtnormen, 2% netto-rendement is volstrekt onvoldoende. Daarnaast zullen structurele aanpassingen van de Pachtwet nodig zijn om de huidige immobiliteit van verpachte gronden te doorbreken. Ook wil Het Friesch Grondbezit maatregelen in de fiscale sfeer, zoals afschaffing van de successiebelasting op verpachte gronden. Stichting Recreatie (SR) De Stichting geeft ongevraagd advies, omdat zij om advies gevraagd is voor het Natuurbeleidsplan. De noodzakelijke bedrijfsvergroting en verlaging van de teeltfrequentie zullen afhankelijk van de regio leiden tot druk op de grond. De omslag in denken van scheiden waar nodig en verweven waar mogelijk, naar verweven waar nodig en scheiden waar mogelijk, vervult de stichting met zorg. De Stichting Recreatie had graag een kaart gezien, waarin de uitgangspunten van het gewenste ruimtelijk beleid voor de landbouw verwerkt zijn. De randvoorwaarden die vanuit de recreatie gesteld kunnen worden zijn: - handhaving van de leefbaarheid van het platteland; - uit produktie nemen van landbouwgronden dicht bij de steden; - extensivering in grondverbruik verder van de stad; - «verweving waar mogelijk» zoveel mogelijk vasthouden. De stichting gaat ervan uit dat in de voorbereiding op het Structuur– schema Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie de onderlinge
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
37
verhouding tussen de sectoren landbouw, natuur en openluchtrecreatie beter tot zijn recht zal komen. Stichting Het Merkartikel De stichting kan zich vinden in de algemene doelstelling van de Struc– tuurnota Landbouw en het commentaar van de Verenigde Nederlandse Voedsel– en Agrarische Industrie, maar wil als aanvulling toch enkele kanttekeningen maken: - er moet meer aandacht aan de verwerkende industrie worden geschonken, evenals aan produkten met een gegarandeerde kwaliteit en een hoge toegevoegde waarde. De verwerkende industrie zou aanspreekpunt moeten zijn voor de overheid op dit terrein. - De stichting pleit verder voor het instellen dan wel uitbreiden van bijzondere steunregelingen voor doelgericht onderzoek, bijvoorbeeld het Instituut voor Agro-Technologisch Onderzoek met het oog op het concurrerend houden van de sector. Jachtraad De Jachtraad ervaart het als een groot gemis dat geen aandacht wordt besteed aan jacht en wildbeheer. De raad maakt de volgende kantteke– ningen: - verbetering van natuurkwaliteit naast milieukwaliteit is een absolute vereiste; - meer aandacht geven voor gebieden buiten de ecologische hoofd– structuur; - mogelijkheden voor wildbeheereenheden ten behoeve van klein– schalige natuurontwikkeling. Deze kunnen interessante bijdragen leveren aan de verbetering van algemene natuurwaarden. Stichting Zuid-Hollands Landschap - De stichting onderschrijft het commentaar van de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. - Meer specifiek heeft de stichting bezwaar tegen de passage over de Zuidelijke bollenstreek, waar vermeld is «zo nodig toegespitst op de specifieke eisen van de bollensector». Zij is beducht voor de gevolgen voor natuurwaarden verbonden aan de graslanden in de strandvlakten en vraagt zich af of integrale landinrichting dienstbaar kan zijn aan de doelstelling uit het Natuurbeleidsplan: «herinrichting van de binnen– duinrand». Verder bestrijdt de stichting de uitspraak dat er goede perspectieven voor de boomteelt zijn en daarmee vergroting van het areaal voor deze teelt noodzakelijk is. Streekraad Oost-Groningen De streekraad is van mening dat aan de specifieke regionale problemen voorbij wordt gegaan. Daardoor biedt de nota geen perspectief voor de Oostgroningse akkerbouw. De streekraad vraagt de uitwerking van meer specifieke instrumenten voor de regio Oost-Groningen (effectieve schaalvergroting en aanvaardbare bedrijfsbeëindiging).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
38
Brabantse Milieufederatie De in de Structuurnota Landbouw voorgestelde maatregelen zijn volstrekt onvoldoende voor Noord-Brabant. De federatie pleit voor struc– turele brongerichte maatregelen. Het beschikbare geld voor mestver– werking kan beter worden ingezet voor het opkopen van mestproduktie– rechten. Gepleit wordt voor het krachtig stimuleren van biologische landbouw, scharrelhouderij en geïntegreerde landbouw. Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren De vereniging deelt de kritiek van de Stichting Natuur en Milieu op het voor de vereniging relevante gebied van biotechnologie, welzijn van dieren, moraal en ethiek. Een duidelijke visie ontbreekt in de Struc– tuurnota Landbouw. Voor biotechnologie wordt ervan uitgegaan dat de wetgeving zal uitgaan van het «neen, tenzij»-principe. Genetische manipulatie wordt principieel afgewezen. Produktiestimulerende middelen moeten zeer zorgvuldig worden beoordeeld met het oog op de lange-termijneffecten op gezondheid en welzijn van dieren. Naar de mening van de vereniging is te weinig aandacht voor de huisvestingsproblemen. Het belang van het welzijn van dieren is te veel ondergeschikt aan andere factoren, zoals milieu. De ontwikkelingen in de kleine veehouderijtakken zijn sterk onder– belicht. Het door de vereniging voorgestane systeem van preventieve toetsing van houderijsystemen moet worden geïntroduceerd. Het landbouwkundig onderzoek naar soorteigen gedrag van dieren moet nieuwe impulsen krijgen. De resultaten van een dergelijk onderzoek moeten immers de basis vormen voor de ontwikkeling van nieuwe huisvestingssystemen. De vereniging bepleit een stimulerend beleid voor de omschakeling naar scharrelhouderij.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 148, nr. 4
39