Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
23235
Thuiszorg
Nr. 1
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 15juni 1993 De vaste Commissie voor de Volksgezondheid' heeft naar aanleiding van het NIVEL-onderzoek2 over wachtlijsten in de thuiszorg de regering de navolgende vragen voorgelegd. Deze vragen zijn beantwoord door de regering bij brief van 14 juni 1993. Van deze gedachtenwisseling brengt de commissie als volgt verslag uit. De voorzitter van de Commissie, Netelenbos
1
Samenstelling: Leden: Dees (VVD), E G. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoor– zitter, Leerling (RPF), De Pree (PvdA). Groenman (D66), Van der Heijden (CDA), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Jan– maat-Abee (CDA), Willems (GroenLinks), Kohnstamm (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Netelenbos (PvdA), voorzitter, Mulder-van Dam (CDA), Achttienribbe-Buijs (PvdA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Ockels (PvdA) en Eisses Timmerman (CDA). Plv leden: Rempt Halmmans de Jongh (VVD), De Korte (VVD), Beijlen Geerts (PvdA), De Kok (CDA), E van Middelkoop (GPV), Huys (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Ramlal (CDA), Gerritse (CDA), Franssen (VVD), Beinema (CDA), Lankhorst (Groen– Linksj Scheltema-de Nie (D66), Vacature PvdA, Smits (CDA), M. D. T. M de Jong (CDA), Melkert (PvdA), Schoots (PvdA), G de Jong (CDA), Vliegenthart (PvdA), Van der Vlies (SGP), Akkerman (PvdA) en Esse– link(CDA) 2 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parle– mentaire Documentatie onder 22 800 XVI, nr 80
De griffier van de Commissie, Tielens-Tripels
S-EMG 313880F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeuenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
Aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor de Volksgezondheid Rijswijk, 14 juni 1993 Bijgaand stuur ik u mijn antwoorden op de door u gestelde vragen inzake mijn brief (22 800 XVI, nr. 80) en het NIVEL-onderzoek over wachtlijsten in de thuiszorg. Bij een aantal onderling samenhangende vragen heeft een clustering ten behoeve van de beantwoording plaatsgevonden. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
1,34en35 Deelt de regering de opvatting van de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg dat de tekorten in de thuiszorg f 500 /f 600 miljoen bedragen, ofwel een tekort aan thuiszorg voor 30 000 tot 50 000 personen? Betekent de conclusie van de regering «het probleem is beperkter van omvang dan de signalen welke door de Landelijke Vereniging voor thuiszorg naar voren zijn gebracht» dat de LVThaar functie van landelijke koepel en belangenbehartiger heeft overschat, waardoor zij als minder betrouwbare gesprekspartner moet worden gezien. Waar de LVTniet alleen naar de politiek maar ook naar het publiek toe stelling heeft ingenomen dat er een tekort is van 500/600 miljoen, corresponderend met 30 000-50 000 personen die thuiszorg tekort komen en waar het onderzoek tot de conclusie komt dat bij kruisorgani– saties nauwelijks wachtlijsten zijn en bij de gezinsverzorging circa 14 000 huishoudens betreft, welke inzet verwacht de regering van de LVTom het publiekjuist en betrouwbaar voor te lichten? In mijn brief aan de Tweede Kamer (AGB/MPW/93166) heb ik al aangegeven dat de resultaten uit het onderzoek wijzen op het bestaan van een reëel probleem. Het gaat daarbij om globale schattingen t.a.v. ontwikkelingen in vraag en aanbod van zorg waarbinnen interpretatie– marges mogelijk zijn. De LVT betrekt bij haar beoordeling ook de krapte/ schaarste in de thuiszorg die achter de problematiek van wachtlijsten verscholen ligt en de aantallen huishoudens die verwezen zijn naar de AAW-regeling.
2 Deelt de regering de mening van de LVT dat om zicht te krijgen op de tekorten binnen de thuiszorg niet alleen naar de wachtlijsten moet worden gekeken, maar dat tevens in beeld moet worden gebracht welke andere maatregelen door instellingen zijn getroffen om de discrepantie tussen vraag en aanbod te beheersen? Eén van de onderzoeksvragen is geweest welke maatregelen door organisaties voor kruiswerk en gezinsverzorging al genomen zijn om de discrepantie tussen aanbod en vraag op te vangen (afgezien van het instellen van wachtlijsten) en welke voornemens er op dit punt zijn. Het opnemen van deze onderzoeksvraag geeft aan dat enkel onderzoek naar het bestaan en de omvang van wachtlijsten in de thuiszorg in mijn visie een te beperkt beeld van de problematiek zou weergeven.
3 In het NIVEL-rapport wordt per soort instelling over de wachtlijsten gerapporteerd. De reden hiervan is dat er nog niet veel geïntegreerde thuiszorginstellingen zijn. Is aan te geven hoe bij reeds gefuseerde instel– lingen de wachtlijstproblematiek zich manifesteert? Op het moment van onderzoek waren 10 geïntegreerde instellingen opgenomen in het bestand. Van deze 10 instellingen hebben er 2 wacht– lijsten. Dit is in overeenstemming met de verhouding zoals gevonden bij de niet-geïntegreerde instellingen voor gezinsverzorging. Ook het aantal huishoudens is in verhouding dezelfde als die van niet-geïntegreerde instellingen. Bij de sector wijkverpleging zijn geen wachtlijsten.
4en 23 Tussen kw en gv worden wederzijdse pogingen gedaan om cliënten die in het «grijze gebied» tussen beide werksoorten zitten naar de ander
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
door te schuiven. Hoe moet dit worden verstaan, en is het om deze reden niet noodzakelijk dat fusies snel tot stand komen? Kan inzicht geboden worden in fusies en samenwerkingsverbanden van kruiswerk en gezins– verzorgingsinstellingen ? Valt onder het «grijze gebied» tussen de gezinsverzorging en wijkver– pleging ook de ziekenverzorging? Met betrekking tot het «grijze gebied» tussen wijkverpleging en gezins– verzorging kan worden opgemerkt dat dit betrekking heeft op die activi– teiten/handelingen die zowel uitgevoerd kunnen worden door wijkver– pleegkundige/wijkziekenverzorgende als door een gezinsverzorgende, alsmede handelingen die gedelegeerd uitgevoerd kunnen worden. Met andere woorden, er doen zich in de activiteiten van wijkverpleging en gezinsverzorging situaties voor waarbij de werkzaamheden gedeeltelijk in elkaar overlopen. Als voorbeeld kan genoemd worden de lichamelijke verzorging. Het speelt met name op het niveau van de wijkziekenverzorgenden en de gediplomeerde gezinsverzorgende. De kruisorganisatie zal deze zorg proberen over te dragen als de samenwerking met de instelling voor gezinsverzorging goed is. De zorgvragen zoals het ondersteunen van alleen ADL-activiteiten, worden zo mogelijk in onderlinge samenwerking door de gezinsverzorgende uitgevoerd. Hierbij geldt dan wel dat gekeken wordt of de benodigde expertise bij de uitvoerende gezinsverzorgende c.q. –helpende aanwezig is. Tevens blijft de wijkverpleegkundige verant– woordelijk voor de bewaking van het verpleegproces. Het gaat hier om mensen met een chronische ziekte die hulp behoeven bij een combinatie van activiteiten zoals: het aan en uitkleden, kousen aan/uit trekken, assis– tentie bij het douchen. In dit verband verwijs ik naar het onderzoek dat door het NIVEL is uitgevoerd naar functiedifferentiatie binnen de thuiszorg. Dit betreft een nadere omschrijving van de functies wijkverpleeg– kundige, wijkverpleegster (d.i. de wijkziekenverzorgende) en de gezins– verzorgende. Doel is het ontwikkelen van concrete en in de praktijk toepasbare functiedifferentiaties voor de extramurale verpleging, waarbij binnen de thuiszorg, met het oog op de integratie van kruiswerk en gezinsverzorging, tevens gedifferentieerd wordt tussen de extramurale verpleging en de gezinsverzorging. Aangezien het doelmatiger/efficiënter inzetten van uitvoerende krachten in de zorgverlening èén van de aandachtspunten is die aan de orde zijn gesteld in het heroverwegingsrapport integratie kruiswerk/ gezinsverzorging «Van Samenwerken naar Samengaan» en het kabinets– standpunt hierover, kan geconcludeerd worden dat fusies tussen kruiswerk en gezinsverzorging tot een verbetering van de afstemming van het grijze gebied van kruiswerk en gezinsverzorging kunnen leiden. Op de vraag of inzicht geboden kan worden in de fusies en samenwer– kingsverbanden van kruiswerk en gezinsverzorging verwijs ik naar de Databank van de LVT waarin gegevens over de integratie tussen kruiswerk en gezinsverzorging worden verzameld. Hieruit blijkt dat er per 1/4/1993 26 gefuseerde instellingen voor thuiszorg zijn.
5 Indien de visie van het CDA het beleidsuitgangspunt zou worden in de thuiszorg, namelijk dat alleen persoonlijke zorg in aanmerking moet kunnen komen voor verzekeringsaanspraken in het kader van de A WBZ, hoe zou dan de wachtlijstproblematiek eruit hebben gezien?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
Volgens het NIVEL-onderzoek wachten ongeveer 5000 personen op alphahulp. De alphahulp doet alleen huishoudelijke taken. Dit zou vermindering van de wachtlijsten van deze omvang kunnen inhouden, als verondersteld mag worden, dat er geen verschuiving in de richting van de gezinsverzorging, respectievelijk de AAW, optreedt.
6 Kan aangegeven worden welke bedragen aan substitutie vanuit andere instellingen aan de thuiszorg ten goede komen? Het is moeilijk concreet aan te geven welke bedragen aan substitutie vanuit andere instellingen aan de thuiszorg ten goede komen. Wel kan naar analogie van de «Notitie Thuiszorg in de jaren '90» een overzicht gegeven worden van de financiële middelen (in mln) t.b.v. aanvullende regelingen en experimenten voor het jaar 1992. AWBZ Aanvullende intensieve thuiszorg Coördinatie vrijwilligerswerk Regeling subsidiëring Substitutie Verpleeghuiszorg Cliëntgebonden budget Begroting WVC Reikwijdteverbreding WBO totaal:
1992 (in mln)
1993 (in mln)
40,0 4.0
54,5 4,0
40,5 6,0
41,5 6,0
4,0
4,0
94,5
110,0
Dit overzicht van regelingen heeft vooral betrekking op vervangende zorg door intramurale voorzieningen en levert derhalve slechts een beperkte bijdrage aan de financiële middelen voor de reguliere thuiszorg. Welke andere instellingen worden bedoeld? Wat is de relatie tussen de budgetoverschotten bij andere instellingen met het budgettekort in de thuiszorg? Welke betekenis moet aan deze zinsnede worden toegekend? Met andere instellingen wordt bedoeld andere instellingen voor gezins– verzorging. Met deze zinsnede is bedoeld aan te geven dat dit onderzoek een overzicht geeft van de stand van zaken van wachtlijsten op het moment van onderzoek. Er is niet onderzocht of bij instellingen voor gezinsver– zorging zonder wachtlijst sprake is van een eventuele ruimere toedeling van middelen ten opzichte van de instellingen met wachtlijsten. Omdat geen onderzoek is gedaan naar het bestaan van wachtüjsten in relatie tot de budgetverdeling binnen de gezinsverzorging biedt dit onderzoek geen aanknopingspunt voor een nadere landelijke afweging hierover.
8, 29 Is het nauwelijks bestaan van wachtlijsten bij het kruiswerk het gevolg van de indicatiestelling, zoals die bij het kruiswerk plaats vindt? Kan de systematiek van indiceren per voorziening/regio verschillen omdat de gesubsieerde capaciteit ongelijk is verdeeld? 19,22
Wat wordt verstaan onder aanscherpen van de indicatiestelling? Wat verstaat het kruiswerk onder aanscherpen van de indicatie zorgverlening?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
30,37 Voldoet het nieuwe geïntegreerde en geobjectiveerde indicatiesysteem van de LVTaan te objectiveren eisen en kenmerken van ziekte en gebrek? Met welke andere omgevingskenmerken niet de persoon betref– fende wordt rekening gehouden? Kan de stand van zaken ten aanzien van het indicatiestellingsvraagstuk in en ten bate van de thuiszorg exact worden aangegeven, zowel naar inhoud, naar uniformering c.q. landelijke invoering, en naar verantwoor– delijkheden, met name van de aanbieders van de thuiszorg c.q. verzeke– raars?
38 In hoeverre wordt bij de beoordelen van de hulpvragen in de kruisorga– nisaties gewerkt volgens eenzelfde indicatiestellingssysteem en met dezelfde beoordelingsmaatstaven ten aanzien van de urgentiebepaling? 48 Worden de indicatiecriteria voor het inzetten van alphahulpen onder druk van de omstandigheden uitgerekt? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval is? Het voert te ver om te stellen dat het nauwelijks bestaan van wacht– lijsten bij het kruiswerk alleen het gevolg zou zijn van de huidige indica– tiestellingspraktijk. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat 78% van de erkende kruisorganisaties een expliciet beleid voert om geen wachtüjsten in te stellen. Door 71% van de kruisorganisaties zijn in 1992 maatregelen genomen om de discrepantie tussen het aantal hulpvragen en de capaciteit van de instelling te verminderen. Bij 16% van de instellingen bestaat geen wachtlijst, omdat er geen discrepantie bestaat tussen aanmeldingen en capaciteit. !n de sector zijn diverse initiatieven gaande gericht op de totstand– koming van de geïntegreerde indicatiestelling. Onder invloed van samen– werking en fusies tussen instellingen voor kruiswerk en gezinsverzorging wordt gewerkt aan een geharmoniseerd en geïntegreerd indicatie– systeem. In de geïntegreerde indicatiestelling wordt rekening gehouden met eisen en kenmerken van ziekte en gebrek tegen de achtergrond van de binnen de beroepsgroepen aanvaarde standaard en protocollering inzake verpleegkundig methodisch handelen. Door het aanscherpen van indicatiecriteria, het verminderen van toegewezen zorg en eventuele afwezigheid van mantelzorg kunnen regionale verschillen tot uiting komen. Reden daarvoor kan zijn dat personen in steden vaak niet over een adequaat sociaal netwerk beschikken dat mantelzorg verleent. Bij een gering sociaal netwerk wordt een groter beslag gelegd op de profes– sionele hulpverleningscapaciteit. De maatregelen die thuiszorginstellingen nemen om de discrepantie tussen het aantal hulpvragen en de capaciteit van de instelling op te heffen kunnen verschillend zijn. Er wordt gebruik gemaakt van scherpe indicatiecriteria zoals het schrappen of drastisch beperken van bepaalde vormen van zorg en het vaker en sneller overgaan tot herindicatie. Het aanscherpen van de indicatiecriteria als èén van de maatregelen om de instroom van nieuwe cliënten te beperken houdt in dat bij het bepalen/vaststellen van de benodigde hulp nog kritischer wordt gekeken naar wat noodzakelijk wordt geacht c.q. een minimaal aanbod van zorg kan zijn. Hierbij krijgt de al ingeschakelde mantelzorg/informele zorg een grotere taak toebedeeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
6
Indiceren gebeurt dus in feite binnen de capaciteit die de thuiszorgor– ganisaties ter beschikking hebben. Daarbij worden de omvang van de zorgvraag en het zorgaanbod ingepast binnen het beschikbare budget van de instelling. Voor de gezinsverzorging is het uitgangspunt de lande– lijke richtlijn voor indicatiestelling zoals vermeld in artikel 10 van het subsidiebesluit van de Ziekenfondsraad. Als instrument wordt voorna– melijk het LIER-systeem (Landelijk Indicatie en Registratiesysteem) gebruikt. Binnen deze indicatiesystematiek van de thuiszorgorganisatie vindt de indicatiestelling door de wijkverpleegkundige plaats op grond van binnen de beroepsgroep aanvaarde standaard en protocollen inzake verpleeg– kundig methodisch handelen. Het in ontwikkeling zijnde instrument m.b.t. een geïntegreerde indicatie richt zich op een systematische en zorgvuldige vraagverheldering van de zorgbehoefte van de cliënt/patiënt. Deze systematische en zorgvuldige vraagverheldering draagt bij aan de door de vraagsteller beoogde objectiviteit. Er wordt rekening gehouden met draagkracht van de direct in de omgeving van de cliënt/patiënt betrokken personen (c.q. mantelzorg) alsmede de aanwezigheid van andere mogelijke vormen van dienstverlening, zoals inschakeling vrijwil– ligers, gedeeltelijk dagopvang/dagverzorging of vormen van draagkracht– vergroting van de mantelzorg door verwijzing naar lotgenotenactiviteiten in de regio. Als beoordelingsmaatstaven inzake de urgentiebepaling worden landelijk criteria c.q. overwegingen gebruikt zoals: - zorgvragen die verpleegtechnisch, dan wel medisch handelen door de wijkverpleegkundige noodzakelijk maken c.q. de advies, instructie en voorlichting/begeleiding om deze activiteiten mogelijk over te dragen aan de patiënt zelf of diens naasten. Voorbeelden daarvan zijn verplegen van een (ernstig) zieke patiënt, wondverzorging, injecties geven, personen die nazorg behoeven na opname in een ziekenhuis; - verplegen van patiënten in de terminale levensfase en de daarbij behorende ondersteuning van mantelzorg. Deze activiteiten hebben een hoge prioriteit. Minder urgent zijn enkel– voudige ADL-activiteiten die ook door de mantelzorg uitgevoerd kunnen worden. De systematiek van indiceren is dus in principe per instelling dezelfde, maar kan in zijn uitkomst voor individuele clinten enigszins variëren. Voor wat betreft de verdere ontwikkeling van het indicatiesysteem waaronder de afstemming met de overige functies binnen het cluster verpleging en verzorging, de nadere ontwikkeling en explicitering van standaarden, e.d. kan opgemerkt worden dat aanbieders en verzekeraars aan een gezamenlijke aanpak werken. Met betrekking tot de praktische uitvoering van de indicatiestelling lijkt consensus aanwezig te zijn tussen partijen om - althans voor zover het niet-complexe zorgvragen betreft de indicatiestelling en zorgtoewijzing onder een aantal kwalitatieve en organisatorische voorwaarden te delegeren aan de zorgaanbieders. Zoals uit het NIVEL-onderzoek naar voren komt wordt door de instel– lingen voor gezinsverzorging scherp(er) geïndiceerd. De onderscheiden criteria voor de inzet van de alphahulp zijn: - beperking van het aantal uren hulp die de alphahulp kan verlenen; - het betreft uitsluitend huishoudelijke taken, voortvloeiend uit ziekte of gebrek van de cliënt; - de cliënt moet in staat zijn de werkgeversrol uit te voeren. Aan ieder criterium moet worden voldaan bij de inzet van een alphahulp. Door de scherpere indicatie is het mogelijk dat minder uren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
geïndiceerd worden, waarbij gekeken wordt of ADL-activiteiten mogelijk door anderen kunnen worden gedaan, (zie antwoord vraag 20). Tevens is het mogelijk dat een cliënt eerder in staat geacht wordt om de werkge– verstaak te vervullen. Wat houdt de specifieke cursus ziekenverzorging thuis in? De cursus «Een zieke verzorgen thuis» heeft tot doel het vergroten van praktische kennis en vaardigheden waarbij het inzicht wordt vergroot in wat het kan betekenen om (langdurig) ziek te zijn en om iemand (langdurig) te verzorgen. De cursus is gericht op de mantelzorg en aangepast t.b.v. medewerkenden van een instelling voor gezinsver– zorging. De gezinsverzorgenden en helpenden worden naast het boven– genoemde geïnformeerd over de consequenties van hun beroepsmatig handelen conform de overeenkomst tussen LVT en LHV inzake medisch handelen in de thuissituatie. In de cursus komen de gevolgen van langdurig in bed liggen aan de orde: zoals o.a. het voorkomen van doorliggen, wassen, verzorgen, hygiënische tips, houding, tiltechnieken, voedingstoestand, gebruik van hulpmiddelen, verpleegartikelen en incontinentiematerialen.
10 Functionele omschrijvingen zijn momenteel nog niet in gebruik. Wat zijn de gevolgen van de wettelijke regeling met betrekking tot zorgaan– spraken voor het «aanbod van zorg» van kruiswerk/gezinszorg? Als de functiegerichte omschrijvingen voor verzorging en verpleging zullen zijn ingevoerd hebben de verzekeraars de mogelijkheid om door het sluiten van overeenkomsten met personen en instellingen die verzorging en verpleging verlenen, afspraken te maken over volume, prijs en doelmatige inrichting van de zorgverlening. Deze mogelijkheden dragen ertoe bij dat een doelmatige wijze van zorgverlening wordt bevorderd, zodat met dezelfde financiële middelen meer, dan wel beter op de zorgvraag toegesneden zorg aan verzekerden kan worden verleend. Bij het van kracht worden van de functiegerichte omschrijvingen zijn de zorgverzekeraars niet meer uitsluitend aangewezen op de thans functionerende kruisorganisaties en instellingen voor gezinszorg, maar kunnen zij ook overeenkomsten sluiten met andere personen en instel– lingen. Thans is niet te voorzien in welke mate de verzekeraars ook andere instellingen zullen contracteren. Wat betreft de gevolgen van de invoering van de functiegerichte omschrijvingen voor het aanbod van zorg zij verwezen naar de memorie van antwoord inzake het voorstel van wet houdende wettelijke regeling van aanspraak op zorg in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wijziging van enige andere wetten (nr. 22 904). In paragraaf 8, Financiële effecten is uitgebreid ingegaan op dit aspect. 11,43, 5 2 e n 6 3 Kan uitvoeriger uiteengezet worden in hoeverre de wachtlijsten bij de gezinsverzorging te maken hebben met ofwel een tekort aan beschikbare uren, ofwel een tekort aan personeel, hetzij vanwege ziekte, hetzij vanwege het niet kunnen vervullen van bestaande vacatures? Wat is de relatie tussen de wachtlijstproblematiek en het beschikbaar stellen van Beleidskader Arbeidsmarkt Zorgsectormiddelen voor het inhalen van salarisachterstanden en het bedrag dat beschikbaar is voor arbeidsmarkt-specifieke knelpunten ?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
Wordt het niet kunnen voldoen aan de vraag naar zorg naast budgette– korten, veroorzaakt door vacatures die niet kunnen worden ingevuld en het hoge ziekteverzuim in de gezinszorg? Kan worden aangegeven hoe dit ligt in de onderlinge verhouding tussen deze drie factoren? Welke relatie is er tussen de krapte op de arbeidsmarkt en de wacht– lijsten? Is er een relatie tussen ziekteverzuim en wachtlijsten? Is er een relatie tussen het aantal WAO-ers in een instelling en de lengte van de wachtlijsten? In het door het NIVEL uitgevoerde onderzoek is een verband gevonden tussen de aanwezigheid van wachtlijsten in de gezinsverzorging enerzijds en de omvang van het ziekteverzuim, het percentage vacatures voor gezinsverzorgenden/helpenden en het aantal verwijzingen in het kader van de AAW anderzijds, waarvan de omvang in 1991 ca. 20000 bedraagt. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel een tekort aan personeel, hetzij vanwege ziekte, hetzij vanwege het niet kunnen vervullen van bestaande vacatures, als een tekort aan beschikbare uren te maken hebben met de wachtlijstproblematiek in de gezinsverzorging. Op basis van het materiaal is echter niet aan te geven welke van de drie genoemde factoren de grootste invloed heeft. Hiervan uitgaande kan verondersteld worden dat het beschikbaar stellen van financiële middelen voor het inhalen van salarisachterstanden en het oplossen van specifieke arbeidsmarktproblemen kan bijdragen aan een vermindering van de wachtlijsten. Hetzelfde geldt voor de financiële middelen (ca. f 3.6 mln voor de gehele thuiszorg) die beschikbaar zijn gesteld ter facilitering van het terugdringen van het ziekteverzuim. Kwantitatieve informatie daarover valt echter niet te geven. Een directe relatie tussen het aantal WAO-ers, nog in dienst van een instelling, en de lengte van de wachtlijsten lijkt mij niet aanwezig. Indirect is er natuurlijk wel een relatie in die zin dat hoe meer malussen betaald moeten worden, des te minder middelen er resteren voor zorgverlening. 12en 57 Kan aangegeven worden hoe de stand van zaken is ten aanzien van de vereveningsoperatie tussen instellingen, dit mede in het licht van het artikel in het welzijnsweekblad van 19-2- '93, waarin melding wordt gemaakt van mogelijke AROB-procedure's tegen budgetkortingen? Kan een overzicht gegeven worden van de verevenings– of herverde– lingsoperatie zoals die op voorstel van de Ziekenfondsraad de komende vijf a zes jaar worden uitgevoerd in de gezinszorg? De vereveningsoperatie tussen instellingen is ingezet aangezien in de gezinsverzorging in de loop der tijd verschillen zijn ontstaan in het bedrag dat de verschillende instellingen voor de gezinsverzorging gemiddeld per inwoner uit hun werkgebied als subsidie kregen toebe– deeld. Deze verschillen zijn historisch verklaarbaar door –niet evenredige budgettoedelingen en –uitbreidingen ondermeer verbandhoudend met werkverruimende maatregelen alsmede de overheveling van ABW-gefinancierde zorg naar de reguliere thuiszorg e.d. In 1992 hebben de instellingen die gemiddeld het minste geld per inwoner ontvingen, de zogenaamde 40 low-budget instellingen, de budgettoedeling aan de Raad van State voorgelegd. Hun protest tegen hun lage budget werd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
door de Raad van State erkend op grond van de overweging dat de huidige budgetverdeling een onvoldoende evenredige toedeling oplevert. Voor de Ziekenfondsraad was dit aanieidmg om een nieuwe verdelings– factor, op basis van meest recente gegevens over aantal en leeftijds– opbouw van de inwoners in een werkgebied alsmede toe– of afname van beschikbaar macro-budget, te berekenen. Hierbij zullen de instellingen die jarenlang meer dan het landelijk gemiddelde ontvingen jaarlijks maximaal 3% van hun budget in moeten leveren. Door jaarlijks het budget van de 40 low-budget instellingen te verhogen, is het volgens de Ziekenfondsraad mogelijk dat in het jaar 1996-1997 9 van de 10 instel– lingen voor de gezinsverzorging gemiddeld hetzelfde bedrag per inwoner ontvangen. In reactie op de Tuba-kortingsmaatregel voor 1992, die bij high-budget gezinsverzorgingsinstellingen als taakstelling is opgelegd, is door vijf instellingen bezwaar aangetekend. Drie daarvan zijn ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen. De gecombineerde TUBA-korting plus herallocatiemaatregel 1993 heeft geleid tot zeven (ontvankelijke) bezwaarschriften. De hoorzittingen zijn in april 1993 gestart.
13 Heeft de retributieregeling gezinsverzorging ertoe bijgedragen dat mensen «ten onrechte» zijn geholpen door kruisorganisaties m.a.w. omgekeerde substitutie? Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Er zijn wel signalen afgegeven door o.a. de LVT dat het proces van integratie tussen kruiswerk en gezinsverzorging bemoeilijkt wordt door het (nog) niet geharmoniseerd zijn van de eigen-bijdrageregeling en de contributiere– geling. Hierdoor maken cliënten in sommige gevallen bezwaar tegen een mogelijke overdracht van de hulpverlening van de wijkverpleging naar de gezinsverzorging.
14 Is bekend of bij instellingen voor gezinsverzorging waar geen wachtlijst is sprake is van goed management? Dit is niet onderzocht in het onderzoek.
15 Is het mogelijk een budgettair overschot van een instelling direct over te hevelen naar een instelling met een tekort? In hoeverre gebeurt dit? Het is in principe mogelijk op declaratiebasis en na goedkeuring van het contaktkantoor om een budgettair overschot van de ene instelling over te hevelen naar een andere instelling met een tekort. Dit gebeurt sporadisch. Veelal samenhangend met wervingsproblemen in dezelfde regio komt het voor dat een uitruil van middelen met collega-instellingen plaats vindt.
16 Neemt het aandeel van de informele zorg en de mantelzorg toe onder invloed van de wachtlijsten? Heeft dit gevolg voor de kwaliteit van de zorg? Naast het gegeven dat professionele zorg slechts aanvullend wordt verleend op informele zorg, vormt de informele zorg een buffer tussen het moment waarop zorg nodig is en het toewijzen van de toegekende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
10
zorg door een instelling. Dit betekent dat onder invloed van de wacht– lijsten meer en langer een beroep zal worden gedaan op degenen die de informele zorg verlenen. Aangezien het ontstaan van wachtlijsten de uitkomst vormt van een aantal maatregelen ter beperking van de discrepantie tussen vraag en aanbod, zal waarschijnlijk daaruit voortvloeiende werkdruk invloed kunnen hebben op de kwaliteit van zorg voor de gehele uitvoering van thuiszorg.
17 Is bij de 7600 wachtenden op traditionele hulp (begeleiding/ verzorging/huishoudelijke hulp) ook aan te geven of in alle gevallen sprake is van lichamelijke verzorging? Dat is niet uit de gegevens van het onderzoek te herleiden. Ik veron– derstel dat het hier alleen om lichamelijke verzorging gaat.
18 Worden door de gezinsverzorging bij het afwikkelen van de wacht– lijsten en de bestede uren ook prioriteiten naar zorgzwaarte gesteld? Ja, de zorgzwaarte is één van de belangrijkste criteria bij de indicatie– stelling. Door 83% van de instellingen wordt de omvang/ernst/duur van de uitval van het huishouden als een belangnjk criterium voor urgentie gehanteerd. M.a.w. deze huishoudens worden hoger op de wachtlijst geplaatst, waardoor ze sneller hulp zullen ontvangen.
19 (Zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48).
20 Naar welke andere instanties heeft de gezinsverzorging doorverwezen? Uit het onderzoeksrapport blijkt dat door de gezinsverzorging o.a. wordt doorverwezen naar tijdelijke opvang door een verzorgingshuis, verzorgingshuizen met dagopvang, naar de stichting dienstverlening ouderen thuis, tafeltje dekje, het RIAGG en cliënten worden geatten– deerd op andere mogelijkheden, zoals particuliere hulp etc.
21 Is de regering bereid de volgende prioriteiten in de toekenning van gesubsidieerde uren met de LVTte bespreken: lichamelijke verzorging, ADL-hulp, huishoudelijke hulp. In de wijze van indiceren op basis van het door de LVT ontwikkelde indicatie-systeem is de prioritering in de toekenning van uren verwerkt, waarbij het zelfstandig functioneren van de cliënt/het huishouden als uitgangspunt geldt. Het wegvallen van elk van deze drie aspekten bij de cliënt/het huishouden kan een ernstige consequentie hebben voor het zelfstandig functioneren. Overigens dient opgemerkt te worden dat dit een onderwerp is waarover, in het kader van de voorbereidingen van de modernisering van de aanspraken op het terrein van Verpleging en Verzorging, primair met de verzekeraars overleg gevoerd zal dienen te worden.
22 (Zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38, en 48)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
11
23 (Zie gecombineerd antwoord 4, 23) 24 en 27 Wat is het aandeel van de niet gesubsidieerde particuliere verzorging en verpleging? Kan de omzet zowel in volume als in geld worden aangegeven van de hulpverlening in de thuiszorg door particuliere bureaus? Het aandeel van niet gesubsidieerde particuliere verzorging en verpleging is onbekend als hiermee bedoeld worden de activiteiten van de commerciële (bemiddelings)bureaus. Deze bureaus opereren vooral in de sfeer van de particuliere ziektekostenverzekering. Daarnaast zijn zij voor een klein deel van hun omzet onderaannemer bij de reguliere thuis– zorgorganisaties. Cijfers worden door de koepel van de particuliere ziektekostenverzekeraars niet gepubliceerd.
25 Welke volumegroei verwacht de regering door efficiëntere bedrijfs– voering na het re-organisatieproces? Spoort dit met het scenariorapport Eerstelijnszorg en thuiszorg (STG. 1992)? Zoals in de brief is aangegeven wordt de netto integratiewinst c.q. volumegroei als gevolg van de integratie van kruiswerk en gezinsver– zorging op langere termijii gesteld op ca. fl 150 mln exclusief de Tussen– balanskorting. Op basis van de uitkomsten van het scenarioproject Eerstelijnszorg en thuiszorg wordt van de verwachting uitgegaan van een gemiddelde groei van het totale gebruik van de thuiszorg van jaarlijks rond de 1%, op basis van demografische ontwikkelingen. Dit betreft een verwacht gemiddelde voor alle functies die in de thuissituatie geboden kunnen worden, waaronder verzorging en verpleging. De totale uitgaven in 1990 bedroegen voor thuisverpleging en verzorging fl 3156 mln. Uitgaande van een gemiddelde groei van 1% zou dit staan voor een toename van de totale uitgaven in 1995 van ca. fl. 155 mln.
26 Als uitgangspunt voor de hulpverlening vanuit de organisaties geldt dat hulp slechts verleend wordt indien deze aanvullend is. Moet dit gelezen worden dat die hulp s/echts verleend wordt die aanvullend is etc...? Waarom heeft het Ministerie van WVC verdere subsidiëring van het project Mantelzorg afgewezen? Dat is correct. In 1993 worden de resultaten tegemoet gezien van de projecten «Mantelzorg» en «Mannen in de vrijwillige zorgverlening», uitgevoerd door respectievelijk het Nederlands Centrum voor Vrijwilligerswerk (NCV) en de Associatie voor herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. Bovendien zal de Emancipatieraad haar gevraagd advies uitbrengen over ondersteuning van informele zorg. Afhankelijk van de eindconclusies en beleidsaanbevelingen uit de huidige projecten zal worden besloten hoe verdere voortgang van het beleid ten aanzien van de informele zorg vorm krijgt. Met het oog hierop is subsidiëring van vervolgactiviteiten door de Associatie afgewezen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
12
27 (Zie gecombineerde antwoord 24 en 27) 28 Kan de omzet worden weergegeven door de inspecteurs omzetbe– lasting ten aanzien van het wel of niet heffen van omzetbelasting op diensten verricht door particuliere bureaus in de thuiszorg, opdat er geen sprake zal zijn van oneerlijke concurrentie, omdat kruisorganisaties en gezinsverzorgingsinstellingen niet BTW-plichtig zijn? Artikel 11, lid 1, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 biedt de mogelijkheid bepaalde diensten van sociale of culturele aard vrij te stellen van de heffing van omzetbelasting. Een en ander wordt nader geregeld in artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1986 en bijlage B bij dit besluit. In onderdeel b van die bijlage B worden een aantal instellingen genoemd die, mits zij geen winst beogen, voor wat betreft de door hen als zodanig verrichte leveringen en diensten zijn vrijgesteld. Het betreft hier voorzover van belang voor de thuiszorg: - kruisverenigingen - instellingen voor kraam– en gezinsverzorging - bejaardenoorden en andere instellingen op het gebied van de bejaar– denzorg voor prestaties die in het bijzonder zijn gericht op het handhaven of bevorderen van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat particuliere bureaus in de thuiszorg zullen voldoen aan de voorwaarde dat zij geen winst beogen, is het ook onwaarschijnlijk dat zij een beroep op deze vrijstelling kunnen doen. De diensten van zelfstandig werkende verpleegkundigen die werkzaam zijn in de thuiszorg zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel 9 van de Wet (vrijstelling voor de diensten van een aantal met name genoemde (para)medische beroeps– beoefenaren). Op welke wijze de diverse inspecteurs uitvoering geven aan de hiervoor weergegeven wettelijke regeling kan pas worden aangegeven, nadat daartoe een onderzoek is ingesteld. Het is nu dus niet mogelijk de vragen over dit beleid te beantwoorden. De Staatssecretaris van Financiën is bereid een onderzoek op dit terrein te laten instellen. Omtrent het resultaat zal uw commissie worden geïnformeerd.
29 (zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48)
30 (zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48) 31 Indien de aanvullende gezinsverzorging op de eigen mogelijkheden van cliënt/huishouden wordt toegekend, is onder eigen mogelijkheden dan ook begrepen eigen middelen? Zijn de eigen mogelijkheden beïnvloedbaar? Als wordt gesproken bij het toewijzen van gezinsverzorging over aanvulling op de mogelijkheden van het cliënt/huishouden houdt dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
13
verband met de dagelijks te verrichten huishoudelijke– en ADL-taken. Niet bedoeld worden hier mogelijkheden op het gebied van aanwezige financiële middelen. Daarvoor fungeert al het inkomensafhankelijke eigen bijdrage-systeem voor de gezinsverzorging, dat gebaseerd is op het fiscale inkomen.
32 Wat zijn de belemmeringen voor een doelmatig en flexibel zorgaanbod in de thuiszorg op dit moment? Bij deze vraag naar belemmeringen voor een doelmatig en flexibel zorgaanbod in de thuiszorg kan gedacht worden aan de nog niet gewij– zigde financieringssystematiek van de voorzieningen, waardoor het doelmatig functioneren van instellingen en substitutie van zorg en daarmee direct samenhangende financiële substitutie bemoeilijkt wordt. Kruiswerk is een reguliere AWBZ-verstrekking en valt qua budgetvast– stelling onder het WTG-regime. De gezinsverzorging wordt thans nog gesubsidieerd door de ZFR ex. art.39 WFV, dit in afwachting van de invoering van de functionele omschrijving van de zorgaanspraken Verzorging en Verpleging waarvan de thuiszorg onderdeel uitmaakt. Voor gefuseerde thuiszorgorganisaties (kw/gv) bestaat wel de mogelijkheid de twee budgetten te verbinden en als één geheel te beschouwen met de mogelijkheid van substitutie tussen beide sectoren. Bovendien heeft in dit stadium van de stelselherziening nog geen effectuering van de harmonisatie van de eigen bijdrageregeling kunnen plaatsvinden.
33 Worden er consequenties verbonden aan de resultaten van het onderzoek dat in 1992 en 1993 wordt uitgevoerd naar integratie kruiswerk en gezinsverzorging en de te behalen integratiewinst? In de brief staat vermeld dat uit dit onderzoek wellicht nadere gegevens komen over de werkelijk te behalen integratiewinst op zorgin– houdelijk en bedrijfseconomisch terrein. Het is van belang te vermelden dat dit evaluatie-onderzoek slechts een eerste stand van zaken weergeeft van een proces dat sinds 1990 op gang is gebracht, met een verwachte looptijd van circa 5 jaar. Het is moeilijk te voorzien of tijdens de voortgang van dit proces al zodanige conclusies getrokken kunnen worden dat een beleidsbijstelling nodig is.
34 (Zie gecombineerd antwoord 1, 34 en 35) 35 (Zie gecombineerd antwoord 1, 34 en 35) 36 Hoe gaat de regering beleidsmatig «handen en voeten geven» aan de conclusie uit het rapport Dunning ten aanzien van de keuzen in de zorg, namelijk: Het hanteren door instellingen van eerlijke en inzichtelijke procedures voor plaatsing op de wachtlijst en voor de volgorde van behandeling? Op het gebied van indicatiestelling zijn al vele jaren ontwikkelingen gaande in alle sectoren, dus ook in de thuiszorg. Hoofdlijn is en blijft dat enerzijds de indicatiestelling op zorginhoudelijke gronden plaatsvindt. Anderzijds is er nu nog bij de toewijzing van zorg een gedeelde verant– woordelijkheid van zorgaanbieders en financiers. Juist die gemengde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
14
betrokkenheid heeft er toe geleid dat steeds meer overgegaan wordt tot een protocollaire benadering. Langs deze weg wordt invulling gegeven aan eerlijke en inzichtelijke procedures.
37 (Zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48) 38 (Zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48)
39 Kan aan de hand van de problemen met de thuiszorgorganisatie in Den Haag een cijfermatig overzicht worden aangegeven van de financiële problemen incl. de tussenbalanskorting waarmee de thuiszorgorgani– saties te maken hebben? Hoe is de ontwikkeling van het ziekteverzuim en de hoogte van de premie voor de ziektewet in deze sector geweest? Heeft de premie-ontwikkeling voor extra budgetruimte gezorgd en zo ja hoeveel bedraagt die ruimte geaggegreerd voor het hele land? Niet duideüjk is of de financiële problemen die zich voordoen bij de thuiszorg Den Haag, kunnen worden doorgetrokken naar de landelijke situatie. Om daarover uitspraken te kunnen doen is eerst nader onderzoek noodzakelijk. De ontwikkeling van het ziekteverzuim in de thuiszorg (bron: Bedrijfs– vereniging voor de Gezondheidszorg) geeft het volgende beeld te zien:
1991 1992
kruisw (incl. zw. verlof)
kruisw (excl zw. verlof)
gezinsv (incl zw. gezmsv (excl verlof) zw.verlof)
9,2% 9,1%
7,1% 7,0%
9,9% 9,8%
8,9% 8,8%
De totale ziektewet-premie van de BVG is gedaald van 8,0% in 1991 naar 6,5% in 1992. Van dit percentage kwam in beide jaren 1% voor rekening van de werknemer. Tot en met 1991 werd bij de bepaling van de toe te kennen WAGGS– ruimte voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling rekening gehouden met het werkgeversdeel van de werkelijke BVG-premie. Vanaf 1992 daarentegen is dit percentage genormeerd. Voortaan wordt uitgegaan van het werkgeversdeel van de kostendekkende premie ultimo 1991, t.w. 7,0%. Bij de bepaling van de WAGGS-ruimte 1992 is verder uitgegaan van een taakstelling ziekteverzuim van 0,5% van de loonkosten. Voor een instelling, die te maken heeft gehad met de gemiddelde daling van het ziekteverzuim van 0,1% betekent het voorgaande enerzijds een verkrapping van het budget met 0,5% van de loonkosten doch ander– zijds een verruiming van het budget met 0,5% van het premieloon (overeenkomend met 0,38% van de loonkosten) alsmede 0,1% van de bovenwettelijke uitkeringen. Per saldo zal het op macroniveau om een zeer geringe verkrapping van het budget gaan. Een beeld voor 1993 is op dit moment nog niet te geven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
15
40 Hoeveel claims en tot welk bedrag zijn of zullen dit jaar in het kader van malusregeling aan de thuiszorgsector worden opgelegd? Volgens een schatting van de BVG zal door de thuiszorg in 1993 ca.fl. 7,7 mln meer aan malussen betaald moeten worden dan er aan bonussen binnenkomt.
41 Kan de regering haar beleidsvisie, dat er sprake is van budgettaire overheveling van de AAWnaar het cluster verpleging en verzorging, hard maken in het licht van: - het resultaat van het onderzoek dat doorverwijzing naar de AAW toeneemt; - het beleidsvoornemen mensen boven de 65 jaar ook recht te geven opAAW? In de op 18 maart 1993 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden memorie van antwoord inzake het voorstel van wet houdende wettelijke regeling van aanspraak op zorg in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wijziging van enige andere wetten (nr. 22 904) is in het artikelsgewijze deel, bij de beantwoording van vragen over artikel 6e, uitgebreid ingegaan op de voorgenomen onderbrenging van de huidige AAW-gezinszorg in de functiegerichte omschrijving van verzorging. Hierbij is aangegeven dat de financiële middelen die uit de AAW naar de AWBZ overkomen toereikend zijn. Immers, door de invoetïng van deze functiegerichte omschrijving kunnen de verzekeraars via het overeenkomstenstelsel direct invloed uitoefenen op de omvang en capaciteit van het aanbod aan verzorging, hetgeen thans in aanzienlijk mindere mate het geval is. Op deze wijze kunnen verzekeraars ook het beroep beïnvloeden dat op de in het voorgestelde artikel 6e, tweede lid, van de AWBZ opgenomen vergoedingsregeling wordt gedaan. 42, 45 en 46 Welk bedrag denkt de regering in het kader van de prioriteitenstelling 1994 voor de thuiszorg extra beschikbaar te willen stellen?
Is de regering voornemens om reeds dit begrotingsjaar en niet pas in het FOZ 1994 middelen beschikbaar te stellen om de bestaande problemen in de thuiszorg enigszins op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zijn er financiële mogelijkheden om bij noodsituaties (zoals in Den Haag) adhoc in te grijpen? Op 23 november 1992 is het FOZ 1993 uitvoerig besproken tijdens een Uitgebreide Commissie Vergadering. Hoewel er van de zijde van de LVT druk is uitgeoefend op het voor hen vastgestelde kader heeft dit U en mij geen aanleiding gegeven om tot een andere verdeling voor deze sector te komen. Op dit moment is het nog te vroeg om een intensivering voor het jaar 1994 vast te leggen. Dit te meer vanwege het feit dat uit het Februari-advies van de Ziekenfondsraad blijkt dat rekening gehouden moet worden met behoorlijke overschrijdingen 1992 en 1993.
44 Wat is de reactie van de regering op de mening van de LVTdat het integratieproces tussen kruiswerk en gezinsverzorging de eerste jaren geld kost?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
16
Het evaluatie-onderzoek naar integratie tussen kruiswerk en gezinsver– zorging beoogt nader inzicht te verschaffen in de stand van zaken op het gebied van zorginhoudelijk en bedrijfseconomisch terrein in het integra– tieproces. Er dient opgemerkt te worden dat het onderzoek zich richt op een proces dat nog in zijn volle hevigheid in ontwikkeling is. Ook is door de overheid ingeschat dat de beginfase van het traject extra kosten met zich mee zal brengen. In het regeringsstandpunt naar aanleiding van het Heroverwegingsrapport «Van samenwerken naar samengaan» wordt naar deze kosten verwezen. Helaas maakte de TUBA een vroegtijdige onttrekking van een deel van de geschatte integratiewinst noodzakelijk. Voor de facilitering van het integratieproces zijn extra middelen (fl. 20 mln.) vrijgemaakt voor een periode van vijf jaar. Daarnaast is ook nog een bedrag ingecalculeerd als kosten, voortvloeiend uit een integratie van de CAO's.
45 en 46 (Zie gecombineerd antwoord 42, 45 en 46) 47 Deelt de regering de mening dat 70 % van alle thuiszorgorganisaties en kruisverenigingen alles in moeten zetten om de huidige wachtlijsten niet langer te laten worden? Zo nee, waarom niet? Ik ga ervan uit dat instellingen voor thuiszorg hun best zullen doen de wachtlijsten niet langer te laten worden en indien mogelijk zelfs terug te dringen.
48 (Zie gecombineerd antwoord 8, 19, 22, 29, 30, 37, 38 en 48)
49 Herinnert de regering zich haar antwoord tijdens de begrotingsbehan– deling 1993 op de door D66-fractie gestelde vraag of zij bereid is een commissie in te stellen die apart de problemen van de in de thuiszorg werkende beroepsgroep zou onderzoeken, dat zij niet uitsluit dat een commissie op enig moment wenselijk is, maar in deze fase het instellen daarvan niet opportuun achtP Acht de regering het nu wel opportuun om een dergelijke commissie in te stellen? De regering acht het niet opportuun een commissie in te stellen die apart de problemen van de in de thuiszorg werkende beroepsgroep zou gaan onderzoeken. Zoals al in de brief m.b.t. het Advies «Wordt vervolgd» over het Programma Positieverbetering Verplegende en Verzorgende beroepen aan de Kamer is gerapporteerd (kenmerk AGB/MPVV/931870) worden de (gezins)verzorgenden expliciet hierbij betrokken.
50 Is het betalen van contributie door leden van kruisverenigingen er mede oorzaak van dat het kruiswerk tot voor kort geen c.q. nauwelijks wachtlijsten kent? Het betalen van contributie is niet mede de oorzaak dat het kruiswerk geen of nauwelijks wachtlijsten kent. Zoals uit het onderzoek blijkt wordt in de wijkverpleging de z.g. «kaasschaafmethode» gehanteerd, indien bij een kruisorganisatie sprake is van budgettaire krapte, waardoor patiënten die in zorg worden of zijn genomen, naar rato van de indicatie de strikt noodzakelijke zorg ontvangen. Deze zorg wordt uitgevoerd door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
17
(wijk)verpleegkundigen en (wijk)ziekenverzorgenden, veelal in samen– werking met de mantelzorg. Zodra het mogelijk is om de zorg (gedeel– telijk) over te dragen aan de patiënt/mantelzorg en/of familie vindt herin– dicatie plaats. De zorg wordt verminderd, dan wel beëindigd.
51 Welke consequentie verbindt de regering aan het feit dat becijferd is dat door toenemende vergrijzing de vraag naar thuiszorg tot hetjaar 2005 met de helft zal toenemen? De becijfering zoals deze is uitgevoerd in het scenariorapport van de Stuurgroep Toekomstverkenningen voor eerstelijnszorg en thuiszorg, waarin op grond van de toenemende vergrijzing een toename van de vraag voor thuiszorg tot het jaar 2005 wordt berekend, beschouw ik als een belangrijk gegeven dat mede wordt betrokken bij mijn afweging rond de toedeling van middelen in het FOZ 1994.
52 (Zie gecombineerd antwoord 43 en 52) 53 Is overwogen cliënten–, patiënten–, dan wel ouderenorganisaties te betrekken bij het onderzoek? Bij een onderzoek over wachtlijsten in de thuiszorg is de informatie van gebruikers van de voorzieningen natuurlijk zeer belangrijk. In het huidige NIVEL-onderzoek is echter gelet op de gevraagde zeer snelle inventari– satie en uitvoering van het onderzoek de keuze gemaakt dit niet te doen.
54 De gemiddelde duur van de wachttijd voor thuisverpleging en verzorging bedraagt 5 dagen. Kan worden aangegeven wat de wachttijd is in urgente gevallen, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis? Er kan niet expliciet worden aangegeven wat de wachttijd is in urgente gevallen. Veelal wordt bij ontslag uit het ziekenhuis verwacht dat voor het ontslag hierover contact is met de wijkverpleging. Mede uit het NIVEL-rapport blijkt dat het niet overal lukt de gewenste nazorg vanuit het kruiswerk bij ontslag uit het ziekenhuis te realiseren. Verder is het in het algemeen zo dat patiënten met een urgente zorgbehoefte bij de kruisorganisaties nog steeds meteen, zij het in beperkte mate, geholpen worden.
55 Wat is de oorzaak van het feit dat drie kruisorganisaties wachtlijsten hebben voor cara–, reuma–, revalidatie– en CVA-patiënten? Dit valt uit het onderzoek niet af te leiden.
56 Wat is de opvatting van de regering dat met name bij de vormen van zorg, de preventieve taken als gezondheidsvoorlichting en opvoeding worden geschrapt of beperkt? Patiëntenvoorlichting als onderdeel van het verpleegproces wordt uitgevoerd gedurende de huisbezoeken terwijl andere (technische) handelingen plaatsvinden. Individu gerichte preventieve activiteiten vinden minder plaats gezien de budgettaire noodzaak tot scherpe priori– teitsstelling van de organisaties. Individuele GVO-bezoeken zijn daardoor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
18
sterk beperkt. Dit staat over het algemeen los van de activiteiten die plaatsvinden in het kader van de ouder– en kindzorg waarvoor binnen vele kruisorganisaties een aparxe organisatievorm wordt gehanteerd.
57 (Zie gecombineerde antwoord 12 en 57) 58 In welke mate hebben de thuiszorgorganisaties die op grond van deze operatie budget moeten inleveren thans wachtlijsten? Dit is niet bekend. Wel is bekend dat dit o.a. instellingen voor gezins– verzorging in de grote steden betreft. En uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er in de grote steden sprake is van vrij omvangrijke wacht– lijsten.
59 In hoeverre hebben de thuiszorgorganisaties die profiteren van de herverdelingsoperatie thans langere wachtlijsten dan die thuiszorgorgani– saties die moeten inleveren? Dit is niet bekend. De relatie tussen de lengte van de wachtlijsten en de per inwoner beschikbare middelen in een werkgebied is nog niet gelegd. De Ziekenfondsraad is voornemens in overleg met het NIVEL deze aangelegenheid te onderzoeken.
60 Kan een verklaring gegeven worden waarom in het noorden en oosten van het land een aantal gebieden is waar wachtlijsten ontbreken en waarom de wachtlijstproblematiek in de noord–, oost– en zuidrand van de Randstad het grootst is? De data van dit onderzoek zijn niet specifiek voor dit doel verzameld. Toch zijn er uit de resultaten van het onderzoek twee mogelijke verkla– ringen aan te geven voor de grotere omvang van de wachtlijsten rond de Randstad. De eerste is dat er een zwakke samenhang lijkt te bestaan tussen de mate van stedelijkheid van een gebied en de relatieve omvang van de wachtlijsten: in meer stedelijke gebieden zijn er omvangrijkere wacht– lijsten. Ten tweede blijkt dat er verspreid over het land gebieden voorkomen waarin capaciteitsproblemen bij het kruiswerk en relatief omvangrijke wachtlijsten bij de gezinsverzorging samenvallen.
61 Is bekend voor welke vormen van hulp vrijwilligers zijn ingeschakeld? Uit onderzoek is gebleken dat de vrijwillige hulp van famiiie en vrienden zich voornamelijk uitstrekt tot de HDL– en ADL-activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan het doen van dagelijkse boodschappen, schoonmaken, koffie/thee zetten, afwassen, verzorgen van eten en drinken, assisteren bij in/uit bed stappen, aan/uitkleden en toiletgebruik. Daarnaast zijn vrijwilligers actief bij de ondersteuning van terminale patiënten en chronisch zieken zoals slaap– en oppasdiensten.
62 Zijn de instellingen volledig vrij in het oplossen c.q. hanteren van de wachtlijsten? Acht de regering dat terecht?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
19
In het kader van de uitvoering van de Regeling subsidiëring Zieken– fondsraad gezinsverzorging dienen de instellingen voor gezinsverzorging regelmatig met de aangewezen contactkantoren overleg te voeren over de aanwending van de aan de instellingen toegekende subsidiemiddelen. In dit verband komt uiteraard ook aan de orde de ontwikkeling van de vraag naar gezinsverzorging bij de betreffende instelling en de wijze waarop daaraan zo doelmatig en effectief mogelijk tegemoet kan worden gekomen. Indien niet volledig aan de vraag tegemoet kan worden gekomen, zal de instelling in overleg met het voor haar aangewezen contactkantoor treden om na te gaan hoe een oplossing voor dat probleem kan worden gevonden. Uit het voorgaande moge blijken dat de instellingen voor gezinsverzorging regelmatig dienen te overleggen met de contactkantoren. Zij zijn dan ook niet volledig vrij in het hanteren van wachtlijsten dan wel in het maken van de keuzes voor oplossingen daarvoor.
63 (Zie gecombineerd antwoord 11, 43, 52 en 63) 64 Veel «traditioneel» gëindiceerde hulp van de gezinsverzorging is doorverwezen naar de alpha-hulp en de AAW-hulp. Welke consequentie heeft dit voor de kwaliteit van de zorg? Gaat het hier om puur huishoude– lijke hulp of is er ook sprake van verzorgende taken? Alpha-hulp is puur huishoudelijke hulp. Als bij de indicatiestelling blijkt dat een cliënt uitsluitend huishoudelijke hulp nodig heeft én in staat is zelf de werkgeversrol te vervullen, dan wordt deze cliënt bij veel instel– lingen alphahulp aangeboden/toegewezen. Alpha-hulpen zijn niet in dienst van de instellingen. De instellingen bemiddelen slechts. In hoeverre deze doorverwijzing invloed heeft op de kwaliteit van de geboden hulp is in het onderzoek niet nagegaan. Wel zijn de mogelijk– heden voor kwaliteitsbewaking door de instellingen bij de alphahulpen geringer dan bij de verzorgenden/helpenden die in dienst zijn van de instellingen. En tot slot zullen de cliënten langer op hulp moeten wachten omdat de wachtlijsten voor alpha-hulp langer zijn (gemiddeld 90 dagen) dan de «traditionele hulp» (gemiddeld 45 dagen). Over de kwaliteit van deze zorg valt, uit de gegevens van het wacht– lijstonderzoek, niets te zeggen.
65 Is bekend of en in hoeverre instellingen voor thuiszorg doorverwijzen naar commerciële thuiszorginstellingen? Zijn er aanwijzingen dat ook daar wachtlijsten zijn? Uit het onderzoek zijn geen gegevens beschikbaar over doorverwij– zingen van thuiszorginstellingen naar commerciële organisaties. De commerciële thuiszorginstellingen waren geen onderwerp van studie, derhalve zijn er geen gegevens over mogelijke wachtlijsten bij commer– ciële thuiszorginstellingen.
66 Waarom is de acute, kortdurende hulp in het algemeen wel te regelen en langdurige hulp moeilijk? Dient juist niet het functioneren van hometeams voor een goede organisatie van de thuiszorg bevorderd te worden? De discrepantie tussen het verlenen van acute hulp, kortdurende hulp en langdurige hulp houdt direct verband met de toegenomen zorgvraag
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
20
bij instellingen voor gezinsverzorging. Op deze wijze wordt getracht een zo groot mogelijk aantal cliënten te helpen. Daarnaast proberen instel– lingen voor gezinsverzorging aan de hand van indicatiecriteria een goed evenwicht te vinden tussen het verlenen van kortdurende en langdurige hulp. Samenwerking kan een goed hulpmiddel zijn bij het langdurig en doelmatig verlenen van noodzakelijke integrale zorg. In het verleden is samenwerking gestimuleerd met subsidies voor gezondheidscentra en home-teams. Met het oog op plannen voor de modernisering van het zorgstelsel ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij verzeke– raars, aanbieders en consumenten. Met het oog hierop is per 1/1/93 de samenwerkingsregeling voor home-teams opgeheven en de uitvoeringsregeling voor gezondheids– centra per 1/1/92 overgedragen aan de Ziekenfondsraad.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 235, nr. 1
21