Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 XI
Nr. 9
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XI (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) voor het jaar 1992
LIJST VAN VRAGEN EN AIMTWOORDEN
Vastgesteld 11 oktober 1991 De vaste Commissies voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening' en voor Milieubeheer2 hebben ter voorbereiding van het begrotingson– derzoek over Hoofdstuk XI de onderstaande vragen aan de Minister en de Staatssecretaris van VROM ter beantwoording voorgelegd. De bewindslieden hebben deze vragen bij brief van 11 oktober 1991 beant– woord. De vragen zijn met de antwoorden hieronder afgedrukt. De Voorzitter van de Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Castricum De Voorzitter van de Commissie voor Milieubeheer, Van Rijn-Vellekoop De Griffier van de Commissies, Hordijk 1 Samenstelling: Leden: Castricum (PvdA), voorzittei, Spieker (PvdA), Lauxtermann (VVD), Van Noord (CDA), Van Vlijmen (CDA), De Pree (PvdA), Schutte (GPV), Wolters (CDA), Lankhorst (Groen Links), ondervoorzitter, Schartman (CDA), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Van Rey (VVD), Tegelaar Boonacker (CDA), Swildens Roozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Koetje (CDA), Lonink (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Van Gijzel (PvdA), M. D. T. M. de Jong (CDA), M. M van der Burg (PvdA), A. de Jong (PvdA). Plv. leden: Ruigrok-Verreijt (PvdA), J. H van den Berg (PvdA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Boers– Wijnberg (CDA), Paulis (CDA), Quint– Maagdenberg (PvdA), J T van den Berg (SGP), De Graaf (CDA), Rosenmöller (Groen Links), Tuinstra (CDA), Ter Veer (D66), Van Erp (VVD), De Korte (VVD), De Kok (CDA), Verspaget (PvdA), Esselink (CDA), Reitsma (CDA), Netelenbos (PvdA), Wolffensperger (D66), Leerling (RPF), Vreugdenhil (CDA), Vos (PvdA), Van der Vaart (PvdA)
2
Samenstelling: Leden: Dees (VVD), Lansink (CDA), Van Noord (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Willems (Groen Links), Janmaat (Centrum– democraten), Tegelaar Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers Wijnberg (CDA), Van Rijn Vellekoop (PvdA), voorzitter, Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder van Dam (CDA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), M D T M. de Jong (CDA), Akkerman (PvdA), Van Heemst (PvdA).
Plv leden: Lauxtermann (VVD), Van der Linden (CDA), Van Houwelingen (CDA), Blauw (VVD), Eisma (D66), Kamp (VVD), Rosenmöller (Groen Links), Brouwer (Groen Links), Laning-Boersema (CDA), Van Middelkoop (GPV), Leerling (RPF), Huys (PvdA), Nijland (CDA), Koffeman (CDA), Van Leijenhorst (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Gijzel (PvdA), Ter Veer (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Witteveen Hevinga (PvdA), Castricum (PvdA).
114862F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1 991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
Algemeen Blz. 10
1
Kan per schaal vanaf schaal 14 worden aangegeven hoeveel plaatsen vóór en na de reorganisatie bij DGM op dat niveau worden vervuld? Bij het DGM spelen op dit moment twee reorganisaties, namelijk de aanpassing van de topstructuur en de invulling van het NMP + . De uitwerking van de nieuwe topstructuur is thans in de fase van de forma– tieve invulling. Daardoor kunnen de aantallen schalen 14 en hoger op dit moment niet aangegeven worden. Ten behoeve van de uitvoering van het NMP+ zullen in de periode 1991 t/m 1994 7 plaatsen op schaalniveau 14 en 2 plaatsen op niveau 15 worden gecreëerd. Blz. 11
2 Welke bedragen zijn gemoeid met «externe ondersteuning» van de departementale accountantsdienst in de jaren 1990, 1991 en 1992? Met de ondersteuning van de departementale accountantsdienst (ten laste van budget DAD) zijn/waren de volgende bedragen gemoeid: 1990: f 6,0 miljoen (inclusief 1,4 miljoen administratieve onder– steuning en exclusief 0,6 miljoen automatiseringskosten). 1991: f6,1 miljoen (verwachte realisatie exclusief automatiserings– kosten f 0,6 miljoen). Naar verwachting zal in 1992 het volgende bedrag nodig zijn: 1992: f 5,4 miljoen (reguliere controle) + 0,6 miljoen automatiserings– kosten + f 0,7 miljoen (bijzondere/aanvullende opdrachten). In het kader van de opstelling van de voorjaarsnota 1992 zal worden bezien welke wijziging ten opzichte van de huidige in de begroting 1992 genoemde bedragen daadwerkelijk nodig is. Blz. 13
3
Kan de mededeling in het paragraafje DGM dat «aan derden uit hoofde van regelingen en procedures eisen worden gesteld die niet passen bij de aard van het project of instelling» nader aan de hand van voorbeelden worden toegelicht? Voorbeeld 1: In de algemene voorwaarden onderzoeksopdrachten VROM is opgenomen dat concurrentiestelling bij opdrachtverlening dient plaats te vinden. De interne procedure schrijft voor dat minimaal drie offertes gevraagd moeten worden. In gevallen waarbij specifieke kennis nodig is voor de uitvoering van een opdracht is concurrentiestelling echter niet altijd mogelijk. Voorbeeld 2: Aan non-profitinstellingen zoals universiteiten, stich– tingen, gemeenten en provincies wordt bij afrekening van een project een goedkeurende accountantsverklaring gevraagd. Deze verklaring dient in te houden dat de aan het project toegerekende uren zijn ontleend aan een tijdschrijfsysteem dat volledig aansluit met de door de instelling betaalde uren volgens de salarisadministratie. De meest non-profitinstel– lingen kunnen niet aan deze voorwaarden voldoen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
Voorbeeld 3: Aan maatschappelijke organisaties (milieu-organisaties) worden vergaande eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van de administratieve en de te overleggen verantwoording. Een aantal kleinere organisaties kan hieraan niet voldoen.
4 Hoe groot is het bedrag bij DGM aan oude nog niet afgerekende voorschotten uit 1990 en voorgaande jaren (gespecificeerd per jaar van verlening) per 01.07.1991? Jaar van verlening
Openstaand bedrag (x f 1 000,-)
1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989
54236 90889 155530 194 842 196 194 64 459 2 23
Totaal
756176
5
Hoe verhoudt zich dit bedrag tot het totaal over 1990 aan verleende bijdragen en subsidies in de regelingen waarvoor de voorschotten zijn verleend? De strikte interpretatie van het in de Regeling Verlening voorschotten 1988 opgenomen begrip voorschotten leidt er toe dat in de DGM-situatie nagenoeg alle uitgaven als voorschotten worden beschouwd. Immers voor alle uitgaven met uitzondering van de materiële uitgaven vindt achteraf een definitieve vaststelling plaats. De per 01.07.1991 nog openstaande oude voorschotten ad f 756 176 mln. moeten derhalve worden gerelateerd aan de totale uitgaven over 1990, met uitzondering van de materiële uitgaven, zijnde f 724 094 mln. Hierbij dient te worden opgemerkt dat veruit het grootste deel van de openstaande oude voorschotten (namelijk f 561 140 mln.) betrekking heeft op bodemsane– ringsprojecten, waarbij de tijdigheid van de afrekening afhankelijk is van de inspanning van gemeenten en provincies.
6 Welke versterking van de financiële functie binnen DGM is vereist en wanneer zal deze plaatsvinden? De financiële functie zal zich in de nabije toekomst meer moeten richten op de totstandkoming, de implementatie en het onderhoud van goed controleerbare en uitvoerbare subsidie– en bijdrageregelmgen Tevens zal scherp toegezien moeten worden op de toepassing en naleving van de in die regelingen opgenomen voorwaarden. Om boven– staande reden is een uitbreiding van het aantal medewerkers werkzaam op het gebied van de administratieve organisatie en interne controle voorzien. Er wordt naar gestreefd om de werving en selectie van het hiervoor genoemde personeel tegen de zomer van 1992 afgerond te hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
Blz. 14
7 Hoeveel formatieplaatsen in 1990, 1991 en 1992 zijn binnen de Juridische afdeling ingezet voor de wetgevingsfunctie milieu? In 1990 zijn bij de afdeling Wetgeving van de Centrale Directie Juridische Zaken 7,3 wetgevingsjuristen ingezet voor milieuwetgeving. In 1991 zijn dat er 8,6 en voor 1992 wordt gerekend op 9,6. Daarbij zijn dus niet meegerekend de juristen die bij het Directoraat-Generaal Milieu– beheer bij de wetgeving zijn betrokken. Ook is geen rekening gehouden met inzet van management en secretariaat. Artikelsgewijze toelichting Wetsartikel 1 (uitgaven en verplichtingen) 01.01.01. Regulierpersoneel 8
Kan een actueel inzicht worden geboden in de beoogde ontwikkeling van de personeelssterkte per dienstonderdeel, waarbij met de diverse operaties is rekening gehouden? In de ontwerp-begroting 1992 wordt op verschillende pagina's een toelichting gegeven op de ontwikkeling van de personeelssterkte van VROM in de jaren 1992-1996. Omdat de cijfers niet overal op dezelfde uitgangspunten zijn gebaseerd, is een toelichting op zijn plaats. Op pagina 3 van de ontwerp-begroting wordt aangegeven dat de grote efficiency-operatie ertoe zal leiden dat het personeelsbestand van VROM terugloopt van 7400 in 1991 naar 6900 in 1994. Deze cijfers zijn exclusief de uitbreidingen bij de Centrale Sector, de Rijksplanologische Dienst en het DG Milieu in het kader van het NMP+. In 1994 is de overgang ingeboekt van 85 plaatsen naar provincies en gemeenten in het kader van «decentralisatie volkshuisvesting». In de cijfers genoemd op pagina 3 van de ontwerp-begroting zijn deze aantallen eveneens buiten beschouwing gelaten. De exacte begrotingssterkte van VROM exclusief en inclusief de NMP-plus-aantallen is als volgt: Tabel 1 Begrotingssterkte VROM 1991-1996, exclusief en inclusief NMP + Begrotingssterkte VROM 1991
1992
1993
1994
1995
1996
Exclusief NMP+ Inclusief NMP+
7199,3 7375,8
7028,4 7260,4
6771,9 7047,9
6535,9 6810,9
6407,7 6693,7
7432.7 7526,7
Op dit moment heeft in het Kabinet besluitvorming plaatsgevonden over de grote-efficiency-taakstelling t/m 1994. Binnen VROM heeft over de twee meest omvangrijke projecten die in dit kader zijn ingebracht, namelijk «decentralisatie volkshuisvesting» en «kadaster onderne– mingsplan», reeds besluitvorming plaatsgevonden t/m 1996. Overigens laten de cijfers van de DGVH onverlet dat een nadere vaststelling van de personeelsbehoefte zal plaatsvinden op grond van de toekomstige taken. Uit oogpunt van een gelijkvormige presentatie door alle ministeries is in bijlage 3 de besluitvorming t/m 1994 weergegeven. Bij de artikelen 01.03.01/02 (volkshuisvesting) en 01.08.01 (kadaster) is in de tabellen en de toelichting wel uitgegaan van de besluitvorming t/m 1996. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven op basis van de besluitvorming t/m 1996. Met betrekking tot twee andere grote-efficiency-onderwerpen «centrale diensten» en «synergie» is uitgegaan van de taakstellingen t/m 1994. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
horizontale onderwerpen, zoals voorlichting, controletoren e.d. zijn nog niet in de cijfers verwerkt, maar maken nog deel uit van nader onderzoek voor de Secretaris-Generaal. In de volgende tabel wordt per dg/dienst het volgende weergegeven: - de huidige sterkte - de aantallen die gemoeid zijn met elk van de operaties - de sterkte na uitvoering van de operaties Uit de hierna volgende opstelling moge blijken dat de personele capaciteit bij VROM uit hoofde van de Grote Efficiency in 1994 met ruim 8% is gereduceerd en in 1996 met circa 13%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
Overzicht grote operaties VROM Organisatie eenheid
Centrale directies Huidige stand GE centrale directies NMP+ centrale directies Stand na operaties Directie Coördinatie Bouwbeleid Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting Huidige stand GE decentralisatie VH overige decentralisatie VH Stand na operaties
Begrotings– sterkte 1991
Begrotings– sterkte 1992
550,0
Meerjarenraming 1993
1994
549,0 -5,0 1,0 545,0 21,0
546,6 -15,0 1,0 532,6 21,0
546,4 -30,0 1,0 517,4 21,0
1 882,0
1 864,1 -17,6
1 845,1 -59,1
1 882,0
1 845,5
1 786,0
1 835,3 -100,0 -85,6 1 649,7
269,9
267,9 11,0 278,9
266,9 19,0 285,9
1,0 551,0 21,0
1995 546,3 -30,0 1,0 517,3 21,0 1 830,6 -100,0 -225,8 1 504,8
1996 546,3 -30,0 1,0 517,3 21,0 1 830,6 -100,0 -252,0 1 478,6
Rijksplanotogische Dienst Huidige stand NMP+ rijksplanologische dienst Stand na operatie
269,9
268,9 5,0 273,9
Directoraat– Generaal Milieubeheer Huidige stand NMP+ milieubeheer Stand na operatie Rijksgebouwendienst
909,5 93,0 1002,5 1 046,0
909,5 170,5 1080,0 1 046,0
909,5 220,0 1129,5 1 046,0
909,5 256,0 1165,5 1 046,0
909,5 256,0 1165,5 1 046,0
909,5 256,0 1165,5 1 046,0
2 733,4
2 727,4 -185,0 2 542,4
2 727,4 - 275,0 2 452,4
2 727,4 - 370,0 2 357,4
2 727,4 -462.02 2 265,4
2727,4 -553.0 2 2 1 74,4
31,0 -10,0 21,0
34,0 -20,0 14,0
35,0 -30,0
35,0 -30,0
35,0 -30,0
5,0
5,0
5,0
94,0 7 526,7
7416,9 -217,6 176,5 7 375,8
7397,5 -369,1 232,0 7 260,4
7 526,7
7 375,8
7 260,4
7 387,5 - 530,0 276,0 7 133,5 -85,6 7047,9
7 382,7 - 530,0 276,0 7 128,7 -317,8 6810,9
7 382,7 - 530,0 276,0 7 128,7 -435,0 6693,7
Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers Huidige stand GE kadaster ondern plan' Stand na operaties Onverdeeld Huidige stand Synergie3 Stand na operaties VROM-totaal Huidige Stand Grote efficiency t/m 1994 NMP + Stand MN bijlage 3a VROM besluitvorming t/m 1996 Stand na operaties
2 733,4 20,9 20,9 7 432,7
266,9 19,0 285,9
266,9 19,0 285,9
1
Conform besluitvorming door staatssecretaris VROM over het Kadaster Ondernemingsplan. GE-overzichten zijn t/m 1994: -370,0. Kadaster Ondernemingsplan bevat in 1995 en 1996 respectievelijk -92,0 en -183,0 extra. De synergie-taakstelling moet nog verdeeld worden. In dit kader wordt gekeken naar een mogelijke samenwerking tussen de regionale inspecties van het DGVH, de RPD en het DGM. 1 3
01.01.04. Niet-regulier personeel Kan worden verklaard waarom de uitgaven voor externen ten behoeve van de accountantsdienst structureel f 5 miljoen bedragen en dus niet op middellange termijn verwacht wordt dat de activiteiten met regulier personeel gerealiseerd kunnen worden? Op grond van het besluit in de MR dienaangaande, wordt structureel ongeveer 30% van de activiteiten van de accountantsdienst uitbesteed aan externe bureaus. De f 5,0 miljoen die structureel ten behoeve van de controle-werkzaamheden, kwaliteitsbewaking en incidentele onder– steuning beschikbaar is voor externe capaciteit, is de financiële vertaling van deze 30%-regeling. Overigens wordt op dit moment verwacht dat de uitgaven in 1992 f 6,7 mln. zullen bedragen. In het kader van de opstelling van de Voorjaarsnota 1992 zal worden bezien welke wijziging ten opzichte van de huidige in de begroting 1992 genoemde bedragen daadwerkelijke nodig is. In het kader van de Grote Efficiency Operatie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
6
heb ik het voornemen de controle-capaciteit van de accountantsdienst structureel met 10% te verminderen. In 1994 zal de formatieve omvang van de accountantsdienst van 56,5 VTE's zijn teruggebracht naar 49,0 VTE's. Voorts zal het bedrag dat beschikbaar is voor de inhuur van externen worden verminderd met circa f 0,5 miljoen. 01.06. Bijdrage aan hoofdstuk VIII terzake van doelsubsidies TNO
10 Tot welke rapporten hebben de doelsubsidies aan TNO in 1990 geleid? Welke onderzoeksresultaten hebben geleid tot welke wijzigingen in het milieubeleid? De doelsubsidiëring van TNO is bedoeld om de positie van TNO in de markt te versterken door het kweken c.q. vergroten van expertise op verschillende terreinen door middel van strategisch, risicodragend onderzoek. Als zodanig kan dus niet worden gesproken van een directe relatie tussen lange termijn doelsubsidie-onderzoek en het beleid van de departementen. Dit neemt niet weg dat er natuurlijk - waar dat mogelijk en nodig is gebruik wordt gemaakt van de kennis, die eventueel oorspronkelijk geïni– tieerd of verstrekt is door doelsubsidieprojecten. De situatie waarin concrete resultaten van doelsubsidie-onderzoek heeft geleid tot wijzigingen in het milieubeleid heeft zich in 1990 niet voorgedaan. Een lijst met publicaties, overgenomen uit het inhoudelijk en financieel verslag 1990 van TNO, is bijgevoegd.' 07.07. Voorlichting
11 Kan de post Milieuvoorlichting voor de jaren 1990, 1991 en 1992 nader worden gespecificeerd aan de hand van de in par. 2.4 genoemde doelgroepen en categorieën? Ten aanzien van de uit voorlichtingsoogpunt belangrijkste doelgroepen en thema's geldt de onderstaande specificatie van milieuvoorlichtings– gelden. Hierbij is in de kolom 1992 al rekening gehouden met een korting in het kader van de Grote Efficiency Operatie. Dit verklaart een verdere afname van het totaal van genoemde posten. Voor de volledigheid kan worden gemeld dat van het beschikbare budget ongeveer de helft wordt aangewend voor specifieke doelgroepen en thema's. De andere helft wordt deels aangewend voor voorlichting naar het brede publiek en verder voor allerlei overige activiteiten waaronder het blad «Handhaving». (bedragen x f 1 000,-) doelgroepen/thema's
1990
1991
1992
Verkeer en vervoer Landbouw Bouw Bedrijven Consumenten Afval Klimaat
650 880 200 1 230 500 1 700 950
275 475 550 1 000 915 1 650 600
105 575 500 750 1 010 1 700 600
" Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 991-1 992, 22 300 XI, nr. 9
12 Hoe is de aframing voor DGM bij eerste suppletore begroting ad. 2 750 te verklaren in het licht van de bijraming ad 3 500 bij slotwet? Waarom is deze overboeking van 3,5 miljoen niet in de eerste suppletore van 1991 verwerkt? Is deze 3,5 miljoen reeds verplicht?
In 1990 is artikel 01.07 overschreden met 3,2 mln. Om hiervoor binnen de Centrale Sektor compensatie te bieden, zijn in verband hiermee de betalingen van diverse facturen van andere directies dan de Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen noodgedwongen naar 1991 verschoven. Zoals in de toelichting bij de eerste suppletore wet is aangegeven, is ter compensatie hiervoor op het artikel 01.07 in de jaren 1991 en 1992, een verlaging aangebracht (1.6 mln. per jaar). Bovendien is bij eerste suppletore wet een verlaging aangebracht ter grootte van 1,15 mln., die betrekking heeft op diverse onderdelen van de voorlichtingsactiviteiten, als aandeel van dit artikel in de zgn. Voorjaarsnota-problematiek. De verklaring kan derhalve worden gevonden in het feit dat de verlaging op een eerder moment aktueel werd (voorzover betrekking hebbend op de overschrijding 1990 zelfs reeds begin 1991) en betrekking heeft op diverse voorlichtingsaktiviteiten, terwijl de verhoging recent is voorgesteld en betrekking heeft op één voorlichtingsterrein, te weten milieubeheer. 13 Ten laste van welke artikel-onderdelen van het hoofdbeleidsterrein milieubeheer komt tot welk bedrag de overboeking van 3,5 miljoen kasuitgaven 1991 naar het voorlichtingsartikel?
Vanuit beide artikelonderdelen 05.09.01 Beleidsonderbouwend onderzoek en 05.09.05 Project Koolwaterstoffen 2000 wordt f 0,5 mln. overgeheveld als bijdrage aan de klimaatcampagne respektievelijk de KWS 2000 campagne. Van het resterende overgeboekte bedrag a f 2,5 mln. is geen specifieke dekking aan te geven dan de vermelde artikelon– derdelen in tabel B. Mutatie-overzicht naar aanleiding van interne herschikkingen en ombuigingen op blz. 209. Over de besteding van de f 3,5 mln. werd pas definitieve overeen– stemming bereikt nadat de termijn voor het indienen van mutaties ter verwerking in de 1e suppletore wet 1991 verstreken was. Deze f 3,5 mln. is reeds volledig verplicht. 02.04. Leerlingbouwplaatsen 14en 15
Hoe verhoudt het feit dat uit de afrekening 1990 blijkt dat minder leerlingbouwplaatsweken zijn gerealiseerd zich met de opmerking op blz. 116 dat er in 1990 3 203 leerlingbouwplaatsweken méér zijn gereali– seerd dan in 1989? Waarom is de gemelde kasverlaging bij eerste suppletore wet 1991 niet gemeld in kamerstuk 22 129 nr. 2? Met het in 1990 beschikbaar gestelde bedrag zijn 20 533 leerling– bouwplaatsweken gerealiseerd, tegenover 17 330 in 1989. In 1990 zijn dus inderdaad 3203 leerlingbouwplaatsweken meer gerealiseerd dan in 1989. In het beleidsplan van de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf voor 1990 was een jaarlijkse taakstelling opgenomen van 30 000 leerling– bouwplaatsweken. Aangezien dit aantal niet gehaald werd in 1990, werd het kasbedrag verlaagd. De betreffende kasverlaging is opgenomen in de Nota van Wijziging van 21 juni 1991, kamerstuk 22 129 nr. 5.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
8
02.06. Stim uleringsfonds A rchitectuurbeleid
16 Welke zijn de motieven om het nieuwe architectuurbeleid vooralsnog slechts voor een periode van 3 jaar vanuit VROM te subsidiëren? Op grond van welke criteria zal worden besloten deze subsidie na 1995 al dan niet te continueren? Het architectuurbeleid, zoals dat geformuleerd is in de Nota Architec– tuurbeleid, is voor een belangrijk deel een nieuw beleidsterrein. Het spreekt dan ook vanzelf dat een evaluatie wordt uitgevoerd, zodra de nodige ervaring is opgedaan met het nieuwe beleid en het daarbij gebruikte beleidsinstrumentarium. In casu is gekozen voor een overzienbare termijn van drie jaar. Daar komt bij dat bij een geslaagd beleid na deze periode ook een verantwoord beroep gedaan kan worden op de particuliere sector om een financiële bijdrage aan het Stimule– ringsfonds te leveren. Over de exacte criteria voor het al dan niet continueren van de subsidie na 1995 kan op dit moment nog weinig gezegd worden. Wel zal zeker gelet worden op de effectiviteit van het gehanteerde beleidsinstru– mentarium en afhankelijk daarvan op de redelijkheid dat vanuit de parti– culiere sector een financiële bijdrage geleverd wordt. 03. Volkshuisvesting Algemeen
17 en 18 Betekent het extrapoleren van de trendmatige huurverhoging van 5'/2% tot na 1994, dat bij een uiteindelijk lagere vaststelling extra endogene of exogene financiering nodig isP Waartoe dient de reservering op het artikel «leningen» in 1995 en 1996 en hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Ingeval de jaarlijkse trendmatige huurverhoging uiteindelijk lager wordt vastgesteld dan de extrapolatie van 5,5% waarvan is uitgegaan bij de ramingen voor 1995 en 1996, dan zullen de ramingen inderdaad moeten worden verhoogd. De reservering op het artikel «leningen» (03.68) hangt samen met het verschil tussen de geëxtrapoleerde budgettaire gevolgen van de voorge– stelde maatregelen op de DGVH-begroting (zoals onder andere de trend– matige huurverhoging) en de ombuigingstaakstelling.
19 Betekent het inzetten van de prijsbijstelling 1992 ten behoeve van de ombuigingen, dat daarvan met name het nieuwbouwprogramma de gevolgen ondervindt? Het inzetten van de prijsbijstelling 1992 ter realisering van de noodza– kelijke ombuigingen impliceert dat de diverse budgetten niet aan de in 1992 te verwachten prijsstijging kunnen worden aangepast. Dit betreft met name de artikelen waarvoor vanaf 1992 verplichtingen worden aangegaan. Deze artikelen betreffen niet alleen de budgetten voor de nieuwbouw.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
03.03. Onderzoek
20 Waarin verschilt de bestemming van dit artikel met die van artikel 02.03? Artikel 03.03 heeft betrekking op het onderzoek op het terrein van de volkshuisvesting. Het onderzoeksbeleid voor de komende jaren in dezen is uiteengezet in het Tweede Meerjarenplan Onderzoek (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 984, nr. 1-2). Artikel 02.03 heeft betrekking op onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van de coördinerende taak van de Minister van VROM ten aanzien van het bouwbeleid van het kabinet. De inhoud van dit onderzoek wordt jaarlijks gespecificeerd in het Voortschrijdend Onderzoeksplan Bouwbeleid (VROM80215). 03.06.03. Subsidies aan bewonersorganisaties
21 Kan een overzicht worden gegeven van de verdeling van de bedragen onder dit artikel over de verschillende woonconsumentenorganisaties en de criteria daarvoor? De verdeling van de bedragen onder art. 03.06.03 over de verschil– lende woonconsumentenorganisaties is in 1992 als volgt: Woonbond f2143000 Stichting Vrouwen Bouwen en Wonen f 235 000 Stichting Landelijk Contact van de VAC's max. f 275 850 CCPT(= Centraal Coördinatiepunt Toegankelijkheid) f 45 000 Totaal f 2 698 850 Aan deze verdeling liggen afspraken tussen de betreffende organisatie en VROM ten grondslag. 03.15.01. Huisvesting gehandicapten
22 Wat zijn de verwachtingen over de budgettaire effecten van de te bereiken efficiencyverbetering als gevolg van de financiële betrokkenheid van de gemeenten vanaf 1992? Voor de te bereiken efficiencyverbetering is op basis van het voorge– stelde beieid een voordelig effect te verwachten. De gemeenten zoeken met ingang van 1992 naar de meest goedkope oplossing voor een eventuele voorziening aangezien zij de beschikbare begrotingsgelden gedeeltelijk ontvangen in de vorm van een budget. Daarmee worden de gemeenten nadrukkelijk medeverantwoordelijk. In het kader van de storting van de gehandicapten gelden per 1993 in het gemeentefonds zal met effecten van efficiencyverbetering eerst bij de begroting 1993 rekening worden gehouden. 03.015.06. Knelpunten Ouderenbeleid
23 Welke activiteiten kunnen niet plaatsvinden als gevolg van de ombuiging op dit artikel in 1992 en 1993? De ontgroening en vergrijzing nopen in toenemende mate tot aandacht voor de zelfstandige huisvesting van ouderen. Met het oog daarop heeft
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
10
het kabinet besloten een nieuw artikel-onderdeel in het leven te roepen voor het stimuleren van ontwikkelingen en het oplossen van specifieke knelpunten op dit terrein. Het kabinet wil de voor dit nieuwe artikel-onderdeel beschikbare middelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk inzetten. Om daartoe te kunnen overgaan, dienden eerst de SEV-evaluaties van de experimenten inzake aanpasbaar bouwen en het liften-expehment beschikbaar te zijn. Voordat die evaluatie beschikbaar kwamen, bleek het gegeven de finan– ciële positie van het rijk voor het kabinet noodzakelijk om tot ombui– gingen over te gaan. Ook het Ministerie van VROM diende daaraan bij te dragen. Daarbij viel aan korting van het voor het nieuwe artikel-onderdeel «Knelpunten Ouderenbeleid» oorspronkelijk beschikbare budget (f 20 miljoen) niet te ontkomen. De programmering van activiteiten in het kader van dit artikel-onderdeel heeft derhalve plaatsgevonden nadat het kabinet tot de tijdelijke korting had besloten. Van het schrappen van reeds geprograrn– meerde activiteiten is dan ook geen sprake. In verband met de beperkte omvang van de voor 1992 beschikbare middelen is ervoor gekozen om deze middelen in te zetten voor activi– teiten in de stimulerende en ondersteunende sfeer. Vanaf 1994 is evenwel het gehele budget (f 20 miljoen) beschikbaar ten behoeve van de zelfstandige huisvesting van ouderen. Bij de besluit– vorming over de gewenste inzet van het dan beschikbare budget zullen naast de eerdergenoemde SEV-evaluaties - ook de resultaten van andere SEV-experimenten (bijv. het programma «Diensten aan huis») alsmede de eerste ervaringen met het Besluit Woninggebonden Subsidies en het Bouwbesluit worden betrokken. Dit geldt ook voor de resultaten van het onderzoek naar de eventuele wenselijkheid van decentralisatie van het budget, waartoe het kabinet in het kader van de Decentralisatie-impuls heeft besloten.
24 Wat zijn de gedachten over de wijze waarop de decentralisatie-impuls voor wat betreft het artikelonderdeel Knelpunten Ouderenbeleid vorm moet krijgen? In het kader van de decentralisatie-impuls heeft de MR besloten tot een onderzoek naar de wenselijkheid om het voor artikelonderdeel 03.15.06 beschikbare budget te decentraliseren. Over de opzet van dit onderzoek is nog overleg gaande met het Ministerie van Binnenlandse Zaken. 03.16.01. Individuele huursubsidie
25 Betekent het feit dat hier niet zijn opgenomen de budgettaire effecten van het ouderenbeleid en de wijzigingen in het inkomensbeleid (waaronder de WAO) en het feit dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met de volume-ontwikkeling ABW, dat deze exogene factoren ook exogeen gefinancierd zullen worden? Geldt dat ook voor de toename asielzoekers/gedoogden ? Voor wat betreft de consequenties voor de individuele huursubsidie van de voorgenomen maatregelen in het kader van de WAO/ZW en het inkomensbeleid wordt verwezen naar het antwoord op de vraag terzake
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
11
van de PvdA (PvdA 10). De budgettaire effecten van het ouderenbeleid dat wil zeggen het streven van de overheid om ouderen langer zelfstandig te laten wonen - zijn vooralsnog niet in de begroting opgenomen, omdat het overleg terzake met WVC nog gaande is. Het vergrote beroep op de individuele huursubsidie door ouderen als gevolg van de toenemende vergrijzing is overigens wel verwerkt in de begroting. In de begroting is rekening gehouden met de volume-ontwikkeling sociale zekerheid, waaronder de ontwikkeling van het aantal ABW-ontvangers. In de begroting 1992 is de verwachte toename van het aantal asielzoekers en gedoogden reeds verdisconteerd. Voor de stijging van het aantal gedoogden heeft wel exogene compensatie plaatsge– vonden, voor de toename van het aantal oudere IHS-ontvangers niet. Het is overigens zeker niet zo dat alle exogene ontwikkelingen in aanmerking komen voor exogene compensatie.
26 Nu de contouren van het inkomensbeleid in 1992 en de beoogde maatregelen voor WAO en Ziektewet duidelijker voor ogen staan, is het mogelijk thans een schatting te geven voor de gevolgen voor de ihs? De voorgenomen maatregelen in het kader van de WAO/ZW en het inkomensbeleid - waaronder de bruto ontkoppeling en (compenserende) maatregelen in de fiscale sfeer - zijn nog niet in de begroting voor 1992 opgenomen, omdat de precieze uitwerking van de voorstellen terzake nog niet voldoende duidelijk was. Een exacte schatting van de budget– taire effecten voor de individuele huursubsidie is ook thans nog niet mogelijk.
27 Hoe is de pakketvergelijking alleenstaanden - meerpersoonshuis– houdens uitgevallen met betrekking tot de herrijking van de tabel ihs alleenstaanden jonger dan 65 jaar zoals is toegezegd door de staatsse– cretaris VROM in de discussie over de aangehouden motie Van Mierlo (21 998 nr. 13)? De toezegging is gedaan terzake van een voorstel tot wijziging van de Wet individuele huursubsidie. Aangezien dat voorstel naar verwachting begin 1992 in de Tweede Kamer zal worden behandeld, wordt voorge– steld dan op de materie in te gaan.
28 Recent is door de Nationale Woningraad (NWR) de publiciteit gezocht met een eigen onderzoek waaruit zou blijken dat de getoonde volume– en prestatiegegevens bij de ihs worden onderschat; kan worden aangeduid waaruit de verschillen te verklaren zijn en hoe aannemelijk de nieuwe gegevens van de NWR zijn? Zowel de voorschotaanvragen van de zogenaamde matigende verhuurders (meestal woningcorporaties en grote particuliere verhuurders) als het aantal ontvangen aanvragen verloopt conform de verwachting. Navraag bij een groot aantal verhuurders en gemeenten heeft een diffuus beeld opgeleverd waaruit echter geen 10 procent volumestijging kan worden afgeleid. Dit laat onverlet dat - om uiteenlo– pende redenen - individuele corporaties wel een volumestijging van 10 procent of meer kunnen realiseren, dit is echter niet specifiek een ontwikkeling voor dit tijdvak. Door het ontbreken van een adequate onderbouw van de zijde van de Nationale Woningraad kan geen verklaring worden gegeven voor het verschil. Vanzelfsprekend zal het Ministerie de ontwikkeling van het aantal aanvragen in het lopende subsi– dietijdvak op de voet volgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
12
Overigens zij nog opgemerkt dat in de begroting voor 1992 voor het nu lopende tijdvak rekening is gehouden met een budgetstijging van ruim 7 procent ten opzichte van het voorgaande tijdvak en een stijging van het aantal aanvragen met ruim 3% (ca. 30000). 03.18.01.
Hoofdinfrastructuursubsidie
29 Is het reëel te veronderstellen dat op art. 03.18.01 hoofdinfrastruc– tuursubsidies in 1992 geheel tot betaling komt? Zo ja, welke projecten betreft dit? Wordt er op voorhand rekening gehouden met een kasschuif? Het is reëel te veronderstellen dat het artikelonderdeel 03.18.01 hoofdinfrastructuursubsidie in 1992 geheel tot betaling komt. Ten opzichte van voorgaande jaren en de jaren na 1992 vertoont het geraamde bedrag van uitgaven in 1992 een hoger beeld. Oorzaak is de in het verleden aangebrachte kasschuif vanuit voorgaande jaren naar 1992, ten behoeve van het financiële kader van de DGVH-begroting. Het betreft hier een groot aantal hoofdinfrastructuur-projecten ten behoeve van realisatie van omvangrijke woongebieden in door het Rijk aangewezen groeikernen en –steden. Er wordt nu op voorhand geen rekening gehouden met een kasschuif vanuit 1992 naar latere jaren. De verwachting is dat het geheel in 1992 tot uitgaven zal leiden mede als gevolg van het effect van de eerder aangehaalde kasschuif uit het verleden en waardoor de temporisering (verlaging van geraamde uitgaven) van uitgaven in met name 1991 tot een activering (verhoging) van uitgaven in 1992 zal leiden. 03.18.03. Subsidie grote bouwlokaties (SGB)
30 Waarom is geen reservering getroffen voor nieuwe sleutelprojecten in het kader van de subsidie grote bouwlokaties? Het rijksbeleid is erop gericht om, gegeven de daarvoor geldende criteria, te komen tot de aanwijzing van een beperkt aantal sleutelpro– jecten. De subsidie grote bouwlokaties is een grondgebonden subsidie voor woningbouw waarvan de voorwaarden voor toepassing zijn neergelegd in de lokatiesubsidieregeling. Ten onrechte is in de vraag verondersteld dat de begroting geen ruimte zou bieden voor nieuwe toezeggingen van de s.g.b. In een aantal van de mogelijk nieuwe sleutelprojecten is evenwel geen sprake van woningbouwlokaties die voldoen aan de criteria voor s.g.b., waardoor in die gevallen een eventuele s.g.b.-bijdrage niet aan de orde is. Daarnaast moet bedacht worden dat bij sleutelprojecten, waarin sprake is van woningbouw die in substantiële mate zal plaatsvinden in de periode vanaf 1995, eventuele grondkostenbijdragen zullen worden gebaseerd op het thans in voorbereiding zijnde Besluit Lokatiegebonden Subsidies, dat het gehele grondbeleidinstrumentarium (dus incl. SGB) zal omvatten. 03.25.01. Eenmalige bijdrage marktgerichte huur– en koopwoningen
31 Kan materiaal overgelegd worden waaruit blijkt dat de doorstromings– stimulerende werking van nieuwe woningen met een premie van f 5 000 significant verschilt met het effect bij de bouw van ongesubsidieerde woningen in dezelfde prijsklasse?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
13
Het effect op de doorstroming is uiteraard hetzelfde bij nieuwe woningen in dezelfde prijsklasse. Met het programma van woningen met een premie van f 5 000 wordt vooral aanbodstimulering nagestreefd van woningen in het segment tussen f 130 000 en f 190 000. In deze prijs– klasse bestaat een groot tekort, met name in de grote steden waar sprake is van een eenzijdig woningbestand van vooral goedkope huurwo– ningen. Met de bouw van premiewoningen worden bovenmodale inkomens tot doorstroming gestimuleerd, waardoor de vrijgekomen woningen voor de doelgroep kunnen worden bestemd. Initiatiefnemers staan veelal aarzelend tegenover de realisatie in stede– lijke gebieden van koopwoningen in het bedoelde tussensegment van de woningmarkt. Met behulp van het programma woningen met een premie van f 5 000 blijken de gemeenten over een instrument te beschikken om initiatiefnemers te interesseren om op specifieke lokaties grotere projecten op te zetten waarvan ook vrije sectorwoningen een belangrijk onderdeel uitmaken. In aansluiting hierop heb ik als rijksprioriteit bij de verdeling van deze programma's over de gemeenten (te zamen met de programma's huurwoningen voor beleggers) gesteld dat deze woningen voor minstens 90% dienen te worden toegewezen aan gemeenten in stadsgewesten (en een benoemd aantal grote gerneenten in provincies die geen stadsge– westen kennen).
32 Welk aantal van de in 1991 toegekende premie-C-subsidies is bestemd voor de grote steden? Hoe verhoudt dit aandeel zich tot het aandeel van de vier grote steden in de definitieve toekenning van sociale huur en premiekoop? In onderstaande tabel worden de aantallen contingenten weergegeven die in 1991 over de gemeenten zijn verdeeld. Daarbij zijn de 4 grote steden apart onderscheiden. Premie C Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht 4 grote steden Totaal Ned. Aandeel 4 grote steden
Sociale huur
Premiekoop
951 491 366 164
2398 2541 1 387 285
1 000 449 262 200
1 972 10000 19.7%
6611 27000 24.5%
1 911 15000 12.7%
Het aandeel van de vier grote steden is 19.7% voor de premie-c sector. Voor de sociale huur is het aandeel van de vier grote steden 24.5% en voor de premiekoop 12.7%. Het aandeel voor de premie-c sector ligt hier dus tussenin. Overigens is de definitieve toekenning van de contingenten 1991 nog niet volledig bekend. Momenteel worden de mogelijkheden van herver– deling nog bezien. 03.26. Budget sociale woningbouw
33 Geldt ook voor de extra ihs-uitgaven, als voor het extra budget ten behoeve van nieuwbouw voor gedoogden, exogeen beschikbaar wordt gesteld? Zo niet, waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
14
De extra budgetten in verband met de instroom van zogenaamde «niet verwijderbare» asielzoekers (gedoogden) voor zowel de nieuwbouw (budget sociale woningbouw en budget kopkosten) als de individuele huursubsidie zijn middels exogene compensatie aan de betreffende ramingen toegevoegd. 03.29. Budget huurverlagingstoeslagen 34 Betekent de afbouw van de huurverlagingtoeslag in 10 jaar dat over 10 jaar deze toeslag niet meer bestaat?
In de Nota Volkshuisvesting is vastgelegd dat de toeslagen stapsgewijs worden beperkt tot een tijdsbestek van tien jaar en in die periode gelei– delijk worden afgebroken. Het aanvangssubsidieniveau van woningen met een huurverlagingstoeslag zal als gevolg hiervan met ingang van 1993 elk jaar met gemiddeld f 100 dalen. Als gevolg hiervan zal ook het verplichtingenbudget jaarlijks dalen. In 2002 zal het budget zijn afgebouwd alsmede, door het stelselmatig terugdringen van de uitbeta– lingsperiode, in 2004 de lopende betalingen. 03.64 Bijdragen verbetering huurwoningen en warmte-isolatie 35
Welke bedragen voor de isolatie van woningen met betrekking tot warmte en geluid staan op de begrotingen van VROM en van Econo– m/sche Zaken? Hoe zijn de procedures voor aanvragen van subsidie? Welke bedragen zijn beschikbaar per isolatie-activiteit? Hoe is de controle hierover geregeld? Kan op basis van meerdere regelingen gelijk– tijdig subsidie worden aangevraagd? Hoe is de verhouding tussen het aantal subsidie-aanvragen en de beschikbare middelen? Hoe wordt nader geselecteerd? Wat zal het gevolg zijn van de invoering van energie– prestatienormen ? Thermische isolatie en geluid in het Besluit Woninggebonden subsidies. Voor wat betreft de thermische isolatie van woningen, is voor de begroting van VROM van belang dat een warmte-isolatie van R= 1,3 als subsidievoorwaarde bij ingrijpende woningverbetering (behoudens vrijstellingen) is het Besluit Woninggebonden subsidies (ingangsdatum 1-1-1992) is opgenomen. Dit betreft een uitwerking van een actie met betrekking tot de intensivering van na-isolatie van bestaande woningen uit de rapportage Duurzaam Bouwen (NMP-plus). Naar schatting betekent deze subsidievoorwaarde in het budget van het BWS voor 1992 ongeveer 40 mln. aan subsidieuitgaven. Dit betreft geen geoormerkt bedrag maar een geschat aandeel van isolaties in de totale regeling. In het BWS wordt gewerkt met een investeringsonafhankelijke subsidie. De financiering van de warmte-isolatie in de verbetering vindt deels plaats via huurverhoging, deels via subsidiëring. Voor wat betreft geluid dient op grond van de Wet Geluidhinder op basis van toetsbedragen te worden afgerekend. Ten behoeve van de uitvoering van deze geluidwe– rende voorzieningen zal vulling van het BWS plaatsvinden met een bedrag van f 2,6 mln. in het jaar 1992. Ten behoeve van de uitvoering van de verbetering van de geluidisolatie van gevels en daken langs wegen en spoorwegen in het kader van het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer, respectievelijk de Bijdragere– geling spoorweglawaai bestaande woningen die deel uitmaakt van het Bijdragebesluit openbare lichamen WABM, zal in 1992 een bedrag van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
15
f 29 mln. (kas) beschikbaar zijn. Op de begroting van Economische Zaken is voor de subsidiëring van energiebesparing in bestaande gebouwen (woningen en utiliteitsbouw) en HR-ketels een bedrag van f 75 mln. opgenomen verdeeld over twee subsidieregelingen (f 65 mln. SES en f 10 mln. SNEV). Een gelijk bedrag wordt door de energiebedrijven, die de subsidieregelingen uitvoeren, beschikbaar gesteld. Het totale budget voor de SES (Subsidieregeling Energiebesparing en Stromingsenergie: subsidiëring van isolatie en installatietechnische maatregelen) bedraagt f 130 mln. (f 65 mln. EZ en f 65 mln. energiebedrijven). Het totale budget voor de SNEV (Subsidieregeling Energiezuinige en NOx-arme verwar– mingstoestellen) bedraagt f 25,9 mln. (f 10 mln. EZ, f 10 mln. energiebe– drijven en f 5,9 mln. VROM). De procedures van aanvraag verlopen als volgt. a. In het kader van het BWS via de gemeenten (decentrale syste– matiek). b. In het kader van de Budgetregeling gevelisolatie sanering geluid– hinder wordt uitvoering gegeven aan het Saneringsbesluit geluidhinder verkeerslawaai en aan de sanering railverkeer. Uitvoering vindt decen– traal via samenwerkingsverbanden en grote gemeenten (budgethouders) plaats op basis van jaarprogramma's. c. In het kader van de SES en de SNEV-regeling via de energiebe– drijven. Welke bedragen zijn beschikbaar per isolatieactiviteit. In het kader van de onder 2b genoemde budgetregeling gelden toets– bedragen voor de isolatiemaatregelen, die zijn afgestemd op de werke– lijke kosten of de werkelijke meerkosten als er sprake is van maatregelen gekoppeld aan woningverbetering. In de bijlage* is een overzicht opgenomen van de gehanteerde subsidiebedragen/toetsbedragen voor geluid en energiebesparing De controle verloopt als volgt. a. In het kader van het BWS wordt de controle - inherent aan de decentrale systematiek van het BWS - uitgevoerd door gemeenten. Daarnaast wordt door middel van een accountantsverklaring (protocol) financiële verantwoording aan het rijk afgelegd (rechtmatigheid). Evaluatie met betrekking tot een kwaliteits/kostentoets vindt op rijks– niveau plaats. b. In het kader van de onder 2c genoemde budgetregeling controleert de budgethouder de kwaliteit en kosten van de isolatieprojecten en rapporteert hierover bij gereedmelding aan VROM. c. In het kader van de SES en de SNEV-regeling vindt financiële controle plaats door het energiebedrijf. In de praktijk komt, vooral door grote gemeenten, ook kwaliteitscontrole voor. d. In het kader van een gelijktijdige uitvoering van geluidsaneringspro– jecten en SES-projecten vindt overeenkomstig beide genoemde regelingen controle plaats. Gelijktijdige subsidie. Het is mogelijk gelijktijdig subsidie aan te vragen. De subsidierege– lingen bevatten echter bepalingen ten aanzien van het onrechtmatig gelijktijdig benutten van diverse subsidieregelingen. Daarnaast geldt voor de SES-regeling een anti-cumulatie-bepaling voor samenloop met andere subsidies van het Rijk of de EG (subsidie in totaal maximaal 40%). Ter cnzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
16
In het kader van het BWS wordt investeringsonafhankelijk gesubsidieerd, zodat er geen afstemming met overige subsidies noodzakelijk is. Verhouding subsidieaanvragen en beschikbare middelen, selectie. a. Met het BWS is nog geen ervaring opgedaan. Gemeenten bepalen decentraal in overleg met de lokale partners de aanwending van het subsidiebudget. b. Bij de geluidsanering vindt een afstemming plaats van «vraag en aanbod» (aantal projecten en beschikbare subsidies). Selectie van projecten vindt plaats door de budgethouders. Op basis van de subsidie– regeling hebben projecten met hoge geluidbelasting voorrang. c. De beoordeling van de aanvragen geschiedt door de energiebe– drijven op basis van de bepalingen in de SES en de SNEV. Op 23 augustus waren voor genoemde activiteiten door de energiebedrijven voor f 46 mln. aanvragen ontvangen en bij de Dienst investeringsre– kening - die de uitvoering van de onderhavige subsidieregelingen coördi– neert– geclaimd. Antwoord 1 t/m 7 bij nieuwbouw. Nieuwbouw wordt vanaf 1 januari 1992 gesubsidieerd in het kader van het BWS. In dit kader geldt dat een toeslag uit het budget «toeslagen plaatselijk verschillende omstandigheden» kan worden gegeven ten behoeve van woningen waarvoor extra eisen gelden voor geluidwering. Energieprestatienorm. Thans wordt gewerkt aan de ontwikkeüngen van energieprestatie– normen, zoals aangekondigd in de rapportage Duurzaam Bouwen en de Nota Energiebesparing. Dit zijn normen waarin het maximaal toelaatbare energiegebruik van een woning/gebouw beschreven wordt. Aan het Nederlands Normalisatie-instituut is gevraagd een bepalingsmethode te ontwikkelen. Mogelijke verdergaande energiebesparing zal dan via deze normering voor nieuwbouw kunnen worden bevorderd. Omdat een beslissing over de hoogte van de in te voeren norm nog niet genomen is zijn de gevolgen van invoering nog niet te voorzien. 05. Milieubeheer 36 Kan een overzicht worden gegeven van alle milieuonderzoek dat in de begroting is opgenomen - gespecificeerd per artikel - over de jaren 1990 t/m 1995 en kan aan de hand daarvan de ontwikkeling die dan zichtbaar wordt worden toegelicht? Artikelnr.
1990
1991
1992
1993
1994
1995
05.03 0504 0506 05.07 05.09 05.10 05 12
49,5 10,0 37,8 10,4 30,2
54,1 11,0 39,5 10,0 31,1
49,6 12,0 37,2
50,2 12,9 35,1
55,1 13,4 35,1
55,1 13,4 35,1
2,0 4,5
3,1 3,9
3,2 3,7
3,8 2,2
4,0 3,3
4,3 3,3
Totaal
144,4
152,7
151,9
148,4
157,1
156,6
7,5 38,7
7,2 37,0
9,2 37,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
9,2 36,2
17
Uit het overzicht blijkt dat de middelen voor onderzoek op de DGM-begroting tot 1995 licht zullen stijgen. Op de artikelonderdelen Beleidsonderbouwend Onderzoek van elk artikel is in totaal een bedrag van 63 mln. in 1990 oplopend tot 73 mln. in 1995 geraamd. De stijging van rond de 10 mln. wordt voor een deel veroorzaakt door een oplopende reeks van de uitgaven in het kader van het Nationaal onder– zoekprogramma Klimaatverandering op artikel 05.09 «Bestrijding Lucht– verontreiniging». Daarnaast is voor de bijdrage aan het RIVM een bedrag geraamd van 38 mln. in 1990 oplopend tot 44 mln. in 1995. Op de overige artikelonderdelen zal een deel van de geraamde uitgaven aan onderzoek worden besteed. Dit betreft een bedrag van rond de 40 mln. Deze uitgaven zijn met name terug te vinden op de artikelen 05.03 «Algemeen Milieubeleid», 05.06 «Afvalstoffen en Chemische Afval– stoffen» en 05.09 «Bestrijding Luchtverontreiniging». Het onderzoek op deze artikelonderdelen betreft met name onderzoek gericht op uitvoering van beleid
37 Op welke basis is het bedrag van 5 miljoen afboeking in verband met EG-afdrachten geraamd? Waarom vindt deze afboeking plaats? Geconstateerd moet worden dat de in de toelichting op de begroting gehanteerde terminologie terzake niet correct is. Het betreft een verlaging in verband met de algemene budgettaire problematiek. Bij de besluitvorming over de Kader-ombuigingen is in het Kabinet overeenge– komen, dat een deel van de ombuigingen over de departementen zou worden verdeeld aan de hand van EG-beleidsintensiveringen (van 1991 ten opzichte van 1990), vanuit de gedachte dat deze beleidsintensive– ringen voor Nederland als «vervangend beleid» zouden kunnen worden aangemerkt. Het aandeel van VROM/DGM daarin bedroeg 5 mln. per jaar.
38 Tot welke bedragen zou de prijsbijstelling van 32,1 miljoen in 1992 zijn uitgedeeld aan de diverse artikelen en aan de artikel-onderdelen (voor zover meer dan 1 miljoen zou zijn toegedeeld) bij de gebruikelijke aandeelsystematiek? De prijsbijstellmg 1992 zou, indien een verdeling gemaakt zou worden over de artikelen, c.q. artikelonderdelen, er als volgt uitzien: 050200 050300 050312 050400 050500 050600 050606 050700 050702 050900 050904 050906 051000 051200 051202
Materieel Algemeen milieubeheer Apparaatskosten provincies en gemeenten Stoffen en risicobeheersing Inspectie milieuhygiëne Afvalstoffen en chemische afvalstoffen Verwijdering Drinkwater, water en bodem Bodemsanering Bestrijding luchtverontreiniging Overige uitgaven Stimulering schone en stille vrachtauto's en bussen Stralenbescherming Geluid en omgevingskwaliteit Sanering verkeerslawaai en industrielawaai
1,0 mln. 8,5 mln. 5,0 mln. 0,5 mln. 0,7 mln. 3,6 mln. 2,1 mln. 7,7 mln. 7,3 mln. 6.3 mln. 1,8 mln. 3,2 mln. 0,1 mln. 3,7 mln. 2,6 mln.
Overigens is er alleen sprake van een theoretische verdeling van de prijsbijstelling over de artikel(onderde(e)l)en. Bij deze verdeling is gebruik gemaakt van de methode waarbij aan de hand van aan de artikelonder– delen toegekende prijsindices het totaal van de prijsbijstelling wordt berekend. De verdeling van de prijsbijstelling door de departementen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
18
geschiedt naar eigen inzicht en kan dus afwijken van de theoretische verdeling.
39 Wat betekent de afkorting DVEB, die in de afkortingslijst niet is opgenomen? De afkorting DVEB staat voor de centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen.
40 Hoe zijn de ecodrome-gelden 1991 besteed? Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu– beheer heeft een eenmalig bedrag a fonds perdu van drie miljoen vijftien duizend zevenhonderd negenentachtig gulden ( f 3 015 789) toegekend aan de stichting Nationaal Milieu Paviljoen Ecodrome. Deze stichting heeft als doel het (doen) realiseren en exploiteren van het Nationaal Milieu Paviljoen Ecodrome. Het bedrag is als volgt samengesteld: - een bedrag ad f 250 000 ten behoeve van de gemaakte kosten voor concept-ontwikkeling door een reclame-adviesbureau. - een bedrag ad f 200 000 ten behoeve van de door de Stichting Wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade te maken kosten voor ontwikke– lingskosten, voorbereiding bouw van het Nationaal Milieu Paviljoen Ecodrome. Dit bedrag is reeds in 1990 uitbetaald. - een bedrag ad f 2 565 789 voor de bouw, ontwikkeling en inrichting van het Nationaal Milieupaviljoen Ecodrome op het Floriadeterrein te Zoetermeer. Het Ministerie van VROM is vertegenwoordigd in het bestuur van de stichting Nationaal Milieu Paviljoen Ecodrome. 41
Waarom zijn de verplichtingen 1992 en 1993 bodemsanering dertien miljoen lager dan in 1994-1995 eenzelfde bedrag hoger? Bij de begrotingsvoorbereiding is gebleken dat de verhouding tussen de verplichtingen budgetten en de kasbudgetten niet helemaal overeen– stemde met de geraamde snelheid waarmee aangegane verplichtingen tot betaling komen. De onderhavige mutatie beoogt dit te corrigeren door een kleine vertraging in het aangaan van verplichtingen aan te brengen.
42 Kunnen de gerealiseerde uitgaven 1990, de vermoedelijke uitkomsten 1991 en de begrotings– en meerjarencijfers 1992 t/m 1996 alle worden uitgedrukt in guldens 1991? realisatie 1990 vermoedelijke uitk 1991 ontwerp-begroting 1992 meerjarencijfer 1993 meerjarencijfer 1994 meerjarencijfer 1995 meerjarencijfer 1996
830796 mln. 996088 mln. 1 085 792 mln. 1 179057 mln. 1 254 594 mln. 1 257 608 mln. 1 258619 mln.
–» -> -•
prijspeil prijspeil prijspeil prijspeil prijspeil prijspeil prijspeil
1991 1991 1991 1991 1991 1991 1991
849 489 mln.' 996 088 mln.2 1 053 692 mln 3 1 144357 mln.3 1 214994 mln.3 1 217 508 mln.3 1 218519 mln.3
' Het gerealiseerde bedrag 1 990 is opgehoogd met de gemiddelde percentages van de loon– en prijsbijstelling 1991. Geen otnrekening nodig De vermoedelijke uitkomsten 1991 zijn per definitie uitgedrukt in prijspeil 1991 3 Normaliter is de ontwerp begrotmg 1992 uitgedrukt in prijspeil 1991 en zou bij Voorjaarsnota 1992 worden gebracht naar prijspeil 1 992 Echter de prijsbijstelling 1992 is reeds uitgedeeld bij Miljoenennota 1992, zodat de ontwerp-begroting en meerjarencijfers moeten worden gecorrïgeerd voor de prijsbijstelling 1992. 1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
19
43 en 44 Kan de aansluiting worden gegeven tussen de in tabel B. 1. genoemde posten «personeelstekorten» en «startkosten facilitaire dienst» en de specificatie in de verticale toelichting op blz. 207? Kunnen de bedragen van tabel B.2. worden toegerekend aan artikel– onderdelen? De in tabel B 1. vermelde reeks «Personeelstekorten» is in de verticale toelichting opgenomen onder de saldoreeks «van/naar diverse perso– neelsartikelen». Deze reeks bestaat verder uit overboekingen van en naar de personeelsartikelen van de Centrale Sector en de Rijksplanologische Dienst en overige mutaties zoals vermeld bij artikelonderdeel 05.01.01 Regulier personeel. De in tabel B1. vermelde reeks «Startkosten facilitaire dienst» is in de verticale toelichting opgenomen onder de saldoreeks «Centrale Sektor; diversen». Deze reeks bestaat verder uit een ophoging van automatise– ringsuitgaven en ten gevolge van de privatisering van het RCC ten behoeve van BTW-problematiek. De bedragen uit tabel B2. kunnen als volgt toegerekend worden aan artikelonderdelen: Omschrijving tabel B 2.
Artikelonderdeel
- Besturingssysteem regionale inspecties - Coördinatie DGM/ - Reorganisatie DGM - Project Verbetering Financieel Beheer - Overschot endogene herschikkingen/restant prijsbijstellling - Rijn-Zout verdrag - Railverkeerslawaai
05.05.02 05.03.09 05.02.01 05.02.01 05.02.01
- Buitenlandse milieuattaché's - Vervoersmanagementplan
Algemene uitgaven Overige uitgaven Algemene uitgaven Algemene uitgaven Algemene uitgaven
05.07.04 Overige uitgaven 05.12.02 Sanering verkeers– en industrielawaai 05.02.01 Algemene uitgaven 05.02.01 Algemene uitgaven
45 Kan tabel C worden gesplitst in een deel dat personele uitbreiding inhoudt en een deel dat slechts overboeking inhoudt van reeds aanwezig niet-regulier personeel naar het nieuwe artikel-onderdeel 05.01.02? De splitsing is reeds gemaakt onderaan in tabel C. De reeks die toege– voegd wordt aan artikelondefdeel 05.01.01 Regulier personeel hangt samen met de personele uitbreidmg en de reeks die toegevoegd wordt aan artikelonderdeel 05.01.02. Niet regulier personeel hangt samen met het apart zichtbaar maken van reeds aanwezig niet-regulier personeel.
46 Kan een overzicht worden gegeven van de meerjarencijfers personeel tot 1995 (waar nodig geëxtrapoleerd) zoals die luidden vóór de start– brief, en kunnen vervolgens de mutaties die daarop zijn aangebracht bij startbrief, latere gewone en suppletoire begrotingen, t/m deze begroting, afzonderlijk worden weergegeven? Kan dezelfde uitsplitsing ook worden gegeven in aantallen personeel? Het totaaloverzicht meerjarencijfers personeel tot 1995 treft u bijgaand nader gespecificeerd in 2 tabellen aan. In tabel 1 vindt u de meerjarencijfers personele uitgaven voor het Directoraat-Generaal Milieubeheer vanaf de stand miljoenennota 1989. De aanpassingen die te maken hebben met het NMP (eerste en tweede
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
20
tranche uitbreidingen) en het NMP+ (derde tranche uitbreidingen) zijn vet weergegeven. Onder overige aanpassingen wordt verstaan ramings– technische wijzigingen, loonbijstelling en VROM-interne overboekingen die geen relatie hebben met het NMP/NMP+. In tabel 2 vindt u de bezettingslimieten voor het Directoraat-Generaal Milieubeheer vanaf de stand miljoenennota 1989. De mutaties die te maken hebben met het NMP (eerste en tweede tranche uitbreidingen) en het NMP+ (derde tranche uitbreidingen) zijn vet weergegeven. De overige aanpassingen betreffen het onder de bezettingslimiet brengen van personeel buiten de begroting, een bijstelling in verband met de kleine efficiency-operatie, een bijstelling in verband met de wet Vermeend/Meikert en tenslotte VROM-interne overboekingen. Tabel 1. Personele uitgaven DGM (in miljoenen guldens).1) 1991
1992
1993
1994
57,8
55,6
55,6
55,6
55,6
58,3
57,8 11,7
55^6
5ÊT6
55,6
5ËT6
58,3
69,5
1989 Stand Milj.nota 89 - aanpassing raming Stand Voorj.nota 89 - herschikking tbv NMP - overige aanpassingen Stand Milj.nota 90 - Nota v wijz. ivm NMP - overige aanpassingen Stand Voorj.nota 90 - naar 10101/40101 ivm. NMP - overige aanpassingen Stand Milj.nota 91 - aanpassingen Stand Voorj.nota 91 - Vermeend/Melkert - NMP/NMP + - ovenge aanpassingen Stand ontwerp-begroting 92
59,3
1990
1995
1996
- 1,0
0,0
- 0,5 - 0,0 69,0
1,4 70,4
1,3
1,3
56,9 14,5
56,9 14,5
1,3 56,9 19,5
1,3 56,9 24,5
56,9 24,5 81,4
71,4
71,4
76,4
81,4
- 0,5 2,9
- 0,5 2,9
- 0,5 3,1
- 0,5 3,3
0,5 3,3
73,8
73,8
79,0
84,2
84,2
- 0,2
- 0,2
- 0,2
- 0,2
- 0,2
73,6
73,6
78,8
84,0
84,0
0,6 13,7
2,6
4,6
0,6 12,4
4,8
0,6 10,1
4,9
0,6 10,1
4,9
84,2 -0,2 84,0
0,6 10,1
4,9
76,2
92,5
96,6
99,6
99,6
99,6
1996
Tabel 2. Begrotingssterkte DGM (in FTE's) 1)
Stand Milj.nota 89 - ovenge aanpassmgen Stand Milj.nota 90 - Nota v wijz ivm NMP - naar 10101/40101 ivm NMP - tweede tranche NMP Stand Milj.nota 91 - tweede tranche NMP - kleine efficiency - Vermeend/Melkert - NMP/NMP + - overige aanpassmgen Stand ontwerp-begroting 92
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
748
724 7 731 150
724 7 731 150
724 7 731 150
724 7 731 150
724 7 731 150
150
-6
-6
-6
-6
-6
-6
875
19 894 6
19 894 6
19 894 6
19 894 6
-2
-2
_ 2
19 894 6
-2
-2
_ 2
6 93 6
6 170 6
6 220 6
6 256 6
6 256 6
6 256 6
1 003
1 080
1 130
1 166
1 166
1 166
894 6
') NMP slaat op Nationaal MilieubeleidsPlan en NMP+ op Nationaal Milieubeleidsplan Plus.
47
Waarom wordt de personele uitbreiding die in tabel C ligt besloten en bestemd is voor uitvoering NMP, pas nu voorgesteld? Welke nieuwe feiten en analyses personeelsbehoefte liggen daaraan ten grondslag? Aan de vraagstelling ligt de kennelijke veronderstelling ten grondslag, dat eerst nu (begroting 1992) aan de uitvoering van het NMP (excl. NMP + ) personele claims zijn verbonden. Daarentegen is aan de door de ministerraad goedgekeurde personele uitbreiding NMP reeds vanaf 1990 gefaseerd uitvoering gegeven. Ondermeer in de begroting 1991 (blz. 202) is hiervan melding gemaakt. De in de begroting 1992 vermelde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
21
meerjarencijfers betreffen ten eerste de financiële dekking van het resterend gedeelte van de totale uitbreiding zoals voorzien t/m 1994, ten tweede de extra personele capaciteit als gevolg van de beleidsintensive– ringen NMP + . Aan deze uitbreidingen ligt een met behulp van externe adviseurs opgestelde behoefteraming ten grondslag.
48 Waarom loopt de behoefte aan personele uitbreiding kennelijk af van 1992 naar 1995, gelet op de afnemende meerjarencijfers kas voor zowel regulier als niet-regulier personeel in tabel C? Voor de uitbreiding regulier personeel was reeds voor een gedeelte financiële dekking in de meerjarenramingen op het personeelsartikel voorzien, te weten 5,2 miljoen in 1993 en 10,4 miljoen in 1994. De in tabel C vermelde meerjarencijfers betreft dan ook de overheveling van de resterende financiële dekking in 1993 en 1994. Dat er geen sprake is van afnemende meerjarencijfers blijkt uit de tabel op bladzijde 212 05.01.01 regulier personeel. De afname van de meerjarencijfers kas niet-regulier personeel wordt verklaard door een afname van het aantal personeel in deze categorie. Dit wordt gerealiseerd door een omzetting van niet-regulier personeel in regulier personeel.
49 Welke beleidsfilosofie ligt ten grondslag aan de verdeling van de noodzakelijke ombuigingen over de artikelen, zoals in tabellen B3 en C aangegeven? Bij de noodzakelijke ombuigingen en interne beschikkingen uit de tabellen B en C hebben de volgende uitgangspunten voor het vinden van de bijbehorende dekking gespeeld: - artikelonderdelen met zogenaamde directe uitgaven zijn zoveel roogelijk buiten schot gebleven. - bij artikelonderdelen waarvan bekend is dat de onderliggende beleidsplannen nog niet volledig ingevuld zijn of de beleidslijn in de toekomst terughoudender zal worden zijn zwaarder aangeslagen. - voor het overige is de «kaasschaaf-methode» toegepast. Bovendien zijn de verschuivingen in tabel C aangebracht met het oog op een correctie artikelbelasting. 05.01.01. Regulierpersoneel
50 Waarom zijn zes formatieplaatsen nodig ter uitvoering van de wet Vermeend/Melkert? Hoe verhoudt zich deze post ten opzichte van de in rek. 05.03.02 opgenomen overboeking naar Financiën ad 3.200 voor personele kosten ten behoeve van uitvoering van deze wet? Is het gebrui– kelijk dat Financiën wordt gecompenseerd voor personele kosten van de uitvoering van fiscale wetten door mede betrokken departementen?Zijn daarvan voorbeelden te geven? Voor de uitvoering van de regeling Vervroegde Afschrijving Milieu– investeringen (Vermeend/Melkert) zijn 6 formatieplaatsen beschikbaar gesteld aan VROM/DGM. De mensen op deze plaatsen dragen zorg voor de beleidsmatige invulling van het instrument. Het gaat dan om het identificeren van ontwikkelingen van mogelijke milieutechnologische toepassingen en om de sturing van de regeling op basis van analyses van het gerealiseerde investeringspatroon. De feitelijke administratieve afhandeling van deze fiscale regeling ligt in handen van het ministerie van Financiën.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
22
De boeking ad 3 250 voor 1992 en 1 250 voor latere jaren betreft een verhoging van de begroting van VROM ter compensatie van de project– kosten die gemaakt zullen worden voor de uitvoering van de beleids– matige activiteiten bij VROM/DGM. Daarnaast heeft bij artikel 05.05.01 «Regulier personeel» een bijboeking van 550 plaatsgevonden als dekking voor de 6 aan VROM/DGM toegekende formatieplaatsen. Er is dus geen sprake van een compensatie door VROM aan Financiën voor de uitvoering van de eerder genoemde fiscale wet. De begroting van de benodigde personele formatie aan de zijde van VROM voor de hierboven genoemde hoofdtaken is gebaseerd op het organisatieadvies dat is ingewonnen met betrekking tot de uitwerking van het initiatiefwetsvoorstel Vermeend/Melkert. Aan dit advies wordt gerefereerd in de Nota naar aanleiding van het Eindverslag inzake het initiatiefwetsvoorstel (TK 89-90, 20 872, nr. 8). Bij de daarop volgende behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer is het organisatie– advies ook ter sprake geweest. 05.02. Materieel
51 Kunnen de saldomutaties uitgaven 1992 +4385 en + 1500 op de twee artikel-onderdelen worden uitgesplitst naar toevoegingen en afboe– kingen? (in mln. glds.) 05.02.01
05.02.02
Buitenlandse milieu attache s Vervoersmanagementplan Project Verbetering Financieel Beheer Reorganisatie DGM Diversen
+ + + + +
Saldo
+ f4,385
Besturingssysteem regionale inspecties milieuhygiëne Saldo
f 0,700 f 0,600 f2,415 f 0,500 f 0,170
+ f 1,500
+ f 1,500
05.03.01. Beleidsonderbouwend onderzoek
52 Welke consequenties voor de beleidsontwikkeling hebben de ten opzichte van zowel voorgaande jaren als de jaren na 1994 zeer lage resterende kasbedragen 1992 en 1993? De lagere kasbedragen 1992 en 1993 ten opzichte van 1991 en 1994 en volgende jaren zijn ontstaan door interne herschikkingen en ombui– gingen alsmede een overboeking naar het personeelsartikel. De conse– quentie voor de beleidsontwikkeling voor genoemde jaren is, dat het onderzoek zal moeten worden getemporiseerd. De omvang van deze temporisering is ten opzichte van 1991 minder dramatisch dan het lijkt omdat het nu naar het personeelsartikel afgesplitste deel betrekking heeft op de begeleiding van het beleidsonderbouwend onderzoek en dus al eerder niet beschikbaar was voor het onderzoek zelf. 05.03.03. Milieutechnologie, subsidies
53 Hoeveel van het resterende bedrag 1991 is inmiddels besteed? Wat is de reële bestedingsverwachting per ultimo 1991?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
23
Op 1 oktober jl. bedroeg de uitgave op dit onderdeel ca. 1,3 miljoen. De reële betalingsverwachting op dit onderdeel ultimo 1991 bedraagt ca. 5 miljoen. Het accent van de betalingen zal in het 4e kwartaal 1991 komen te liggen, vanwege het feit dat de verrekenstukken met andere departementen nog niet ontvangen zijn. 05.03.04. Schadevergoedingen/uitkeringen aan bedrijven 54, 55 en 56 Hoeveel van het resterende bedrag 1991 is inmiddels besteed? Hoe groot zijn de geraamde dotaties vanaf 1992 aan het fonds Lucht– verontreiniging? Waarom zijn de meerjarencijfers vanaf 1992 hoger dan de vermoede– lijke uitkomst 1991, ondanks de aangekondigde beperking van het schadevergoedingenbeleid?
Van het resterende bedrag op artikel 05.03.04 is inmiddels f 7,276 miljoen besteed dan wel als te honoreren verzoek om betaling in behan– deling. De kasuitgaven 1991 zullen f 12,995 miljoen bedragen en blijven dus f 4 miljoen achter bij het begrote bedrag. De dotaties aan het Fonds Luchtverontreiniging zijn vooraf niet te ramen. De hoogte van de dotaties is afhankelijk van het aantal gevallen van incidentele luchtverontreiniging dat zich in een jaar voordoet. Rekening houdend met het aantal te honoreren verzoeken om schadever– goeding en een Fondsvermogen als «ijzeren voorraad» van f 2 miljoen zullen de jaarlijkse dotaties kunnen variëren. In lijn met de aangekondigde zeer terughoudende toepassing van de schadevergoedingsregeling zijn de meerjarencijfers op dit artikelon– derdeel stelselmatig omgebogen. De feitelijk benodigde kas– en verplich– tingenbudgetten zijn afhankelijk van de mate waarin vergunningverleners individuele vergunningen zodanig aanscherpen, dat een schadever– goeding in de rede ligt. Als gevolg daarvan en als gevolg van het feit dat één of enkele aanzienlijke schadevergoedingen het uitgavenpatroon wezenlijk kunnen beïnvloeden, zullen de feitelijke verplichtingen en kasbudgetten forse schommelingen kunnen vertonen. Zo worden voor 1992 thans kasuitgaven voorzien ad f 12,102 miljoen conform de begroting in vergelijking tot f 12,955 miljoen in 1991. Ten einde het beroep op de schadevergoedingsregeling op termijn beter te kunnen voorspellen is in de nieuwe schadevergoedingscirculaire een vooraanmeldingsprocedure opgenomen. 05.03.09. Overige uitgaven
57 Kunnen de meerjarencijfers kas worden uitgesplitst naar de genoemde onderwerpen? De meerjarencijfers «Overige Uitgaven» kunnen als volgt worden uitgesplitst naar onderwerpen: 1992
Prov. milieubel.plannen Exploitatie ECW Overige Uitgaven CIMI Nationaa! Milieubeleidsplan Coördinatie DGM
1993
1994
1995
700 300 69
700 300 159
700 300 199
700 300 199
700 300 199
1 200 3237 2995
1 200 3505 3105
1 200 3547 4255
1 200 3547 4255
1 200 3547 4255
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
1996
24
05.03.10. Milieuzargsystemen
58 Bij hoeveel bedrijven kan het opzetten van een milieuzorgsysteem met deze middelen worden gestimuleerd? Deze gelden maken onderdeel uit van het Activiteitenprogramma uit de beleidsnotitie Bedrijfsinterne Milieuzorg, die U eind augustus 1989 is aangeboden. Doelstelling van de regering voor wat betreft het tot stand komen van bedrijfsinterne milieuzorg is, dat in 1995 vrijwel alle 10000tot 12000 bedrijven met een (middel-)grote milieubelasting of bijzondere milieu– risico's beschikken over een milieuzorgsysteem. Bovendien gaat de regering er van uit dat in 1995 in alle relevante branches duidelijke stappen zijn genomen om te komen tot de invoering van een milieuzorg– systeem in de naar schatting 250 000 bedrijven met een beperkte milieu– belasting. Bedoeld activiteitenprogramma is met het oog op de bevordering en de verspreiding van milieuzorg in bedrijven en het systematisch evalueren van de ervaringen ontwikkeld. Het programma richt zich in principe dus op alle in de doelstellmg genoemde bedrijven. Voor de goede orde is het wel van belang op te merken dat het programma niet bedoeld is om in de plaats te treden van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven met betrekking tot de reali– satie van de vorengenoemde doelstelling. De eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven staat hier centraal. Het activiteitenprogramma gaat erom ondersteuning te bieden en waar nodig een verbijzondering en uitdieping van belangrijke aspecten van milieuzorg te bewerkstelligen. Inmiddels zijn circa 75 projecten toegekend en zullen naar verwachting nog circa 40 projecten toegekend gaan worden. Van de toegekende projecten worden er ongeveer 30 door brancheverenigingen uitgevoerd. Deze branches stellen voor hun brancheleden een model-milieuzorg– systeem op en implementeren dat vervolgens bij de individuele bedrijven. Bij de bedoelde branches zijn tussen de 40 000 en 60 000 bedrijven aangesloten.
59 Welke activiteiten zijn nog nodig om het doelgroepenbeleid voor de industrie uit te werken? Op 23 september jl. is de notitie «Implementatie milieubeleid doelgroep industrie» toegezonden aan de Tweede Kamer. In deze notitie wordt ingegaan op de uitwerking van het doelgroepenbeleid voor de industrie. Ondermeer zijn de bedrijfstakken aangegeven, waarmee afspraken zullen worden gemaakt over de uitwerking en de implemen– tatie van integrale milieutaakstellingen, die gelden voor de jaren 2000 en 2010 en voor zover van toepassing voor de jaren 1994-2000. Ook andere overheden worden hierbij betrokken. De activiteiten, die nodig zijn om het doelgroepenbeleid uit te werken en die uit dit artikelon– derdeel bekostigd worden betreffen ondermeer onderzoek dat nodig is voor het opstellen en uitwerken van af te sluiten intentieverklaringen, de voortgangscontrole en evaluatie van de resultaten van het bedrijfstak– overleg, het ontwikkelen van hulpmiddelen ten behoeve van vergunning– verlenende overheden (o.a. controlelijsten voor de handhaving) en de facilitaire organisatie die nodig is ter ondersteuning van het doelgroepen– beleid voor de industrie (zie hoofdstuk 4 van eerdergenoemde notitie).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
25
05.03.11. Internationaal milieubeleid
60 Kan de uitgavenraming over dejaren 1990, 1991 en 1992 nader worden gespecificeerd en in het bijzonder de verlaging van 1991 op 1992 worden toegelicht? De voornaamste uitgaven betreffen: (bedragen in miljoenen gldns.)
- bijdrage aan het VN Milieufonds (UNEP) - Oost-Europa beleid - Mondiale problematiek
1990
1991
1992
0,9 2,5 0,7
1,3 5,5 4,5
1,7 2,5' 3,1
*) Exclusief PSO-gelden voor 1992
Het in verhouding hogere budget voor 1991 is met name het gevolg van de verdeling van de voor 1991 beschikbare gelden voor het Programma Samenwerking Oost-Europa. Deze gelden worden jaarlijks in een drietal tranches vanuit het ministerie van Economische Zaken verdeeld over de verschillende departementen. Hierdoor zal bij de uitvoering van de begroting 1992 de verlaging ten opzichte van het budget voor 1991 nog ongedaan gemaakt worden. Daarnaast is vanaf 1992 ten laste van dit artikelonderdeel f 2 mln. in mindering gebracht ten behoeve van de «Bijdrage EG-afdrachten». 05.04. Stoffen en risicobeheersing
61 Kan de noodzaak van de oplopende bedragen op beide artikelonder– delen aannemelijk worden gemaakt? Kan een bestedingsplan worden gegeven dat aangeeft hoe de middelen in concreto worden ingezet? Het eerste artikelonderdeel is bestemd voor de financiering van beleidsonderbouwend onderzoek op het terrein van milieugevaarlijke stoffen, bestrijdingsmiddelen en risicobeheersing. Het tweede artikelon– derdeel betreft met name de uitgaven voor maatregelen en uitvoering van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) en uitgaven voor algemene kosten. In het kader van het NMP is extra geld beschikbaar gesteld voor de intensivering van het stoffenbeleid (Aktiepunten 31 t/m 41) onder andere betrekking op de versterking van het beleid ten aanzien van nieuwe stoffen, de ontwikkeling en toepassing van een beoordelings– systeem voor alle stoffen, intensivering van de gegevensverzameling van prioritaire en overige stoffen en de versterking van normalisatie. Dit brengt uitgaven met zich mee zowel op het terrein van beleidsonder– bouwend onderzoek als bij de uitvoering en maatregelen in het kader van de Wms. Derhalve zijn de extra middelen verdeeld over beide artikelonderdelen en zijn voor beide artikelonderdelen budgetten begroot, die eerst toenemen en daarna stabiliseren. Voor 1992 en verder is nog geen gedetailleerd uitgewerkt beste– dingsplan met programma's en deelprogramma's beschikbaar, omdat dit jaarlijks wordt opgesteld en derhalve voor 1992 pas eind 1991 zal worden vastgesteld. De uitgaven bestaan voor een deel echter uit langer lopende verplichtingen, op basis waarvan de volgende schatting kan worden gemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
26
Artikelonderdeel 1; beleidsonderbouwend onderzoek: Milieugevaarlijke stoffen Produktenbeleid Bestrijdingsmiddelen Nieuwe stoffen/GGO's Risicobeheersing
Artikelonderdeel 2; overige uitgaven: Uitvoering WMS nieuwe stoffen/GGO's Uitvoering/maatregelen Wms overige stoffen Algemene uitgaven
f f f f f f f f f f
5760000 1 900 000 2 900 000 500000 2200000 13260000 1 875 1 525 1 829 5 169
000 000 000 000
05.06.03. Autowrakkenbeleid
62 Hoe is en wordt het budget kwantitatief verdeeld over de provincies? Wijkt deze verdeling significant af van de verdeling conform het Provin– ciefonds en zoja, in welke mate? Waarom is zeker tot en met 1996 behoefte aan een bijdrageregeling autowrakkenbeleid? Welke kosten van wie worden daaruit gefinancierd? Het budget wordt verdeeld in verhouding tot de door de provincies ingediende uitvoeringsprogramma's en de daarvoor begrote kosten. Dit komt veelal neer op een toewijzing aan elk der provincies waarbij alle worden geconfronteerd met een gelijk kortingspercentage ten opzichte van de ingediende begrotingen. Van een verdeling volgens toewijziging analoog aan het provinciefonds is derhalve geen sprake. Het aantal te saneren autosloopterreinen is dermate groot dat indertijd is voorzien dat er een periode van 10 jaar nodig zou zijn om tot een adequate sanering te komen. Indien zou blijken dat te eniger tijd voor 1996 geen behoefte meer bestaat aan een bijdrage in de sanering, zal alsdan met het verstrekken van een bijdrage worden gestopt. Een bijdrage wordt verleend in de kosten verbonden aan: a. inrichten en instandhouden van een provinciaal opslagterrein; b. inrichten, verbeteren of uitbreiden gemeentelijk inleverterrein; c. ontruiming van autosloperijen met toepassing van bestuursdwang; d. oriënterend bodemonderzoek ter plaatse van autosloperij; e. saneren van autosloperijen door opheffen bestaande locatie in verband met verplaatsing of beëindiging; f. aanbrengen van milieuhygiënische voorzieningen in verband met sanering ter plaatse van een autosloperij, of g. toezicht door middel van bedrijfsbezoeken aan autosloperijen. 05.06.04. Overige uitgaven
63 Waarom kunnen de verschillende onderdelen niet in sterkere mate op de artikelen personeel en materieel worden geraamd? Door het niet doorgaan van de tijdelijke opslag voor (klein) chemisch afval te Moerdijk en omdat tot op heden geen beroep is gedaan op de middelen voor noodvoorzieningen was het mogelijk vanuit artikelon– derdeel 05.06.06 «verwijdering» het gat van 5 miljoen op 05.06.04 te dichten. Op dit artikelonderdeel staan de kosten van twee bureaus die geen deel uitmaken van de VROM-organisatie. Dit is de reden dat de personeelskosten en de materiële kosten van deze bureaus niet op artikelonderdeel 05.01.01 respectievelijk 05.02.01 geraamd zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
27
05.06.05. Preventie en hergebruik 64 Kunnen de meerjarencijfers kas worden uitgesplitst naar soort activiteit en soort kosten?
De invulling van de meerjarencijfers naar soort activiteiten en soort kosten zal de komende tijd van karakter veranderen in de zin dat onder dit artikelonderdeel het werkterrein zich niet langer zal beperken tot het produceren van implementatieplannen maar ook de zorg voor het vervolgtraject, gericht op de realisatie van hetgeen in het implementa– tieplan is overeengekomen, zal omvatten. Een verdeling zoals gevraagd is niet aan te geven aangezien de uitkomst van de strategische discussies resulterend in implementatieplannen en de daaruit voortkomende uitwer– kingen niet van te voren zijn aan te geven. 05.06.06. Verwijdering 65 en 66 Hoeveel is tot op heden binnen dit artikel-onderdeel in 1991 besteed? Kan een gedetailleerd bestedingsplan worden gegeven van de sterk oplopende meerjarencijfers kas, naar activiteiten, soorten kosten en begunstigden?
Tot op heden is besteed een bedrag van f 11 000 000,00. Een gedetailleerd bestedingsplan voor meerdere jaren is thans niet te geven. Een aanzienlijk deel van het budget voor 1992 zal worden aangewend ten behoeve van de meerjaren planning voor zowel chemisch als huishoudelijk afval zoals respectievelijk verwoordt in de brief van 27 juni 1991 en de samenwerkingsovereenkomst van juni 1990 tussen IPO, VNG en VROM. Daarnaast zal voor een aantal specifieke afvalstromen de verwijderingsstructuur moeten worden opgezet en periodiek geëvalueerd. Voor de periode 1992-1994 betreft dit in ieder geval het actieprogramma Groente– Fruit– en Tuinafval, het actieprogramma Gescheiden Inzameling Huishoudelijk Afval en het project financiering scheepsafvalstoffen. Voor de totstandkoming van de Centrale Bewerkings Eenheid voor afgewerkte olie is in de meerjarencijfers een bedrag van f 10000000,00 opgenomen. Verder vergt het ontwikkelen van verwijderingstechnolo– gieën voor specifieke afvalstromen een aanzienlijke inspanning. Tenslotte vergt het streven om te komen tot de invoering van een KCA-logo de komende jaren een financiële inspanning. 05.07.02. Bodemsanering/projectfinanciering/budget–
financiering
67
Welke volume bodem is in 1991 gesaneerd en opgeslagen? Vanaf welk jaar komen zodanige gelden beschikbaar dat nieuwe verplichtingen kunnen worden aangegaan? In 1985 is het bodemsaneringsbeleid gedecentraliseerd. Dit heeft tot gevolg dat op centraal niveau slechts summiere gegevens van afzonder– lijke projecten beschikbaar zijn. Over de omvang van de grondstromen worden op centraal niveau gegevens aangeleverd via het Service Centrum Grondreiniging, de financiering van omvangrijke projecten (kosten groter dan f 10 mln.) en het Informatiesysteem bodemsanering (deel II). Eerst in de loop van 1992 kunnen op centraal niveau betrouwbare gegevens worden verstrekt over de in het jaar 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
28
hoeveelheden ontgraven, opgeslagen en gereinigde grond. Ten aanzien van de mogelijkheid om nieuwe verplichtingen aan te gaan, merk ik op dat de provincies hiertoe elk jaar geld ter beschikking wordt gesteld.
68 Waarom wordt wederom een korting op het budget bodemsanering voorgesteld ondanks herhaalde signalen uit de Kamer dat dit niet op prijs wordt gesteld? Welke dekking binnen milieubeheer voor een amendement om deze korting ongedaan te maken zal het minste pijn doen? De totale compensatie die op de uitgaven artikelen moest worden opgebracht bedroeg f 4 9 mln. in 1992. De bijdrage die het artikelon– derdeel 05.07.02 «bodemsanering» in deze problematiek levert bedraagt slechts f 1 mln. Hierbij is dus dit beleidsterrein vrijwel buiten schot gebleven. Alternatieven die minder pijn doen zijn niet direct voorhanden. Als de grote uitgavenposten waaronder bodemsanering, geluidshinderbe– strijding en de SELA-regeling, bij bezuinigingsfonds geheel vrijgesteld worden, heeft dat tot gevolg dat de overige beleidsterreinen onevenredig zwaar moeten compenseren. In deze gedachtengang is een korting van 0,4% op het artikelonderdeel 05.07.02 «bodemsanering» te prefereren boven een extra korting van ettelijke procenten op een ander beleid– sterrein.
69 Wat kunnen de financiële gevolgen zijn van inwerkingtreding van de saneringsregeling van de Wet bodembescherming op een later tijdstip dan 1 januari 1992? Het eventueel niet op 1 januari 1992 in werking treden van de saneringsregeling Wet bodembescherming zal geen gevolgen hebben voor de rijksbegroting. De eenmalige verhoging met f 125 mln. zal namelijk ook dan benodigd zijn. Dit is het gevolg van het streven de provinciale budgetten toe te zeggen voorafgaande aan het jaar waarop de saneringsprogramma's betrekking hebben. 05.07.04. Overige uitgaven
70 Kan de inhoud van de stimuleringsregeling bodembeschermingsge– bieden op hoofdlijnen worden aangegeven? Waaraan en aan wie worden de uitgetrokken 15 miljoen in 1992 uitgegeven? In overleg met provincies wordt bedoelde regeling thans opgezet. Het is de bedoeling dat provincies projecten bodembeschermingsgebieden bij het Rijk indienen. Deze projecten moeten gericht zijn op de bevor– dering van maatregelen in genoemde gebieden ter aanvullende bescherming van de bodem tegen verontreiniging en/of aantasting. Het Rijk zal voor de uitvoering van deze projecten bijdragen aan provincies verstrekken. Provincies inventariseren op dit moment welke bodembeschermings– gebieden op korte termijn bijzondere bescherming behoeven, welke extra maatregelen dan getroffen moeten worden en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Vooralsnog wordt gedacht aan die situatie waarbij voorzie– ningen in de bedrijfsvoering moeten worden aangebracht. Daarbij wordt zoveel mogelijk uitgegaan van eenmalige kosten. De bijdragen die de provincies van het Rijk ontvangen, zullen met name ten goede komen aan de betrokken doelgroepen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
29
05.09.03. Bijdrage lagere overheden
71 en 72 Kan een concreet bestedingsplan worden gegeven van de meerjaren– cijfers kas? Welke uitgaven worden precies voorzien ten behoeve van NMP-actie A80; gaat het om bijdragen aan lagere overheden? Waarom worden de verkeers– en vervoersaspecten van bedrijfsinteme milieuzorg opgenomen op een artikel-onderdeel «bijdrage aan lagere overheden»? De exacte verdeling van de op dit onderdeel geraamde bedragen over de verschillende onderwerpen vindt jaarlijks plaats bij de opstelling van het bestedingsplan voor het betreffende jaar. Derhalve dient onder– staande specificatie te worden beschouwd als een globale indicatie: '92 .NMPactie A80 .Verkeersmaatrgl. .overig totaal
'93
250
1 050
250 500
1 500 3000
450
'94
'95
'96
5 236 1 500 6736
5236 1 500 6736
5236 1 500 6736
Daarnaast zal uit de categorie «Overig» een aantal maatregelen worden gefinancierd die tot doel hebben de lagere overheden te betrekken bij de uitvoering van het beleid op het gebied van klimaatver– andering en verzuring. Ten behoeve van de NMP-actie A80 is in '92 en '93 in totaal 1,3 mln. nodig. Deze gelden dienen ter financiering van de onderzoeken i.h.k.v. het door de gemeenten uit te voeren verkeers– en vervoersbeleid. De gelden kunnen zowel naar gemeenten als naar onderzoeksinstelllingen worden overgemaakt. De verkeers– en vervoersaspecten van bedrijfsinterne milieuzorg zijn tevens opgenomen op dit artikel-onderdeel. De beschikbare gelden moeten bezien worden in aanvulling op de maatregelen die door de steden/lagere overheden worden getroffen voor het oplossen van stede– lijke milieuknelpunten. 05.09.04. Overige uitgaven
73 Waarom is voor het CFK-actieprogramma, waarin de nadruk ligt op vrijwillige reductie door het bedrijfsleven, in 1992 niettemin 10 miljoen overheidsgeld nodig? In het kader van de NMP is ten behoeve van de uitvoering van het CFK-aktieprogramma voor de periode van 1990 tot en met 1994 f 28 miljoen beschikbaar gesteld. De kosten die in het kader van de vrijwillige reductie van CFK's en halonen jaarlijks door het bedrijfsleven moeten worden gemaakt lopen op van f 15 miljoen in 1990 tot f 158 miljoen in 1994. Voor het jaar 2000 worden deze kosten op circa f 243 miljoen geschat. Aangezien de belangrijkste inspanningen om het CFK-aktieprogramma uit te voeren in de periode 1991 tot en met 1994 moeten worden geleverd, ligt het voor de hand dat ook het financiële zwaartepunt van de te besteden overheidsgelden op dit tijdvak komt te liggen. Weliswaar is er sprake van een vrijwillige reductie van het CFK-gebruik. Dat neemt echter niet weg dat het, met het oog op een zo spoedig mogelijke reali– sering van de doelstellingen uit het aktieprogramma van belang is om beleidsdoelstellingen verder uit te werken en het bedrijfsleven te stimu–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
30
leren - door middel van onderzoeks– en demonstratieprojecten - tot daadwerkelijke realisering van de genoemde doelstellingen. Voorts is het in bepaalde gevallen van belang eventuele hindernissen te verkleinen die het gevolg zijn van het feit dat Nederland ten opzichte van de ons omrin– gende landen enigszins vooruit loopt. Voor deze stimulering en voor het wegnemen van de drempels is het van belang dat van overheidswege geld beschikbaar wordt gesteld. Om bovenstaande redenen is het noodzakelijk om in de verplichtingensfeer reeds in 1992 f 10 miljoen beschikbaar te hebben opdat in de daarop volgende jaren het beschikbare kasbudget kan worden uitgeput. 05.09.05. Project Koolwaterstoffen 2000
74 Kan een concreet bestedingsplan worden gegeven voor de in 1992 uitgetrokken middelen? Het beschikbare verplichtingenbudget van f 9 miljoen is als verdeeld. - Demonstratieprojecten - Onderzoeksprojecten - Kosten voor het projectburo KWS 2000 (inclusief ondersteuning van de taakgroepen)
volgt 5 miljoen 2 miljoen 2 miljoen
Een groot deel van de maatregelen i.h.k.v. KWS 2000 is produktge– richt. Met name gaat het om verf, ontsmettingsmiddelen en huishoude– lijke artikelen. Ter ondersteuning van de invoering van de maatregelen dienen demonstratieprojecten te worden uitgevoerd, en moet op sommige aspecten nader onderzoek worden verricht. 05.12.04. Gebiedenbeleid 75 Kan een concreet bestedingsplan worden gegeven van het voor 1992 begrote bedrag?
Op dit moment wordt voor het artikel 05.12.04 (Gebiedenbeleid) het bestedingsplan voor 1992 voorbereid. Het beschikbare verplichtingen– bedrag bedraagt, na correcties die er hebben plaatsgevonden op het oorspronkelijke budget van 20 miljoen gulden, 11,6 miljoen gulden. Samengevat wordt er plusminus 65% gereserveerd voor de ROM-projecten en 35% voor onderzoek, Transferpunt, en dergelijke. 06. Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst) 76 Kan een beschouwing worden gegeven over de betekenis van de regeringsnota over de kapitaaldienst voor de presentatie van het begro– tingsartikel 06. Huisvesting rijksdiensten?
De regeringsnota over de kapitaaldienst is tegelijk met de Rijksbe– groting 1992 uitgebracht. Eerst nadat de behandeling van de nota in de Staten-Generaal heeft plaatsgevonden, zullen de daaruit voortvloeiende consequenties voor de Rijksbegroting geïmplementeerd kunnen worden. In begrotingsartikel 06. (huisvesting rijksdiensten) van hoofdstuk XI (VROM) van de Rijksbegroting 1992 kan derhalve daarop niet worden vooruitgelopen. Ten overvloede wijs ik erop dat thans reeds een zo helder mogelijk beeld gepresenteerd wordt in voornoemd begrotingsartikel over de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
31
omvang van de diverse budgetten, waaronder het overeengekomen leasebudget, de feitelijke uitputting daarvan en de uitgaven op kasbasis die dat met zich brengt. Dit laatste is tevens een aanzet om te voldoen aan de motie die naar aanleiding van de behandeling van de Voorjaarsnota 1991 (Kamerstukken II, 1990/91, 22 116, nr. 7) werd aangenomen, waarin de regering verzocht werd om te bevorderen dat met ingang van de begroting 1993 een zodanige aanpassing van de begrotingssystematiek materieel zal zijn voorbereid dat het onderscheid tussen investeringsuitgaven en consumptieve uitgaven beter tot uitdrukking wordt gebracht. Wetsartikel 2 (ontvangsten) 05.01.01. Heffingen Wabm 77
Voor welke bestedings-aanwendingen van de verhoogde Wabm-heffing, zoals aangegeven op blz. 311 van begrotingshoofdstuk XI is inderdaad sprake van een tekortbeperkende maatregel? Alle uitgaven die op bladzijde 311 van de begroting voor 1992 vermeld staan waren reeds in de meerjarenraming van de diverse begrotingen voorzien. Het gaat dus simultaan om een tekortbeperkende maatregel en het veiligstellen van bepaalde uitgaven. 05.02. Kostenverhaal bodemsanering 78 Hoeveel is tot op heden 'm 1991 ontvangen en welke verdere ontvangsten staan vast, b. v. op basis van onherroepelijke rechterlijke uitspraken dan wel aangegane schikkingen?
Tot op heden is in 1991 f 0,4 mln. ontvangen. Voor het overige staan er nog geen ontvangsten vast. De verwachting is dat de raming voor 1991 verlaagd zal moeten worden. De reden hiervan is het vaker in hoger beroep gaan van wederpartijen en het langer duren van onderhan– delingen, dan voorzien. Een eventuele verlaging zal geschieden bij de suppletore wet naar aanleiding van de Najaarsnota. 79, 80 en 81 Waarom komt de 30 miljoen kostenverhaal bodemsanering terug aan de inkomstenkant? Leidt de extra opbrengst van 10 miljoen in 1992 ten opzichte van 1991 tot een evengrote verhoging van de uitgaven van bodemsanering ? Welk deel van de extra opbrengst uit kostenverhaal in 1992 wordt ingezet voor bodemsanering?
Voor de bedragen die op het ontvangstenartikel 05.02 voor een bepaald jaar als ontvangsten uit kostenverhaal bodemsanering geraamd staan, geldt dat ze voor 75% omgezet worden in uitgaven van bodemsa– nering voor het daarop volgende jaar. De f 30 mln. opbrengsten die voor 1992 geraamd staan, zijn bij de begroting 1991 dus aanleiding geweest om de uitgavenraming voor 1993 op artikelonderdeel 05.07.02 «Bodemsanering» met f 22,5 mln. op te hogen. De gehele meerjaren– raming van het artikelonderdeel 05.07.02 «Bodemsanering» is bij de begroting 1991 volgens bovenstaande systematiek aangepast en bij onderhavige begroting gehandhaafd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
32
Bijlage 17 Blz. 92
82 Hoe kan per 1 januari 1990 het belastbaar inkomen van meerper– soonshuishoudens f32 000 zijn en het besteedbaar inkomen f 30 400? Het verschil tussen deze twee is toch dat «besteedbaar» het inkomen na afdracht belasting en premies is, en belasting en premies bedragen toch meer dan f 7 600 per jaar? En hoe verhoudt het hier genoemde belastbare inkomen van f 32 000 (meerpersoonshuishoudens) en f 23 000, (eenpersoonshuishoudens) zich tot de bedragen genoemd in de recente MG 91-25, namelijk f40 000 respectievelijk f30 000? Het bij het besteedbaar inkomen van f30400 (per 1 januari 1990) behorende belastbare inkomen van f 32 000 is bepaald op grond van de fiscale gegevens voor het jaar 1989 (dus «vóór-Oorts»). Het belastbaar inkomen vormt de berekeningsgrondslag voor de belasting, waarmee na aftrekking (te zamen met de premies) van het bruto-inkomen, dat boven het belastbaar inkomen ligt, het besteedbaar inkomen resulteert. In de MG 91-25 zijn de inkomensgrenzen per 1 januari 1990 omgerekend in belastbare bedragen op basis van de fiscale gegevens van 1990 (dus «na-Oorts»), wat het verschil met de eerder genoemde bedragen verklaart.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XI, nr. 9
33