Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
27 250
Regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector)
Nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 20 oktober 2000 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «Statoil» vervangen door: Troll consortium. Tevens wordt aan het slot van dat onderdeel toegevoegd: of het opzeggen of ontbinden van de overeenkomsten. 2. In het tweede lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een nieuw onderdeel gevoegd, dat luidt: d. de kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap zijn aangegaan met betrekking tot de aanleg van een verbinding voor het transport van elektriciteit tussen Nederland en Noorwegen;. 3. In het derde lid wordt «en de vereffening van de rechten en plichten van de aangewezen vennootschap, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d» vervangen door: de nakoming van de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en de vereffening van de rechten en plichten van de aangewezen vennootschap, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e. B Aan artikel 6, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Indien dat nodig is ter uitvoering van de opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dienaangaande, kan Onze Minister de in het derde lid bedoelde grondslag waarover de toeslag verschuldigd is, wijzigen.
KST48776 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
1
C In artikel 7, onderdeel b, wordt «het overnemen van de aandelen van de n.v. Demkolec» vervangen door: het vervreemden en overdragen van de aandelen van de n.v. Demkolec. D Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt: 1. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden: a. de rechtspersonen die de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, dragen, waarbij elke rechtspersoon ieder jaar een gedeelte van de opbrengst ontvangt dat overeenkomt met zijn aandeel in het totaal van de kosten voor dat jaar, welke kosten berekend worden met behulp van de methode van het brandstofprijsrisico die rekening houdt met de warmteproductie per project;. 2. In het vijfde lid wordt «hebben overgenomen» vervangen door: hebben vervreemd en overgedragen. Tevens wordt in dat artikellid «vanwege het overnemen van de aandelen» vervangen door: vanwege het vervreemden en overdragen van de aandelen. E Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt: 1. Het eerste en tweede lid komen te luiden: 1. Iedere afnemer, niet zijnde een beschermde afnemer, is naast hetgeen hij op grond van overeenkomst verschuldigd is aan de netbeheerder van het gebied waarin hij is gevestigd, aan die netbeheerder een bedrag van f 0,0117 per kWh verschuldigd, berekend over de totale hoeveelheid elektriciteit die die netbeheerder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 getransporteerd heeft naar zijn aansluiting. 2. Iedere beschermde afnemer is naast hetgeen hij op grond van overeenkomst verschuldigd is aan de vergunninghouder van het gebied waarin hij is gevestigd, aan die vergunninghouder een bedrag van f 0,0117 per kWh verschuldigd, berekend over de totale hoeveelheid elektriciteit die die vergunninghouder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 aan hem geleverd heeft. 2. In het derde lid wordt «de tariefverhoging» vervangen door: het bedrag. Tevens wordt in dat lid «de totale verschuldigde tariefverhoging» vervangen door: het totaal aan hem verschuldigde bedrag. 3. In het vierde lid wordt «de tariefverhogingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid» vervangen door: de bedragen die afnemers op grond van het eerste of tweede lid verschuldigd zijn. 4. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «boek» vervangen door: Boek. Tevens wordt in die volzin «de opbrengst van de tariefverhogingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid» vervangen door: de opbrengst, bedoeld in het vierde lid. Ten slotte vervalt in het vijfde lid, tweede volzin, «van de tariefverhogingen».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
2
F Artikel 10, tweede lid, komt te luiden: 2. Het is anderen dan de Staat niet toegestaan aandelen te verkrijgen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en het is de aangewezen vennootschap niet toegestaan op die aandelen rechten ten behoeve van anderen dan de Staat te vestigen, tenzij Onze Minister instemt met die verwerving of vestiging van rechten. Onze Minister verleent zijn instemming niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Het verkrijgen van aandelen en het vestigen van rechten op aandelen in strijd met de eerste volzin zijn nietig. G Artikel 11, derde lid, komt te luiden: 3. Onze Minister kan de rechtspersonen, bedoeld in artikel 8, derde lid, verzoeken bij de opgave, bedoeld in artikel 8, vierde of vijfde lid, een verklaring te voegen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van die opgave. H Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt: 1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst tot de hierna te noemen tijdstippen op aanvraag ten hoogste de hierna te noemen hoeveelheid capaciteit voor het transport van elektriciteit toe aan de aangewezen vennootschap, indien dit transport strekt ter uitvoering van de hierna te noemen overeenkomsten, zoals deze luidden op 1 augustus 1998:. 2. In het derde lid wordt «degene aan wie de capaciteit op grond van het eerste lid toegewezen is,» vervangen door: de aangewezen vennootschap. 3. In het vierde lid wordt «kan» vervangen door: wijst. Tevens wordt in dat artikellid «toewijzen» vervangen door: toe. 4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 5. Onze Minister kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opdragen de toewijzing van capaciteit voor het transport van elektriciteit op grond van het eerste lid aan de aangewezen vennootschap, dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in het vierde lid, te beperken tot door hem te bepalen tijdstippen, hoeveelheden of overeenkomsten, indien dat nodig is in verband met de opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dienaangaande. I Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt: 1. Onder verlettering van onderdeel A tot onderdeel AA wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, dat luidt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
3
A Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt: 1. In het tweede lid, aanhef, vervalt «trein,». 2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 4. Een onderneming die zich in hoofdzaak bezighoudt met het vervoer van personen of goederen per trein wordt in afwijking van het eerste lid, onderdelen c en d, aangemerkt als afnemer, niet zijnde beschermde afnemer, ook indien zij geen aansluiting heeft op een net. 2. Aan onderdeel AA, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Tevens wordt in dat artikellid, onderdeel c, voor «van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» toegevoegd: of 274, eerste lid,. 3. Onderdeel B wordt gewijzigd als volgt: a. In het voorgestelde artikel 11a, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt «boek» steeds vervangen door: Boek. Tevens wordt in dat artikellid aan het slot «bezitten» vervangen door: houden, tenzij Onze Minister daarmee instemt. b. In het voorgestelde artikel 11a, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt voor «meer dan 10 % van het totaal van de aandelen» toegevoegd: zonder instemming van Onze Minister. c. Het voorgestelde artikel 11a, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 komt te luiden: 5. Het is anderen dan de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan vermogensbestanddelen die tezamen het landelijk hoogspanningsnet of een deel daarvan vormen, te verkrijgen en het is de eigenaar van het landelijk hoogspanningsnet of een deel daarvan niet toegestaan op dat net rechten ten behoeve van anderen dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te vestigen, tenzij Onze Minister instemt met die verwerving of vestiging van rechten. Het verkrijgen van vermogensbestanddelen en het vestigen van rechten daarop in strijd met de eerste volzin zijn nietig. d. Het voorgestelde artikel 11a, achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 komt te luiden: 8. Onze Minister verleent zijn instemming op grond van het derde of vijfde lid niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. 4. Na onderdeel B wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt: BB Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt: 1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt: h. de hoeveelheid elektriciteit te meten die wordt opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e, en door een producent wordt ingevoed op het net, en deze gegevens te verstrekken aan die producent.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
4
2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt: e. indien Onze Minister daartoe besluit op de grondslag van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, alsmede van bij ministeriële regeling te bepalen regels een markt tot stand te brengen of in stand te houden die bestemd is voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van elektriciteit. 5. Na onderdeel E wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt: EE Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 5. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, dient mede ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap zijn aangegaan met betrekking tot de aanleg van een verbinding voor het transport van elektriciteit tussen Nederland en Noorwegen. 6. Onderdeel F wordt gewijzigd als volgt: a. In de aanhef wordt «drie leden» vervangen door: vijf leden. b. In het voorgestelde artikel 31, vijfde lid, wordt «in ieder geval voor het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit» vervangen door: voor het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit op landsgrensoverschrijdende netten dan wel voor andere, door de directeur van de dienst te bepalen doelen. c. Toegevoegd worden twee nieuwe leden, die luiden, die luiden: 6. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de opbrengst van het veilen of op een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit. Artikel 43 is van overeenkomstige toepassing. 7. Onze Minister kan, in aanvulling op de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, nadere regels stellen over het meten en verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, waarbij kan worden bepaald dat de gegevens ook aan anderen dan de producenten van de daar bedoelde elektriciteit kunnen worden verstrekt. 7. Onder verlettering van onderdeel G tot onderdeel L worden vijf onderdelen toegevoegd, die luiden: G In artikel 36, tweede lid, wordt «garanderen,» vervangen door: garanderen en. Tevens wordt in dat artikellid voor «aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen» toegevoegd: alsmede voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is,. H In artikel 41, eerste lid, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
5
I In artikel 58, eerste lid, onderdeel b, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t. J Artikel 60 wordt gewijzigd als volgt: 1. In het eerste lid wordt «in voorkomend geval vermeerderd met het in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie bedoelde bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: tenzij de vergunninghouder aan de desbetreffende beschermde afnemer op diens verzoek elektriciteit levert die is opgewekt door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e. 2. Aan het slot van het tweede lid wordt toegevoegd: , tenzij het betreft het leveren van elektriciteit, opgewekt door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e. K Aan artikel 69 worden, onder plaatsing van het cijfer 1 voor de huidige tekst, twee leden toegevoegd, die luiden: 2. De vergunninghouder is verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, indien een beschermde afnemer dit aanbod doet en deze afnemer elektriciteit opwekt met een waterkrachtcentrale of een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en een dergelijke installatie of centrale een vermogen heeft van ten hoogste 2 MW. 3. Indien een afnemer elektriciteit opwekt met een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonneenergie, is de vergunninghouder aan wie voor het gebied waar deze afnemer gevestigd is, een leveringsvergunning is verleend, verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, mits deze installatie een vermogen heeft van ten hoogste 8 MW gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of van ten hoogste 600 kW gedurende de periode tot en met 31 december 2003, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt. J Na artikel 17 worden twee artikelen toegevoegd, die luiden: Artikel 17a De Wet energiedistributie wordt gewijzigd als volgt: 1. De artikelen 4, tweede lid, tweede volzin, en 10 vervallen. 2. In artikel 11, eerste en tweede lid, wordt «de in artikel 10, tweede lid, bedoelde kosten» steeds vervangen door: de kosten, bedoeld in artikel 10, tweede lid, zoals dat luidde op 1 september 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
6
3. Artikel 11 vervalt met ingang van de eerste dag van het tweede kalenderjaar volgend op dat waarin artikel 10 vervalt. Artikel 17b De Gaswet wordt gewijzigd als volgt: 1. In artikel 26, tweede lid, onder b, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t. 2. In artikel 28, eerste lid, worden de woorden «in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de productie van gas uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie» vervangen door: tenzij de vergunninghouder aan de desbetreffende beschermde afnemer op diens verzoek gas levert die is geproduceerd uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen. 3. In artikel 80, eerste lid, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t. K Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt: 1. In het eerste lid vervalt «, dan wel de groep waarvan die vennootschap deel uitmaakt,». 2. In het tweede lid vervalt «of van de groep waarvan die vennootschap deel uitmaakt». Tevens wordt aan het slot van dat lid toegevoegd: en treden de artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998 daarvoor in de plaats. L Na artikel 18 wordt een artikel toegevoegd, dat luidt: Artikel 18a 1. Onze Minister stelt binnen vier weken na inwerkingtreding van dit artikel de vergoeding vast die een vergunninghouder op grond van artikel 71 van de Elektriciteitswet 1998 in 2001 verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt met een waterkrachtcentrale met een vermogen van ten hoogste 2 MW, een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit met een vermogen van ten hoogste 2 MW, dan wel een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonne-energie met een vermogen van ten hoogste 8 MW. 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de vergoeding die een vergunninghouder op grond van artikel 71 van de Elektriciteitswet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
7
1998 in 2001 verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt met een warmtekrachtinstallatie. M Aan het slot van artikel 19 wordt een zinsnede toegevoegd, die luidt: , waarbij in het bijzonder overwogen zal worden of en onder welke voorwaarden aandelen in de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet door de Staat verkocht kunnen worden. N Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt: 1. Het derde lid komt te luiden: 3. De artikelen 10, tweede lid, en 11a, derde, vierde, vijfde en achtste lid, vervallen met ingang van 1 januari 2003. 2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 4. Artikel 69, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Toelichting
Algemeen Deze nota van wijziging bevat diverse wijzigingen van de ontwerpOvergangswet elektriciteitsproductiesector en van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen zijn om een aantal redenen nodig. In de eerste plaats worden diverse bepalingen verduidelijkt waarover vragen zijn gesteld door onder meer de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer. In de tweede plaats wordt het wetsvoorstel aangevuld om optimaal recht te doen aan nieuwe ontwikkelingen. In de derde plaats worden meer technische wijzigingen aangebracht van het wetsvoorstel. Ook worden enkele wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 voorgesteld, die op zichzelf geen verband houden met de afwikkeling van de overeenkomst van samenwerking, maar die wel noodzakelijk zijn om de handel in duurzame elektriciteit met ingang van 1 januari 2001 goed te laten verlopen.
Artikelsgewijs A De wijziging van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, betreft een redactionele verbetering. Statoil maakt deel uit van het Troll consortium dat in juridisch opzicht gezien kan worden als degene waarmee N.V. Sep de desbetreffende overeenkomsten heeft gesloten. De toevoeging van de overeenkomst met betrekking tot de aanleg van de kabel tussen Noorwegen en Nederland maakt duidelijk dat deze overeenkomst waarbij N.V. Sep partij is, ook aan de productiebedrijven behoort te worden toegedeeld, waarbij de kosten verdeeld worden overeenkomstig artikel 2, eerste lid. B De wijziging van artikel 6, vijfde lid, is opgenomen om te kunnen voldoen aan eventuele opmerkingen van de Europese Commissie met betrekking tot de toeslagregeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
8
C en D De wijzigingen in de artikelen 7 en 8 geven aan dat de opbrengst van de toeslag niet ten goede zal komen aan de koper van n.v. Demkolec, zoals oorspronkelijk bedoeld was, maar aan de verkoper van de aandelen daarvan of van de installatie. Het is namelijk de bedoeling dat de aandelen of de installatie schuldenvrij wordt verkocht, zodat de niet-marktconforme kosten daarvan bij de verkoper blijven. Bovendien is artikel 8, derde lid, onderdeel a, verduidelijkt. De oorspronkelijke tekst zou ertoe kunnen leiden dat een productiebedrijf meer respectievelijk minder vergoed wordt dan waar hij in wezen recht op heeft. E De wijzigingen zijn bedoeld om buiten kijf te stellen dat alle afnemers het bedrag voor het jaar 2000 dienen te betalen. Daarover zou anders namelijk onduidelijkheid kunnen ontstaan bij bepaalde all-in contracten. F Artikel 10, tweede lid, wordt iets gewijzigd. In de eerste plaats wordt thans gesproken over het verkrijgen van of vestigen van rechten op aandelen, omdat de oorspronkelijke terminologie, «overdragen van aandelen», te beperkt is. In de tweede plaats wordt de bepaling vereenvoudigd doordat de kring van degenen voor wie het verbod geldt, in beginsel ruim wordt getrokken. Daaraan wordt evenwel toegevoegd dat de Minister van Economische Zaken toch kan instemmen met het verkrijgen van aandelen in TenneT, mits hij daarbij in overleg treedt met de Tweede Kamer. Daarmee wordt bereikt dat de eventuele vervreemding van de aandelen aan anderen dan de Staat mogelijk is, indien regering en parlement het erover eens zijn dat in dat specifieke geval de vervreemding toelaatbaar is. G De wijziging van artikel 11, derde lid, is redactioneel. In de oorspronkelijke tekst waren enkele woorden weggevallen en klopte een verwijzing niet. H De aanhef van artikel 12, eerste lid, is vereenvoudigd. Ook in het derde en vierde lid zijn redactionele verduidelijkingen aangebracht. Ten slotte is een nieuw vijfde lid toegevoegd om eventueel te kunnen ingrijpen in de toewijzing van transportcapaciteit ten behoeve van de Sep-invoercontracten indien de Europese Commissie van oordeel is dat deze toewijzing beperkt moet worden. In de nota naar aanleiding van het verslag is nader ingegaan op de achtergrond van deze wijzigingen. I Dit onderdeel van de nota van wijziging strekt tot verschillende aanpassingen van de bepaling in het wetsvoorstel waarbij de Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd. In de eerste plaats wordt een onderdeel toegevoegd, waarmee artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd. Het is namelijk gebleken dat spoorwegondernemingen op grond van die wet niet worden aangemerkt als afnemer, terwijl dat wel wenselijk is. Thans moet de elektriciteit ten behoeve van het laten rijden van de treinen worden ingekocht en geleverd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
9
door de beheerder van de spoorweginfrastructuur. Deze beheerder heeft geen enkel belang bij een dergelijke taak, die integendeel afbreuk zou kunnen doen aan zijn onafhankelijke positie ten opzichte van spoorwegvervoerders. Daarom wordt voorgesteld in artikel 1 uitdrukkelijk te bepalen dat bepaalde spoorwegondernemingen worden aangemerkt als afnemer, ook al hebben zij zelf geen aansluiting op een net. In de tweede plaats wordt in artikel 11, tweede lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 een omissie rechtgezet. In de derde plaats wordt het voorgestelde artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998 op een aantal punten gewijzigd. Zo wordt voorgesteld de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid te geven om in te stemmen met de situatie waarin bepaalde partijen meer dan 10% van de aandelen in TenneT bezitten, mits hij een voornemen voor een dergelijke instemming voorlegt aan de Staten-Generaal. Verder is bij nader inzien de huidige tekst van artikel 11a, vijfde lid, overbodig, omdat het voor zichzelf spreekt dat een rechtspersoon die producent, leverancier of handelaar wordt vanaf dat moment moet voldoen aan de wettelijke beperkingen. In de vierde plaats wordt artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 aangevuld. Enerzijds wordt bepaald dat regionale netbeheerders moeten meten hoeveel elektriciteit een producent van duurzame elektriciteit op het net invoedt. Deze informatie is van belang voor de producent van duurzame elektriciteit die certificaten kan krijgen overeenkomstig de gemeten hoeveelheden elektriciteit, waarmee hij, naar verwachting, fiscale en andere voordelen kan behalen. Op deze wijze zal dus de productie van duurzame elektriciteit worden bevorderd. Anderzijds wordt bepaald dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een markt voor het samenbrengen van vraag en aanbod van elektriciteit kan oprichten of instandhouden als de Minister van Economische Zaken daartoe besluit. De bedoeling van deze regeling is dat een spotmarkt deel kan gaan uitmaken van TenneT, zodat bij het veilen van transportcapaciteit desgewenst ook gehandeld kan worden in de elektriciteit die zal worden getransporteerd. Evenwel moet de inbedding van een dergelijke beurs in TenneT nog nader bestudeerd worden. Omdat ik daarbij de vinger aan de pols wil houden, is bepaald dat de Minister van Economische Zaken uiteindelijk beslist over het toekennen van deze taak aan TenneT. Bovendien kunnen over de werking van de sportmarkt bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden om te garanderen dat de uitvoering van deze nieuwe taak niet ten koste gaat van de hoofdtaak en de onafhankelijkheid van TenneT. In de vijfde plaats wordt artikel 100, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen in artikel 29. Het artikellid heeft betrekking op de financiering van de eventuele aanleg van de kabel tussen Nederland en Noorwegen, indien TenneT daartoe zou besluiten. In de zesde plaats wordt artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 verder uitgebreid. Enerzijds wordt een boekhoudplicht opgenomen voor TenneT, zodat de inkomsten uit de veiling van de transportcapaciteit verantwoord kunnen worden. Anderzijds wordt de grondslag gecreëerd voor de Minister van Economische Zaken om zo nodig nadere regels te stellen over het meten en verstrekken van gegevens over de productie van duurzame elektriciteit. In de zevende plaats wordt artikel 36, tweede lid, redactioneel verduidelijkt, omdat op grond van de huidige tekst van die bepaling de gedachte post kan vatten dat de technische voorwaarden altijd genotificeerd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
10
moeten worden, terwijl op grond van de elektriciteitsrichtlijn beoogd is dat alleen te doen voor zover die voorwaarden ook technische voorschriften in de zin van de notificatierichtlijn bevatten. Ook de artikelen 41, eerste lid, en 58, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 worden redactioneel verduidelijkt, omdat discussie kon ontstaan over de prijsindex die gebruikt moet worden. In de achtste plaats worden de artikelen 60 en 69 van de Elektriciteitswet 1998 gewijzigd in verband met de versnelde liberalisering van de duurzame elektriciteitsmarkt. Zo spoedig mogelijk in 2001 wordt die markt geheel vrij gemaakt, wat inhoudt dat ook beschermde afnemers zelf hun leverancier van duurzaam opgewekte elektriciteit kunnen kiezen en dat alle leveranciers groene stroom aan beschermde afnemers kunnen leveren. De Elektriciteitswet 1998 stelt hieraan op dit moment een aantal beperkingen. Zo is het de vergunninghouder verboden elektriciteit te leveren aan beschermde afnemers in het gebied waarvoor aan een andere leverancier een leveringsvergunning is verleend. Deze beperking wordt opgeheven voor zover het de levering betreft van duurzame elektriciteit. De tweede beperking is dat het de vergunninghouder geen elektriciteit mag leveren aan beschermde afnemers tegen hogere tarieven dan de door de minister vastgestelde tarieven. Aangezien de productie van «groene» stroom duurder is dan die van «fossiele» stroom, zou levering van groene stroom door deze beperking bemoeilijkt worden. De wijziging van artikel 60, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 leidt ertoe dat de vergunninghouder duurzaam opgewekte elektriciteit kan leveren tegen hogere tarieven dan die op grond van artikel 58 zijn vastgesteld. De wijziging van artikel 69 heeft betrekking op de periode vóór de vrijmaking van de markt voor groene stroom. De vergunninghouder is ingevolge de wijziging verplicht een aanbod tot levering van elektriciteit te aanvaarden indien een beschermde afnemer elektriciteit opwekt met behulp van wind- of zonne-energie, een kleine waterkrachtcentrale of een installatie voor verwerking van biomassa. Deze «terugleverplicht» komt naast de bestaande plicht om elektriciteit, opgewekt met behulp van een warmtekrachtinstallatie, te accepteren. Kleine producenten van duurzaam opgewekte stroom hebben dus een beschermde status totdat de markt voor groene stroom geheel wordt vrijgemaakt en hebben een gelijke positie als beschermde afnemers die stroom opwekken met behulp van een warmtekrachtcentrale. Deze gelijkwaardigheid komt ook tot uitdrukking in de vergoeding die de vergunninghouder aan de afnemer verschuldigd is voor de teruglevering van stroom. Deze vergoeding wordt krachtens artikel 71 door de minister vastgesteld. J Aangezien het Milieu Actie Programma per 1 januari 2001 eindigt, kunnen de bepalingen in de Wet energiedistributie die slaan op de bijdrage die in dat kader verschuldigd kunnen zijn, met ingang van die datum vervallen. De Gaswet wordt aangepast om deze te laten sporen met de wijzigingen die thans worden voorgesteld voor de Elektriciteitswet 1998 (zie onderdeel I, onder 7, de wijzigingen van de artikelen 41, 58 en 60 van de Elektriciteitswet 1998). K De wijziging van artikel 18, eerste en tweede lid, betreft een correctie, waarmee dat artikel in overeenstemming wordt gebracht met het voorgestelde artikel 11a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
11
L Deze toevoeging aan het wetsvoorstel hangt samen met de reparatie van de terugleververgoeding (zie onderdeel H, onder 7, de toevoeging van artikel 69, tweede en derde lid). Het nieuwe artikel 18a voorziet in vaststelling van het teruglevertarief binnen vier weken na inwerkingtreding van dat artikel. Het tarief zal gelijk zijn aan het tarief dat geldt voor de teruglevering van elektriciteit die is opgewekt met behulp van een warmtekrachtinstallatie. M Bij de in artikel 19 voorziene evaluatie zal in het bijzonder bezien worden of en onder welke voorwaarden de aandelen in TenneT verkocht kunnen worden. N Artikel 11a, derde, vierde, vijfde en achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 kan vervallen wanneer er uitzicht is op verkoop van de aandelen in TenneT door de Staat. Artikel 69, tweede en derde lid, kan vervallen als de markt voor duurzame elektriciteit geheel vrij is en er geen noodzaak meer is om de kleine producenten een gereguleerd tarief te bieden. De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 250, nr. 6
12