Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004
Nr. 169
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 juni 2004 Op 15 april 2004 heeft de vaste commissie voor Justitie een Algemeen Overleg gevoerd met tweede ondergetekende, die hier mede namens eerste ondergetekende optrad. In dit overleg (29 200 VI, nr 158) werden behandeld: – een brief van de Minister van Justitie d.d. 24 oktober 2003 over Aanpak van het kabinet inzake antisemitische incidenten ( 29 200VI, nr. 62), – een brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 19 december 2003 inzake Nationaal Actieplan Racisme ( NAP-NL/ antiracisme) ( 29 200VI, nr 121). Tijdens dit Algemeen Overleg is toegezegd dat de Kamer een brief met nadere informatie over een aantal onderwerpen zal ontvangen. Het gaat om de volgende onderwerpen: 1) Een overzicht van de organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van discriminatie en die door het ministerie van Justitie en/of andere ministeries worden gesubsidieerd. 2) Mogelijke maatregelen om een eventuele discriminatie bij de verdeling van stageplaatsen tegen te gaan. 3) Antisemitische uitingen op buitenlandse Tv-zenders. 4) Eventuele wettelijke mogelijkheden voor «undercover»-operaties die kunnen aantonen welke werkgevers zich in de praktijk schuldig maken aan discriminatie. 5) De bestrijding van antisemitisme op het internet. 6) Het pleidooi van de ChristenUnie en de SGP om de herdenking van 4 mei weer meer te richten op de Tweede Wereldoorlog en de jodenvervolging. 7) Het onderzoek naar gewelddadige incidenten met een racistische achtergrond. Over deze onderwerpen kunnen wij u als volgt nader informeren.
KST77890 0304tkkst29200VI-169 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 169
1
Ad 1) Organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van discriminatie en die gesubsidieerd worden door ministeries: Ministerie van Justitie: Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR); Meldpunt Discriminatie Internet, Commissie Gelijke Behandeling (CGB); Nationaal Platform voor overleg en samenwerking tegen Racisme en Discriminatie; De Stimuleringsregeling Professionalisering Antidiscriminatiebureau’s (loopt af op 1 augustus 2004). Ministerie van OCW: CGB, LBR Ministerie van SZW: CGB, E-quality Ministerie van VWS: CGB, LBR, Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Expertisecentrum leeftijd en maatschappij, De Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad, Kenniscentrum Homo en Lesbisch Emancipatiebeleid Ministerie van BZK: CGB, Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, Nederlandse Politie Bond; Algemene Christelijke Politiebond (ACP); Politie Academie t.b.v. het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit. Ad 2) Het LBR en het Meldpunt Discriminatie Eindhoven hebben in februari 2004 een rapport uitgebracht getiteld «Gekleurde Stages, Discriminatie van stagiaires in het mbo». Uit het onderzoek blijkt dat hoewel er sprake is van discriminatie bij het toekennen van stageplaatsen, slechts een enkeling hiervan formeel aangifte doet via een lokaal Antidiscriminatiebureau (ADB) of meldpunt. Deze vorm van discriminatie komt niet in de cijfers tot uitdrukking, waardoor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook geen specifiek beleid hierop heeft kunnen ontwikkelen. Op lokaal niveau heeft het ADB Rotterdam (Radar), naar aanleiding van de signalen over deze vorm van discriminatie, het initiatief genomen om de stagecoördinatoren van scholen en opleidingen hierover direct en pro-actief te benaderen. Hiermee wil het ADB Rotterdam draagvlak creëren om te komen tot concrete afspraken met de scholen. Dit Rotterdamse initiatief kan als goed voorbeeld dienen voor de andere ADB’s in de grotere steden. Ad 3) Artikel 7 van de Grondwet waarin de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd, laat geen censuur toe. Ingevolge art. 10, eerste en tweede lid, Europese Verdrag van de Rechten van de Mens zijn beperkingen op de vrijheid van meningsuiting slechts toegestaan, indien deze worden opgelegd met het oog op een van de in het tweede lid genoemde doelcriteria en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (proportionaliteitseis). Wil Nederland de verspreiding van antisemitische informatie op buitenlandse radio- of tv-zenders tegengaan, dan kan Nederland slechts het land waar het desbetreffende radio- of tv-station is gevestigd hierop aanspreken. Censuur vooraf door Nederland is hier echter niet aan de orde. Achteraf kan eventueel worden opgetreden als het gaat om «incitement to hatred». Juridisch is het niet juist om de verspreiding van antisemitische informatie te kwalificeren als crime against humanity. Universele jurisdictie is derhalve niet aan de orde. Het is uiteindelijk aan het land, waarin het desbetreffende radio- of tv-station zich bevindt, om op te treden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 169
2
Om de mate van de verspreiding van antisemitische informatie in Nederland vanaf buitenlandse radio- of tv-zenders feitelijk in kaart te kunnen brengen voert het Ministerie van Justitie momenteel overleg met enkele organisaties die dit zouden kunnen gaan monitoren. In het geval er op grond van de verzamelde feiten sprake is van een «incitement to hatred», dan kan Nederland via de geëigende diplomatieke kanalen met de betrokken landen contact opnemen, haar nadrukkelijke zorg uitspreken en aandringen op het nemen van maatregelen. Mocht zich een dergelijk geval voordoen, dan moeten hierbij een tweetal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste, kritiek op Israël als zodanig is geoorloofd. Het moet dus wel gaan om «advocacy of national, racial or religious hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence». Dit zijn zware vereisten en lang niet alle meldingen zullen deze toets kunnen doorstaan. Ten tweede is het van belang om er op te wijzen dat een dialoog hierover met bijv. landen in het Midden-Oosten wel gebalanceerd moet zijn: persvrijheid is juist een van de speerpunten in het Nederlandse «Wider Middle East»-beleid en mag niet ondergraven worden door parallelle boodschappen over beperking (achteraf) van de persvrijheid. In dit verband wordt eveneens verwezen naar de OVSE-conferentie over anti-semitisme in Berlijn (27 en 28 april jl.). De lidstaten van de OVSE hebben n.a.v. de conferentie een «Verklaring van Berlijn» opgesteld. Daarin wordt aangegeven dat de lidstaten zich zeer bewust zijn van het opkomend anti-semitisme en de daarmee gepaard gaande bedreigingen voor de democratie en de veiligheid. In Berlijn zijn dan ook afspraken gemaakt om gezamenlijk te proberen de verspreiding van anti-semitische informatie via internet en andere media tegen te gaan. Meer specifiek zal in OVSE verband hierover op 16 en 17 juni 2004 in Parijs een conferentie worden gehouden. Met name de relatie tussen racistische, xenofobe en antisemitische propaganda op het internet en de zogeheten «hate crimes» staat hier op de agenda. Overigens dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen uitingen die kritisch zijn op het beleid van de Israëlische regering en antisemitische uitingen. Met name die uitingen waarin kritiek op Israël wordt vermengd met vooroordelen over Joden in het algemeen dienen te worden bestreden. Kritiek en emotionele reacties op het beleid van de Israëlische regering moeten evenwel mogelijk blijven. Ad 4) Allereerst is goed om helder te krijgen wat onder de «undercovermethode» wordt verstaan. Wij denken hierbij aan de methode waarin de politie zowel een allochtone als autochtone medewerker laat solliciteren om vermoede discriminatie aan te tonen. Bij het toepassen van opsporingsmethoden dienen de proportionaliteit en de subsidiariteit in acht te worden genomen. Dit impliceert dat er bij vermoedens van discriminatie bij de arbeid ook aan de gebruikelijke methoden zoals verhoor na ontbieding, getuigenverhoor e.d. moet worden gedacht. Toepassing van een zwaarder middel als de «undercover-methode» is dan voorstelbaar bij bijvoorbeeld stelselmatige discriminatie, meerdere aangiften en een ontkennende verdachte. Maar bij de aanpak van discriminatie op het werk heeft het repressieve karakter van het strafrecht niet de voorkeur. Eerder dient gedacht te worden klachten over discriminatie op het werk voor te leggen aan de Commissie gelijke behandeling. Voor een overzicht van maatregelen die door de verschillende departementen worden genomen om discriminatie op het werk tegen te gaan,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 169
3
verwijzen wij naar de beantwoording van de kamervragen van de heer Dijsselbloem (PvdA) (2030414860, ingezonden 27 mei 2004). Ad 5) De door het Ministerie van Justitie gesubsidieerde Meldpunt Discriminatie Internet registreerde over 2003 een daling van het totaal aantal gemelde discriminatoire uitingen op internet naar 1498 (2002 1798); het aantal meldingen stijgt van 1008 in 2002 naar 1242 in 2003. De bereidheid tot het verwijderen van strafbare uitingen op internet stijgt. Het MDI constateert over 2003 een verwijderingpercentage van 95,3%, dit is een ruime stijging ten opzichte van 2002 waarin het verwijderingpercentage 63% bedroeg. Het MDI ziet voorts over 2003 een afname van het aantal antisemitische uitingen: 514 (in 2002: 584), hiervan zijn 37 Holocaustontkenning (in 2002: 51). Om de vervolging op internet te verbeteren zijn het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie en de politie Amsterdam Amstelland met het MDI een regulier overleg gestart om nauwer samen te werken in de strijd tegen discriminatoire uitingen op internet, waaronder antisemitisme, o.a. afspraken over aanleveren mogelijk strafbare zaken. Met betrekking tot de zaak Stichting Maroc.nl, die in begin 2003 speelde, kan ik u nog de volgende informatie van het Openbaar Ministerie geven. Volgens de Aanwijzing Discriminatie volgt bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijk traject, indien de zaak zich daarvoor redelijkerwijs technisch leent. Uit de Aanwijzing discriminatie blijkt dat slechts bij hoge uitzondering geen strafrechtelijke reactie volgt in zaken die zich in beginsel daartoe lenen. In zo’n geval verdient enige reactie naar de verdachte, bijv. een mondelinge of schriftelijke waarschuwing aanbeveling. De zaak tegen Stichting Maroc.nl is een voorbeeld waarbij de officier van justitie de uitzondering heeft laten prevaleren boven de hoofdregel van de Aanwijzing. Uit de uitleg van de officier van justitie blijkt waarom. De uitlatingen op de website van Maroc.nl zijn niet de uitlatingen van Maroc.nl zelf. Indien Maroc.nl deze uitingen willens en wetens op zijn website zou hebben gehandhaafd, zou er wellicht reden zijn geweest om Maroc.nl te vervolgen. Het heeft er even de schijn van gehad dat Maroc.nl daadwerkelijk de uitingen op zijn website wenste te handhaven. Maroc.nl heeft echter omstandig uitgelegd, ook in het gesprek dat het OM met de stichting Maroc.nl had, dat het hier een korte periode heeft betroffen, waarin men de zaken niet helemaal op orde heeft gehad en die men hogelijk betreurt. Het bestuur heeft de officier van justitie uitgelegd dat er intern krachtige organisatorische maatregelen zijn genomen om herhaling van dit soort zaken te voorkomen. Mede het gegeven dat het bestuur van Maroc.nl onderschrijft dat de uitlatingen waar het MDI aangifte van had gedaan, discriminerend zijn, biedt uitzicht op een duurzame antidiscriminatoire samenwerking met een nietonbelangrijke spreekbuis van Marokkaans Nederland. De Minister van Justitie acht deze uitleg verantwoord en voor het overige treedt de Minister van Justitie niet in de afweging door het Openbaar Ministerie in individuele zaken. Ad 6) Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft aangegeven dat er op 4 mei geen specifieke thema’s worden gebruikt. «Tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei herdenken we allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties», aldus het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei werkt wél met een jaarthema (in 2004 waren dat de politieke aspecten van vrijheid onder het motto «Vrijheid is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 169
4
kiezen én delen»), maar dat komt vooral tot uiting op 5 mei, Dag van de Vrijheid, en is onder meer bedoeld om de dag inhoudelijk vorm te geven. De vierde en vijfde mei zijn de dagen waarop wij in Nederland gezamenlijk stilstaan bij oorlog en vrede, vrijheid en onderdrukking, verantwoordelijkheid en democratie, menswaardigheid en respect. Gelet op het feit dat ook de tijdsgeest en de actuele nationale en internationale gebeurtenissen hier een rol bij spelen, is het mogelijk om in de toekomst het onderwerp «jodenvervolging» als inhoudelijk thema te kiezen. Het is echter aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei (waarin eveneens vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap zitten) deze keuze te maken. Ad 7) Volgens de Monitor Racisme kon in 2002 in slechts 8% van de gevallen van racistisch geweld de (exacte) identiteit van de daders worden vastgesteld. De heer Dijsselbloem vroeg zich af of de minister bereid is middels dossieronderzoek de verklaring te achterhalen van die 8%. De onderzoekers van de Monitor kiezen ervoor de werkomschrijving van racistisch geweld ruim te houden. Het is «gedrag waarbij de ene partij de andere partij opzettelijk schade toebrengt, of ermee dreigt dat te doen, en waarbij dit gedrag in hoofdzaak is gericht op fysieke aantasting van objecten en/of personen, waarbij de slachtoffers of doelwitten zijn uitgekozen vanwege hun etnische, raciale, etnisch-religieuze, culturele of nationale herkomst.» Het gaat dan bijvoorbeeld om een bekladding, een brandstichting, een vernieling, een bedreiging enzovoorts. In het licht van deze definitie hebben de onderzoekers in 2002 op basis van ondermeer mediaberichtgeving 262 voorvallen van racistisch geweld geregistreerd. Volgens de onderzoekers wordt een derde van de gewelddadige voorvallen niet bij de politie gemeld en komt daarmee niet ter kennis bij de politie voor onderzoek. Anders gezegd: het gaat in slechts een deel van die 262 gevallen om incidenten waarvan melding bij de politie is gedaan. Dit impliceert dat het percentage van de gevallen waarin de identiteit van de daders kan worden vastgesteld, in de gevallen waar daarvan bij de politie melding is gedaan, hoger dan de genoemde 8% is. Voorts moet worden bedacht dat bij gevallen van bekladding het relatief lastig is om achter de identiteit van de dader te komen. Inmiddels heeft de Raad van Hoofdcommissarissen negen belangrijke aanbevelingen van het Landelijk Bureau Discriminatiezaken overgenomen. Met name het opstellen van een reactieprotocol voor discriminatiezaken naar aanleiding van aangiften zal een positieve werking op de aangiftebereidheid hebben. Het OM zal in de toekomst meer inzicht kunnen geven in de omvang van racistisch geweld en de mate van afhandeling, door de nieuwe registratie van commune delicten met een discriminatoire achtergrond. Het Arrondissement Amsterdam is gestart met de zogenaamde registratiepilot waarmee in het COMPAS systeem (het OM registratiesysteem) commune delicten met een discriminatoire achtergrond kunnen worden geregistreerd en zichtbaar gemaakt. Bij gebleken succes kan dit systeem worden ingevoerd bij de overige arrondissementsparketten. Nader dossieronderzoek behoort dan tot de mogelijkheden. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M. C. F. Verdonk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 169
5