Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 600 XII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2003
23 645
Openbaar vervoer
Nr. 124
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 9 juli 2003 De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft op 25 juni 2003 overleg gevoerd met minister Peijs van Verkeer en Waterstaat over: de brief van de minister d.d. 29 april 2003 houdende antwoorden }– op commissievragen inzake Chipkaart OV (28 600 XII, 23 645, nr. 110); – de brief van de minister d.d. 2 mei 2003 inzake het publieke kader voor een Chipkaart OV (28 600 XII, 23 645, nr. 111). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Meijer (CDA), Van Lith (CDA), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Koopmans (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Ten Hoopen (CDA), Dijsselbloem (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Van As (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Duyvendak (GroenLinks), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Bruls (CDA), Van der Ham (D66), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD). Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Tichelaar (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Eurlings (CDA), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Buijs (CDA), De Grave (VVD), Szabó (VVD), Van Winsen (CDA), Van Dijken (PvdA), Haverkamp (CDA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), VergeerMudde (SP), Jager (CDA), Mastwijk (CDA), Giskes (D66), Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD).
De heer Hofstra (VVD) acht de chipkaart OV cruciaal voor de toekomst van het openbaar vervoer en daarom doet het hem deugd dat het project inmiddels is aanbesteed. De chipkaart zal naar verwachting het zwart- en grijsrijden terugdringen en daarmee de veiligheid in het openbaar vervoer vergroten. Blijkens berichten in de media trekken zwartrijders zich echter weinig aan van de tourniquets die in het kader van het Rotterdamse pilotproject met de chipkaart zijn geplaatst. Wordt hiertegen opgetreden? Het is van belang dat de chipkaart op korte termijn wordt gerealiseerd. De vervoersbedrijven moeten zich onderling collegiaal opstellen, maar mogelijk zal de overheid de sector een handje moeten helpen. Financiële ondersteuning dient echter strikt beperkt blijven tot een eenmalige bijdrage om het systeem zo snel mogelijk op te starten. Waarvoor is eventueel extra geld nodig en hoe wordt dit geld gedekt? Mogelijk kan hiervoor het voor openbaar vervoer bestemde deel van de opbrengsten van het kwartje van Kok, in totaal 530 mln euro, worden aangewend. De heer Hofstra benadrukt dat hij wil vasthouden aan de in het regeerakkoord opgenomen verdeling van dit bedrag, waarbij het merendeel gaat naar wegen en een kleiner deel wordt verdeeld tussen openbaar vervoer en vaarwegen. De begroting voor 2004 moet de kosten voor het hele project bevatten, ook die voor de jaren na 2004. Kan de minister een indicatie geven van de kosten die vrijvallen op het departement door bijvoorbeeld het verdwijnen van het bewerkelijke WROOV-systeem? Bij de begroting is het amendement-Dijksma c.s. (28 600 XII nr. 21) aangenomen waarin en bedrag van 10 mln euro wordt gereserveerd voor pilotprojecten. Hoe wordt dit geld ingezet? De amendering door de Kamer op de bezuini-
KST69353 0203tkkst28600XII-124 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
1
1
gingen op het openbaar vervoer zijn nu verwerkt tot en met 2006, maar moet ook voor de periode na 2006 worden doorgevoerd. In het Hoofdlijnenakkoord is een efficiency-inboeking verwerkt in verband met ziekte. Hoe hoog is dit bedrag voor het openbaar vervoer en bij welke bedrijven slaat het neer? De chipkaart moet nationaal worden ingevoerd en de overgangsperiode waarbij de bestaande vervoerbewijzen naast de chipkaart worden gebruikt, moet zo kort mogelijk zijn. De heer Hofstra vindt het verstandig om binnen door de rijksoverheid gestelde bandbreedtes over te gaan tot regionale tariefdifferentiatie. Voorts moet de minister bevorderen dat de reizigers een uniforme kaartbijdrage wordt gevraagd. De concessietermijn van vervoerders kan over de invoeringsdatum heenlopen. Hoe ziet de minister dit probleem? De heer Boelhouwer (PvdA) is blij dat er een gevoel van urgentie is ontstaan ten aanzien van de chipkaart en vindt dat deze zo snel mogelijk moet worden ingevoerd. De chipkaart is een veel efficiëntere methode dan het WROOV-systeem om de kaartopbrengsten en de suppletie door de overheid onder de vervoersbedrijven te verdelen. Voorts is de chipkaart bij uitstek geschikt om greep te krijgen op degenen die gebruik maken van het openbaar vervoer. Uit de proef in Rotterdam komt naar voren dat dit de veiligheid ten goede komt, al openen de tourniquets bij gebrek aan chipkaarten op dit moment ook als er een willekeurig papiertje in wordt gestoken. De overheid moet financieel bijdragen om de invoering zo snel mogelijk te doen plaatsvinden. Mogelijk kan hiertoe het «kwartje van Kok-fonds» worden gebruikt. Hoe wil de minister voorkomen dat deze financiële bijdrage, waarvan de huidige aanbieders van openbaar vervoer profiteren, marktafschermend werkt? Nieuwe aanbieders zullen deze investering tenslotte geheel zelf moeten ophoesten. De periode waarin zowel chipkaart als strippenkaart geldige vervoerbewijzen zijn, moet zo kort mogelijk worden gehouden, aangezien dit veel geld kost. De heer Van Haersma Buma (CDA) verwacht dat de chipkaart voor een revolutie kan zorgen in het openbaar vervoer wanneer de hele vervoersketen aaneengesmeed kan worden door middel van één kaartsysteem. Hij hoopt dat die keten kan worden verbreed door bijvoorbeeld het parkeren bij stations en het OV-fietsproject hierin op te nemen, zodat het traject van deur tot deur via één chipkaart betaald kan worden. De vele betrokken partijen maken dit megaproject kwetsbaar. Wie heeft de regie over het project en wat is de rol van het departement daarin? De heer Van Haersma Buma hecht groot belang aan inzicht in de baten en lasten. Wat kost het project en hoe groot is de bijdrage van de sector zelf? De overheid moet bereid zijn een bijdrage te leveren, maar daaraan zijn voorwaarden verbonden. Het is hierbij essentieel dat de chipkaart landelijk wordt ingevoerd. Gerekend over vier jaar denkt hij aan een maximale jaarlijkse bijdrage van zo’n 30 mln euro. Dit is slechts een indicatie, want tijdens onderhandelingen met de sector zal duidelijk worden hoeveel geld er nodig is. Uitgangspunt moet zijn dat de eenmalige bijdrage van de overheid zo laag mogelijk wordt gehouden. Door wie moeten eventueel hogere exploitatiekosten worden opgebracht? Het is erg duur om twee systemen naast elkaar te laten bestaan en daarom moet de periode van overlap zo kort mogelijk worden gehouden. Is 2007 een reële invoerdatum? Zijn er concrete verwachtingen met betrekking tot de toename van het aantal reizigerskilometers en het boeken van efficiencywinst bij de vervoersbedrijven? De invoering van de chipkaart is alleen zinvol als daaraan, binnen een bepaalde bandbreedte, tariefvrijheid is gekoppeld. Hoe wordt hieraan vorm gegeven en welke wettelijke aanpassingen zijn hiervoor nodig?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
2
De heer Van Haersma Buma is benieuwd hoe de pilotprojecten verlopen. Als zo’n pilotproject mislukt, kan dit liggen aan het feit dat er slechts op één lijn is proefgedraaid en dit hoeft dus niets te zeggen over het totaal. Wat zijn de faal- en succesfactoren van de pilotprojecten? De heer Hermans (LPF) is een groot voorstander van de chipkaart, met name van het aspect van sociale veiligheid. Naar schatting is er met de invoering van de chipkaart een bedrag gemoeid van zo’n 150 mln euro. Doet de minister boter bij de vis? De heer Duyvendak (GroenLinks) is blij dat iedereen het erover eens is dat de chipkaart OV snel moet worden ingevoerd en dat de overheid hiertoe, indien nodig, een financiële bijdrage moet leveren. Aangezien er nog over de financiën moet worden onderhandeld, is het verstandig dat de minister zich niet vastlegt op een bedrag. Uiteindelijk zal toch gedacht moeten worden aan een eenmalige bijdrage van zo’n 120 mln euro. De rol van de minister van Verkeer en Waterstaat beperkt zich niet tot geldschieter, maar zij moet de leiding nemen. De heer Duyvendak voelt niets voor een regiecommissie bestaande uit vertegenwoordigers van alle spelers in het veld, want dit zal alleen maar tot vertraging leiden. De overheid moet een aantal randvoorwaarden stellen, zoals een landelijke invoering, terwijl de uitvoering aan de bedrijfstak zelf moet worden overgelaten. De reiziger moet zelf kunnen beslissen of de vervoersbedrijven inzage krijgen in de gegevens over hun reisgedrag. Kan de minister dat garanderen? Er gaan stemmen op om van de chipkaart een soort identiteitsbewijs te maken dat alleen na legitimering kan worden aangeschaft. Op deze manier zouden bepaalde mensen uit het openbaar vervoer kunnen worden geweerd. De heer Duyvendak is hiervan geen voorstander, want hierdoor worden de drempels voor het openbaar vervoer onnodig hoog. Antwoord van de minister De minister is het eens met de Kamer dat de chipkaart er snel moet komen en is blij dat de kaart breed wordt gedragen. De kaart is onmisbaar voor overheden en vervoersbedrijven om succesvol invulling te geven aan het beleid van marktwerking en decentralisatie. Bovendien zal de kaart een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de sociale veiligheid. Het project heeft een goede kans van slagen. Na afronding van de proeven bij de NS en de Amsterdamse en Rotterdamse metro kan begin 2005 worden beoordeeld of het systeem goed functioneert, waarna wordt overgegaan tot definitieve besluitvorming. Hiertoe moet er duidelijkheid bestaan over de financiering, de beste wijze van omschakeling van het oude naar het nieuwe kaartsysteem en het publieke kader. In augustus 2003 zullen de resultaten beschikbaar komen van de maatschappelijke baten-lastenstudie, die inzicht verschaffen in de financieringsproblemen en concrete financieringsopties. De komende tijd zullen alle partijen betrokken worden bij het bedenken van oplossingen voor financieringsproblemen. Het is aan het kabinet om daartoe zo nodig middelen vrij te maken. Dit punt zal bij de begroting voor 2004 aan de orde komen. Omdat de budgettaire ruimte bij de rijksoverheid minimaal is, moeten alle partijen zich inspannen om tot een sobere invulling te komen. Als alle betrokkenen begin 2005 tevreden zijn, is het de wens zo snel mogelijk over te gaan tot nationale invoering. Daarbij mag niet over één nacht ijs worden gegaan, maar moet steeds een afweging worden gemaakt tussen de gewenste snelheid en de zorgvuldigheid. Daarvoor zijn een goede voorbereiding en nauwe samenwerking tussen de betrokken partijen essentieel. Het publieke kader hangt, met name voor een aantal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
3
technische aspecten, ten dele af van de ontwikkelingen in de komende jaren. Op korte termijn wil de minister hierover de discussie aangaan met vervoerders, decentrale overheden en reizigers. Zij heeft hiertoe een brief aan MOBIS gestuurd, waarin zij partijen verzoekt vóór 1 juli 2003 te reageren. Om het systeem onder verschillende omstandigheden te toetsen, de reizigersacceptatie te testen en een beter inzicht in de conversieproblematiek te krijgen, is het de bedoeling volgend jaar via een aantal pilotprojecten met de invoering van de chipkaart te beginnen. Er is op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid over de kosten van deze pilots om concreet invulling aan de projecten te geven en subsidie toe te kennen. De minister probeert voor die tijd principeafspraken te maken met vervoerders en decentrale overheden over niet-financiële aspecten. Hoewel het ministerie intensief bij het proces is betrokken, vindt de minister dat de regie in de huidige ontwikkelingsfase primair bij de vervoerders hoort te liggen. Het gaat tenslotte om hun vervoersovereenkomst met de reiziger. De decentrale overheden en de rijksoverheid hebben samen met MOBIS een programma van eisen geformuleerd. Nu bekend is welk toeleverend consortium de voorkeur heeft, zal duidelijk worden in hoeverre en tegen welke prijs aan die eisen voldaan zal worden. De vervoersbedrijven zijn heel goed in staat om problemen onderling op te lossen. Op verzoek is de minister bereid om te bemiddelen. In de invoeringsfase is een iets grotere rol weggelegd voor de overheid, maar er zal niet worden getornd aan de verantwoordelijkheid van de diverse partijen. Decentrale overheden en vervoersbedrijven zijn verantwoordelijk voor volume, prijs en kwaliteit van het openbaar vervoer en dus voor de invoering van de chipkaart en de voorlichting van reizigers. De rijksoverheid is regelgever voor een nationaal kaartsysteem en subsidieverstrekker. Bovendien is Verkeer en Waterstaat concessieverlener voor de NS. Om de regierol van de rijksoverheid vorm te geven, hebben vervoerders en decentrale overheden voorgesteld om een commissie, de Commissie chipkaart, in het leven te roepen onder leiding van de projectdirecteur van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In deze commissie, die zo snel mogelijk van start zal gaan, moeten vervoerders en decentrale overheden participeren, zowel op directieniveau als via koepelvertegenwoordigers. De commissie zal overigens niet treden in de verantwoordelijkheid van betrokken partijen. De minister wil de commissie vooralsnog de volgende taken geven: – het zorgdragen voor een succesvol verloop van de pilotprojecten; – de regie voeren over opschaling van pilotprojecten naar nationale invoering; – een adequate aanpak formuleren voor de aanpak van een aantal conversievraagstukken; – het toezien op een goede voorlichting van reizigers en meting van reizigerstevredenheid. Het bedrag van 10 mln euro dat door middel van het amendementDijksma c.s. is toegekend, wordt gebruikt voor pilotprojecten. Omdat deze projecten zeer verschillend zijn naar aard en omvang, moet een goede verdeling van het geld tot stand komen. Hiervoor worden rekenregels opgesteld en momenteel werken Trans Link Systems (TLS), het East-West Consortium en de vervoersbedrijven aan de afronding van de contracten. Zo snel de rekenregels en de kosten bekend zijn, zal de minister een besluit nemen over de verdeling van het geld en zij verwacht dat zij de Kamer daarover nog voor Prinsjesdag kan inlichten. De minister wil eerst onderzoeken hoeveel geld er nodig is voor de nationale invoering van de chipkaart voordat zij de bijdrage van het Rijk in cijfers uitdrukt. Als maximum houdt zij ongeveer een bedrag van 120 mln euro aan. Daarbij kunnen onder andere de vrijvallende kosten, zo’n 5 mln euro per jaar, binnen het departement worden betrokken. De bijdrage van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
4
de rijksoverheid is gericht op de invoering van het nieuwe systeem en is derhalve eenmalig. De ontwerpers van de toegangspoortjes en de chipkaarten zullen zich tot het uiterste inspannen om zwartrijden te voorkomen, want daarom is het allemaal begonnen. Bij de RET is de situatie op dit moment nog niet optimaal, maar het systeem is dan ook nog niet volledig uitgewerkt. Voor de langlopende concessies, ongeveer 10% van het totaal, is overleg tussen concessieverlener en vervoerder nodig. Het is op dit moment moeilijk in te schatten hoe lang het zal duren voordat het hele land uitgerust zal zijn met een chipkaart. De minister is zich bewust van de noodzaak van een korte overgangsperiode, maar zij vindt dat de zaak niet overhaast mag worden. Het is belangrijk om de tijd te nemen de dingen goed te doen en als het sneller kan, is dat mooi meegenomen. Het bestuur, de zeggenschap, de toezichtstructuur en de deelnemingsvoorwaarden van het systeem zijn belangrijke aspecten in verband met de belangen van reizigers en het level playing field. In de brief aan MOBIS heeft de minister aangegeven dat daarover duidelijkheid moet komen om te kunnen beoordelen of nationale regelgeving wenselijk of noodzakelijk is. Zij gaat ervan uit dat de betrokken partijen in staat zijn die zaken in goed overleg te regelen. Indien er nadere regelgeving nodig is op nationale schaal, dan biedt artikel 30 van de Wet personenvervoer 2000 daartoe de mogelijkheid. De voorwaarde van een level playing field wordt nader uitgewerkt naar aanleiding van de reacties op de brief. In beginsel maakt de Wet personenvervoer 2000 decentrale tariefstelling mogelijk. Uit de maatschappelijke baten-lastenstudie zal blijken hoe de groei van het aantal reizigerskilometers en efficiencywinst zullen uitpakken. Vanzelfsprekend wordt bij de invoering van de chipkaart de bestaande privacyregelgeving in acht genomen. De minister gaat ervan uit dat waar nodig overleg gevoerd wordt met het College bescherming persoonsgegevens. Nadere gedachtewisseling De heer Hofstra (VVD) vraagt zich af hoe objectief het bureau is dat de maatschappelijke baten-lastenstudie uitvoert. Werkt dit bureau ook voor de vervoersbedrijven? Het is van belang dat de minister beschikt over een goede en onafhankelijke analyse om te bepalen welke bedrijven financieel ondersteund moeten worden. Hij vindt het verstandig dat de minister nu geen bedrag noemt. Wat betreft de pilots zegt de minister te wachten op nadere informatie over kosten en rekenregels. Het is echter van belang dat de pilots snel van start gaan, omdat het om ingewikkelde projecten gaat en de looptijd niet al te lang mag zijn. De heer Hofstra heeft begrepen dat het Rijk eenderde van de kosten van een pilotproject voor zijn rekening wil nemen, terwijl de overige twee derde door decentrale overheid en vervoersbedrijf moeten worden bekostigd. Kan de minister hierop ingaan? De minister legt een grote verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Het gevaar bestaat echter dat deze te veel een eigen beleid zullen ontwikkelen, wat tot grote bureaucratische rompslomp zal leiden. De heer Boelhouwer (PvdA) benadrukt dat het systeem van de chipkaart onder geen enkele voorwaarde gebruikt mag worden voor marktafscherming. Hij roept de minister op zorg te blijven dragen voor een open markt. Het geld dat de overheid eenmalig beschikbaar stelt voor de invoering van de chipkaart, zal door de vervoersbedrijven worden gebruikt om de forse investeringslasten te dragen. Er moet daarom voor worden gezorgd dat de afschrijving van deze investeringslasten niet kunnen worden verhaald op de overheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
5
De heer Van Haersma Buma (CDA) merkt naar aanleiding van de aankondiging van de resultaten van de maatschappelijke batenlastenstudie op dat hij eraan hecht dat de eerste bedragen worden opgenomen in de begroting van 2004. Gaat dit lukken? De duur van het invoeringstraject is bepalend voor de kosten, met name voor de transitiekosten. Als van tevoren al duidelijk is dat de einddatum 2007 niet wordt gehaald, kan misschien beter later worden begonnen met het invoeringstraject dan dat het invoeringstraject uitloopt. Hoe denkt de minister hierover? De heer Van Haersma Buma begrijpt dat de minister de chipkaart sober wil houden, maar dan moet zij ook de vervoersbedrijven ervan weerhouden allerlei extra functies toe te voegen aan de chipkaart. Zij moet bovendien bevorderen dat overal hetzelfde systeem van toegangspoortjes wordt geïnstalleerd als dit vanwege de kwantumkorting voordeliger blijkt te zijn. Het is verstandig van de minister dat zij geen bedrag wil noemen. Zij moet geld beschikbaar stellen om ervoor te zorgen dat de chipkaart landelijk en zo snel mogelijk wordt ingevoerd, maar de vervoersbedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun kaartverkoop. De heer Duyvendak (GroenLinks) is het met de minister eens dat goed invoeren de voorkeur verdient boven snel invoeren met een slecht resultaat. Hij hoopt dat de chipkaart in 2007 zal zijn ingevoerd. De minister noemt terecht geen bedragen, maar gelukkig stelt zij wel een serieus maximum van 120 mln euro. De minister heeft beloofd op verzoek te bemiddelen tussen partijen. De afgelopen jaren hebben er nogal wat partijen met klachten aangeklopt bij de fractie van GroenLinks. De heer Duyvendak zal deze mensen voortaan direct doorsturen naar de minister. De minister kan niet ontkennen dat het externe bureau dat de maatschappelijke baten-lastenstudie uitvoert wel eens voor vervoersbedrijven werkt. De uitkomst wordt echter samen met de decentrale overheden en de vervoersbedrijven getoetst. Het CPB zal de uitkomsten voorts toetsen op deugdelijkheid. Een onafhankelijke organisatie die nog nooit voor een van de betrokken partijen heeft gewerkt en toch verstand van zaken heeft, bestaat waarschijnlijk niet. Het is moeilijk in te schatten hoe lang het zal duren voordat het hele land is uitgerust met de chipkaart, maar de overgangsfase zal zo kort mogelijk worden gehouden. De minister wil graag vasthouden aan 2007 en verwacht dat de vervoersbedrijven zich hiervoor eveneens zullen inspannen. In ieder geval zal de chipkaart overal hetzelfde zijn en dit geldt, voorzover functioneel, ook voor de toegangspoortjes. Met de specifieke invulling moet de overheid zich niet bemoeien. Als de minister de resultaten van de maatschappelijke baten-lastenstudie binnen heeft, zal zij eerst overleggen met de diverse partijen. De uitslag hiervan kan vervolgens eventueel via een nota van wijziging worden meegenomen bij de begrotingsbehandeling. Zij begrijpt dat het vervelend is om daarvoor vervolgens geld weg te moeten halen bij andere posten en zal proberen dit te voorkomen. Sommige provincies gaan meebetalen aan de pilots, maar voor het grootste gedeelte zal de 10 mln euro van het amendement-Dijksma c.s. worden verdeeld op basis van de kostenberekeningen. De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, De Pater-van der Meer De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII en 23 645, nr. 124
6