Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22 800 XV
Nr. 52
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XV (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor het jaar 1993
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 22 december 1992 De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 26 november 1992 mondeling overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over: 1. de uitvoering verhaalswet Algemene Bijstandswet (ABW) ; 2. toepassing ABW bij thuis– en daklozen (aanhangsel Hande– lingen, nr. 148).
Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. 1. Uitvoering verhaalswet ABW
1
Samenstelling: Leden: Spieker (PvdA), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), ondervoorzitter, Schutte (GPV), Groenman (D66), Wolters (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Linschoten (VVD), Leijnse (PvdA), Janmaat (Centrumdemocraten), Doelman-Pel (CDA), voorzitter, G H. Terpstra (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), Schoots (PvdA), Beijlen-Geerts (PvdA), Schimmel (D66), Rosenmöller (Groen Links), Huibers (CDA), Middel (PvdA), Van Zijl (PvdA), Bijleveld– Schouten (CDA), Van Hoof (VVD) en Van der Ploeg-Posthumus (CDA) Plv leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Quint– Maagdenberg (PvdA), Van der Vlies (SGP), Versnel-Schmitz (D66), Paulis (CDA), Franssen (VVD), Kamp (VVD), Van Nieuwen– hoven (PvdA), Willems (Groen Links), G de Jong (CDA), Tuinstra (CDA), De Kok (CDA), Akkerman (PvdA), Melkert (PvdA), Leerling (RPF), Kohnstamm (D66), Brouwer (Groen Links), Eisses-Timmerman (CDA), Van Gelder (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Reitsma (CDA), De Korte (VVD), en Van Houwelingen (CDA).
311584F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Mevrouw Soutendijk-Van Appeldoorn (CDA) herinnerde eraan dat het CDA akkoord was gegaan met de verhaalswetgeving, omdat deze aansloot op de onderhoudsplicht van gehuwden en de verantwoorde– lijkheid van mensen jegens elkaar. Met deze wet werd de gelijke behan– deling van burgers in verschillende gemeenten bevorderd en werd te vergaand individualisme en het afwentelen van de kosten van echtscheiding op de overheid tegengegaan. De invoering diende zorgvuldig te geschieden, omdat deze zaken gevoelig liggen, vooral bij reeds lang gescheidenen. Het is dan ook teleurstellend dat deze zorgvul– digheid heeft ontbroken. De schuld hiervoor ligt zowel bij het ministerie als bij de gemeenten: het ministerie had de invoering actiever moeten begeleiden en de gemeenten hebben deze begeleiding ten onrechte afgewezen. Veel onrust had voorkomen kunnen worden door zorgvuldige en adequate voorlichting. Veel gemeenten stellen dat zij de aanschrijvingen niet op tijd de deur uit konden krijgen, maar zij hebben dan wel heel lang stilgezeten, terwijl al vaststond dat deze wet zou worden aangenomen. Er zijn aanschrijvingen uitgegaan die zo summier waren dat zij wel onrust moesten wekken. Soms werd zelfs geschreven dat de bijstand zou worden verhaald vanaf het moment van verlening, dus tot vóór de inwer– kingtreding van de verhaalswet. Veel te summier is gewezen op de relatie met de burgerrechtelijke onderhoudsverplichting, waarbij zowel financiële als niet-financiële omstandigheden worden gewogen. Dit is inmiddels redelijk uitgewerkt in de jurisprudentie en veel gemeenten slagen er al jaren in om dit criterium goed toe te passen. In een aantal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
gevallen neemt de burgerlijke rechter ook geen alimentatieplicht aan. Hierbij gaat het om de causaliteit: is de bijstand het gevolg van het huwelijk, of kon de partner op het moment van de echtscheiding geacht worden zelf in het inkomen te voorzien? Bij de behandeling van de wet wilden sommigen de interpretatie van het begrip «dringende redenen» vastleggen, maar de staatssecretaris heeft dit terecht overgelaten aan de rechter. Over de nadere afspraken die nu met de gemeenten zijn gemaakt, vroeg mevrouw Soutendijk of deze nog consequenties hebben voor de voor 1993 begrote opbrengst van de verhaalsplicht. Afgesproken is dat als ingangsdatum voor de lopende onderhoudsverplichtmgen niet die van de eerste aanschrijving, maar die van de verhaalsbeschikking wordt aangehouden. De verhaalsplichtige zou nu de beschikkingsdatum kunnen vertragen door de informatie traag ter beschikking te stellen. In sommige gemeenten moet de informatie binnen twee maanden worden verstrekt; anders wordt de aanslag ambtshalve opgelegd. Mevrouw Soutendijk vond dat de gemeenten hierin één lijn moeten trekken, opdat traineren geen voordeel oplevert. Zij vroeg of de afspraak dat de gemeenten een jaar de tijd hebben voor de lopende echtscheidingen inhoudt dat alle beschikkingen vóór 1 augustus 1993 de deur uit moeten zijn. Bij de nieuwe gevallen wordt de bijstandsgerechtigde de alimentatie– voorwaarde gesteld, zodat de eigen vaststelling door de gemeente vaak kan worden voorkomen. Tegen die achtergrond betwijfelde zij of de afspraak over een genuanceerde toepassing van de alimentatievoor– waarde wel zo verstandig is. Immers, in het kader van die afspraak wordt gekeken naar draagkracht en de waarschijnlijkheid van een minnelijke regeling, maar het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om dit in te schatten. Als de zaak anders loopt dan verwacht, krijgen de gemeenten veel werk dat voorkomen had kunnen worden door de alimentatievoorwaarde meer standaard op te leggen Gemeenten mogen geen kosten/baten-analyse maken bij hun verhaals– activiteiten, maar bij kruimelbedragen tot f 250 per jaar mag van verhaal worden afgezien. De staatssecretaris heeft nu het advies overgenomen om f 100 per maand te beschouwen als grensbedrag voor het vragen van een wijziging. Als het in het voordeei is van de alimentatieplichtige, zal deze zelf wel actie ondernemen om de alimentatieplicht te verlagen, maar in het omgekeerde geval zal deze actie zeker uitblijven. Daardoor lijkt het erop dat de regering een kosten/baten-analyse tot een bedrag van f 1200 accepteert, en dat was niet de bedoeling. Het nihilbeding is pas in 1984 nietig verklaard voor de bijstand, maar de verhaalswet kent een maximumtermijn van 12 jaar. Kunnen dan gescheidenen van vóór 1984, met een toen geldig nihilbedmg, nog drie jaar op verhaal worden aangesproken? De heer Schoots (PvdA) was indertijd eveneens akkoord gegaan met het wetsvoorstel, met het oog op de rechtsgelijkheid en de uit het Burgerlijk Wetboek voortvloeiende onderhoudsplicht. Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel had hij betoogd dat de gemeenten gehouden zijn aan een zorgvuldige afweging bij de invoering van de verhaalsplicht. Voor de «dringende redenen» werd bij de plenaire behan– deling geen limitatieve opsomming gegeven, maar een zorgvuldige procedure afgesproken, waarbij door de gemeenten vooral rekening gehouden diende te worden met de soms helaas terechte angst van vrouwen voor bedreiging. De gemeente zou hier in voorkomende gevallen bij de betrokken vrouwen naar moeten informeren, voordat tot verhaal wordt besloten. In het zomerreces bleek deze zorgvuldige procedure echter niet te worden gevolgd. In het bijzonder bleken het ministerie en de uitvoerders verschillend te denken over het overgangsrecht voor de oude gevallen. Er
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
ontstond grote onrust doordat alle personen die potentieel voor verhaal in aanmerking kwamen, dan wel (indien hun adres niet bekend was) de bijstandscliënten zèlf, door de sociale diensten werden benaderd. Deze onrust had voorkomen moeten worden. De staatssecretaris heeft nu, na overleg met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het Ministerie van Justitie en DIVOSA, besloten de ingangsdatum van het verhaal voor de oude gevallen gelijk te laten zijn aan de datum van de gemeentelijke verhaalsbeschikking. De heer Schoots meende dat hiermee het tamelijk slordige begin met de invoering van deze wetswij– ziging op een bevredigende manier is opgelost. De heer Linschoten (VVD) vond de invoering van de wet buiten– gewoon onzorgvuldig, vooral wat betreft de eerste aanschrijving door sommige gemeenten. De VVD had indertijd ingestemd met de verhaalswet, omdat de financiële gevolgen van het ontbinden van een huwelijk niet zonder aanleiding afgewenteld moeten kunnen worden op de samenleving. Bij de kamerbehandeling is uitvoerig ingegaan op de causaliteit: als er op het moment van echtscheiding geen recht op alimentatie is ontstaan, is er geen reden om te verhalen als een van de partners later in de bijstand terechtkomt. De voorlichting hierover heeft zonder meer gefaald. Veel mensen zijn aangeschreven, terwijl een goede interpretatie van de wet niet tot verhaal bij hen zou leiden. De heer Linschoten vroeg de staatssecretaris om de materiële betekenis van de wet zo snel mogelijk duidelijk te maken aan alle betrokkenen Hij stelde voor om de gemeenten schriftelijk hun excuses te laten aanbieden aan degenen die ten onrechte waren aangeschreven. Mevrouw Schimmel (D66) was van mening dat niet de uitvoering, maar de wet zelf de problemen heeft veroorzaakt. Haar principiële bezwaar tegen de wet was dat hiermee de privaatrechtelijke onderhouds– plicht van echtgenoten in publiekrechtelijke zin is uitgebreid. Verder kan een confrontatie met de onderhoudsplichtige tot emotionele problemen leiden, zijn er allerlei praktische problemen bij de uitvoering en is de wet strijdig met het streven naar decentralisatie. Zij vond dat de gemeenten de bevoegdheid, dus niet de plicht, tot verhaal zouden moeten hebben, omdat juist de gemeenten een en ander het beste kunnen beoordelen. De bezwaren tegen de wet zijn bevestigd door de talloze brieven van gemeenten, ex-echtgenoten, nieuwe relaties en bijstandsvrouwen. Het heeft daarom weinig zin om te proberen de problemen met de uitvoering van deze wet op te lossen. Zij drong erop aan dat de staatssecretaris het voorstel doet om de wet in te trekken. De heer Rosenmöller (Groen Links) sloot zich aan bij de opvatting van mevrouw Schimmel. Door alle commotie over deze wet had hij zich afgevraagd of zij wel uit te voeren is. Eén van de problemen is dat ernstige gevallen van bedreiging of mishandeling onder de verhaalsplicht uit kunnen komen doordat een beroep wordt gedaan op de dringende redenen. Hij vond de casuïstiek verder niet relevant voor de uitvoering van de wet, omdat het hierbij gaat om heel persoonlijke zaken. Hij betreurde overigens dat de staatssecretaris wel een oplossing had gezocht voor de problemen van de uitvoerders, maar niet voor de mensen die brieven hadden geschreven. Tenslotte nam hij enkele punten over uit de petitie van de Vereniging anti-verhaalsrecht: de termijn zou verkort moeten worden en de invoering zou moeten beginnen bij de nieuwe gevallen, vanaf het moment van publikatie van de wet in het Staatsblad. De staatssecretaris herinnerde eraan dat in deze wet de verhaalsbe– voegdheid van gemeenten, die al door 60% van de gemeenten werd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
uitgevoerd, is omgezet in een verhaalsplicht. De in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde onderhoudsplicht vormt als het ware de voorlig– gende voorziening voor de bijstandswet. Deze staat bij deze wet niet ter discussie. Een van de doelen van deze wet is om te voorkomen dat er verschillen bestaan tussen gemeenten wat betreft het verhaal van bijstand. De staatssecretaris betreurde het zeer dat de wet onzorgvuldig is uitgevoerd door de gemeenten. De gemeenten hadden de staatssecre– taris verzekerd dat zij de wet zouden kunnen uitvoeren, maar zij had daar niet op mogen vertrouwen. In sommige gemeenten is een deugdelijk computerprogramma opgezet voor de berekening van de verhaalsbe– dragen, maar door andere gemeenten zijn zeer onzorgvuldige brieven aan potentiële onderhoudsplichtigen gezonden. Het is echter nu eenmaal niet mogelijk gemeenten brieven voor te schrijven. Zij zegde toe overleg te voeren met de VNG over de mogelijkheid om een excuusbrief te sturen. Voortaan kan een standaardbrief als voorbeeld aan DIVOSA worden aangeboden. Verder zal voortaan bij elke wet een plan worden gevoegd voor voorlichting en implementatie. De gemeenten hadden een invoeringstermijn van drie maanden. Het ministerie had de gemeenten geadviseerd om de eerste aanschrijving te doen zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van de wet, op 1 augustus 1992, omdat het verhaal uiterlijk kon teruggaan tot het moment van eerste aanschrijving. Het onderzoek dat nodig was voor de beschikking, zou wat meer tijd vragen. Achteraf bleek dat een aantal gemeenten meenden dat zij eerst het onderzoek moesten doen en daarna pas de aanschrijving konden laten uitgaan. Voor reeds tot stand gekomen echtscheidingen moeten de gemeenten voor 1 augustus 1993 een beschikking nemen. De NVvR heeft laten weten dat zij in die gevallen niet het moment van eerste aanschrijving, maar het moment van beschikking relevant acht voor de reeds uitgesproken echtscheidingen. De bewindsvrouwe had nu met de gemeenten afgesproken, ervan uitgaande dat zij de aanschrijving niet traineren, dat de beschikkingen vóór 1 augustus 1993 de deur uit moeten zijn en dat de verhaalsplicht voor de onderhoudsplichtigen voor de oude gevallen geldt vanaf het moment van de beschikking. De financiële gevolgen van deze wijziging, ten bedrage van 13 mln. voor 1992, zijn al in de Najaarsnota verwerkt. In de eerste helft van 1993 zullen er nog dergelijke beschikkingen worden afgegeven, maar bij nieuwe bijstandsaanvragen wordt de wet vanzelf– sprekend meteen toegepast. Het verschil tussen de begrote opbrengst van de invoering van de verhaalsplicht bedraagt ongeveer van 40 mln. in 1993, waarbij rekening is gehouden met de kosten van de uitvoering. Voor de behandeling van deze zaken door de gemeenten zijn nu vuist– regels opgesteld, die aan de Kamer zullen worden gezonden. Voor verhaal van bijstand moet de gemeente eerst nagaan of er sprake is van onderhoudsplicht jegens degene die een beroep doet op de bijstand. Hierbij gaat het om de vraag of het huwelijk de mogelijkheid tot inkomensverwerving heeft beïnvloed. Over dit causaal verband is bij de kamerbehandeling een arrest van de Hoge Raad aangehaald. Een gescheiden vrouw die nog geen betaalde arbeid buitenshuis had, werd door de rechter geacht zeer wel in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien, gezien de door haar genoten opleiding. Er was dus geen sprake van onderhoudsplicht. De gemeenten moeten erop wijzen dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om bij de rechter in beroep te gaan, als de gemeenten ten onrechte uitgaan van een onderhoudsplicht. De gemeenten dienen zich ook goed op de hoogte te stellen van de jurispru– dentie. Een te gemakkelijke aanslag zal door de rechter niet worden toegewezen en de gemeente zal dan worden veroordeeld tot de kosten. Als er sprake is van een onderhoudsplicht, kunnen er dringende redenen zijn voor de gemeente om af te zien van verhaal. Bij de kamer–
Tweede Kamer. vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
behandeling zijn hierbij genoemd: de aantasting van de lichamelijke of geestelijke integriteit van de ex-echtgenote, of dat het zo lang geleden is dat het voor de gemeente moeilijk is terug te vinden. De staatssecretaris bestreed de veronderstelling dat hiermee juist de ernstige gevallen van bedreiging of mishandeling onder de verhaalsplicht uit kunnen komen, omdat hierin dezelfde lijn wordt gevolgd als bij alimentatie. De gemeenten beoordelen of de dringende redenen aannemelijk zijn, niet de wetgever. Hierbij kan bijvoorbeeld informatie van de hulpverlening of het maatschappelijk werk worden gebruikt. Op dit moment wordt de bijstand toegekend en verhaald door de gemeente van vertrek, maar bij de herin– richting van de Bijstandswet wordt uitgegaan van de verblijfplaats van de cliënt, waardoor het zogenaamde domicilieprobleem wordt verscherpt. In sommige gevallen moet voorkomen worden dat de verblijfplaats van de ex-echtgenote bekend wordt aan de onderhoudsplichtige. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan een instantie op rijksniveau, zoals bij de alimentatie voor kmderen in het geval van kindermishandeling. De staats– secretaris vond het niet wenselijk om het verhaal in probleemgevallen door het ministerie te laten uitvoeren, omdat hiermee in rechten van de gemeenten zou worden getreden. Zij zegde toe dit punt in het kader van het wetsvoorstel tot herinrichting van de Algemene Bijstandswet nog eens te bestuderen. Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA) merkte bij interruptie op dat de kinderalimentatie in dergelijke gevallen wordt behandeld door de financiële afdelingen van de Raden voor de Kinderbescherming, maar deze zullen in verband met de bezuinigingen worden afgeschaft. Het CDA heeft gepleit voor een centraal orgaan voor de inning van dit soort bijdragen, als er problemen worden verwacht. De Staatssecretaris van Justitie en de Minister van WVC hebben hier positief op gereageerd. De problemen van bedreiging en bijstandsverhaal kunnen hierbij worden betrokken Door de aanvullende bezuinigingen dreigt dit initiatief echter te worden uitgesteld. De staatssecretaris zegde toe hierover overleg te zullen voeren. Als de kinderalimentatie niet meer via Raden voor de Kinderbescherming wordt geïnd, komen deze zaken weer bij de gemeente terecht, met alle gevolgen van dien. Bij aanvraag van bijstand als gevolg van scheiding zal de gemeente in principe de alimentatievoorwaarde opleggen. De bewindsvrouwe achtte het wenselijk om verhaal tussen gemeente en onderhoudsplichtige zoveel mogelijk te voorkomen. Dit is mogelijk als de alimentatierechter al zijn oordeel heeft gegeven over het recht op alimentatie en de vastge– stelde alimentatie wordt betaald. In die gevallen is er geen grond voor verhaal. Sedert 16 januari 1985 geldt dat het nihilbeding bijstandsverhaal niet langer in de weg staat. Ook in de gevallen dat het nihilbeding is afgesloten vóór 16 januari 1985, is verhaal mogelijk na die datum. Dit wordt opgenomen in de vuistregels voor de verhaalsplicht die met de VNG en DIVOSA zijn afgesproken. Gemeenten hebben hierbij een voorlichtende taak. Een andere wijziging bij de herinrichting van de Bijstandswet betreft verhaal op iemand die door overlijden de bijstand heeft verlaten. Aan de gemeenten is toestemming gegeven om de bijstand verleend tot vijf jaar voor het overlijden, niet terug te vorderen op de erfenis. Verhaal is dus alleen nog mogelijk als er een vordering op de cliënt is bij diens leven, of na diens overlijden blijkt dat hij onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. De normen voor vaststelling van verhaal zijn gebaseerd op de jurispru– dentie over alimentatie. De discussie over de beperking van de alimenta–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
tieplicht tot maximaal 12 jaar, en korter bij kortdurende huwelijken, speelt ook een rol bij de verhaalsplicht. De onderhoudsplicht bij het verhaal is altijd eindig en kan niet langer duren dan 12 jaar. Het verhaal wordt vastgesteld volgens de normen die bij alimentatie worden gehan– teerd, bijvoorbeeld voor de draagkracht van een onderhoudsplichtige met een nieuwe partner. Als de nieuwe partner een laag inkomen heeft, wordt de draagkracht van de onderhoudsplichtige kleiner. Als deze een hoog inkomen heeft, kan de onderhoudsplichtige worden behandeld als een alleenstaande. Bij samenwoning met een partner van hetzelfde geslacht kan de bijstand worden beëindigd, maar de op het BW gebaseerde onderhoudsplicht nog niet. Als de bijstand eindigt, hoeft de gemeente natuurlijk ook niet meer te verhalen. Als de adviezen van de commissie-Kortmann tot een zware registratie worden ingevoerd, krijgen langdurig samenwonende partners dezelfde rechten en plichten als gehuwden, dus ook de onderhoudsplicht na ontbinding van de relatie. Als er geen onderhoudsplicht tussen partners zou zijn, zoals mevrouw Schimmel bepleitte, zouden vreemdelingen ook niet op grond van een huwelijk ons land kunnen binnenkomen. Deze mogelijkheid is er nu wel, naast die van de garantstelling. Ten slotte wees de staatssecretaris erop dat ook bij de kruimelbe– dragen is uitgegaan van de jurisprudentie over alimentatie. Als een verhaal is vastgesteld, kan het bedrag alleen worden gewijzigd bij een relevante wijziging in de omstandigheden. Bij kleine bedragen wordt geen relevante wijziging in de omstandigheden van de onderhouds– plichtige aangenomen. De gemeenten moeten ook een verhaalsbedrag opleggen bij een draagkracht van minder dan f 100 per maand. Alleen indien de berekende verhaalsbijdrage op jaarbasis uitkomt op f 250 of minder, kan van verhaal in rechte worden afgezien. 2. Toepassing ABW bij thuis– en daklozen Mevrouw Schimmel (D66) achtte het onjuist dat thuis– en daklozen met f 299 worden gekort op hun bijstandsuitkering, wanneer zij geen structurele woonkosten hebben. Zij vond dat er niet gekeken moest worden naar het uitgavenpatroon van individuele cliënten. De bijstand zou een algemeen minimum moeten verschaffen, zonder de besteding ervan te beoordelen. Volgens sommigen hebben dak– en thuislozen trouwens juist méér uitgaven voor overnachtingen. De heer Rosenmöller (Groen Links) vond het antwoord van de staats– secretaris op de vragen te formeel. Dak– en thuislozen hebben wel uitgaven voor overnachtingen, maar deze zijn niet structureel, zodat er volgens de staatssecretaris een korting op de uitkering kan plaatsvinden. Psychiatrische patiënten kunnen toch niet geacht worden een admini– stratie te voeren van de onkosten die zij 's nachts hebben gemaakt? Hebben de gemeenten de vrijheid om deze korting al of niet toe te passen, zodat zij ook kunnen erkennen dat er in deze gevallen wel degelijk uitgaven voor overnachtingen worden gemaakt? De heer Schoots (PvdA) meende dat een korting op de bijstand, als er geen woonkosten zijn, bestaand beleid is. Bij de herinrichting van de Bijstandswet is een discussie gaande over de vraag of dit beleid moet worden overgedragen aan de gemeenten. De vraag is dus niet of er wordt gekort, maar wie deze korting uitvoert. Het antwoord van de staatssecretaris hierover vond hij bevredigend. De heer Van Hoof (VVD) had deze kwestie geplaatst in het kader van de herinrichting van de Bijstandswet, omdat hierin de mogelijkheid wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52
gecreëerd om het woondeel van de bijstandsuitkering naar behoefte separaat te behandelen. Mevrouw Doelman-Pel (CDA) kon zich vinden in het antwoord van de staatssecretaris en in de lijn van de Bijstandswet dat de gemeenten kunnen korten, als er geen sprake is van woonlasten. Een fundamentelere vraag is wanneer een dak– of thuisloze een uitkering krijgt, als hij niet kan aantonen waar hij verblijft. Het probleem van de woonlasten en het toekennen van de uitkering moet bij de herinrichting van de bijstandswet nader worden uitgewerkt. De staatssecretaris wees erop dat de Bijstandswet bij uitstek indivi– dualiserend is. De gemeenten voeren over het algemeen een zorgvuldig beleid op dit punt. Zij hebben discretionaire bevoegdheid, omdat zij de uitkering vaststellen. Bezwaren hiertegen zouden derhalve in de gemeen– teraad besproken dienen te worden. De financiële controle op de uitvoering valt ook onder de bevoegdheid van de gemeente en niet onder de rijksaccountants. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Algemene bijstandswet, het Bijstandsbesluit landelijke normering en een uitspraak van de Raad van State kunnen de gemeenten besluiten om de woonkos– tencomponent van de bijstandsuitkering niet toe te kennen, bijvoorbeeld bij krakers die geen woonkosten hebben. Degene die vindt dat dit ten onrechte gebeurt, kan in beroep gaan tegen het besluit van de gemeente. De staatssecretaris achtte het overigens wenselijk dat gemeenten hierin één lijn trekken. Bij aantoonbare woonkosten wordt overigens veelal wel de volle uitkering gegeven. Als iemand langdurig in hetzelfde opvanghuis verblijft, wordt wel de regeling voor zak– en kleedgeld toegepast. Een probleem is inderdaad de verblijfplaats van een zwervende, waarbij soms een afspraak wordt gemaakt over het postadres. Een andere vraag is hoe voorkomen kan worden dat op meerdere plaatsen domicilie wordt gekozen. Dit komt voor, maar het is na enige tijd meestal wel te achter– halen. De voorzitter van de commissie, Doelman-Pel De waarnemend griffier van de commissie, De Vries
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 52