T w e e d e Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
18 386
Besluit afbreking zwangerschap
Nr. 29
LIJST V A N VRAGEN Vastgesteld 30 mei 1988 De vaste Commissie voor de Volksgezondheid 1 heeft onderstaande vragen aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ter beantwoording voorgelegd naar aanleiding van het verslag van de geneeskundige hoofdinspecteur van de volksgezondheid inzake de Wet afbreking zwangerschap over het jaar 1986 (18 386, nr. 28). Blz. 1 1 Welke is de reden dat het verslag over 1986 de Kamer pas op 7 april 1988 heeft bereikt? Op welke datum heeft de geneeskundige hoofdinspecteur van de volksgezondheid dit verslag aan de minister doen toekomen?
Waarom heeft de minister het verslag niet van een eigen standpunt voorzien? ' Samenstelling: Leden: Nypels (D66), Haas-Berger (PvdA), voorzitter, Muller van Ast (PvdA), E Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoorzitter. Borgman (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Nijhuis (VVD), De Kok (CDA), Janmaat Abee (CDA), Huys (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Hageman (PvdA) en Netelenbos (PvdA) Plv leden: Eisma (D66), Ter Beek (PvdA), Jabaaij (PvdA), Hermans (VVD), Beckers-de Bruijn (PPR), Oomen-Ruijten (CDA), Esselink (CDA), Van der Vlies (SGP), Moor (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Rempt Halmmans de Jongh (VVD), Frissen (CDA), Linschoten (VVD), Van Es (PSP), Schutte (GPV), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), Weijers (CDA), Beinema (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Ter Veld (PvdA) en Vermeend (PvdA).
Is het mogelijk inzicht te verschaffen in de motieven voor abortus, op grond van gegevens die vrijwillig en anoniem worden verstrekt?
Hoe wordt beoordeeld of sprake is van een noodsituatie in de zin van de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ), nu de achterliggende redenen die tot de noodsituatie van de vrouw leiden, niet worden geregistreerd?
Welke abortuskliniek heeft in 1986 opgehouden te bestaan en wat is de oorzaak daarvan?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 386, nr. 29
Blz. 2 6 Waarom is geen aandacht geschonken aan de uitvoering van artikel 20 WAZ? 7 Waarom is geen aandacht geschonken aan de medicamenteuze beëindiging van vroege zwangerschappen? 8 Welk standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de uitspraak op 26 april 1988 van de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage in het kort geding tussen de Juristenvereniging Pro Vita en de staat? (In dit geding werd een verbod op de subsidiëring van zwangerschapsafbreking gevorderd op grond van de stelling dat, zolang niet vaststaat dat bij zwangerschapsafbreking de wettelijke voorschriften worden nageleefd, deze ingreep onrechtmatig is en subsidiëring van deze ingreep eveneens onrechtmatig is.) 9 Hoeveel ziekenhuizen hebben geen abortusvergunning? Blz. 3 10 Zijn er inmiddels meer recente gegevens bekend over de abortusincidentie in enkele Westerse landen (per 1000 vrouwen) sinds tabel 5 in de brief van de minister d.d. 19 december 1986 (18 386 nr. 25)? 11 Geven de cijfers over 1986 aanleiding om te spreken over een «remmende werking» van de WAZ op het aantal zwangerschapsafbrekingen? 12 Is er een verklaring voor het gegeven dat het aantal gevallen van abortus provocatus bij vrouwen uit de «overige landen» in de periode 1980 tot 1984 een aanzienlijke stijging vertoonde tot ruim 8300 en sinds de invoering van de wettelijk verplichte registratie ongeveer 1000 bedraagt? Kunnen hieruit conclusies getrokken worden voor de betrouwbaarheid van de registratie zoals die voor 1985 of zoals die na 1985 geschiedde, dan wel liggen hieraan andere redenen ten grondslag? 13 Welke landen zijn de «overige landen»? 14 Overweegt de minister in het kader van de vergunningverlening de voorwaarde te stellen dat door de abortusklinieken geen wervingsactiviteiten in het buitenland mogen worden verricht en dat de inhoud van foldermateriaal voor binnen- en buitenland bij het ministerie van WVC bekend dient te zijn? 15 Welke overige mogelijkheden heeft de minister om tegen wervingsactiviteiten van Nederlandse abortusklinieken in het buitenland op te treden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 386, nr. 29
2
16 Hoe kan de daling van het aantal gevallen van abortus bij buitenlandse vrouwen worden verklaard? 17 Is er enige verklaring voor de toeneming van het aantal gevallen van abortus onder Nederlandse vrouwen? Is er bij voorbeeld een specifieke groep vrouwen (leeftijd, allochtoon en autochtoon) bij wie de stijging het meest opvallend is? 18 Doet de stijging zich voornamelijk voor in het eerste dan wel in het tweede trimester? 19 Is er uit onderzoek te achterhalen of het aantal overtijdbehandelingen in 1986 is gestegen ten opzichte van 1985 en 1983/1 984 (bij voorbeeld Stimezo-onderzoek «Abortus en Anticonceptie» 1985/1986 in vergelijking met soortgelijk Stimezo-onderzoek 1983/1984 en Stimezoonderzoek 1986 «Overtijdbehandelingen in Nederland»)? 20 Zijn er ziekenhuizen met een abortusvergunning die in 1986 geen abortus hebben gemeld?
21 Kan inzicht worden gegeven in de oorzaken van het lager aantal gevallen van abortus in de drie noordelijke provincies? Blz. 4 22 Kunnen de vragen 17, 18 en 19 worden toegespitst op de stijging van het aantal gevallen van abortus bij meisjes onder de 15 jaar? 23 Wat is de reactie van de minister op de vaststelling dat de evaluatie van de zorg voldoende tot zijn recht kan komen? Bestaan geen wetenschappelijke onderzoeken op grond van anonieme gegevens die enig inzicht in de zorg kunnen verschaffen? 24 Als de overtijdbehandeling niet valt onder de WAZ, betekent dit dan dat een medicus die deze behandeling toepast buiten de voorzieningen die een vergunning hebben, «(in de thuissituatie)», de WAZ niet overtreedt? 25 Als op grond van het vermoeden dat van een zwangerschap sprake is de behandeling dient plaats te vinden in voorzieningen met een vergunning, geldt dit dan ook voor de medicamenteuze behandeling bij «overtijd zijn»? Mag de abortus-opwekkende-medicatie thuis worden gegeven? 26 Hoe is de vergoeding van overtijdbehandelingen, daar zij niet onder de WAZ vallen, geregeld?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 987-1988, 18 386, nr. 29
3
27 Een verklaring voor de toeneming van abortusingrepen bij Nederlandse vrouwen zou kunnen zijn dat een geleidelijke verschuiving optreedt van anticonceptie naar overtijdbehandelingen. Wat is in dit verband het oordeel van de minister over de volgende uitspraak van medewerkers van M. R. 70 in Medisch Contact: «De overtijdbehandeling heeft het mogelijk gemaakt minder betrouwbare, maar voor de vrouw beter acceptabele voorbehoedsmiddelen te gebruiken»? 28 Op welke wijze controleert de Inspectie of een overtijdbehandeling werkelijk een behandeling is binnen de 16 dagen «over tijd zijn»? 29 Zijn de afspraken over vrijwillige registratie van de overtijdbehandelingen formeel vastgelegd? 30 Doen alle vergunninghoudende ziekenhuizen en klinieken mee aan de vrijwillige rapportage over de overtijdbehandeling? Hoe betrouwbaar zal deze rapportage zijn?
31 Wat is volgens de minister de waarde van de wachttijdbepaling in de WAZ? Welke beleidsconclusie verbindt de minister aan het gegeven dat bij bijna 9 procent van het aantal vrouwen de wachttijd korter was dan zes dagen? Hoe is dit percentage verdeeld over ziekenhuizen en klinieken? Hoe kan worden tegengegaan dat «enkele uitzonderingen» zich niet aan de wachttijd houden? Blz. 5 32 Welke zijn de «andere artsen» uit tabel 5? 33 Waaruit is het grote aantal verwijzingen van gynaecologen te verklaren (capaciteitsgebrek, ontbreken vergunning van eigen ziekenhuis, voorkeur vrouwen voor behandeling in een abortuskliniek)? 34 Hoeveel (en welke) andere specialisten hebben een verwijzing gegeven? Betekent dit dat vrouwen die ongewenst zwanger raken, terwijl zij toevallig onder behandeling zijn van een willekeurige specialist, zich via deze specialist laten verwijzen? 35 Kan worden gesteld dat de 6 procent van de behandelde vrouwen die zich rechtstreeks tot een behandelaar hebben gewend, de bepaling inzake de in acht te nemen wachttijd hebben nageleefd? Zo niet, welke consequenties heeft dit voor de rechtmatigheid van de ingreep? 36 Welke zijn de gevolgen van het ontbreken van de toestemming van ouders of voogd bij minderjarigen? 37 Is de verklaring «Ik, ondergetekende, vader, moeder of voogd van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 386, nr. 29
4
minderjarige geef toestemming voor een medische ingreep» voldoende voor het verrichten van een abortus provocatus bij een minderjarige? Welke controle bestaat er op de naleving van de voorschriften dienaangaande? 38 Hoe ontwikkelde zich in het algemeen het gebruik van anticonceptiemiddelen in 1986? 39 Welk percentage van vrouwen die een overtijd- of abortusbehandeling ondergingen, gebruikten voor zij ongewenst zwanger werden geen anticonceptiemiddelen? Is dat percentage stabiel?
Bh. 6 40 Kan nader worden ingegaan op de twee gevallen van zwangerschapsafbreking waarin tot vervolging is overgegaan? Wat is de aanleiding geweest om vervolging in te stellen? Hoe is nu de stand van zaken in deze beide zaken? 41 Is informatie te verschaffen over de vraag of de samenwerkingsverplichting tussen klinieken en ziekenhuizen in geval van complicaties correct wordt nageleefd? Zo ja, zijn nadere gegevens beschikbaar? 42 Is vast te stellen of de geneeskundige in alle gevallen voldaan heeft aan zijn verplichting met de vrouw te spreken over andere oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van zwangerschap? Zo ja, zijn hierover nadere gegevens te verschaffen? 43 Is vast te stellen of de geneeskundige zich in alle gevallen ervan heeft overtuigd dat de vrouw haar verzoek tot zwangerschapsafbreking in vrijwilligheid heeft gedaan? Zo ja, zijn daarover nadere gegevens voorhanden? 44 Is vast te stellen of steeds is voldaan aan de verplichting dat in gevallen die aanleiding geven tot het stellen van de vraag of andere deskundigen dan wel relaties van de vrouw zijn geraadpleegd en dit niet is geschied, zulks is vermeld alsmede de redenen daartoe? Zo ja, zijn daarover gegevens beschikbaar? 45 Wat wordt precies bedoeld met definitieproblemen? De voorzitter van de commissie, Haas-Berger De griffier van de commissie. De Gier
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 987-1 988, 1 8 386, nr. 29
5