Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
21 501-08
Milieuraad
22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie
Nr. 124
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 24 januari 2001
1
Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF/GPV), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD) en Molenaar (PvdA). Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), Wilders (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Van der Knaap (CDA), Waalkens (PvdA), Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA) en Crone (PvdA).
KST51070 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 12 december 2000 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over: – het verslag Milieuraad van 10 oktober 2000 (21 501-08, nr. 118); – het verslag Milieuraad van 7 november 2000; – de agenda Milieuraad van 18 en 19 december 2000; – de brief van de minister van VROM d.d. 9 oktober 2000 over de Nederlandse reactie op het witboek inzake milieuaansprakelijkheid (VROM-2000-819); – de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 11 oktober 2000 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, houdende wijziging van richtlijn 97/24/EG betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (22 112, nr. 169, fiche nr. 3) en advies van de algemene commissie voor Europese Zaken (VROM-2000-932); – de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 11 oktober 2000 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (22 112, nr. 169, fiche nr. 6) en
2
Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, WitteveenHevinga (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA),
Waalkens (PvdA), Udo (VVD) en Depla (PvdA). Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF/GPV), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van ’t Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), SnijderHazelhoff (VVD) en De Boer (PvdA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
1
advies van de algemene commissie voor Europese Zaken (VROM-2000-945); – de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 18 oktober 2000 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beperking van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektronische apparatuur COM (2000) 347 def. (22 112, nr. 170, fiche 1) en het advies van de algemene commissie voor Europese Zaken (VROM-2000-937); – de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën d.d. 4 december 2000 over het standpunt van de Nederlandse regering inzake een EBRD-lening voor de voltooiing van twee kernreactoren in de Oekraïne (het K2/R4-project) (motieFeenstra c.s. 26 800-XI, nr. 17). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Klein Molekamp (VVD) is het ermee eens dat in de richtlijn geluid, punt 3 van de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 18 en 19 december, de producteisen Europees niveau geregeld worden. De omgevingseisen moeten echter in lijn met de VROM-begroting op nationaal en lokaal niveau geregeld worden. Het voorstel voor een Gemeenschapskader (agendapunt 4) lijkt onbelangrijk. Verdient het niet de voorkeur dat de ministers aandacht besteden aan de milieuproblemen van Oost-Europa en deze materie aan nationale overheden overlaten? De nationale grenzen vormen bij elektronisch afval (agendapunt 5) soms een belemmering. In Limburg komt een aantal hergebruikactiviteiten niet van de grond, omdat de nationale markt te klein is en bepaald afval niet geïmporteerd mag worden. Voor hergebruik van technologisch moeilijke producten zijn soms dus wijdere grenzen dan de nationale nodig. Zal dit punt in de Milieuraad aan de orde komen? Met betrekking tot het internationaal milieubestuur (agendapunt 6) wordt gesteld dat 60% van de UNEP-bijdragen door Europa moet worden opgebracht. Waar is dat percentage op gebaseerd? Welke landen, zowel in als buiten Europa, leveren de grootste bijdragen aan UNEP? Terecht wordt het auto-olieprogramma voortgezet (agendapunt 7). Hoe staat het evenwel met de vaststelling van de oliespecificaties in het programma auto-olie I? Bij de begrotingsbehandeling heeft de Kamer uitgesproken dat het goed zou zijn om aan milieuvriendelijke motorbrandstof fiscaal voordeel te verbinden. Wanneer wordt de desbetreffende motie uitgevoerd? Tot massale productie van dit soort brandstof wordt pas overgegaan als bekend is hoe een en ander in Europa wordt omschreven. Zal dit in de komende Milieuraad definitief worden bepaald? Aan zware personenauto’s en lichte vrachtwagens zullen mogelijk zwaardere milieueisen worden gesteld. Dit moet niet nationaal, maar Europees gebeuren. Hoe ziet de minister dit? Bedrijven moeten bepaalde milieugegevens (agendapunt 8) geheim kunnen houden uit concurrentieoverwegingen. Hoe denkt de minister hierover? Bij milieuaansprakelijkheid (punt 10) moet het principe «de vervuiler betaalt» gelden. Bedrijven zullen zich daartegen verzekeren, wat ertoe zal leiden dat verzekeringsmaatschappijen gedetailleerdere eisen zullen stellen. De overheid dient terughoudend te zijn met regelgeving op dit punt, omdat er anders tegenstrijdigheid tussen eisen kan ontstaan. Het Europees parlement heeft in dit kader gesproken over «met terugwerkende kracht». Wat is de mening van de minister daarover?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
2
De heer Klein Molekamp onderkent het belang van versnelde uitfasering van enkelwandige tankers (agendapunt 11), maar waarschuwt onder verwijzing naar de ramp met de dubbelwandige Levoli Sun voor al te hoge verwachtingen. Kan de minister meer informatie geven over het zesde milieuactieprogramma (agendapunt 12)? Hoe gaat de minister terzake van de kaderregeling staatssteun voor het milieu (agendapunt 15) om met de spanning tussen Europees en nationaal milieubeleid? Door de RIB-vrijstelling zouden bepaalde vormen van duurzame energie goedkoper kunnen zijn dan gewone energie, maar Brussel belemmert dit. Wat is de inzet van de regering als dit in de Milieuraad aan de orde komt? In de vorige vergadering bleek dat er overeenstemming is over de WKK-projecten. Is er een risico dat bepaalde WKK-projecten niet gerealiseerd kunnen worden door Europese regelgeving? Welke resultaten zijn tijdens de gesprekken in Ottawa over klimaatverandering (agendapunt 16) geboekt? Voortzetting van het overleg in Oslo zou betekenen dat de betrokken landen uit de impasse kunnen komen. De stichting Natuur en milieu vraagt aandacht voor de toetreding van nieuwe lidstaten. Komt dit aan de orde in de Milieuraad? Aan welke overgangstermijnen wordt gedacht? Kan worden voorkomen dat er door de overgangstermijnen lacunes in de wetgeving ontstaan, bijvoorbeeld met betrekking tot het landbouwbeleid of het afvalstoffenbeleid? Staan kerncentrales, zoals die in Tsjechië, op de agenda? Vraagtekens zet de heer Klein Molekamp bij het op de motie-Feenstra gebaseerde Nederlandse verzet tegen Europese financiering van de verbetering van kernreactoren in de Oekraïne. Dit kan ertoe leiden dat Tsjernobyl niet ontmanteld wordt of dat men afhankelijker wordt van onveilige kerncentrales. Nederland zou een voorbeeld kunnen nemen aan Duitsland, dat zich neutraal heeft opgesteld en Zwitserland dat bezwaren heeft tegen de financiering, maar uiteindelijk de verbetering niet wil blokkeren. De regering heeft een fiche toegezonden over een voorstel voor de beschikking van de Raad inzake afvalstoffen. Sluiten de daarin gebruikte definities aan bij de Nederlandse? Als er sprake is van strijdigheid ontstaat er een gat, waardoor malafide afvalhandelaars hun slag kunnen slaan. De heer Feenstra (PvdA) herinnert aan het MER-rapport over de Oekraïense K2R4-centrales, waarin een aantal argumenten stond tegen financiering. Nadat de Kamer de motie-Feenstra heeft aangenomen, heeft de regering het standpunt ingenomen dat er namens Nederland tegen het financieringsvoorstel gestemd zou worden. De Commissie moet instemmen met een aanvulling op de lening die wordt verstrekt door de Europese Bank en zou er derhalve goed aan doen zich er eerst van te vergewissen of langs deze weg een juiste basis voor een goede energievoorziening wordt bereikt. Ligt dit niet in lijn met eerdere Nederlandse besluitvorming? Daarnaast onthield 40% van de leden van de Europese Bank (EU-lidstaten) zich van stemming over het desbetreffend voorstel, hetgeen betekent dat een Commissiebesluit er anders uit zou kunnen zien. Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit punt? Een rapport van de milieu-inspectie geeft aan dat van het professionele vuurwerk slechts 17% voldoet aan de kwalificaties en dat er geen sprake is van een geclassificeerd systeem. Dat moet er wel komen, wil men verantwoorde afstanden tot locaties kunnen bepalen. De vooral Chinese fabrikanten zijn primair verantwoordelijk voor een deugdelijke classificatie, maar ervaring leert dat die niet geneigd zijn op dat punt nauwkeurig te werken. De EU zal zich daarom over deze materie moeten buigen. Duitsland hanteert een praktisch systeem, waarbij ervan wordt uitgegaan dat er meer in een doos zit dan erop staat. Kan Nederland die systematiek voor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
3
alsnog overnemen en wil de minister op dit punt in de Milieuraad het initiatief nemen? De ratificatie van de richtlijn inzake de toegang van het publiek tot milieuinformatie (punt 8 agenda Milieuraad) is in lijn met het Verdrag van Aarhus. Door de richtlijn wordt Nederland verplicht de Wet openbaar bestuur en de Wet milieubeheer aan te passen. De heer Feenstra hecht er veel waarde aan dat het publiek toegang heeft tot relevante nationale en communautaire milieu-informatie, met name over milieu- en gezondheidsbezwaarlijke stoffen. Aanpassing op dit punt van Nederlandse wetgeving raakt ook aan de relatieve en absolute weigeringsgronden. Het is begrijpelijk dat bedrijfs- en fabricagegegevens niet publiek worden gemaakt, maar het is belangrijk om openheid te betrachten over de informatie die daarbuiten valt. Zal de richtlijn op deze wijze in Nederland worden toegepast? Na CoP-6 in Den Haag (agendapunt 16) is er in Ottawa verder gesproken. Hoewel de partijen de intentie hadden om na te gaan of het akkoord alsnog sluitend kon worden gemaakt, is de situatie er niet beter op geworden. Zelfs punten die eerder waren vastgelegd, zijn opnieuw ter discussie gesteld. Bij de volgende bijeenkomst in Duitsland is dit geen goede uitgangspositie voor het sluiten van een akkoord. Kan de minister zijn visie hierop al dan niet schriftelijk geven, zodat daarover op een later moment met de Kamer gesproken kan worden? De heer Van den Akker (CDA) vindt de kwaliteitswensen in de kaderrichtlijn geluid (punt 3 agenda Milieuraad) niet wenselijk vanwege de beoogde decentralisatie van het beleid op dit punt en de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Punt 4 op de agenda voor de Milieuraad betreft het voorstel voor een gemeenschapskader. Het is zorgwekkend dat de Commissie in toenemende mate vage milieudoelstellingen formuleert. Dit onderwerp is daarvan een voorbeeld. Het is dan ook goed dat de minister van mening is dat er concrete projectvoorstellen ter verbetering van het stedelijk milieu gedaan moeten worden. De richtlijnen elektrisch en elektronisch afval (agendapunt 5) mogen het succesvolle Nederlandse beleid niet in de verdrukking brengen. Wil de minister in de Milieuraad pleiten voor overname van het Nederlandse systeem van verwijderingsbijdragen? Onder agendapunt 6 wordt gesteld dat de EU 60% van UNEP’s approved programme budget moet opbrengen. Om welk bedrag gaat het? Wat is het aandeel van Nederland? Worden de lasten eerlijk verdeeld? Onder agendapunt 7 staat: «Op grond van auto-olie II wordt geconcludeerd dat de open dialoog met «stakeholders» niet eenzijdig moet zijn». Wat wordt hiermee bedoeld? Zijn met auto-olie I ervaringen opgedaan die deze stelling rechtvaardigen? De doelstelling van de herziening van de richtlijn toegang tot milieuinformatie (agendapunt 8) is: «het verhelpen van de tekortkomingen die bij de praktische toepassing ervan aan het licht zijn gekomen». Kan de minister hier voorbeelden van geven? Het Nederlandse standpunt is in de geannoteerde agenda onvoldoende duidelijk. De Commissievoorstellen inzake traceerbaarheid en etikettering van GMO’s (agendapunt 9) liggen gevoelig. Het is teleurstellend dat er ondanks de toezegging van de Commissie nog geen uitgewerkt voorstel beschikbaar is. Wat zijn naar verwachting de belangrijkste voorstellen van de Commissie met betrekking tot dit onderwerp? Wat betekent de term «voorzorgsbeginsel» in de Europese regeling betreffende GMO’s? Nederland is voor een kaderrichtlijn met een minimumstandaard in het witboek milieuaansprakelijkheid (agendapunt 10) waarbij lidstaten zelf strengere regelgeving mogen vaststellen. Dit kan ertoe leiden dat voor eenzelfde vergrijp in diverse lidstaten verschillende aansprakelijkheidsstellingen gelden. Hoe verhoudt dat zich met het uitgangspunt van rechts-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
4
gelijkheid? Het toepassingsgebied en de activiteiten dienen nauwkeurig omschreven te worden. Daarbij zouden ook de zee- en de wegtransporten van gevaarlijke stoffen betrokken kunnen worden. Naast reders en transporteurs zouden ook opdrachtgevers aansprakelijk gesteld moeten kunnen worden. Zij mogen niet de gelegenheid krijgen om zich achter anderen te verschuilen. Waarom besteedt het witboek geen aandacht aan de mogelijkheid van collectieve voorzieningen? Welk milieuschadegeval uit het verleden valt volgens de minister onder een collectieve voorziening? Vreest de Commissie misschien dat lidstaten te gemakkelijk op Europa terugvallen om gebruik te maken van de pot collectieve voorzieningen? Wat moet worden verstaan onder «objectiveerbaar»? Schade is bij bodemverontreiniging objectief vast te stellen, maar is dat ook het geval op het terrein van biodiversiteit? Hoe wordt omgegaan met aansprakelijkheid als schade onherstelbaar is? Onder agendapunt 11 wordt voorgesteld een Europees agentschap voor maritieme veiligheid in te stellen. Wat houdt dat precies in? Krijgt dit agentschap handhavingsbevoegdheid en mag het onveilige schepen weren uit de havens van de EU, ook als die van buiten de EU komen? Dat het zesde milieuactieprogramma (agendapunt 12) geen prioriteit krijgt, is niet aanvaardbaar. Wil de minister zich hierover in de Milieuraad kritisch uitlaten? Slecht is het ook dat de op 1 januari a.s. in werking tredende kaderregeling staatssteun voor het milieu (agendapunt 15) nog niet beschikbaar is en nog niet is vastgesteld. Is de thans in de geannoteerde agenda genoemde versie een verbetering of een verslechtering ten opzichte van de huidige regels? De kaderregeling kan lidstaten stimuleren om positieve milieumaatregelen te nemen. De tekst over de nationale aanpak van de historische bodemverontreinigingsproblematiek schijnt echter nog steeds een probleem te vormen. Wat is het strijdpunt? Verder is niet duidelijk wat de begrippen «vergroening van het belastingstelsel» en «voorwaarden voor exploitatiesteun voor afvalbeheer» inhouden. Kan de minister een en ander toelichten? Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) verwacht dat het voorzitterschap onder agendapunt 16 de Milieuraad zal informeren over het vervolg van CoP-6. De Commissie heeft tijdens de vorige Milieuraad aangegeven dat de EU emissies kan terugdringen en kan voldoen aan de verplichtingen uit het Kyotoprotocol. Tijdens de klimaatconferentie bleek echter dat de EU helemaal niet op één lijn zat. Het Frans voorzitterschap heeft tijdens de conferentie nadrukkelijk de VS aangesproken, waardoor de sfeer tussen de onderhandelende partijen onder druk kwam te staan. Kan de minister hieraan aandacht besteden bij de evaluatie van de opstelling van de EU? Wil hij de houding van de EU als geheel aan de orde stellen? Doordat vooral Duitsland bleef bij eerdere stellingnames, was er weinig onderhandelingsruimte. Tijdens CoP-6 vond er ook een conferentie van Globe International plaats, waarbij de heer Lubbers als voorzitter van het Wereldnatuurfonds voorstelde dat nieuw toetredende EU-leden bereid moeten zijn om mee te doen in het klimaatbeleid. Hoe ziet de minister dit? Mevrouw Augusteijn is het ermee eens dat ingevolge de kaderrichtlijn geluid (agendapunt 3) geluidsmaten en rekenmethoden geharmoniseerd moeten worden, dat geluidskaarten gemaakt moeten worden en dat er actieplannen opgesteld moeten worden. Het nationaal beleid is hierbij van belang. Een maatgevend percentage van ernstig gehinderden als uitgangspunt van beleid is niet per definitie een goede zaak. Het aantal decibellen kan van groter belang zijn, omdat de waardering van geluid in diverse landen kan verschillen. Er dient een zekere objectieve norm te zijn voor het bepalen van hinder. Zij onderschrijft de desbetreffende punten in de agenda. Het is de meeste consumenten niet bekend dat gebruiksvoorwerpen schadelijke stoffen kunnen bevatten die wellicht gevolgen kunnen hebben voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
5
de gezondheid (witboek chemische stoffen, agendapunt 13). De meeste chemische stoffen zijn nog niet eens getest. In Zweden gebeurt dat volgens een bepaald systeem. Is het mogelijk om alle stoffen op die manier in Europees verband te testen, zodat bekend wordt wat de gevolgen ervan zijn voor de gezondheid? Antwoord van de regering De minister stemt in met de inbreng van de leden wat betreft de kaderrichtlijn geluid (agendapunt 3). De EU moet de nadruk leggen op bronbeleid, omdat dit aspect van geluid deel uitmaakt van de handelspolitiek. Overige aspecten, met name omgevingsfactoren, moeten zoveel mogelijk lokaal en nationaal worden geregeld. Het voorstel onder agendapunt 4 vloeit voort uit de informele Raad in Portugal en betreft grotendeels het contact tussen de ministers van binnenlandse zaken, de informatie-uitwisseling op het terrein van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, stedelijke ontwikkeling en milieu, en de internationale contacten tussen Europese steden. Met dit voorstel, dat niet in een richtlijn behoeft uit te monden, wordt uit milieuoverwegingen vooral beoogd activiteiten op het gebied van stedelijke ontwikkeling te begeleiden. De minister zegt toe problemen bij het hergebruik van afval binnen de nationale grenzen (agendapunt 5) te betrekken bij de behandeling van regiogrenzen in het afvalbeleid. De nationale grens mag niet worden opengesteld voor Europees verkeer, maar wellicht is het mogelijk om binnen grensregio’s een en ander toe te staan. Dit onderwerp zal aan de orde komen in het landelijk afvalbeheersplan. Ook zegt de minister toe in de Raad te pleiten voor het systeem van verwijderingsbijdragen, hoewel er ook nadelen aan verbonden zijn. Sommige bijdragen zijn te hoog vastgesteld en moeten worden bijgesteld. Als dat te vaak gebeurt, kan de consument het vertrouwen in het systeem verliezen en zich er uiteindelijk tegen verzetten. Dat zou niet goed zijn. Onder agendapunt 6 wordt is relatie tot UNEP sprake van een bijdrage van 60%. Europa draagt momenteel 53% bij. De minister deelt een lijst uit waarop de laatst bekende bijdragen van de Europese lidstaten vermeld staan. Nederland staat achter Engeland, Duitsland en Finland op de vierde plaats wat betreft de hoogte van de bijdrage aan UNEP. Weliswaar wordt voorgesteld het percentage van 53 te verhogen naar 60, maar daaraan wordt een behoorlijk invloed- en voorwaardensysteem verbonden. De minister vindt UNEP van belang voor de kracht van de internationale architectuur en vindt beloning voor het goede werk van de laatste jaren op zijn plaats. Als niet wordt bijgedragen, zullen voorstellen voor andere organisaties worden gedaan. Het is echter beter om de bestaande organisatie zoveel mogelijk te versterken. Buiten de EU zij de VS en Japan de voornaamste contribuanten. Over de implementatie van auto-olie I zal de Commissie in 2001 een voortgangsrapportage uitbrengen. De lancering van auto-olie II (agendapunt 7) is suppletoir en vormt daarom geen belemmering voor de doorgang van auto-olie I. De open dialoog met «stakeholders» in auto-olie II mag niet eenzijdig zijn. In auto-olie I lag de nadruk op het overleg tussen de Commissie en de olie- en auto-industrie. Bij het tweede programma moeten de consumenten en milieubewegingen meer betrokken worden. De eisen voor zware auto’s moeten in Europees verband worden vastgesteld. Specifieke vragen over de productie van milieuvriendelijke brandstoffen in relatie tot Europese regelgeving zegt de minister toe schriftelijk te zullen beantwoorden. De op dit punt aanvaarde motie zal worden uitgevoerd. Bij de behandeling van de richtlijn toegang tot milieu-informatie (agendapunt 8) speelt het onderscheid tussen absolute en relatieve weigeringsgronden een belangrijke rol. Daarover is interdepartementaal overleg
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
6
tussen Justitie en Economische Zaken noodzakelijk. Het Nederlandse standpunt is nog niet vastgesteld. De minister vindt dat het Verdrag van Aarhus snel moet worden geratificeerd. De richtlijn is beschikbaar en de voorbereiding van de goedkeuring en de implementatiewetgeving moet zo snel mogelijk in procedure worden gebracht. Sommige landen vinden het wenselijk om uitzonderingsgronden op te nemen, hetgeen in de Milieuraad aan de orde zal komen. In het verslag van de Milieuraad zal hierover uitgebreid gerapporteerd worden. De Commissievoorstellen inzake traceerbaarheid en etikettering van GMO’s (agendapunt 9) zijn nog niet bekend. Verwacht wordt dat de voorstellen acceptabel zullen zijn, omdat op dit punt één lijn is getrokken. Opmerkingen over de rol van verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot milieuaansprakelijkheid (agendapunt 10) onderschrijft de minister. Met de bepaling «met terugwerkende kracht» zal voorzichtig omgegaan moeten worden. Verder is het wenselijk om rechtsongelijkheid in de lidstaten op dit punt te voorkomen. Vragen over collectieve voorzieningen en de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever zullen op korte termijn schriftelijk worden beantwoord. De term «objectiveerbaar» houdt in dat een en ander volgens een transparante en tussen de lidstaten vergelijkbare, geaccepteerde methode wordt vastgesteld. Voor het bepalen van schade zijn procedures op te stellen, waarbij gemeenschappelijk gekozen deskundigen betrokken zijn. Die procedures moeten ook bruikbaar zijn op het gebied van biodiversiteit. Tijdens de informele raad in Duitsland zijn uitgangspunten ten aanzien van chemische stoffen geaccordeerd. Verder is er bij de Commissie regelmatig op aangedrongen om mogelijkheden vast te stellen om het chemischestoffenbeleid te herzien. Daartoe wordt een witboek chemische stoffen (agendapunt 13) voorbereid, waarvan de stukken echter nog niet beschikbaar zijn. Nederland wacht met het vaststellen van beleid op hetgeen op Europees niveau wordt geregeld. Gezien de grote hoeveelheid chemische stoffen moeten prioriteiten worden gesteld. De chemische industrie, die de minister hiervoor primair verantwoordelijk acht, werkt zelf ook aan een prioriteitenstelling en risicoanalyse. In het NMP-4 zal een nadere beleidsbepaling op dit punt aan de orde komen. De minister aarzelt over het instellen van een zogenaamde «kopgroep» van lidstaten om bepaalde maatregelen en initiatieven te nemen. Weliswaar is de EU tot nu toe traag, maar hopelijk komt op korte termijn informatie over dit onderwerp beschikbaar. Die informatie zal evenwel slechts bestaan uit een rapportage over de voortgang. De vaststelling van de kaderregeling staatssteun voor het milieu (agendapunt 15) stuit op grote problemen op het gebied van bodem, ecotaks en afvalbeheer. De Commissie zal hierover voor het einde van 2000 een aantal beslissingen moeten nemen. Gevreesd wordt dat de ruimte voor vergroening van het belastingsysteem door de Commissie beperkt wordt. Verder is er een probleem met betrekking tot bodemverontreiniging: als gevolg van mededingingsregels kan de overheid geen subsidie geven voor het schonen van historisch verontreinigde bodems. Betrokken bedrijven willen deze kosten echter niet dragen, omdat ze de verontreiniging niet veroorzaakt hebben. Ook op het gebied van afval zijn er obstakels. Door de korte looptijd van exploitatiesystemen voor afvalbeheer (alleen voor vijf jaar degressief of alleen tot een bepaald plafond en nietdegressief) kan afvalbeheer niet behoorlijk worden ondersteund. Omdat deze problemen nu voorliggen bij de Commissie, kan praktisch geen invloed meer worden uitgeoefend en zullen lidstaten zich moeten schikken naar de uiteindelijke beslissing van de Commissie. Besproken wordt om op korte termijn een vervolg op de klimaatconferentie te laten plaatsvinden in Oslo. Als die bijeenkomst doorgaat, zal de voorbereiding ervan een belangrijk agendapunt zijn voor de Milieuraad. Gaat ze niet door, dan moet van voren af aan begonnen worden met onderhandelingen met de nieuwe president van de Verenigde Staten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
7
De beslissing van de Europese Bank inzake kerncentrales in de Oekraïne was tegen de wil van het Nederlands kabinet positief. De minister brengt in dezen nog naar voren de mogelijkheid van Euroton te hebben doorgespeeld aan minister Zalm. Hierover wordt nog gerapporteerd. Terzake van vuurwerk is een adviesregeling opgesteld die ervan uitgaat dat dozen meer bevatten dan op de etiketten staat. Als zeker zou zijn dat de inhoud van dozen gelijk is aan de gegevens op de wikkels, zou in een opslag meer dan 6000 kg toegestaan kunnen worden. Omdat die zekerheid thans ontbreekt, is met inachtneming van een veiligheidsmarge (10%–45%) de maximum toegestane opslag bepaald op 6000 kg. Wellicht is Europese regelgeving nodig om een systeem te ontwikkelen dat uitsluit dat de inhoud van dozen vuurwerk verschilt van wat in de papieren staat. Het integrale vuurwerkbesluit zal op korte termijn beschikbaar komen. Milieucriteria voor nieuw toetredende lidstaten zullen in de Milieuraad niet aan de orde komen. De desbetreffende suggestie van de heer Lubbers is niet terzake, omdat lidstaten op dit punt al zijn geaccordeerd. Ze willen ook deelnemen aan het klimaatbeleid, omdat ze daardoor onder andere zullen kunnen profiteren van de voordelen van «joint implementation». Ten slotte zegt de minister toe vragen over de fiche van de Raad inzake afvalstoffen schriftelijk te zullen beantwoorden. De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken, Patijn De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Reitsma De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Jonker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 21 501-08 en 22 112, nr. 124
8