Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 661
Wijziging van de Telecommunicatiewet verband houdende met de instelling van een antenneregister, de uitbreiding van het verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie alsmede regeling van diverse andere onderwerpen
Nr. 4
VERSLAG Vastgesteld 5 oktober 2006 De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid. I ALGEMEEN
1
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), voorzitter, SchreijerPierik (CDA), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), Van Hijum (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), Vacature (LPF), Atsma (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).
KST101876 0607tkkst30661-4 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
De leden van de CDA, PvdA, VVD-fractie en de ChristenUnie fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen in de Telecommunicatiewet. De leden van de ChristenUnie benadrukken het belang van een goede verankering van de rechten van consumenten en bedrijven op het gebied van Telecommunicatie, zodat voor alle partijen duidelijk is wat wel en niet is toegestaan. Het voorliggende wetsvoorstel bevat een dergelijke verankering op een aantal terreinen. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over het wetsvoorstel. 2.1. Afwijkend gebruik van frequentieruimte De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de consequentie voor de vergunninghouder is wanneer gebruik wordt gemaakt van zijn of haar frequentieruimte, in gevallen zoals genoemd in artikel 3.10? Tevens vragen zij wie toetst of de inbreuk op de frequentieruimte toegestaan is, met name wanneer het gebeurt ter voorkoming van strafbaar gedrag? Dienen hierbij ook privacyaspecten in acht te worden genomen? 2.2. Het instellen van een antenneregister De leden van de CDA-fractie vragen of het instellen van een openbaar antenneregister ook risico’s met zich meebrengt? Welke inschatting maakt de regering van de mogelijke risico’s? Betekent het aanleggen van een openbaar register naar de mening van de regering ook dat een vergunning tot het opstellen van een antenne moeilijk kan worden geweigerd? De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe vaak de afgelopen jaren de bouw van een antenne is geweigerd en op welke grond zulks is gebeurd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
1
In het wetsvoorstel wordt uitgebreid ingegaan op de vraag welke gegevens aan de hand van de openbaarheid van het antenneregister moeten worden vertrekt. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre voorlichting en informatie over mogelijke gezondheidsrisico’s ook tot de reikwijdte van de wet behoren? Voorts vragen deze leden of overheden zoals gemeenten en provincies plaatsing van antennes kunnen tegengaan. Vraag daarbij is in hoeverre de beschikbaarheid van publieke diensten ter discussie komt. Acht de regering dit wenselijk? Kan de regering aangeven of álle gegevens van antenne-installaties, zoals de naam en contactgegevens van de provider, veldsterkte van antennes etc., beschikbaar zullen worden gemaakt voor burgers via het Internet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? De regering stelt voor om ook antennes van radiozendamateurs op te nemen in het openbare antenneregister. Ziet de regering hier geen problemen ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens van individuele radiozendamateurs, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Is het niet beter om voor radio zendamateurs niet alle informatie over die antennes aan het publiek beschikbaar te stellen, maar bijvoorbeeld alleen het postcodegebied en niet de naam- en specifieke adresgegevens? Kan inzicht worden gegeven in de administratieve lasten van de instelling van een antenneregister? Klopt het dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven hoog zijn en dat de lasten voor burgers vooralsnog onbekend zijn? Kan de regering aangeven of al dan niet gekozen is voor het minst belastende alternatief? Wat rechtvaardigt de verplichting van maandelijkse actualisatie van de antennegegevens door betrokken bedrijven? Is de regering van mening dat het nut hiervan groter is dan de administratieve last die hierdoor wordt veroorzaakt? Zo ja, hoe komt de regering tot dit oordeel? Is de regering bereid om Actal advies te vragen over het wetsvoorstel, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Kan de regering informatie geven over de huidige praktijk op dit terrein in andere Europese landen? Deelt de regering de mening dat de praktijk in Nederland niet meer belastend mag zijn dan in andere Europese landen? Het antenneregister gaat informatie bevatten over antennes en antennelocaties. Wordt in het register ook, net als in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland, informatie opgenomen over verrichte veldsterktemetingen rondom basisstations? Zo neen, waarom wordt daar niet voor gekozen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie? De regering geeft aan dat nader bepaald wordt wat het uitgangsvermogen wordt waarbij antennes opgenomen gaan worden in het register. Kan de regering een indicatie geven wat het uitgangsvermogen wordt? Gaan vaste antennes voor persoonlijk gebruik hier ook onder vallen? 2.3. Versterking positie van de consument bij langdurige contracten De leden van de CDA-fractie delen het standpunt dat stilzwijgende verlenging voor een langere periode een toetredingsdrempel voor nieuwe bedrijven vormt, die ten koste kan gaan van de concurrentie en de innovatie. Stilzwijgende verlenging gaat bovenal ten koste van de consument en zorgt voor veel ergernis. Consumenten constateren achteraf dat ze gebonden zijn aan een nieuw abonnement, terwijl ze daar geen behoefte aan hebben. De regering stelt een wetswijziging voor en geeft daarmee impliciet aan dat zelfregulering de positie van de afnemer in dit geval onvoldoende kan versterken. Waarom biedt zelfregulering hier geen oplossing?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
2
De regering kiest voor een wijziging van de Telecommunicatiewet en niet voor een aanpassing van het (generieke) Burgerlijk Wetboek. Waarom kiest de regering niet voor een aanpassing van de grijze en zwarte lijst? Ziet de regering in aanscherping van de bepalingen in de grijze en zwarte lijst met betrekking tot contractduur en opzegtermijn een goede manier om de concurrentie en innovatie te bevorderen en de positie van de consument te verbeteren? De leden van de CDA-fractie zien in een «meldingsplicht» voor aanbieders en verkopers een andere manier om te voorkomen dat afnemers tegen hun wens stilzwijgend verlengen. De bedrijven zouden verplicht kunnen worden consumenten bijvoorbeeld een maand voor het aflopen van het oorspronkelijke contract te wijzen op de mogelijkheid om een abonnement te beëindigen. Is dit naar de mening van de regering een geschikte oplossing? De leden van de CDA-fractie zien hoge administratieve lasten als mogelijk nadeel van dit alternatief. Verwacht de regering dat een meldingsplicht tot hoge administratieve lasten zal leiden? Sturen ondernemingen in de huidige praktijk achteraf een bevestiging van een stilzwijgende verlenging? De regering stelt dat aanbieders de duur van overeenkomsten en opzegtermijnen «over het algemeen» in hun algemene voorwaarden regelen. Dat betekent dat aanbieders de relevante bepalingen in de grijze en zwarte lijst kunnen omzeilen door de contractduur en opzegtermijn elders vast te leggen. Welke oplossingen ziet de regering voor dit probleem, dat overigens niet speelt bij het voorgestelde artikel 7.2a Telecommunicatiewet? De leden van de CDA-fractie constateren dat de wijziging van de Telecommunicatiewet naast nieuwe contracten ook betrekking heeft op lopende contracten. De regering stelt dat dit redelijk is omdat aanbieders op de voorgestelde regeling hebben kunnen anticiperen omdat er met hen overlegd is. Wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden? Is in dat overleg aan de aanbieders bekendgemaakt wat de exacte inhoud van het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet is en wanneer de Telecommunicatiewet aangepast zal worden? Wanneer zal het wetsvoorstel naar verwachting in werking treden? Blijft de regering naar aanleiding van deze antwoorden van mening dat een overgangsregeling achterwege kan blijven? Waarom kiest de regering bij opzegging van een abonnement na één jaar voor de mogelijkheid tot een vergoeding die niet hoger is dan het totaal aan resterende vaste vergoedingen? Als de consument gewoon alle aan een abonnement verbonden vaste kosten voor de resterende periode moet betalen, dan heeft de consument toch nooit baat bij opzeggen? Kan de regering uitleggen wat het verschil is met de energiesector, waar slechts een beperkte vergoeding hoeft te worden betaald bij tussentijds opzeggen? De leden van de PvdA-fractie zien met dit wetsvoorstel geen einde komen aan de praktijk van stilzwijgende verlengingen. Alleen de contractduur wordt beperkt, maar aan de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek wordt geen afbreuk gedaan, waardoor contracten dus gewoon stilzwijgend verlengd kunnen worden. Is dat juist? Recentelijk heeft UPC ongevraagd bij mensen een decoder voor digitale televisie bezorgd. Als mensen dat aannemen, zijn zij verantwoordelijk voor de decoder. Vindt de regering dat niet vreemd? Een bedrijf dat ongevraagd iets aan mensen toestuurt, mag toch niet verwachten dat mensen het aangebodene voor de verzender bewaren? De regering begrijpt toch ook dat mensen vaak niet weten wat zij in ontvangst nemen als zij tekenen voor een pakketje? Wat moeten mensen doen die het pakketje hebben weggegooid? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
3
mensen het recht hebben om voorwerpen die hen ongevraagd worden aangeboden weg te gooien? Is de regering het eveneens met deze leden eens dat het onfatsoenlijk is mensen op deze wijze een product op te dringen? Wil de regering zich hier krachtig tegen uitspreken? Het wetsvoorstel voorziet een toezichthoudende rol voor KPN op het gedrag van concurrenten ten aanzien van «slamming». Zou het niet logischer zijn om de marktpartijen zélf hiervoor verantwoordelijk te maken, in plaats van één van hun concurrerende telecomoperators? De energiesector heeft bijvoorbeeld een gedragscode «Consument en Energieleverancier» opgesteld. Is de regering bereid een dergelijke gedragscode voor de telecomsector te overwegen, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Ter versterking van de positie van de consument beoogt dit wetsvoorstel de opzegtermijn van een contract van een telecom aanbieder met een consument te beperken tot vier weken. Ook beperkt het wetsvoorstel de duur van contracten voor bepaalde tijd tot een periode van twee jaar. Deze termijnen wijken af van de regels zoals vermeld in het Burgerlijk wetboek. Wat is de reden dat de regering het in dit geval nodig acht om voor de telecomsector een aparte regeling te treffen? Leidt deze sectorspecifieke regelgeving niet tot minder helderheid en dus extra onduidelijkheid en verwarring voor consumenten? Overigens is het gangbaar dat opzegtermijnen worden uitgedrukt in periodes van maanden. Een opzegtermijn van vier weken zou daarom ook kunnen leiden tot verwarring bij de consument. De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven het belang van de bescherming van de consument tegen stilzwijgende verlenging en lange opzegtermijnen van contracten. De regering geeft aan dat overeenkomsten voor bepaalde tijd voor een periode van maximaal twee jaar kunnen worden aangegaan. Wat gebeurt er na deze twee jaar, zo vragen de leden van de ChristenUnie fractie? Stopt het abonnement meteen of loopt het nog door tot wederopzegging door de consument? Heeft de telecom-aanbieder een actieve informatieplicht jegens de consument om deze erop te wijzen dat het contract bijna afloopt? Zo neen, hoe staat de regering tegenover een dergelijke maatregel? 2.4. Uitbreiding van het verbod ongevraagde elektronische communicatie te verzenden zonder voorafgaande toestemming naar rechtspersonen Er bestaat reeds een verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie aan natuurlijke personen. Kan de regering beschrijven op welke wijze de OPTA dit verbod heeft gehandhaafd en of deze handhaving succesvol is, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Dient het verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie aan natuurlijke personen en binnenkort ook aan rechtspersonen naar aanleiding van deze ervaringen aangepast te worden? De regering geeft aan dat niet kan worden opgetreden tegen ongevraagde communicatie dat in strijd is met de Nederlandse wetgeving waarbij de opdrachtgever en de daadwerkelijke verzender zich buiten Nederland bevinden. De leden van de CDA-fractie constateren dat er geen sprake is van een level playing field tussen Nederlandse bedrijven en ondernemingen die zich in het buitenland bevinden, als het Nederlandse opt-in regime ook voor rechtspersonen gaat gelden. Is de regering bereid in Europees verband te pleiten voor harmonisatie van de regels voor het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie aan rechtspersonen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
4
Het wetsvoorstel wil het verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie voor marketingdoeleinden zonder voorafgaande toestemming uitbreiden naar communicatie aan rechtspersonen. Het uitbreiden van het verbod op het ongevraagd versturen van reclameboodschappen naar rechtspersonen gaat verder dan de Europese normen voorschrijven. De Europese wet- en regelgeving beperkt zich namelijk tot natuurlijke personen. Wat rechtvaardigt volgens de regering deze «nationale kop»? Kan de regering toelichten waarom deze vergaande informatieverplichtingen voor bedrijven en dus extra administratieve lasten voor bedrijven nodig zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Het verbod op verzenden van ongevraagde elektronische communicatie aan rechtspersonen is niet van toepassing op de verzending van commerciële berichten door bedrijven uit het buitenland. Is de regering zich ervan bewust dat hierdoor het gelijk speelveld wordt aangetast, aangezien Nederlandse en buitenlandse bedrijven hier dus niet gelijk behandeld worden? Is de regering op de hoogte van wat de praktijk op dit gebied is in andere lidstaten, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Kan de regering hierover informatie verschaffen? Een alternatief voor een dergelijk verbod zou de instelling van een gedragscode binnen de sector zijn, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Kan de regering toelichten of en waarom deze manier van zelfregulering door het bedrijfsleven een goed alternatief zou kunnen zijn? Het wetsvoorstel is ook van toepassing op het zakelijke faxverkeer. Is de regering op de hoogte van het beleid ten aanzien van faxdiensten in andere Europese landen? Weet de regering of het wetsvoorstel in dit geval niet verder gaat dan het geval is in andere EU lidstaten? In het wetsvoorstel dient een ondernemer in het algemeen kenbaar te maken ongevraagde communicatie te willen ontvangen, alvorens het toegezonden mag worden via e-mail of fax. Waarom kunnen ondernemers slechts in het algemeen toestemming verlenen en niet gericht aangeven welke informatie zij wel en niet wensen te ontvangen? Vindt de regering het op dit punt niet wenselijker om vanuit het perspectief van de ontvanger te redeneren in plaats vanuit het perspectief van de verzender, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Bedrijven die marketinginformatie verzenden zijn niet verplicht een register bij te houden van door relaties verleende toestemmingen. In het kader van handhaving van het spamverbod dient de OPTA wel vast te kunnen stellen of deze toestemming is verleend. Als het opstellen van een register niet verplicht is, hoe gaat de OPTA dan vaststellen of de wet op dit punt al dan niet is overtreden? Wat is de mening van de regering over het, in het kader van handhaving, verplicht bijhouden van een register van door relaties verleende toestemmingen, zo vragen de leden van de ChristenUnie fractief? Dienen professionele organisaties, die nu (gericht) marketinginformatie verzenden, wederom alle klanten toestemming te vragen voor het versturen van reclame, om onder de regels van de wet te vallen? II ARTIKELEN
Onderdeel I Wat is de reden dat de OPTA een adviesrol krijgt aangaande de uitsluitingen van marktpartijen bij frequentieverdeling, zo vragen de leden van de VVD-fractie? De OPTA concentreert zich met name op de telecommuni-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
5
catiemarkt. Daar waar de OPTA zich bezighoudt met radio en televisie, gaat het over het transportdeel en niet over de inhoud. Aangezien een frequentie-uitgifte voor de commerciële radio vaak afhankelijk is van de inhoud van een radiostation, valt dit buiten het werkterrein van de OPTA. Wat kan de waarde zijn van deze OPTA-adviezen? En welke beoordelingscriteria gaat de OPTA hanteren? Is de regering van mening dat de OPTA voldoende expertise heeft op dit terrein? Is het niet beter als de NMa de huidige adviesrol blijft vervullen? Waar ziet de regering aanleiding om hierin een verandering aan te brengen? De voorzitter van de commissie, De Haan De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 661, nr. 4
6