Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22655
Nr. 6
Juniverslag 1992 van de Algemene Rekenkamer
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 november 1992 De Commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft vragen gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën inzake het Juniverslag. De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 november 1992. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Vermeend De griffier van de commissie, Hubert
1 Samensielling: Leden: Van Dis (SGP), Frinking (CDA), Van Erp (VVD), De Korte (VVD), Tommel (D66), Van Rey (VVD), Vermeend (PvdA), voorzitter, (Brouwer (Groen-Links), Melkert (PvdA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Boers– Wijnberg (CDA), ondervoorzitter, Vreug– denhil (CDA), Vriens-Auerbach (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Van der Vaart (PvdA), G de Jong (CDA), Schoots (PvdA), Ybema (D66), A de Jong (PvdA), Kersten (PvdA), Leers (CDA) en Van Heemst (PvdA) Plv leden: Schutte (GPV), Lansink (CDA), Kamp (VVD), Blaauw (VVD), Ter Veer (D66), Linschoten (VVD), De Pree (PvdA), Rosen– möller (Groen-Links), Stemerdink (PvdA), Koetje (CDA), Gerritse (CDA), Van de Camp (CDA). Tuinstra (CDA), G H Terpstra (CDA), Van Traa (PvdA), Leerling (RPF), Paulis (CDA), Van Otterloo (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), vacature PvdA, Vliegenthart (PvdA), Van Houwelingen (CDA) en R van Middelkoop (PvdA).
215939F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
1 Kan aangegeven worden hoeveel zaken gelet op de Richtlijn (Stcrt. 13 december 1990, nr. 293) totaal vervolgd zou moeten worden? De Fiscale inlichtingen– en opsporingsdienst (FIOD) registreert de zaken die worden aangemeld door de Belastingdienst. Er bestaat geen inzicht in het aantal zaken dat wel onder de opsporings– en vervolgings– richtlijnen valt maar niet wordt aangemeld door de eenheden van de Belastingdienst.
2 Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om te komen tot een volledige en uniforme registratie van de zaken die onder de opsporings– en vervolgingsrichtlijnen vallen? De FIOD heeft een geautomatiseerd registratiesysteem, waarbij op uniforme wijze de aanmeldingen van zaken worden vastgelegd. Daarnaast is het de bedoeling dat de eenheden van de Belastmgdienst zal ook hun aanmeldingen op uniforme wijze gaan registreren op een speciaal daarvoor ontworpen aanmeldingsformulier. Binnen Financiën wordt thans bezien of er specifieke aanmeldingsrichtlijnen voor de eenheden moeten komen. Deze eenvoudige richtlijnen zullen worden afgeleid van en worden afgestemd op de opsporings– en vervolgings– richtlijnen. Op deze wijze zal de aanbeveling van de Rekenkamer om te komen tot een volledige en uniforme registratie van zaken die onder de richtlijnen vallen worden geconcretiseerd.
3 Op welke wijze is de controle geregeld van de naleving van de vervol– gingsrichtlijn ?
4 Kan aangegeven worden waarom deze controle tot op heden onvol– doende is geweest? De controle op de naleving van de vervolgingsrichtlijnen is moeilijk gebleken. Dit komt met name doordat voor degenen die met de richtlijnen moeten werken in veel gevallen niet duidelijk is of een zaak wel onder de vervolgingsrichtlijnen valt. Indien de duidelijkheid van de richtlijnen kan worden vergroot, wordt daarmede ook de controleerbaarheid beter. Zoals bekend werkt thans een projectgroep van Financiën en Justitie onder het voorzitterschap van een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie aan een herziening van de richtlijnen voor opsporing en vervolging. Het punt van controle op de naleving van de vervolgingsricht– lijnen zal in dat kader, voor zover mogelijk, worden meegenomen. Zowel voor de huidige als de te ontwerpen richtlijnen geldt, dat de hoofden van de eenheden erop zullen moeten toezien dat de richtlijnen, beginnend met een correcte aanmelding, worden nageleefd. In dit kader zijn sinds een jaar op de eenheden speciale coördinatoren aangesteld. Zij houden zich bezig met de coördinatie van het fraudebestrijdingsbeleid. Zij fungeren als aanspreekpunt voor de eenheid, de FIOD en de contact– ambtenaar.
5 Kan aangegeven worden hoe en op welke termijn de duidelijkheid van de vervolgingsrichtlijn wordt vergroot?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
6 Wanneer valt de rapportage te verwachten van de projectgroep die zich bezig houdt met de herziening van de opsporings– en vervolgings– richtlijnen? Bij de herziening van de richtlijnen zal aandacht worden geschonken aan de hanteerbaarheid van de richtlijnen. Een facet van de hanteer– baarheid is de duidelijkheid. Andere facetten zijn echter evenzeer van belang, zoals de wenselijkheid dat de richtlijnen handvatten geven om de instroom van zaken in het strafrechtelijke traject te beheersen; richtlijn die hierin tekortschiet, is - ofschoon wellicht glashelder - evenmin hanteerbaar als een onduidelijke richtlijn. Deze facetten kunnen echter zoals ook in het antwoord van de Minister van Justitie op de bevindingen van de Rekenkamer is aangegeven - op gespannen voet met elkaar staan. Daarnaast moet erop worden gewezen dat de Belastingdienst in interne richtlijnen de opsporings– en vervolgingsrichtlijnen nader uitwerkt en concretiseert; de opsporings– en vervolgingsrichtlijnen spelen als zodanig dan ook vooral een rol bij de bepaling welke zaken zullen worden overgedragen aan de Officier van Justitie. Deze beslissing wordt in het tripartite overleg genomen. Met andere woorden, voor zover er over en weer onduidelijkheid bestaat, kan deze worden weggenomen door het onderling overleg over welke zaken worden aangebracht bij het Openbaar Ministerie. De projectgroep die zich bezighoudt met de herziening van de richt– lijnen streeft ernaar het eerste kwartaal van 1993 een concreet voorstel tot herziening te doen.
7 Bent u voornemens deze rapportage aan de Kamer te verstrekken? De werkzaamheden van de projectgroep zullen uitmonden in herziene richtlijnen. De herziene richtlijnen zullen - zoals gebruikelijk - in de Staatscourant worden gepubliceerd. Gelijktijdig zullen zij aan de Kamer worden verstrekt.
8 Is het gezien het rapport van de Rekenkamer en de aanbevelingen niet wenselijk om in het kader van de zgn. ISMO-beleid waar mogelijk fraude– zaken zoveel mogelijk administratiefrechtelijk af te doen waarbij de straf– rechtelijke aanpak het sluitstuk dient te zijn van effectieve administra– tieve uitvoering en handhaving? Het sanctiebeleid in fiscale zaken omvat enerzijds de opleggmg van administratieve boeten en anderzijds de strafrechtelijke afdoening. Vorig jaar (1991) zijn er vanuit de Belastingdienst/FIOD een kleine driehonderd ifiscale fraudezaken ter vervolging aan het Openbaar Minis– terie gezonden. Daarnaast heeft de Belastingdienst zelf zeer grote aantallen admini– stratieve boeten opgelegd. Zo zijn bijvoorbeeld in de inkomstenbelasting in 1991 bijna dertigduizend administratieve boeten opgelegd, omdat belastingplichtigen opzettelijk of door grove schuld hun aangifte onjuist hadden gedaan. Uit evengenoemde aantallen volgt reeds dat de strafrechterlijke aanpak het sluitstuk vormt bij het fraudebestrijdingsbeleid. Veruit het merendeel van de zaken wordt administratiefrechterlijk afgedaan. Met het oog op de generale en speciale preventie zal er echter ook steeds ruimte moet zijn voor strafrechtelijke vervolging van fiscale delicten op een adequaat niveau.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
9 Waarop is de stellingname gebaseerd dat van een te beperkte capaciteit bij de FIOD geen sprake is? Hoeveel zaken zouden FIOD gelet op de huidige beschikbare capaciteit kunnen verwerken? De structurele capaciteit van de FIOD wordt uit efficiency-overwe– gingen mede afgestemd op de capaciteit in de daarop volgende schakels in het strafrechtelijk circuit (Openbaar Ministerie en de strafrechter). In 1992 heeft de FIOD/Afdeling Fiscale recherche 290 zaken ter vervolging aan het Openbaar Ministerie aangeboden. Met name in de randstad kan de Fiscale recherche van de FIOD op dit moment meer fiscale fraudezaken produceren dan het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht kunnen verwerken. Zie ook het antwoord op de vragen 10, 11 en 12.
10 Kan een nader inzicht gegeven worden in de aard en omvang van de belastingfraude, die door de gesignaleerde capaciteitsproblemen bij de FIOD, het openbaar ministerie en de rechterlijke macht niet vervolgd worden? 11 Is de regering bereid de door de ARK gesignaleerde capaciteitspro– blemen en tekortkomingen, waardoor een groot aantal zaken ten onrechte niet vervolgd worden, door nadere maatregelen op te heffen? 12 Kan er een reactie gegeven worden op de conclusie van de Reken– kamer dat de toezeggingen van de Minister van Justitie om de gesigna– leerde capaciteitsproblemen op te lossen onvoldoende zijn? Zoals aangegeven in bijlage 22 bij de Miljoenennota 1993 zal de capaciteit van de rechterlijke macht (in de ruimste zin: rechters, officieren van justitie, ondersteunend en administratief personeel inbegrepen) worden uitgebreid. Ten behoeve van de intensivering van de sociale en fiscale fraudebestrijding is voor het jaar 1994 een bedrag van ƒ 20,7 miljoen uitgetrokken; dat bedrag is een equivalent van ten hoogste 205 fte. Hiermee wordt beoogd de onder meer door de Rekenkamer gesignaleerde capaciteitstekorten op te heffen. Door de procureurs– generaal is inmiddels een projectteam ingesteld dat onder directe verant– woordelijkheid van de Procureur-Generaal te Arnhem de beoogde inten– sivering moet begeleiden en sturen.
13 Is de regering bereid de essentiële elementen, die nodig zijn voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik (n.l. beleidsvoorbereiding, regelgeving voorlichting, controle, vervolging en berechting en beleids– evaluatie) in beter evenwicht met elkaar te brengen? Vanzelfsprekend is de regering bereid de genoemde essentiële elementen die nodig zijn voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik in een goed evenwicht te brengen. De voorstellen in het kader van de fiscale fraudeaanpak zullen daartoe bijdragen. In het kort noem ik deze nogmaals, te weten de intensivering van de strafrechtelijke vervolging van fiscale fraudezaken, de herziening van de opsporings– en vervolgingsrichtlijnen, de introductie van eenvoudige en duidelijke aanmeldingsrichtlijnen voor de eenheden van de Belastingdienst en de uniforme registratie van fraudezaken door die eenheden. Deze voorstellen zijn een gevolg van een beleidsevaluatie en zij bevatten elk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
een of meer van de in de vraag genoemde elementen. Zo bevat de herziening van de richtlijnen en de introductie van aanmeldingsrichtlijnen elementen van beleidsvoorbereiding en regelgeving. Daarnaast zijn de aanmeldingsrichtlijnen bedoeld om de duidelijkheid van de opsporings– en vervolgingsrichtlijnen te vergroten en hebben zij in die zin dan ook een voorlichtend karakter voor de dienst in zich. Op de elementen controle, vervolging en berechting is reeds eerder uitvoerig ingegaan bij de beantwoording van de voorgaande vragen.
14 Wanneer denkt de regering de door de ARK geconstateerde onvol– doende fiscaaltechnische vaardigheden om geïntegreerd te kunnen werken over de gehele linie op te lossen? In welke mate moeten de beperkte opleidingsmogelijkheden en bezetting van de eenheden voor dit doel worden uitgebreid? Hoeveel extra financiële middelen zal dit vergen? Zoals de Algemene Rekenkamer in het Juniverslag opmerkte, zijn in de meerjarenbeleidsplannen van de directies ondernemingen Noord en Zuid belangrijke aanzetten gegeven voor het opleidingenbeleid. Bij het opstellen van de jaarplannen 1993 hebben de afzonderlijke eenheden voorzien in de invulling van de opleidingsplannen, die er op zijn gericht, dat binnen enkele jaren de gewenste situatie is bereikt. Bij de herstructurering was een van de hoofddoelstellingen een voor alle belastingmiddelen geïntegreerde behandeling van de belasting– plichtige. Als uitgangspunt daarbij gold en geldt nog steeds, dat de integratie vooral vorm moet krijgen binnen teams. Dit heeft tot gevolg dat niet elke individuele medewerker over zodanige kennis moet beschikken dat hij of zij geheel zelfstandig alle zaken kan afwikkelen. Omdat in teams wordt gewerkt, kan in belangrijke mate worden volstaan met uitgebreide kennis op het terrein van éèn of twee middelen naast een kennis op signaleringsniveau voor een of meer andere middelen. Welke kennisniveaus vereist zijn, zal enerzijds afhangen van het oplei– dingsniveau en ervaring van de medewerkers en anderzijds van de samenstelling van het belastingplichtigenbestand. Het is zeker niet zo dat elke belastingplichtige steeds in meerdere belastingen betrokken is. Zo is uit een intern onderzoek gebleken dat ongeveer 1/5 deel van het totale bestand slechts voor één belastingmiddel belastingplichtig is, voor 2/5 deel voor twee belastingmiddelen en voor het resterende deel voor drie belastingmiddelen. Overigens zij hierbij nog opgemerkt, dat de omstandigheid dat nog veel boekenonderzoeken voor één belastingmiddel worden ingesteld niet hoeft te duiden op een onvoldoende diepgang. Ook deze onderzoeken hebben hun consequenties en preventieve werking voor andere belas– tingen en zullen ook in de toekomst het resultaat kunnen zijn van selectie. Met betrekking tot de opleidingsmogelijkheden en de bezetting wordt het volgende opgemerkt. De beperking van de opleidingsmogelijkheden is gelegen in de omstandigheid, dat de eenheden medewerkers gedeel– telijk moeten vrijstellen van hun dagelijkse werkzaamheden, teneinde bijscholingen te kunnen volgen. De beperking wordt dus niet veroorzaakt door financiële factoren, maar door het spanningsveld tussen enerzijds een goede voortgang van het productieproces en anderzijds het opleiden van medewerkers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
15 Kan aangegeven worden op welke wijze en op welke termijn verbete– ringen kunnen worden aangebracht in de controles door eenheden Ondernemingen ? Het streven van de Belastingdienst is er op gericht de mate van aandacht die een entiteit behoeft zo goed mogelijk te bepalen op basis van fiscaal belang en risico. Aan de hand van deze factoren wordt een afweging gemaakt, of kan worden volstaan met een kantoortoetsing, een fysieke controle, een meer fiscaaltechnisch controle voor met name de loon– of omzetbelasting, dan wel of een diepgaander boekenonderzoek moet worden ingesteld. In het Bedrijfsplan 1993-1997 van de Belastingdienst is dit aange– geven. De eenheden baseren daarop hun plannen. Daarnaast worden automatiseringshulpmiddelen ontwikkeld die de selectie onder andere op basis van de factoren belang en risico moeten ondersteunen. De termijn waarop alle in gang gezette ontwikkelingen volledig hun effect zullen hebben, zal zeker enige jaren beslaan.
16 Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de conclusie van de Rekenkamer dat de informatie over veldtoetsingen, die de Staten– Generaal vooral in het Beheersverslag van de Belastingdienst krijgen, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin voor uitbreiding en verdieping vatbaar zijn? Aan het verder uitbreiden en verdiepen van de kwantitatieve informatie over de veldtoetsingen wordt uitvoering gegeven door de ontwikkeling van diverse informatiesystemen. In 1992 is het op de gewijzigde structuur van de Belastingdienst ingerichte Landelijk Informatiesysteem Boekenonderzoeken (LIB) geïmplementeerd. Hierin worden gegevens over uitgevoerde veldtoetsingen opgenomen. Onlangs is ook het Vennootschapsbelasting Informatiesysteem (VIS) operationeel geworden. De initiële vulling van dit systeem wordt thans gerealiseerd. Met betrekking tot de omzet– en loonbelasting worden in het geïnte– greerd systeem voor ondernemers-eenheden (BISON) gegevens opgenomen. De ontwikkeling van dit systeem is in volle gang. Met betrekking tot de kwaliteitswaarborging wordt opgemerkt, dat deze vooral zijn weerslag zal vinden in de verbetering van de verschil– lende processen, de interne controle, het inzicht in het belastingplichti– genbestand en de opleiding van de medewerkers. De ontwikkelingen op deze terreinen zullen in het Beheersverslag van de Belastingdienst steeds terugkerende onderwerpen zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 655, nr. 6
6