Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1982-1983
17 847
Verslag van de Algemene Rekenkamer over 1982
Nr. 27
ANTWOORDEN VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Ontvangen 31 augustus 1983 Paragraaf 3.1. Niet tijdige totstandkoming van de wettige grondslagen voor bepaalde groepen van uitgaven Vraag 1 Het ontwerp «Aanpassingsregeling Noodwachtuitkeringen 1981» is door de ministerraad goedgekeurd en aan de Raad van State voorgelegd. De reden voor de gesignaleerde vertraging bij de totstandkoming van deze regeling was gelegen in een gebrek aan deskundig personeel. Deze situatie heeft zich inmiddels in positieve zin gewijzigd. Het ontwerp «Aanpassingsregeling Noodwachtuitkeringen 1982» zal dan ook op korte termijn naar de Raad voor de Rijksdienst worden gezonden. De wettige grondslag per 1 januari 1981 en 1 juli 1981 van de schadeloosstelling van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is inmiddels gerealiseerd bij Koninklijk besluit van 6 mei 1983, Stb. 243. Als redenen voor de vertraging zijn op te geven dat ingevolge de desbetreffende wetgeving de aan de wijzigingen ten grondslag liggende wijzigingen van de ambtenarensalarissen eerst van algemeen karakter moeten zijn verklaard. De totstandkoming van een zodanige verklaring kost de nodige tijd. Ik bezin mij op de vraag of het ineenschuiven van de beide procedures tot tijdsbesparing kan leiden. Binnen het thans gegeven wettelijke kader zie ik geen mogelijkheden op een andere wijze een bespoediging te bewerkstelIN gen. De wettige grondslag van de salarismaatregelen per 1 juli 1983 voor de salarissen, uitkeringen, functioneel leeftijdsontslag, wachtgelden van het (gewezen) burgerlijk rijkspersoneel, de bezoldigingen van de vice-president en de leden van de Raad van State, de president en de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman, is getroffen in het Koninklijk besluit van 1 juli 1983, Stb. 336, binnen de voor het formaliseren van zodanige maatregelen gebruikelijke termijn. Paragraaf 4.1. Het Computer Centrum Limburg in Heerlen Vragen 2 tot en met 18 2. Indien met «regulerende» bedoeld wordt «voorschriften uitvaardigend» dan is dit niet het geval.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 847, nr. 27
1
Het Computer Centrum Limburg is opgericht als computercentrum binnen het Samenwerkingsverband Registratiediensten Limburg, waarvan verder deel uitmaakten: - de Dienst Verkeersongevallenregistratie (VOR) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat; - het Bureau Ontwikkeling Automatisering kadastrale Registratie van de Dienst van het kadaster van het (toenmalige) ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het lag tevens in de bedoeling in een later stadium daar het Samenwerkingsinstituut Automatisering Limburg (SAL) aan toe te voegen. Het personeel is op grond van bovenstaande taakstelling aangesteld. 3. Dit is niet het geval. 4. De aanschafkosten van computersystemen worden in de tarieven van het CCL doorberekend door middel van een afschrijving over een aantal jaren. De Centrale Accountants Dienst van het Ministerie van Financiën adviseert jaarlijks met betrekking tot te hanteren tarieven van het CCL en de daaraan mede ten grondslag liggende methodiek van afschrijving bij investeringen in computerapparatuur. De financiële resultaten van het CCL over 1979, 1980 en 1981 waren:
Inkomsten Kosten Resultaat
1979
1980
1981
29 709 465 29 563 894
34 926 308 37 852 254
40 418 599 47 283 290
145 571
- 2 925 946
- 6 864 961
5. Er zijn sedert 1974 aanloopverliezen geweest. Deze waren voorgecalculeerd. Van jaar tot jaar is nagegaan of de omvang van de aanloopverliezen met deze voorcalculatie in overeenstemming bleef. Er is geen apart onderzoek ingesteld. 6. 9. Sedert 1981 is de uitvoering van een aantal concrete maatregelen in gang gezet om de betrouwbaarheid van de de gegevensverwerking te verbeteren. In opdracht van de directeur Overheidsorganisatie en -automatisering heeft een extern adviesbureau een groot aantal aanbevelingen hieromtrent gedaan. Thans worden met behulp van dit zelfde bureau de voorgestelde verbeteringen doorgevoerd. De belangrijkste verbeteringen betreffen: Aanpassing organisatiestructuur en vastlegging verantwoordelijkheden en bevoegdheden, stringente controle-procedures, nieuwe opzet administratieve organisatie, planningssysteem en tijdregistratiesystemen. Daarnaast is een aantal verbeteringen in de fysieke beveiliging doorgevoerd. De problemen op dit punt, veroorzaakt door de ongunstige huisvestingssituatie van het CCL, zullen over een aantal jaren zijn opgelost omdat de regering inmiddels gelden beschikbaar heeft gesteld voor een nieuwe huisvesting van het CCL. 7. De organisatorische problemen zijn voornamelijk veroorzaakt door de snelle groei, niet door de veranderde taakstelling. 8. Er zijn, in overleg met de Centrale Accountants Dienst, nieuwe orgaan- en functiebeschrijvingen opgesteld. Op basis hiervan wordt momenteel personeel geworven. De werving van ervaren medewerkers van voldoende niveau op het gebied van interne controle verloopt moeizaam in verband met de beperkte honoreringsmogelijkheden.
9. Zie 6.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17847, nr. 27
2
10. Op 16 juli 1982 zijn bij besluit van de minister-president vastgesteld «Aanwijzingen inzake de beveiliging van persoonsgegevens, verwerkt en opgeslagen in geautomatiseerde gegevensverwerkende systemen bij de Rijksoverheid». Dit voorschrift bevat concrete beveiligingsrichtlijnen voor computercentra van de rijksoverheid en de daar verwerkte geautomatiseerde systemen. Aan de hand van deze voorschriften zijn inmiddels maatregelen genomen of voorbereid. Naast bovenbedoelde richtlijnen is voorzien in de oprichting van een centraal beveiligingsbureau dat concrete adviezen geeft en verdere voorschriften op dit gebied uitvaardigt. De financiële situatie van de rijksoverheid en de daarmee gepaard gaande personeelsstops maken het niet mogelijk om op korte termijn dit bureau te realiseren. 11, 12. Het betreffende onderzoek was een uiterst globaal verkennend onderzoek naar de beveiligingssituatie bij het CCL. Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief van het externe adviesbureau, dat daarmee wilde aantonen hoe nuttig een dergelijk onderzoek zou kunnen zijn. Aan de uitvoering van het onderzoek werden geen voorwaarden gesteld. Voor de uitvoering van het onderzoek heeft de toenmalige staatssecretaris het CCL gekozen omdat de directeur CCL lid was van de interdepartementale stuurgroep, welke het bij het antwoord op vraag 10 genoemde beveiligingsvoorschrift moest voorbereiden. Het rapport had een zeer algemeen karakter, de indruk bestond dat de daarin gegeven indicaties in enigerlei vorm op zeer veel rekencentra binnen en buiten de overheid van toepassing konden zijn. De inhoud van het rapport gaf geen aanleiding om het bureau een opdracht te verstrekken tot een meer diepgaand onderzoek en ook niet om verder bij het CCL aan te dringen op een reactie op het rapport. Medio 1981 is, onder directe verantwoordelijkheid van de directie O en A, gestart met het aanbrengen van daadwerkelijke verbeteringen op dit punt. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. 13. De voorgeschreven procedure is dat opdrachtgevers automatiseringsen projectplannen ter goedkeuring voorleggen aan de minister van Binnenlandse Zaken. In die zin bestaat er dus geen keuzevrijheid. Het aanbod van werk is onvoorspelbaar; het is afhankelijk van de in te dienen projectplannen van de departementen. Een systeem dat het CCL verzekert van een voorspelbaar en continu werkaanbod verdient zeker de voorkeur. 14. De exacte omvang van de bedoelde kosten tot medio 1981 bedraagt f661402,54. 15. De uitgaven zijn zeker niet nutteloos geweest, vele adviezen zijn wel degelijk opgevolgd maar een evaluatie is nagelaten. Toekomstige externe adviesopdrachten zullen altijd in nauw overleg met de directeur Overheidsorganisatie en "automatisering worden uitgevoerd en geëvalueerd. 16. Het desbetreffende rapport had slechts te maken met één (zij het belangrijk) aspect van het functioneren van het CCL en gaf op het moment van publikatie geen aanleiding tot maatregelen (zie verder het antwoord op vraag 11 en 12). Pas in 1981 werd het duidelijk dat het CCL op een aantal punten niet goed functioneerde en zijn maatregelen genomen om de verhouding tussen het departement en het CCL te optimaliseren. Enige van de belangrijkste maatregelen: - benoeming van een medewerker van de directie Overheidsorganisatie en "automatisering tot waarnemend directeur van het CCL; - opdracht aan een extern adviesbureau om een onderzoek te verrichten naar het functioneren van het CCL en aanbevelingen te doen voor verbetering (zie verder het antwoord op vraag 6 en 9); - voorschrijven van een strikt rapportageschema van de directeur CCL aan de directeur O en A. Voor 1980 schortte het aan regelmatige rapportage door het CCL. De opdrachtgevers leken redelijk tevreden.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 847, nr. 27
3
17. Tot 1980 rapporteerde de directeur CCL rechtstreeks aan de departementsleiding en adviseerde de directeur Overheidsorganisatie en -automatisering slechts incidenteel met betrekking tot zaken het CCL betreffende. Vanaf 1 januari 1980 is het CCL rechtstreeks onder de directeur O en A geplaatst. Een cijfermatige prognose zoals gevraagd kan niet gegeven worden omdat het werkaanbod de komende jaren onvoorspelbaar is (zie het antwoord opvraag 13). De eerstkomende jaren zal de personeelsomvang gestabiliseerd worden op het huidige niveau. 18. Ja, verwezen wordt naar de maatregelen genoemd bij de antwoorden op de vragen 6, 9 en 16. Tevens zal op korte termijn de positie en toekomst van het CCL ten principale in de ministerraad aan de orde worden gesteld, waarbij een aantal concrete maatregelen zal worden voorgesteld. Als voorbereiding hierop wordt thans met behulp van een extern gespecialiseerd bureau een marktonderzoek uitgevoerd. Paragraaf 4.2. Personeelsadvertenties Vraag 19 Bij circulaire d.d. 21 februari jl. heb ik de regels voor het wervingsbudget gewijzigd (zie bijlage). De nieuwe regels houden onder meer in, dat de Rijks Psychologische dienst (RPD) beziet of voor het wervingsdoel volstaan kan worden met het publiceren van de vacature in de vacaturelijsten en de vacaturebanken (GAB's en informatiecentrum RPD) of dat het plaatsen van een personeelsadvertentie nodig zal zijn. In het tweede geval bepaalt de RPD de wijze van publikatie zoals de opmaak, de te gebruiken media, de plaatsingsfrequentie en het tijdstip van plaatsen. Deze regels zijn van toepassing op de rijksdienst in engere zin, dat wil zeggen de departementen en de daaronder ressorterende diensten en instellingen met uitzondering van het staatsbedrijf der PTT. Ik beoog met deze nieuwe regels op het wervingsbudget van de rijksdienst een besparing van 2 miljoen gulden te bereiken. Paragraaf 8.1. Te hoge vergoedingen van reiskosten voor woon/werkver keer aan ambtenaren Vraag 20 De bedoelde wijzigingen in het Verplaatsingskostenbesluit 1962 zijn nog niet tot stand gekomen. Nadat de Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst (ICPR) de wenselijkheid van de invoering van een forfaitaire reiskostenregeling heeft onderstreept, is een inventarisatie gemaakt naar de toepassingsmogelijkheden van een dergelijk vergoedingssysteem. Een evaluatie van de in deze inventarisatie verkregen gegevens moet nog plaatsvinden. De andere in voorbereiding zijnde ingrijpende wijzigingen in het Verplaatsingskostenbesluit zijn door de werkgroep die de voorstellen heeft gemaakt, na behandeling in de Adviescommissie Overheidspersoneelsbeleid, opnieuw in beraad genomen. Het is thans nog niet bekend wanneer dit beraad zal zijn afgerond. Paragraaf 8.2. Het uitoefenen van nevenfuncties door van overheidswege bezoldigde, functionarissen Vraag 21 Aangezien er afgezien van de bepalingen in het Algemeen Rijks Ambtenarenreglement momenteel op het punt van verrekening van inkomsten uit nevenfuncties nog geen centrale regeling geldt, kan de gestelde vraag nog
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17847, nr. 27
4
niet worden beantwoord. Aangenomen mag worden dat voor zover een nevenfunctie buiten de normale werktijden wordt uitgeoefend, er geen verrekening plaatsvindt. De werkgroep Nevenfuncties heeft voorgesteld om op basis van artikel 33e, lid 2 van het Algemeen Rijks Ambtenarenreglement nadere voorschriften te treffen waarbij wordt bepaald dat de burgerlijke rijksambtenaar die wegens het verrichten van betaald nevenwerk buitengewoon verlof geniet, geen bezoldiging geniet over de verloftijd, met dien verstande dat bij nevenwerk dat overwegend in het algemeen belang wordt verricht deze inhouding niet mag uitgaan boven hetgeen de ambtenaar geacht kan worden te ontvangen voor de met het verlof overeenkomende tijd in de hoofdfunctie. Eén en ander correspondeert met hetgeen in artikel 33a ARAR is bepaald ten aanzien van vergoedingen verband houdende met het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges. Op basis van deze voorstellen wordt thans een regeling voorbereid. Paragraaf 8.3. Ambtstoelagen aan ambtenaren van de Staten-Generaal Vraag 22 De kwestie betreffende de zogenaamde ambtstoelage ex artikel 19, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, ten behoeve van de ambtenaren werkzaam bij de Kamer is een aangelegenheid die reeds gedurende een reeks van jaren onderwerp van overleg is geweest zowel op ambtelijk niveau als tussen uw Presidium en een aantal van mijn ambtsvoorgangers. In het nieuwe bezoldigingsbesluit, waarvan de inwerkingtreding thans wordt verwacht op 1 januari 1984, zal een dergelijke ambtstoelage niet langer voorkomen. Het opnemen van een afzonderlijke inconveniëntentoelage voor het ambtelijk personeel van de Kamer acht ik niet langer noodzakelijk omdat voor een vergoeding voor bedoelde inconveniënten naar mijn mening voldoende andere mogelijkheden aanwezig zijn. Met name doel ik hier op de regeling vergoeding overwerk zoals neergelegd in artikel 21 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en op de regeling toelage onregelmatige diensten thans neergelegd in artikel 22a van het huidige bezoldigingsbesluit. Beide regelingen zullen ten gevolge van de inwerkingtreding van het nieuwe bezoldigingsbesluit overigens geen essentiële wijzigingen ondergaan. Voor beide regelingen geldt echter dat de vergoeding eerst achteraf kan worden uitbetaald aan de hand van de werkelijk gewerkte uren. Dit nu stelt, zo is uit eerdere contacten gebleken, de personeelsafdeling van uw Kamer voor administratief-technische problemen. Getracht zou dan ook worden naar een oplossing hiervoor te zoeken. Hierover is op mijn departement echter tot op heden nog geen bericht ontvangen. Tijdens ambtelijk overleg aan het einde van 1982 bleek dat de ambtelijke vertegenwoordigers van zowel uw Kamer als van de Eerste Kamer (voor wie dezelfde problematiek speelt) zeer geporteerd zijn voor het opnemen in het nieuwe bezoldigingsbesluit van een bepaling van gelijke strekking als het huidige artikel 19, derde lid. Ik ben echter van mening, dat voor een dergelijke afzonderlijke toelage geen termen meer aanwezig zijn. Om die reden zal ik op korte termijn met uw Presidium overleg voeren over de mogelijkheden de inconveniënten vanaf 1 januari 1984 op een andere wijze te doen vergoeden. Ik stel mij voor dat hierbij de regeling voor overwerkvergoeding en de regeling toelage onregelmatige dienst als leidraad en uitgangspunt worden gehanteerd. Paragraaf 8.4. Honorering van artsen in dienstverband Vraag 23 Er wordt interdepartementaal overleg gevoerd over de honorering van artsen in de Beleidswerkgroep Inkomens Medische Beroepen (BIM). Dit overleg zal voorlopig worden voortgezet. Daarnaast zal er naar worden
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17847, nr. 27
5
gestreefd functiewaarderingsonderzoeken in te stellen. De voorbereidende besprekingen voor een dergelijk onderzoek naar artsenfuncties bij de Academische Ziekenhuizen, dat plaats zal vinden op verzoek van de minister van Onderwijs en Wetenschappen, zijn vrijwel afgerond. Paragraaf 9.3. Staatsdrukkerij' en Uitgeversbedrijf Vraag 24 Het proces van aanpassing en verandering is in gang gezet in 1982 op basis van een beleidsrapport van het SDUB van maart 1982 over de aanpak van de administratieve organisatie en automatisering van alle sectoren van het bedrijf voor de komende 5 a 6 jaren. De administratieve organisatie is zowel ten aanzien van procedures als van personele bezetting momenteel in een proces van sterke verbetering. Met ingang van de administratie van 1983 is een nieuw automatiseringssysteem voor de financiële administratie in gebruik genomen. Dit werkt bevredigend. Voor de uitgeverij zal een volledig nieuw automatiseringssysteem operationeel zijn in de tweede helft van 1983. In beide gebieden wordt veel aandacht besteed aan goede procedures. De opzet is zodanig dat ook in latere jaren het verbeteringsproces doelmatig kan worden onderhouden. De Minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 847, nr. 27
6
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan: De Ministers 's-Gravenhage, 21 februari 1983 Op grond van het Besluit Coördinatie Rijkspersoneelsaangelegenheden (Stb. 316,1958) is mij de algemene zorg voor een goede personeelsbezetting van de burgerlijke rijksdienst opgedragen. Hieraan is onder meer een coördinerende en tot op zekere hoogte regelende taak ten aanzien van de personeelsvoorziening en de algemene zorg voor de herplaatsing van de rijkswachtgelders en uitkeringsgenietenden verbonden. In zijn brieven van 20 mei en 29 september 1966 over doelmatiger personeelsvoorziening bij de rijksoverheid, heeft mijn ambtsvoorganger regels gesteld voor het beheer van een centraal wervingsbudget door de Rijks Psychologische Dienst (RPD) en de bij plaatsing van personeelsadvertenties te volgen werkwijze. De ervaring met deze regels is bevredigend geweest. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben inmiddels echter geleid tot veranderingen in het sollicitatiegedrag. Gebleken is dat de publikatie van rijksoverheids (r.o.)-vacatures in vacaturelijsten en de opneming daarvan in vacaturebanken zoals die van het Informatiecentrum R.P.D. en van gewestelijke arbeidsbureaus, leiden tot een aanbod van sollicitanten dat in veel gevallen voldoende zal zijn om daaruit in een vacature te kunnen voorzien. Wanneer in deze gevallen geen gebruik van personeelsadvertenties wordt gemaakt, houdt dit een besparing op het wervingsbudget in. De noodzaak nu om op de uitgaven van het Rijk te besparen maakt een koerswijziging op het huidige wervingsbeleid dringend gewenst. Personeelsadvertenties moeten alleen gebruikt worden, wanneer vacaturevoorziening uit genoemde andere bronnen niet te verwezenlijken is. In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad deel ik u dan ook het volgende mede. 1. Voor een goed inzicht in de personeelsvraag van de rijksdienst dienen de departementen (en de daaronder ressorterende diensten en instellingen) vacatures die daar ontstaan en waarvoor beroep op de arbeidsmarkt buiten het betrokken departement nodig is, terstond aan de RPD te melden. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Besluit Coördinatie Rijkspersoneelsaangelegenheden neemt de RPD de vacatures zo snel mogelijk op in de eigen vacaturebank, publiceert ze in de rijksoverheidsvacaturelijsten en brengt ze ter kennis van de Gewestelijke Arbeidsbureaus. De departementen en de daaronder ressorterende diensten en instellingen zijn gehouden het uit deze bronnen voortkomende aanbod te beoordelen op geschiktheid ter vervulling van de desbetreffende vacatures en de RPD over de uitkomst hiervan schriftelijk te informeren. Pas als blijkt dat uit dit aanbod niet op bevredigende wijze in de vacatures kan worden voorzien, zal de RPD overgaan tot het werven via advertenties. In geval de RPD reeds vooraf over voldoende indicaties beschikt dat het te verwachten aanbod uit de genoemde bronnen niet toereikend zal zijn om in de gemelde vacatures te voorzien, kan deze, indien het betrokken departement door het inzenden van een advertentie-aanvraagformulier de wens daartoe te kennen geeft, in een eerdere fase overgaan tot werven door middel van adverteren. Wanneer op deze of op andere wijze is voorzien in een vacature, dan wel wanneer deze om een andere reden komt te vervallen, dient daarvan terstond bericht te worden gezonden aan de RPD. De RPD ontwikkelt en bundelt tevens de meer algemene activiteiten die kunnen bijdragen tot een tijdige voorziening in de algemene behoeften aan personeel in de rijksdienst. Deze activiteiten zijn enerzijds gericht op het verkennen van het voor het vervullen van rijksfuncties beschikbare ofte verwachten arbeidspotentieel naar de diverse richtingen van onderwijs en opleidingen; anderzijds op voorlichting over arbeidsmogelijkheden in de rijksdienst.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17847, nr. 27
7
De RPD doet dit in nauwe samenwerking met de departementale personeelsdiensten. 2. Bij wervingsacties die door toedoen van de RPD worden gevoerd, stelt deze dienst vast: de wijze waarop de wervingsacties worden opgezet, de periode waarin die op grond van de verkregen inzichten het best kunnen worden uitgevoerd en de wijze van publikatie (opmaak, media, tijd en plaatsingsfrequentie van de advertenties) van de vacatures. De daaruit voortvloeiende verplichtingen bekostigt deze dienst uit de desbetreffende post uit mijn begroting. Zolang echter dit budget niet gecorrigeerd is voor die onderdelen van de rijksdienst die in de circulaire van 29 september 1966 waren uitgezonderd, worden aan die onderdelen de door de RPD te maken kosten doorberekend. Het staatsbedrijf der PTT wordt niet onder deze regels gebracht. Ten einde inzicht te krijgen in de effectiviteit van wervingsacties worden de resultaten van dergelijke acties door de RPD nauwkeurig gevolgd en bestudeerd. Daartoe worden de reacties op voornoemde acties ter evaluatie in eerste instantie bij de RPD binnengebracht. Daarnaast zal de RPD steekproefsgewijs, vooral voor functies die als moeilijk vervulbaar worden beschouwd, nagaan in hoeverre het aanbod beantwoordt aan de gestelde eisen van formele aard zoals opleiding, leeftijd en dergelijke. Bij eventueel gerezen geschillen tussen een departement (en/of de hieronder ressorterende diensten en instellingen) en de Rijks Psychologische Dienst over de toepassing van het in deze brief gestelde zal ik de uiteindelijke beslissing nemen. De brieven van 20 mei 1966, nr. AA66/U 1113 en van 29 september 1966, nr. AA 66/U 2029 zijn hierbij vervallen. De Minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 847, nr. 27
8