Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1980-1981
13 893
De ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname
Nr 40
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 11 maart 1981 De vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking 1 heeft op 10 maart 1981 mondeling overleg gevoerd met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de Adviesnota van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS) inzake beleidskeuzen. Deze adviesnota is door de CONS voorgelegd aan de Regeringen van Nederland en Suriname, die zich op basis daarvan een oordeel zullen vormen over het beleid dat zij wenselijk achten. De gedachtenvorming over de nota zal de CONS tot leidraad kunnen dienen bij haar verdere werkzaamheden. De adviesnota, die als bijlage bij dit verslag is opgenomen, is door de Minister overgelegd ingevolge een toezegging tijdens het mondeling overleg over de ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname op 22 januari 1981 (Bijl. Hand. II 13 893, nr. 39, blz. 4). Op verzoek van de Minister droeg de vergadering waarin het overleg over de adviesnota plaatsvond een besloten karakter. Ter motivering van zijn verzoek wees de bewindsman op het feit dat een groot deel van de in de adviesnota geformuleerde vraagpunten met name van de Surinaamse regering een standpuntbepaling vraagt en het onjuist lijkt om reacties op deze vraagpunten van Nederlandse zijde reeds in de openbaarheid te brengen alvorens de Surinaamse regering haar standpunt heeft bepaald. Wanneer de Surinaamse regering haar oordeel kenbaar heeft gemaakt zal, aldus de Minister, een nadere gedachtenwisseling over het te voeren beleid in de openbaarheid plaats kunnen vinden. Onder deze omstandigheden meent de commissie wat betreft de verslaglegging over het overleg met deze mededelingen te moeten volstaan. De voorzitter van de commissie, Aarts
' Samenstelling: Mommersteeg (CDA), Van Rossum (SGP), Van der Stoel (PvdA), Ter Beek (PvdA), Waalkens (VVD), ondervoorzitter. Van Dam (CDA), Aarts (CDA), voorzitter, Waltmans (PPR), Van der Hek (PvdA), Langedijk-de Jong (PvdA), Van Heel-Kasteel (CDA), Vacature PvdA, Van den Broek (CDA), Jacobse (VVD), Knol (PvdA), Verkerk-Terpstra (VVD), Hermans (VVD), Lubbers (CDA), Jabaaij (PvdA), Bischoff van Heemskerck (D'66), Van Baars (CDA).
De griffier van de commissie, Witteveen
6 vel
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 13893, nr. 40
1
MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 februari 1981 Onderwerp: Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname Conform mijn desbetreffende toezegging op 22 januari jl. doe ik u hierbij toekomen een exemplaar van de «Adviesnota inzake beleidskeuzen», uitgebracht door de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname aan de regeringen van Nederland en Suriname.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. de Koning
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
2
COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING NEDERLAND-SURINAME Paramaribo, 3 februari 1981 Aan: de Regering van Suriname t.a.v. de President en de Regering van Nederland t.a.v. de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking De CONS heeft geconstateerd dat het voor de verdere voortzetting / j n haar werkzaamheden wenselijk is meer inzicht te hebben in de beleidsvoornemens van de Surinaamse regering. Op grond daarvan is tijdens de 16de vergadering van de CONS besloten om een nota op te stellen ten behoeve van de beide regeringen die kan bijdragen aan de nadere gedachtenvorming terzake. Tijdens een tussentijds overleg van 27 januari tot en met 3 februari 1981 heeft de CONS de bedoelde nota opgesteld die u bijgaand wordt aangeboden. De CONS zal het op prijs stellen uw reactie op deze nota te mogen vernemen. Mede op basis van deze reacties zal de CONS haar verdere werkzaamheden voortzetten tijdens de 17de vergadering die gehouden zal worden vanaf 17 maart a.s. De voorzitter van de Nederlandse sectie, F. van Dam De voorzitter van de Surinaamse sectie, H. R. Ferrier
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
3
Adviesnota inzake beleidskeuzen. uitgebracht door de Commissie Ontwikkelingssamenwerking NederlandSuriname aan de regeringen van Suriname en Nederland. Paramaribo, februari 1981
INHOUDSOPGAVE Blz. I.
Inleiding
5
II.
Kengetallen
5
III.
De economische ontwikkeling van Suriname
6
IV.
Committeringen en realisaties
10
V.
Mogelijke beleidskeuzen
13
A. B. a. b. c.
Algemene beleidskeuzen Specifieke beleidskeuzen Uitvoeringsprioriteiten Allocaties Begeleidende maatregelen
13 19 19 19 20
VI.
De consequenties voor de Surinaamse begroting
21
Lijst van bijlagen'
Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
4
I. INLEIDING Tijdens haar recente vergaderingen heeft de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS) kennis genomen van de nieuwe doelstellingen die de Surinaamse regering voor haar sociaal-economisch beleid heeft geformuleerd. Bovendien is de Commissie geconfronteerd met het feit dat de nog vrije committeringsruimte binnen de Nederlandse hulplocatie voor Suriname gering is geworden. Om de CONS-activiteiten zinvol en verantwoord te kunnen voortzetten maken deze ontwikkelingen het noodzakelijk dat een herbezinning plaatsvindt voor wat betreft: a. het algemene beleidskader waartegen de verdere CONS-activiteiten dienen te worden geplaatst; b. de richting waarin resterende verdragsmiddelen zullen worden aangewend en de mogelijkheid om reeds gecommitteerde gelden uit de hulplocatie alternatief te besteden; c. het kiezen van uitvoeringsprioriteiten; d. het nemen van begeleidende maatregelen. In verband met deze herbezinning acht de Commissie het wenselijk van de beide regeringen een aantal relevante beleidsindicaties te mogen vernemen. Deze notitie is bedoeld als een bijdrage in de gedachtenvorming hieromtrent. Gedurende het proces van herbezinning dienen de lopende CONS-werkzaamheden normaal doorgang te vinden; met name dienen de activiteiten van de CUP onverkort door te gaan. II. KENGETALLEN 1. Oppervlakte
163 820 k m 2
2. Bevolking 352 000 (juni 1980) Bevolkingsafname 0,9% per jaar ( 1 9 7 2 - 1 9 8 0 ) 3. Internationale
handel
Export in m i n . Sf Import in m i n . Sf 4.
1973
1977
295 280
585 710
Overheidsfinanciën
Uitgaven in min. Sf Inkomsten in m i n . Sf Schuld in m i n . Sf 5. Arbeidsplaatsen
per bedrijfstak
1980 550,7 596,9 109,1
1973
1978
lx 1000)
Primaire en secundaire sector Tertiaire sector (waarvan overheid:) 6. Bijdrage per bedrijfstak
1974 244,5 191,2 121,1 (1979)
in BBP lexcl. woondiensten)
Primaire sector Secundaire sector Tertiaire sector
38,6 46,6
38,0 63,6 (25,4)
(39,0)
in %
1973
1978
44,0 12,1 43,9
29,5 17,3 53,2
' Waarvan Sf 116,7 m i n . ontwikkelingshulpgelden uit Nederland.
Tweede Kamer, zittina 1980-1981,13 893, nr. 40
5
III. DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING VAN SURINAME In de periode 1973-1977 groeide het reëel nationaal inkomen van Suriname met 1 % per jaar. Ook het reële inkomen per hoofd van de bevolking groeide gemiddeld 1 % per jaar. In de periode na 1977 is dit cijfer vermoedelijk gestegen. Dit is o.a. veroorzaakt door een daling der bevolking. Van de ontwikkelingen in de diverse sectoren van de economie is vooral de daling van de mijnbouwactiviteit van negatieve invloed op de groeicijfers geweest. De toegevoegde waarde in de bauxietsector nam gedurende bovengenoemde periode met 17,5% af (reële prijzen). Hoewel produktie en export van aluinaarde en aluminium in volume slechts ca. 8% daalden, was dit percentage voor bauxiet ca. 30%. In 1979 herstelde de produktie van aluinaarde en aluminium zich tot het niveau van 1973; de bauxietproduktie was in 1979 68% van die van 1973. Als oorzaak van de vermindering van de bauxietproduktie en -export kunnen als externe factoren genoemd worden: - een daling van de wereldvraag naar bauxiet in verband met de hoge smeltkosten; - de recente vondsten van grote voorraden elders die goedkoop te winnen zijn. Interne factoren zijn: - de heffing van de bauxietlevy door de Surinaamse overheid; - de sterke stijging van de loonkosten, zonder dat daar een noemenswaardige stijging van de produktiviteit tegenover stond. Verwacht mag worden dat in deze sector in de nabije toekomst de produktie zal worden opgevoerd, daar Alcoa Sf 200 min. in haar bedrijven zal investeren. Op lange termijn zal goedkope energie van de Kabalebo-dam een bijdrage kunnen leveren aan de verwerking van bauxiet tot aluinaarde en aluminium. Hierdoor zal een groter deel van de toegevoegde waarde uit de mijnbouwsector in Suriname blijven. De landbouwsector groeide in de periode 1973-1977 met ongeveer 5,5% per jaar (lopende prijzen). Dit kwam voornamelijk door groei van de rijstproduktie, alsmede door een stijging van de wereldmarktprijzen van dit produkt. Indien Suriname witte rijst heffingvrij naar de EEG had kunnen exporteren, had de groei aanzienlijk groter kunnen zijn. De lage rietproduktie, alsmede het verouderde machinepark van de suikeronderneming Mariënburg, waren de oorzaak van een daling van de suikerproduktie. Suriname kon het toebedeelde quotum voor verkoop binnen de EEG niet meer exporteren, ten gevolge waarvan dit praktisch geheel kwam te vervallen. De produktiegroei van de houtsector bedroeg ruim 1 % per jaar, terwijl de waarde van de export van hout en houtprodukten in de periode 1973-1977 met 10% daalde. Tevens liepen de voorraden op: de groei in de volkswoningbouw, waarvoor onder meer houten prefab-huizen zouden worden gebruikt, bleef beneden de verwachting. De groei van de industrie, inclusief de overheidsbedrijven, was gemiddeld gedurende de periode 1973-1977 5% per jaar. In de jaren 1978 en 1979 was deze groei 12% per jaar. Na een scherpe daling van de bouwactiviteit, kort vóór de datum van de onafhankelijkheid, was de groei in deze sector in 1976 en 1977 spectaculair en werd het niveau van 1973 gepasseerd. Vooral de start van de uitvoering van bepaalde ontwikkelingsprojecten is hiervan de oorzaak. Na 1977 stagneerde de woningbouw; de uitvoering van enkele grote projecten deed het bouwvolume echter wederom toenemen. Met het voltooien van de spoorlijn trad een nieuwe terugval op. Deze wordt thans gecompenseerd door vergrote activiteit in de woningbouwsector. De sector met de grootste groei is de handel: ruim 7% per jaar. Met name een sterke groei van de consumptie droeg hiertoe bij. Daarnaast zijn betalingen in het kader van het MOP aan leveranciers van goederen en diensten van invloed op de groei geweest.
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 13893, nr. 40
6
Gelet op het feit dat van het verstrekte krediet ongeveer 40% handelskrediet is, heeft het bankwezen van de groei van de handel meegeprofiteerd. Daarnaast is de kapitaalverstrekking aan de Landbouwbank en de NOB uit MOP-fondsen een belangrijke factor geweest. De overheidssector is de grootste sector van de Surinaamse economie. De overheidsiv/fsfaver) stegen in de periode 1973-1979 van Sf 222,2 min. tot Sf 582,7 min. (lopende prijzen), dat is met 162%. Deze grote stijging vond zowel in de consumptieve uitgaven als in de investeringen plaats, met name na de onafhankelijkheid. Met betrekking tot de consumptieve bestedingen zijn de belangrijkste kostenstijgingen: - loonkosten; het overheidsapparaat groeide van ± 25 000 ambtenaren in 1974 tot ± 42 500 in 1978. De groei vond voornamelijk plaats in de lagere rangen; de indienstneming van deze personen kan gezien worden als een verkapte vorm van werkloosheidsuitkering. Daarnaast stegen de lonen in 1977 met 10%. Sinds enige tijd is het beleid gericht op inperking van het aantal ambtenaren; - transfers en subsidies; weinig overheidsbedrijven hebben de afgelopen jaren winst gemaakt. Zo zagen de suikerplantage Mariënburg en de Melkcentrale hun jaarlijkse verliezen oplopen. Met betrekking tot de investeringen zijn de uitgaven in het kader van het MOP alsmede van het 2de VJP van doorslaggevend belang voor de groei. De eigen inbreng van Suriname is vanwege de financieringsproblemen van de lopende uitgaven van de staatsbegroting gering geweest (hierbij is de lening van Nf 50 min. voor de bouw van de spoorlijn buiten beschouwing gelaten). In 1977 werd Sf 25 min. aan ontwikkelingsprojecten begroot; in 1979 was dit cijfer gedaald tot Sf 10 min. In feite was de werkelijke bijdrage belangrijk minder. De huidige regering is van mening, dat een eigen inbreng voor ontwikkelingsinvesteringen noodzakelijk is. Tevens zal bijzondere aandacht besteed worden aan de handhaving van de maatschappelijke kapitaalgoederenvoorraad door middel van adequate voorzieningen. De overheids/n/fomsfen stegen van Sf 191,2 min. in 1974 tot Sf 596,9 min. in 1980 (lopende prijzen), oftewel met 212%. De belangrijkste bijdragen tot deze groei werden geleverd door: - de bauxietlevy. In 1974 ingesteld en in dat jaar nog een bescheiden Sf 18,8 min. opleverend, bedragen de jaarlijkse inkomsten uit de bauxietlevy thans Sf 80 min. tot Sf 90 min. Het lag in de bedoeling de levy in het Fonds Meeropbrengsten te storten en uit dit fonds de eigen bijdrage voor de uitvoering van het MOP te financieren. De beschikbare middelen zijn echter aan lopende overheidsuitgaven besteed, welke sterk toenamen na de onafhankelijkheid als gevolg van de oprichting van ambassades, uitbreiding van de taken van diverse ministeries en defensie; - de schenkingen van Nederland in het kader van het MOP. In totaal is gedurende de periode 1975 t/m 1980 een bedrag van Nf 670 min. overgemaakt, waarvan in Nederland is betaald ten behoeve van - projecten Nf 51,9 min. - deskundigen (DITH) Nf 30,4 min. - tropentoelagen Nf 0,8 min. - korte missies Nf 2,6 min. - CONSNf 0,3 min. - beurzen Nf 0,003 min.; - de ABN-lening van Nf 50 min. aan Suriname voor de constructie van de spoorlijn in West-Suriname. Hoewel de overige inkomsten in absolute termen toenamen, stagneerden zij als percentage van het nationaal inkomen:
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
7
- De inkomstenbelasting bedraagt sinds 1973 4,5 a 5,5% van het BBP. - De statistiek" en consentrechten fluctueren rond de 2%. - De bijdrage van de invoerrechten daalde van 19 tot 16%. Het beperkte vermogen van de Surinaamse overheid om besparingen (al dan niet gedwongen) via belastingheffing naar zich toe te trekken, is mede oorzaak van het financieringstekort. Naast de afname van staatsdeelname in (ontwikkelings)investeringen hebben de krappe overheidsfinanciën tot enkele negatieve sociaal-economische effecten geleid. De meest belangrijke hiervan zijn: - Een afname van onderhoudswerkzaamheden aan de infrastructuur; onderhoud van wegen, bruggen en waterhuishouding, maar ook herinvesteringen en/of uitbreiding in staatsbedrijven vonden onvoldoende plaats. Dit leidde tot kapitaalverlies en soms fysiek ongemak voor de bevolking. - Er trad grote achterstand op in de betaling van kinderbijslag en Algemene Ouderdoms-Voorziening. Met name het arme deel van de bevolking voelde dit. Een van de eerste activiteiten van de nieuwe Regering was het wegwerken van deze achterstand en het verhogen van de AOV (waaraan Nederland Nf 20 min. bijdroeg buiten NHAS-fondsen en Nf 16 min. uit NHAS-fondsen). De emigratie In de periode 1972/1980 was er sprake van aanzienlijke natuurlijke bevolkingsaanwas. Deze is echter overgecompenseerd door omvangrijke emigratie. Een en ander heeft per saldo tot gevolg gehad dat de Surinaamse bevolking van 1972 tot 1980 afnam tot 360 000 zielen, inclusief 15 000 buitenlanders, een daling van ruim 7%. In alle sectoren van de economie is deze uittocht voelbaar. De kleinhandel stagneerde; arbeidsplaatsen - op alle niveaus - werden verlaten, hetgeen leidde tot produktiedaling en soms sluiting van bedrijven. Het vertrek van expertise leidde tot een daling van de managementcapaciteit, waarvan met name de invloed bij de overheid merkbaar was. De uittocht van ongeschoolden en mensen met een lagere opleiding bracht een intocht van buitenlanders (Guyanezen, Haïtianen) op gang. Deze zijn thans werkzaam in de landbouw, de bouw- en constructie- en dienstensector. De problemen rond deze gastarbeiders nemen toe: velen van hen bevinden zich illegaal in Suriname, hun rechtspositie is niet gegarandeerd, zij ontvangen relatief lage lonen. Bevolkingsomvang 1972 — 1980 voor in Suriname gevestigden' Jaar
Begin van het jaar
1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1980 (Juli)
379 383 384 378 350 358 365 368 359 352
607 2 687 178 691 312 483 261 129 744 0413
Natuurlijke aanwas
Immigratie
Emigratie
Eind van het jaar
9 9 9 7 8 8 7 7
2615 2 445 3 066 3 959 5 345 2 981 2 323 1 916
8 11 17 39 5 4 7 18
383 384 378 350 358 365 368 359
955 144 349 361 583 583 943 887
' Maandschrift april 1980 (ABS). De emigratiecijfers betreffen slechts Surinamers die naar Nederland zijn geëmigreerd. Bij gebruik van deze cijfers moet rekening gehouden worden met personen die naar elders dan Nederland zijn geëmigreerd. Dit aantal bedroeg in de loop der jaren 1 9 7 2 - 1 9 8 0 ongeveer 3000.
490 098 902 699 751 786 398 188
687 178 691 312 483 261 129 744
2
Volkstelling 1972. Volkstelling 1980. Het verschil van circa 7000 personen (359 744 352 041) ligt mogelijk in te lage opgave bij de recente volkstelling. De cijfers zijn gebruikt om de nationale kengetallen te berekenen met betrekking tot buitenlanders (Guyanezen). 3
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
8
De inflatie Het binnenlandse prijspeil steeg tot 1979 met gemiddeld 9,3% per jaar. Hoewel dit voor Zuidamerikaanse begrippen niet hoog is, is voor velen de koopkracht toch achteruitgegaan. Voor 1979 en 1980 wordt de inflatie op 14% geschat. De inflatie is vooreen belangrijk deel door het buitenland gevoed. Surinames open economie, die van het buitenland afhankelijk is, met beperkte eigen grondstoffen en industrie, is gevoelig voor fluctuaties in wereldmarktprijzen. Het is overigens dienstig te wijzen op het feit dat tot 1979 de ruilvoet voor importeren en exporteren slechts 2% in het nadeel van Suriname achteruitging. In 1979 trad wel een verslechtering in, veroorzaakt door grote stijging van de energieprijzen. In een aantal bedrijfstakken zijn de lonen aangepast aan de inflatie. Over de periode 1973-1979 zijn de lonen bij mijnbouw, industrie en handel duidelijk sneller gestegen dan de prijzen, resp. 132%, 137% en 128% bij een prijsstijging van 117%. De overheidssalarissen zijn alleen in 1977 verhoogd met de prijsstijging van dat jaar, in alle andere jaren was de loonstijging geringer. In de periode 1973-1979 zijn de overheidssalarissen gemiddeld met slechts 58% gestegen (prijsstijging 117%). Energie De energiebehoefte van Suriname wordt als volgt gedekt: a. koolwaterstoffen (4,9 min. barrels) die volledig geïmporteerd worden en 75% van de totale behoefte dekken; b. hydro-energie (Afobaka) welke 23,5% van de behoefte dekt, overeenkomend met 1,5 min. barrels; c. bio-energie (hout, houtskool, rijstkaf e.d.) welke naar schatting 1,5% dekt. De bauxietmaatschappijen nemen 69% van de import van koolwaterstoffen voor hun rekening, zodat de overige nationale behoefte (31%) neerkomt op 1,5 min. barrels import van koolwaterstoffen, waarvan circa 0,4 min. barrels voor elektriciteitsopwekking en circa 1,0 min. barrels voor transport. De importwaarde steeg in de periode 1976-1979 van Sf 96 min. tot Sf 181 min. met 88%, terwijl de import naarde hoeveelheid met 19% toenam. De groei in hoeveelheid vindt zijn oorzaak vooral in de opleving van de aluminiumindustrie (gem. 4,3% per jaar). De niet-bauxietsectoren vertonen een verminderde groei (elektriciteit), een stabilisatie (transportsector) en zelfs een afname (klein-industrie). De verwachtingen met betrekking tot de groei van de diverse energie-behoeften op basis van bevolkingsgroei en de voorgenomen ontwikkelingsinvesteringen zijn nog niet gespecificeerd. Bij de aanpak van de energievoorziening doen zich voor Suriname diverse mogelijkheden voor: a. de winning van koolwaterstoffen (Calcutta, off-shore); b. de verzekering ten aanzien van de voorziening in koolwaterstoffen tegen betaalbare prijzen op basis van bilaterale en andere overeenkomsten; c. de opvoering van hydro-energie-opwekking langs diverse wegen (Kabalebo, Afobaka, micro-centrales). d. de opvoering van de winning van bio-energie (houtskool, rijstkaf); e. de ontwikkeling van andere energiebronnen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13 893, nr. 40
9
Brandstofbehoefte van bedrijven waar elektriciteitsopwekking plaatsvindt (x 1000 barrels) Bedrijven 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
EBS Paramaribo DE Paranam Moengo Billiton Wageningen Marien burg West-Suriname
1976
1977
1978
1979
102 29 147 43 50 26 11
190 34 134 45 55 26 11
271 55 522 38 51 21 8 2 968
-
-
238 50 649 45 51 26 11 2
407
495
1072
Ter vergelijking moge dienen, dat de stuwdam Afobaka jaarlijks een energieproduktie heeft, die overeenkomt met gemiddeld 1,5 min. barrels.
IV. COMMITTERINGEN EN REALISATIES In de ontwikkelingsovereenkomst wordt uitgegaan van een periode van 1975 tot 1985/1990 waarin Nf 2700 min. aan Suriname beschikbaar worden gesteld. Daarnaast kan Nederland tot een bedrag ad Nf 500 min. garanties geven voor leningen van de Surinaamse overheid. Bovendien zal Nederland naast genoemde Nf 2700 min. nog Nf 300 min. op basis van pariteit ter beschikking stellen. Een globale verdeling van de fondsen heeft als uitgangspunt dat 50% aan produktieve, 25% aan infrastructurele en 25% aan sociaal-educatieve projecten zal worden besteed. 1. De CONS-goedkeuringen ten laste van het MOP-fonds ad Nf 2700 min. In totaal zijn door deCONS in de periode 1 januari 1976 tot en met decenv ber 1980 een tweehonderdtal projecten goedgekeurd tot een bedrag van Sf 1328 min. (Nf 1633 min.). Hieronder vallen een aantal grote projecten, te weten de spoorlijn (Sf 132 min.), het Multi Purpose Corantijn Project (Sf 135 min.), het landbouwontwikkelingsplan Commewijne (Sf 75 min.) en het oliepalmproject Patamacca (Sf 73 min.). Inbegrepen bij deze goedkeuringen zijn ook de in principe goedgekeurde urgentieprojecten. Er zij evenwel op gewezen dat de goedkeuring van urgentieprojecten die ten laste van het Pariteitsfonds komt voor Nf 115 min. (waaronder Nf 100 min. Kabalebo) buiten eerdergenoemd goedgekeurd bedrag is gehouden. MOP goedkeuringen per 31 december 1980 naar regio in Sf min. en procenten
NI. I\I2. 1a. 1b. 1c. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Totaal
Nationaal NationaalPa ra maribo Paramaribo Saramacca Commewijne Nickerie-Coronie West-Suriname Tibiti-Coesewijne Beneden Marowijne Brokopondo Boven SurinameSaramacca Boven Marowijne
Gewone projecten
Urgentieprojecten
Totaal definitieve
Sf min.
Sf min.
Sf min.
%
%
%
171
17,6
110
30,8
281
21,1
53 114 2 100 182 219 2 100 23
5,5 11,8 0,2 10,3 18,8 22,6 0,2 10,3 2,4
47 123 16 11 16 1 23
13,1 34,3 4,4 3,0 4,4 0,4 6,4
-
-
100 237 18 111 198 220 25 100 34
7,5 17,8 1,4 8,4 14,9 16,6 1,9 7,5 2,6
1 2
0,1 0,2
-
-
1 2
0,1 0,2
970
100,0
358
1328
100,0
11
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
3,2
100,0
Met betrekking tot de regionale verdeling valt het op dat ten aanzien van de MOP-goedkeuring voor gewone projecten de grootste allocatie in WestSuriname (regio 3) is gedaan. Daarnaast zijn de projectgoedkeuringen op nationaal niveau met 17,6% en de regio Paramaribo (N2 en 1a) met 17,3% van belang; minder dan 10% van de gealloceerde middelen werd bestemd voor de regio's Saramacca (0,2%), Tibiti-Coesewijne (0,2%), Brokopondo (2,4%), Boven Suriname (0,1%) en Boven Marowijne (0,2%). Ten aanzien van het Urgentieprogramma valt te constateren dat de allocatie in Paramaribo (N2 en 1a) met 47,4% het hoogste aandeel in de goedkeuringen inhoudt, gevolgd door Nationaal (N1) met 30,8%. Goedkeuringen naar PIS categorieën Gewone projecten MOP
Uryentieprojecten
Goedkeuring (m.b.t. het fonds ad Nf 2700 min.)
Sfmln.
Sfmln.
Sf min.
%
%
%
Produktieve projecten Infrastructurele projecten Sociaal-educatieve projecten
433
44
144
40
577
43
278
29
60
17
338
25
259
27
154
43
413
32
Totaal
970
100
358
100
1328
100
Met betrekking tot de categoriale verdeling van het Nf 2700 mln.-fonds blijkt dat de grootste allocatie in de produktieve categorie plaatsvond (Sf 577 min. = 43%). De grote committeringen in de drie eerdergenoemde landbouwprojecten, alsmede een aanzienlijke kapitaalverstrekking aan de Landbouwbank zijn hier oorzaak van. De committering in de mijnbouw bleef beperkt tot de financiering van enkele feasibility studies, terwijl de industrie nauwelijks direct, doch wel indirect via een lening aan de Nationale Ontwikkelingsbank gestimuleerd werd. De allocaties in de infrastructurele categorie (totaal Sf. 338 min. = 25%) kwamen vooral tot stand dank zij de goedkeuring voor de bouw van de spoorlijn in West-Suriname. Daarnaast zal de overname van EBS-aandelen door Suriname van belang zijn, alsmede de financiering van studies en steun aan het overheidsapparaat van Suriname via technische hulp. Ook de bouw van enkele wegen en bruggen dient hier vermeld te worden. Binnen de sociaal-educatieve categorie is voor Sf. 413 min. (=31%) goedgekeurd. Het zijn vooral de (volks)woningbouw, onderwijs (scholenbouw), de gezondheidszorg en de projecten van particuliere organisaties die hiervan geprofiteerd hebben. Met de goedkeuringen tijdens de 15de en 16de CONS is de vrije bestedingsruimte van het Nf. 2700 mln.-fonds uitgeput. Voor zover toekomstige goedkeuringen met inachtneming van de reserveringen tot gevolg zouden hebben, dat de committeringsruimte wordt overschreden, zal compensatie worden aangebracht door aanpassing van de reserveringen. 2. Nog definitief goed te keuren Onder «nog definitief goed te keuren» vallen alle middelen uit Nederlandse hulpallocatie, die nog niet via definitieve CONS-goedkeuringen aan projecten zijn toegedeeld of voor herallocatie in aanmerking komen. Het gaat om de volgende middelen: - gereserveerd voor specifieke projecten - gereserveerd voor (sub)sectoren - reserveringen voor kostenstijgingen - Pariteitsfonds - terugvloeiende CONS-leningen + rente - herallocaties - Garantiefonds
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 13893, nr. 40
11
Ter verduidelijking moge het volgende dienen: Gereserveerd voor specifieke projecten (Nf. 495 min.) Het gaat hier om reserveringen voor Kabalebo (Nf 300 min.), de bauxietlijn (Nf 100 min.), alsmede leningen aan de NOB en Landbouwbank (Sf 95 min.). Gereserveerd voor (sub)sectoren (Nf210 min.) Deze reservering heeft tot doel enige onderhoudswerken van de Surinaamse overheid te kunnen waarborgen (Nf 10 min.). Daarnaast kan Nf 45 min. aan technische hulp en de begrotingen van CONS-Bureau en SPS besteed worden. Voor OPO-projecten is Nf 100 min. gereserveerd. Het restant is bestemd voor de sociale woningbouw (Nf 30 min.) en overige projecten (Nf 25 min.). Reserveringen voor kostenstijgingen
(Nf 150 min.)
Oorspronkelijk werd tijdens het ministerieel overleg in december 1979 Nf 700 min. als inflatiereserve vastgelegd. Dit bleek noodzakelijk daar de Nederlandse hulpallocatie niet waardevast is en de inflatie in Suriname ongeveer 9% per jaar bedraagt. De ervaringen terzake in het verleden opgedaan met suppletie-aanvragen, (er is voor ongeveer Sf 70 min. aan suppleties op lopende projecten goedgekeurd) wettigden deze reservering, mede gelet op het feit dat enkele grote projecten (Kabalebo, MCP, LOC) nog niet of slechts recentelijk gestart zijn. Door overheveling van Nf 175 min. naar het Urgentieprogramma, dat een snelle uitgavenstroom beoogt, als mede door een verhoogde reservering van fondsen voor niet-inflatiegevoelige projecten (bij voorbeeld banken) kon het initiële bedrag van Nf 700 min. verlaagd worden tot Nf 510 min. Pariteitsfonds Uit dit fonds, oorspronkelijk groot Nf 300 min. kan geput worden na besteding van het basisbedrag van Nf 2700 min. en wel op basis van een paritaire inbreng van beide landen. Momenteel rest hiervan nog een bedrag van Nf 185 min. uit de Nederlandse hulpallocatie. De pariteit maakt dat dit bedrag in de praktijk dient te worden verdubbeld. Terugvloeiende CONS-leningen + rente Momenteel heeft de CONS een bedrag van ± Nf 60 min. beschikbaar gesteld aan de Surinaamse regering ten behoeve van leningen voor MOPprojecten. Afgesproken is dat terugvloeiende gelden hieruit, inclusief de rente, ten goede komen aan de uitvoering van ontwikkelingsprojecten. Herallocatie Het is geenszins uitgesloten dat in het verleden committeringen zijn verricht ten behoeve van de uitvoering van projecten die in de huidige situatie niet meer adequaat moeten worden geacht, die niet meer passen binnen het ontwikkelingsbeleid van de huidige Surinaamse regering c.q. binnen het nieuwe prioriteitenschema of die uit andere bronnen zullen worden gefinancierd. De aldus vrijkomende middelen komen voor herallocatie in aanmerking. Garanties Van de garanties staat Nf 50 min. van de Nf 500 min. nog uit; er is dus nog Nf 450 min. beschikbaar.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
12
V. MOGELIJKE BELEIDSKEUZEN Om de voortzetting van de CONS-werkzaamheden verantwoord te laten plaatsvinden is het wenselijk dat de CONS over een beleidsreferentiekader beschikt. Dit referentiekader is nodig voor de drie hoofdgroepen van de CONS-werkzaamheden, te weten de bevordering van de uitvoering van goedgekeurde projecten, allocatie van hulpgelden en advisering inzake begeleidende maatregelen. Voor deze drie groepen werkzaamheden is het nodig om zijdens de beide regeringen te beschikken over algemene beleidskeuzen en specifieke beleidskeuzen per groep. In dit hoofdstuk wordt op beide categorieën beleidskeuzen nader ingegaan. A. Algemene beleidskeuzen In de regeringsverklaring van Suriname van mei 1980 is een reeks beleidsopvattingen en prioriteiten van de nieuwe regering aangegeven. De prioriteiten is in concreto vorm gegeven in het 20-puntenprogramma dat aan de regeringsverklaring is toegevoegd (zie bijlage 1). Het beleid van het nieuwe kabinet en het 20-puntenprogramma betekenen een aanzienlijke vernieuwing van de bestuurlijk politieke orde, de sociaalmaatschappelijke orde, de sociaal-economische orde en de educatieve orde. Deze beleidsaanpassing is o.a. vorm gegeven in het Urgentieprogramma dat inmiddels door de CONS is goedgekeurd. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de ontwikkelingssamenwerking tussen Suriname en Nederland krachtens het verdrag gebaseerd is op het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma (MOP) dat een uitwerking heeft gekregen in de CONS-besluiten in de periode 1975-1979. Geven het MOP en de daarop gebaseerde CONS-besluiten, gegeven het nieuwe regeringsbeleid van Suriname en gegeven de veranderingen in de verhouding tussen Nederland en Suriname sinds 25 februari 1980 o.a. op het terrein van het personenverkeer, is het thans wenselijk nadere beleidskeuzen te maken om duidelijkheid te scheppen voor de toekomstige CONSactiviteiten. Bij deze beleidskeuzen zijn van belang de beleidsdoelstellingen, de fysieke mogelijkheiden en de evaluatie van vroegere projecten en activiteiten. De vragen die inzake beleidskeuzen in dit hoofdstuk worden gesteld zijn vanuit deze optiek geformuleerd. Alvorens tot deze vraagstelling te komen is inzicht in de feitelijke achtergronden noodzakelijk. Gedurende de eerste jaren van de ontwikkelingssamenwerking na de onafhankelijkheid bleek steeds duidelijker, dat de CONS bij de uitoefening van haar toetsingstaak onvoldoende houvast had aan het MOP en de verdragsmatig vastgestelde toetsingscriteria. Ten einde deze problematiek aan te pakken werd tijdens het ministersoverleg van maart 1978 een werkgroep «Toetsing Projecten en Programma's» ingesteld. In een imterimrapport van de werkgroep, uitgebracht medio 1978, werd aanbevolen, overeenkomstig de opzet van het MOP, bij de verwezenlijking van het plan en de toetsing uit te gaan van de indeling naar regio. Binnen elk van de regio's zouden projecten en programma's in hun onderling verband en samenhang moeten worden gebracht en zou een sectorsgewijze indeling moeten worden aangehouden, gebaseerd op de uitwerking van het MOP in sectorale plannen. Op deze wijze zou een doelmatige besteding van de Nederlandse hulpgelden worden bevorderd. Ter uitvoering van de ideeën van de werkgroep Toetsing werd in januari 1979 door de Stichting Planbureau Suriname aan een consortium van advies- en ingenieursbureaus opdracht gegeven voor de afronding van regionale en bedrijvigheidsonderzoekingen, waaronder mede begrepen het opstellen van ontwerp-plannen voor: - regionale ontwikkeling van concentratiegebied 1 (Paramaribo) - de ontwikkeling van de bedrijvigheid - de coördinatie van regionale en sectorale ontwikkelingsplannen.
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 13893, nr. 40
13
De studies die tot bovengenoemde ontwerp-plannen moesten leiden, behoorden in de onderlinge afstemming te worden uitgevoerd, zodanig dat hieruit een geactualiseerd meerjarenontwikkelingsprogramma zou resu!teren. Bovenbedoeld consortium, de werkgemeenschap Parbo, heeft zijn werk omstreeks juli 1979 afgerond. Het onderdeel coördinatie van regionale en sectorale ontwikkelingsplannen staat in de wandeling bekend als de zogenaamde matrixexercitie. Deze exercitie heeft als belangrijkste resultaat opgeleverd de identificatie van een aantal projectpakketten, sectoraal en/of regionaal opgezet, waarvan de afzonderlijke projecten onderling sterk van elkaar afhankelijk zijn en waarvan de uitvoering in totaliteit een positief effect heeft dat groter zal zijn dan wanneer de projecten afzonderlijk zouden worden uitgevoerd. De regionale en sectorale pakketten, zoals geïdentificeerd door het consortium, zijn in het rapport als volgt samengevat: Regionale pakketten (de cijfers voor de pakketten verwijzen naar de tabel opblz. 25 en 26). 1. Rijstbouwontwikkeling Noordwest-Suriname. Dit pakket omvat de benodigde irrigatiewerken en aanvullende studies daaromtrent, herinrichting en aanleg van polders in Nickerie en Coronie, bijbehorend grond- en gewasonderzoek en beheersvoorzieningen. Het projectpakket is bijzonder gericht op het stimuleren van de gemechaniseerde bevolkingsrijstbouw. 2. Rijstbouwontwikkeling Saramacca. Het pakket is wat inhoud betreft vergelijkbaar met 1; de omvang van het geheel is kleiner en wordt vooral bepaald door de irrigatiemogelijkheden die de Coesewijne-rivier biedt, alsmede door de mogelijkheden die Jarikaba heeft. Ook hier moet aan de adequate beheersvoorzieningen worden gedacht. Er is hier een binding met de centrumontwikkeling van Groningen, in verband met de diensten die deze plaats moet gaan leveren aan deze rijstbouwontwikkeling. 3. Rijstbouwontwikkeling Commewijne, met name in het kader van het LOC (nieuwe opzet). De aspecten zijn gelijk aan die van het voorgaande pakket. Opgemerkt moet worden, dat er hier weer een directe binding bestaat met de centrumontwikkeling te Sinabo. Opmerking: Voor alle rijstactiviteiten (alsmede voor andere belangrijke landbouwactiviteiten) is het nodig dat er voor de export een landelijke organisatie wordt opgezet (Rice-Marketing Board) om de Surinaamse positie op de internationale markten te verbeteren. Gezien het grote belang van de rijstbouwontwikkeling voor de economie van Suriname is een zodanige integrale nationale opzet van eminente betekenis. 4. Ontwikkeling Kabalebo-gebied. Hier is sprake van het meest veelomvattende en meest complexe pakket van het MOP, om welke reden er uitermate veel zorg dient te worden besteed aan planning, organisatie en beheer. Het pakket beperkt zich grotendeels tot één concentratiegebied, afgezien van de transport" en communicatieaspecten (bevatbaarheid Corantijn, wegen, telecommunicatienet, hoogspanningsleidingen). Het omvat het hele spectrum van sectorale aspecten van sector 2, onderdeel 8 tot en met sector 15 (voor zover relevant). Tevens zijn aan dit pakket verbonden landbouw- en bosbouwaspecten, oliepalm, verzorgende landbouw, exploitatie en verjonging van mora-opstanden. Vooral de binding met pakket 1 verdient extra vermelding in verband met wegaanleg, haven en havenbeheer, enz. Met betrekking tot het element «energieplan» moet hier volledigheidshalve worden opgemerkt dat dit plan nietde eerste fase van de Kabalebo-dam betreft, omdat deze in ieder geval zal worden gerealiseerd.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
14
5. Zeehaven Surinamerivier. Zorg voor adequate zeehavenfaciliteiten en dito organisatie van havenbeheer en douane is een relatief kleine, doch belangrijke cluster, gezien de verbindingen met het buitenland, die in het bijzonder nodig zijn ten behoeve van een zo soepel mogelijk verloop van de export. 6, 7 en 8. Centrumontwikkeling. Uit het oogpunt van verbetering van de mobilisatie van fysieke en menselijke hulpbronnen door een goede ruimtelijke en organisatorische combinatie van wonen en wei ken is centrumontwikkeling van groot belang. Deze centrumontwikkeling is in verschillende plangebieden gewenst. In concentratiegebied 1 betreft het Lelydorp, Domburg, Koewarasan en Republiek/Zanderij, alsmede Sinabo en Groningen in respectievelijk de oostelijke en westelijke vleugel van dit plangebied. Hoewel in concentratiegebied 2 enige aspecten van de centra nadere aandacht behoeven (bij voorbeeld in het kader van het MCP-project) is hier geen sprake van nagenoeg integraal te ontwikkelen centra. In het Kabalebo-gebied is de centrumontwikkeling van Apoera integraal in pakket 4 opgenomen. In Oost-Suriname betreft de centrumontwikkeling de plaats Moengo. In Brokopondo dient te worden gezorgd voor een adequate structuur en organisatie van de districtshoofdplaats Brokopondo, ten behoeve van de ontwikkeling in dat plangebied. Tot de centrumontwikkeling behoren behalve de algemene voorzieningen ook de voorzieningen voor het activeren van de bedrijvigheid, met name in de landbouw en in de industrie. De beheersstructuur van het geheel van centrumontwikkeling is in belangrijke mate bepalend voor het welslagen ervan. Sectorale pakketten 9. De oliepalmondernemingen, in drie concentratiegebieden functionerend, in opbouw of geprojecteerd, zijn ieder zelfstandig. Toch is er sprake van een pakket, omdat een Nederlandse cultuurmaatschappij op het gebied van kennis en management ondersteuning verleent aan elk van de ondernemingen. 10. De industrie kan zich voor een groot deel uit particulier initiatief ontwikkelen en projecten zijn in dit kader slechts voor enkele grote activiteiten genoemd. Pakketvorming moet zich voordoen op het gebied van industrieontwikkeling en innovatie alsmede het verschaffen van industriële accommodatie. Ook kan in dit kader worden gedacht aan centraal georganiseerde complexen, waarmee met inzet van particulier initiatief en medewerking van enkele instanties momenteel een hoopvolle start wordt gemaakt in Saramacca (Groningen). In het bedrijvigheidsplan wordt een en ander uitgebreid besproken. Er zijn ook verbindingen met het pakket ontwikkelingsbanken, dat straks aan de orde komt. 11. De bouw- en constructiesector is een belangrijke spil bij de ontwikkelingsinspanning. In het nabije verleden is aan deze sector niet het gewicht toegekend dat hij in het ontwikkelingskader in feite heeft. Dat heeft geleid tot afbrokkeling van zijn positie. Het is hoogst noodzakelijk de bouwsector weer goed op de been te helpen, zodat die zijn bijdrage aan de ontwikkeling naar behoren kan leveren. Het welslagen van de in deze cluster genoemde maatregelen hangt dus in belangrijke mate af van de regelmaat van de toekomstige ontwikkelingsgang. Bindingen zijn aanwezig zowel met de toeleverende industrie als met de financieringsactiviteiten (bij voorbeeld NOB, handelsbanken). 12. De Ontwikkelingsbanken zijn bij de ontwikkeling van Suriname in het bijzonder van belang voor de ondersteuning van particuliere produktie-initiatieven op financieel gebied. Afgezien van de financiële mogelijkheden die deze banken bieden, bestaat ook de mogelijkheid van garanties op bedrijfs-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
15
kredieten uit een apart fonds. Het geheel van financieringsbevorderende en begeleidende activiteiten dient als een ontwikkelingspakket te worden beschouwd, met bindingen naar de bedrijfsontwikkelingsactiviteiten als voorgesteld in het bedrijvigheidsplan (zie ook pakket 10). 13 en 14. Onderwijs en gezondheidszorg zijn elk als ontwikkelingspakket opgenomen. Binnen elk van deze activiteiten vindt een aantal deelactiviteiten plaats, welke goede coördinatie, zowel op nationaal als op regionaal niveau, vereisen. In het onderwijs bij voorbeeld levert de koppeling algemeen onderwijs-vakonderwijs-arbeidsmarkt vaak grote problemen op elk regionaal niveau op. Zo ook in Suriname. 15. Het pakket ontwikkelingsplanning, organisatie, beheer is van zo groot belang voor de ontwikkeling van Suriname, dat het afzonderlijke aandacht verdient. Een en ander kan schematisch als volgt worden weergegeven.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
16
Schematisch voontel voor de projectpakketten (met volgnummering van bespreking) 1
6
5
OostSuriname
Kabalebo
^~""-^^^
N.-W.Suriname
S e c t o r e n project
3
7 + 8
Concentratiegebied Paramaribo en omgeving
^ ^ ^ ^ ^
2
Boven-Suriname — Marowijne en Tapanahonie
" ^ \ ^
s
1
CD 6.
1. Landbouw, veeteelt en visserij 1. M u l t i p u r p o s e Corantijn-kanaalproject 2. H e r i n r i c h t i n g Westelijke polders NWS 3. Rijstareaal Coronie 4. Herbeoordeling Stondansie/aanpassing 5.Coesewijnedam + polder 6. Rijstpolder Jarikaba 7. H e r i n r i c h t i n g Uitkijk/Saramaccapolder 8. LOC-rijst: nieuwe opzet 9. H e r i n r i c h t i n g A l k m a a r 10.0liepalm 11.Overige projecten M I A O P 12.Visserij
jO I m i,
/
v/y//,
oopr* vVVVVs \
W/s
\ \ \ \
2. Bosbouw
Hl
" 1. Bosverjonging 2. Integrale bosexploitatie en exportzagerij 3. Bosbeheer/Houtcentrale 4. Sanering houtverwerkende industrie en lokale m a r k t 5. Aanleg houthaven 6. Houtveem 7. H o u t e x p o r t b e v o r d e r i n g 8. H o u t s k o o l b e d r i j f 3. Mijnbouw 1. 2. 3. 4.
Aanleg b a u x i e t m i j n W-Suriname Feasibility-studie ferritisch-ijzerverwerking Aanleg ijzerertswinningbedrijven Voorzieningsmijnbouw
VAV/
4. Industrie 1. Aluinaardefabriek 2. A l u m i n i u m s m e l t e r 3. Pig-iron plants 4. Schrootsmelterij annex staalgieterij en walserij 5. Instituut voor I n d u s t r i e o n t w i k k e l i n g en ind. technologie 6. Vakopleidingen en managementopleidingen 7. Industriële accommodatie 8. Pilot plants— regionaal n.n.a.
m
\\\V\ |
| | '////,
v///,
5. Hydro-energie 1. Aanleg waterkrachtcentrales 2. Instelling energie-, marketing- en planningsorgaan 3. Studies activering w a t e r k r a c h t p o t e n t i e e l 4 . Energieplan
W/<
6. Nutsvoorzieningen
\
7. Bouw/Constructiesector 1.Organisatieplan Bouw/Constr. sector 2. Regionale organisatie BKS-activ. 3. Opleiding personeel 4. Structurele verbeteringen
^
^
^ \ \ NX ^ ^
8. Communicatie/transport 1. Zeehavenfaciliteiten — materiële u i t r u s t i n g , incl. baggerwerken en i n r i c h t i n g 2. Spoorlijn + spoorbedrijf 3. Ertsoverslagbedrijf 4. Vaste oeververbindingen
'ft/A
WE
\ \ \ s \ \ .
•s >
^
i^
NSNS^
H VA
'//
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
17
Concentratiegebied
Sector en project
9. Ontwikkelingsbanken en kredietgaranties 10.Toerisme 1. Voorzieningen t.b.v. vakantieverblijf in het binnenland 1 1 . Onderwijs 1. Aangepast beroepsonderwijs L O / M O 12 Gezondheidszorg 1. Regionale gezondheidscentra 2. Materiële uitrusting t.o.v. mobiel specialistenteam 13. Algemene voorzieningen niet door de overheid verschaft 14. Algemene voorzieningen wel door de overheid verschaft 15. Sociale woningbouw 16. Overheid — administratief 17. Ontwikkelingsplanning, organisatie, beheer
Een vergelijkend overzicht van de benodigde investeringen per sector volgens MOP en matrix levert het volgende beeld op. Sector
1.
Landbouw, veeteelt en visserij
2.
Bosbouw
3. 4. 5. 6.
Mijnbouw Industrie en nijverheid Hydro-energie Nutsvoorzieningen
7.
Bouw en constructie
8. Openbare gebouwen en woningbouw 9. Communicatie en transport 10. 11. 12.
Toerisme Onderwijs Gezondheidszorg
13. 14.
Sport en recreatie Algemene welzijnszorg
15.
Nationale veiligheid
16. 17.
Overheid Ontwikkelingsplanning en beheer
18.
Diversen
Totaal
Matrix2
MOP'
560
935 772 875 337
+ +
PM PM
361
36 97 1381 804 102
—
600
135
521 6 60 71
479
3 24 0,4
— 105
+
PM
0,5 101 627
4465
+
PM
4532
' M O P in m i n . Sf van 1 9 7 4 . M a t r i x in m i n . Sf van 1 9 7 8 , behalve
2
W e s t - S u n n a m e (daarvoor Sf van 1 9 7 4 ) .
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 13893, nr. 40
18
Een vergelijkend overzicht van de b e n o d i g d e i n v e s t e r i n g e n per regio v o l gens MOP en matrix levert het v o l g e n d e beeld o p : Regio
MOP
Nat ionaal/al gemeen Paramaribo en omstreken Nickerie/Coronie West-Sunname Oost-Suriname Brokopondo Bo ven-Sa ramacca Boven-Marowijne
Tibiti
Matrix
629 + 861 300 748 303 81 48 40 454 4465
+
PM
579 486 259 2987 40 137 20 24
— PM
4532
Tegen de achtergrond van bovenstaande gegevens en m e t het o o g op het beleid zoals dat in de regeringsverklaring van mei 1980 is v a s t g e l e g d , stelt de CONS zich de v o l g e n d e b e l e i d s v r a g e n : 1. M o e t er w o r d e n uitgegaan van de matrix-exercitie en de clustergewijze benadering van de o n t w i k k e l i n g en in welke mate? 2. Indien dit zo is, is het dan wenselijk aan bepaalde clusters prioriteit te geven en zo ja, welke? 3. Indien niet v a n de matrix m o e t w o r d e n u i t g e g a a n , aan welke sectoren en regio's dient dan v o o r r a n g te w o r d e n gegeven? A c h t de Surinaamse reg e r i n g een f u n d a m e n t e l e h e r f o r m u l e r i n g van het MOP en/of de m a t r i x gewenst? 4. Blijkens de verklaring van mei 1980 streeft de S u r i n a a m s e regering naar versterking v a n de externe e c o n o m i s c h e positie. In w e l k e internationale e c o n o m i s c h e context w o r d t deze versterking nagestreefd en in welke sectoren? 5. O m inzicht te krijgen in de totale f i n a n c i e r i n g s m i d d e l e n is het noodzakelijk dat de o n d u i d e l i j k h e d e n die bestaan over de a a n w e n d i n g van het Garantiefonds en het Pariteitsfonds tijdens de 17de C O N S - v e r g a d e r i n g w o r d e n opgehelderd. 6. In het geheel van het Surinaamse economische beleid neemt de energiesector een belangrijke plaats in. Onder verwijzing naar de beleidsalternatieven inzake energie, zoals eerder v e r m e l d , zal de CONS het o p prijs stellen een indicatie van de v o o r n e m e n s van de Surinaamse regering ter zake te mogen vernemen. B. Specifieke beleidskeuzen a.
Uitvoeringsprioriteiten
Ten aanzien van de u i t v o e r i n g s p r i o r i t e i t e n doet zich de v o l g e n d e vraag voor. Er is thans een g r o o t pakket goedgekeurde projecten beschikbaar, zow e l uit Nederlandse h u l p g e l d e n als uit andere f i n a n c i e r i n g s b r o n n e n . Door prioriteiten aan bepaalde projecten te geven bij de u i t v o e r i n g , kan deze uitv o e r i n g qua beleidsaccent in lijn w o r d e n gebracht met de regeringsverklaring van mei 1980. De CONS vraagt zich af, welke prioriteiten in dit opzicht gehanteerd dienen te w o r d e n , zowel naar sectoren als naar regio's. b.
Allocaties
In het v o r i g e hoofdstuk is een overzicht gegeven van de gealloceerde m i d delen en van de m i d d e l e n die nog gealloceerd moeten w o r d e n . Ten aanzien hiervan doen zich de v o l g e n d e vragen v o o r : 1. De allocatie van de Nederlandse hulpgelden is in beginsel gebaseerd op het M O P ; de nog beschikbare vrije ruimte is g e r i n g . Tevens heeft hulpal-
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 13893, nr. 40
19
locatie plaatsgevonden in het kader van het EOF en van de kant van andere donors. Aldus is een pakket van rond 300 projecten ontstaan. De CONS vraagt zich af of de samenstelling van dit pakket dusdanig is, dat het beleid zoals geformuleerd in mei 1980 tot uitvoering kan worden gebracht. Indien niet, dan doet zich de vraag voor of aangegeven kan worden welke projectallocaties voor herallocatie in aanmerking komen. Met name ook of aangegeven kan worden welke sectoren en regio's voor de aldus vrijgemaakte gelden met prioriteit in aanmerking dienen te komen. 2. Aangezien voor het overgrote deel der goedgekeurde projecten een realisatiestart is gemaakt, zal stopzetten en herallocatie een verliespost betekenen. De CONS vraag zich af of dit ten principale aanvaardbaar is en in welke mate. 3. Een aantal projecten blijkt incompleet te zijn qua opzet, en dient, willen zij zinvol zijn, uitgebreid te worden met vervolgprojecten. Het is wenselijk, dat een inzicht ontstaat in de omgang van de benodigde financiering voor deze vervolgprojecten en dat wordt aangegeven uit welke bron deze financiering dient plaats te vinden, onder andere eventueel uit Nederlandse hulpgelden. 4. Er vindt momenteel kapitaalvernietiging plaats door achterstallig onderhoud en onvoldoende vervanging. Ter voorkoming hiervan zijn aanzienlijke fondsen nodig. Naar schatting zullen de kosten voor afschrijvingen, onderhoud en dergelijke in de periode 1981-1985 oplopen van circa Sf 17 min. tot Sf 52 min. per jaar. De CONS vraagt zich af wat gedaan kan worden om handhaving van de kapitaalgoederenvoorraad veilig te stellen via de staatsbegroting. c. Begeleidende
maatregelen
Voor de uitvoering van het beleid zoals dat is neergelegd in de regeringsverklaring van mei 1980 is een brede scala van overheidsmaatregelen nodig. Deze betreffen zowel directe participatie van de overheid in het sociaal-economische proces als begeleidende maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling in de particuliere sector. In deze paragraaf wordt op deze begeleidende maatregelen ingegaan voor zover zij van onmiddellijk belang zijn voor de Surinaams-Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Uitgangspunt voor de in deze paragraaf geformuleerde vragen is het patroon van prioriteiten dat de huidige Surinaamse regering heeft opgesteld. Dit patroon is onder andere gericht op groei en diversificatie van de economie door sectorale ontwikkeling (energie, landbouw, veeteelt, visserij, bosbouw, bouw en constructie alsmede kleinschalige industrie), maatregelen ter bevordering van investeringen, maatregelen in de sfeer van sociale voorzieningen en maatregelen ter bevordering van overheidsbesparingen. Tegen deze achtergrond worden de volgende vragen voorgelegd: 1. Handelspolitiek - De huidige Surinaamse handelsstructuur en -politiek hebben geleid tot monopolievorming en machtsconcentratie waardoor kleine producenten moeilijk een plaats kunnen verwerven en weinig stimulans bestaat om goederen die thans worden geïmporteerd, lokaal te gaan produceren. De CONS is van mening dat in deze structuur wijzigingen moeten worden aangebracht en vraagt zich af met welke middelen dit zou kunnen geschieden. Te overwegen valt voor één of meerdere sectoren «marketing boards» in te stellen dan wel andere maatregelen te nemen om in het aanbod meer continuïteit te brengen en monopolieposities op te heffen. In dit verband is ook van belang welke importpolitiek wordt beoogd ter stimulering van eigen
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
20
produktie. Verwacht de Surinaamse regering dat de CONS bij haar toetsingswerk criteria hanteert die de handelspolitiek van de nieuwe regering ondersteunen? - Bestaande internationale tarief- en quoteringsstructuren belemmeren de export van Surinaamse grondstoffen in een hogere graad van bewerking. Voorbeelden zijn witte rijst en houtprodukten. Zijn de beide regeringen van plan ter zake actie te ondernemen en bij voorbeeld heronderhandelingen met de EEG te bevorderen over de toegang van Surinaamse produkten tot deEEG-markt? 2. Transportpolitiek De exportmogelijkheden van Suriname zijn in hoge mate afhankelijk van de transportmogelijkheden, zowel naar prijs als naar continuïteit. De huidige transportpolitiek stelt veelal het rendement van de transportonderneming primair en houdt weinig rekening met de effecten van die politiek op de exportmogelijkheden. Hoe kan worden bereikt dat de vervoersmogelijkheden naar omvang en prijs meer op de exportbehoeften worden afgestemd? Dient naar het oordeel van de Surinaamse regering de CONS bij haartoetsingsactiviteiten criteria ter zake te hanteren? 3. Investeringsbeleid In de regeringsverklaring van mei 1980 is medegedeeld dat naar een actieve investeringspolitiek zal worden gestreefd. Voor de uitvoering van dit beleid zijn reeds maatregelen genomen en andere in staat van voorbereiding. Kan de Surinaamse regering aangeven wat zij van de Nederlands-Surinaamse ontwikkelingssamenwerking verwacht ter ondersteuning van dit beleid? Is het beleid gericht op overeenkomsten inzake investeringsbescherming? Indien ja, welke voorwaarden worden daarbij gesteld ten einde de economische weerbaarheid en self-reliance van Suriname veilig te stellen? 4. Participatie Het huidige regeringsbeleid is gericht op sterkere participatie van de bevolking in het ontwikkelingsproces, zowel in de zin van decentralisatie van de besluitvorming als in de zin van beheer van produktiemlddelen. Tot welke criteria dient dit te leiden voor de toetsing door de CONS van projectvoorstellen? Dit is in het bijzonder van belang voor de projecten in de agrarische en in de industriële sfeer, waarbij het verlenen van concessies en toewijzingen van grond en water aan de orde zijn. 5. Overheidsfinanciering Momenteel wordt een relatief gering deel van de overheidsinkomsten uit directe belastingen verkregen en een verhoudingsgewijs groot deel uit indirecte belastingen. In een eerder stadium heeft de Surinaamse regering gevraagd om Nederlandse deskundigen ter ondersteuning van haar belastingbeleid. De CONS beveelt aan, dat dit verzoek met voorrang wordt gehonoreerd.
VI. DE CONSEQUENTIES VOOR DE SURINAAMSE BEGROTING De Surinaamse overheid is van de vele investeringsprojecten direct of indirect - via (semi-)staatsbedrijven - de enige exploitant. Dit houdt in dat de baten die deze projecten genereren haar toevallen, maar dat zij tevens de verliezen moet dragen. Het kostenaspect is eenduidig bepaald: de overheid dient voor afschrijving, rente, onderhoud en operating costs zorg te dragen. Hoewel het merendeel der projecten Suriname inkomsten zal opleveren, behoeven deze niet direct aan de staat ten gunste te komen. Hierdoor kunnen economisch goede projecten voor de overheid financieel een verlies opleveren. Gelet op het krappe budget is het zinvol in elk geval de kosten op jaarbasis te schatten om zodoende de benodigde begrotingsmiddelen hiervoor tijdig te reserveren. Daartoe moge het volgende staatje illustratief zijn.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13 893, nr. 40
21
Investeringskosten en jaarlijkse exploitatiekosten in sf. miljoenen voor MOP+VJP Categorie
Bouwtechn. werken Civieltechn. werken Landbouwtechn. werken Totaal
Afschrijvingen per jaar
Onderhoudskosten per jaar
233,4 680,4 154,2
8,2 10,0 4,4
7,3 4,9 18,2
1,1 0,7
1068,0
22,6
30,9
1,8
Invest. kosten
Additionele kosten per jaar'
Totale kosten per jaar excl. rente
Totaal 1981
1982
1983
1984
1985
17,1 15,6 22,6
7,2 7,0 3,2
13,9 13,7 4,1
16,5 15,7 6,0
16,9 15,6 10,6
16,5 15,5 20,5
55,3
17,4
31,7
38,2
43,1
52,5
' Exclusief additionele personeelskosten.
Hieruit blijkt dat in de komende jaren circa Sf 27 min. tot Sf 52 min. (1981-1985) zal moeten worden aangewend ten einde de kaptaalsinvesteringen goed aan te wenden, op peil te houden en voor de toekomst te verzekeren. De bijkomende personeelskosten zijn hierbij niet in beschouwing genomen. Een aantal sectoren levert directe inkomsten op. Dit kan gebeuren via verkoop van geleverde goederen en diensten, bij voorbeeld huuropbrengsten, elektriciteitstarieven, liggeld in ziekenhuizen etc. Voor een aantal sectoren zijn deze inkomsten echter nog geenszins verzekerd. Zo zal de spoorlijn pas na ingebruikneming van de mijn inkomsten verschaffen, kunnen polderlasten slechts door goed georganiseerde waterschappen geïnd worden en voor wegen en bruggen zal tol geheven moeten worden. Additionele investeringen en/of begeleidende maatregelen zijn derhalve noodzakelijk om deze inkomsten te garanderen. Een aantal sectoren levert indirect opbrengsten. Deze kunnen zich via produktieverhoging en daarmede door een toename van belastinginkomsten manifesteren. Deze komen dan ten gunste van de schatkist, doch worden meestal niet direct naar de projecten teruggegeven. Met betrekking tot de uitgaven kan het volgende worden opgemerkt. Alle investeringsprojecten dienen afgeschreven te worden in verband met de eindige levensduur. Rentelasten rusten slechts op projecten die (mede) met behulp van leningen tot stand zijn gekomen. De commerciële lening voor de spoorlijn en de leningen voor de waterleidingmaatschappij zijn hier voorbeelden van. Alle projecten hebben personeels- en materiaalkosten voor onderhoud en exploitatie. Apart dienen hier nog vermeld te worden de kosten die uit de NHAS tijdelijk door Nederland worden betaald. Het gaat hier om de begroting van het Planbureau, de kaderregeling ambtenarensalarissen, enz. Deze lasten zullen na verloop van tijd volledig door de Surinaamse begroting gedragen dienen te worden en bedragen circa Sf 24 min., waarvan Sf 16 min. (AOV) direct via heffingen kan worden geïnd. De invoering van de AZV zal een thans nog niet te schatten lastenverzwaring voor de overheid met zich meebrengen, welke door middel van een heffing kan worden gedekt. Uit het voorgaande blijkt dat een niet te verwaarlozen deel van de overheidsbegroting naar projecten en programma's gedirigeerd moet worden die thans door Nederland worden gefinancierd.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
22
BIJLAGEN
Lijst van Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage
1: 2: 3:
Bijlage
4:
Bijlage
5:
Bijlage
6:
Bijlage
7:
Bijlage Bijlage
8: 9:
Bijlage 10:
Bijlage 1 1 : Bijlage 12: Bijlage 13: Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
14: 15: 16: 17: 18: 19:
Volk van Suriname Aantal inwoners per district Aantal arbeidsplaatsen per bedrijfstak (x 1000) Index arbeidsplaatsen per sector (vastgesteld bij bedrijven met minstens 10 arbeidsplaatsen) Bijdrage per bedrijfstak in BBP (excl. woondiensten en werkgelegenheid in 1973 en 1978) Inkomensverdeling van de huishoudens mei/juni 1980 Jaarlijkse verandering in welvaart per sector Betalingsbalans (op kasbasis in Sf min.) Bouw: investeringskosten en jaarlijkse exploitatiekosten in Sf m i n . voor MOP- en VJP-projecten Civiel: investeringskosten en jaarlijkse exploitatiekosten in Sf m i n . van MOP- en VJP-civieltechnische projecten Overmakingen ten laste van de NHAS (Nf 1000) Produktie en uitgaven (Sf m i n . , lopende prijzen) MOP, totale investeringen in miljoenen S f v a n 1974 Export Invoer Overheidsuitgaven Overheidsinkomsten Overheidsschuld Centrale Bank
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13893, nr. 40
23