Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
20877
Preventie en hergebruik van afvalstoffen
Nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTE– LIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 5 november 1991 In mijn brief d.d. 5 juli 1990 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989/1990, 20 877, nr. 9) heb ik mijn beleid met betrekking tot de verwijdering van afgewerkte olie uiteengezet. De kern hiervan is, zoals door mij ook is verwoord tijdens de Uitgebreide Commissie Vergadering van de Vaste Commissie voor Milieubeheer van 12 november 1990, dat de kosten van inzameling en bewerking van afgewerkte olie met het oog op hergebruik van afgewerkte olie, in de prijs van het produkt tot uitdrukking worden gebracht. In bovengenoemde brief wordt onder meer aangegeven dat aan de bedrijven die smeeroliën in Nederland op de markt brengen, de plicht zal worden opgelegd deze produkten in het afvalstadium terug te nemen en dat ter bevordering hiervan deze bedrïjven per 1 januari 1992 verplicht worden een statiegeldregeling te introduceren. Naar aanleiding van die brief hebben de BOVAG en de Vereniging van Smeerolieondernemingen in Nederland (VSN) commentaar geleverd. De VSN heeft bij brief van 10 oktober 1990 aangegeven, dat zij bezwaren heeft tegen de voorgestelde statiegeldregeling om de volgende redenen: 1. De statiegeldregeling vormt geen gezonde financiële basis voor de centrale bewerkingseenheid voor afgewerkte olie (cbe) en zal vertraging bij het totstandkomen van de cbe veroorzaken. 2. Statiegeld vormt geen betrouwbaar en flexibel financieringsmiddel voor de cbe door onzekerheden betreffende volumes en samenstelling van afgewerkte olie, afvalolie en halogeenkoolwaterstoffen en de varië– rende opbrengst van de bewerkte olie. 3. Smeerolie is een bulkprodukt en is niet in individuele eenheden te identificeren. Hierdoor kan door (illegaal) bijmengen, import en dergelijke aanzienlijke fraude ontstaan. 4. De hoogte van het statiegeld leidt niet tot een stimulans tot inleveren van afgewerkte olie door de particulier. 5. De invoering van de statiegeldregeling zou tot concurrentiever– valsing kunnen leiden. De VSN heeft de voorkeur uitgesproken voor financiering van de
115275F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10
verwijderingsstructuur van afgewerkte olie via een hierna te beschrijven directe financiering of een financiering uit de brandstoffenheffing. Daarbij is verder de bereidheid uitgesproken in samenspraak tussen de overheid en het bedrijfsleven het opstellen van een cbe te bewerkstel– ligen, mits hiervoor een gezonde financiële basis wordt gevonden. Dit, omdat de branche zich medeverantwoordelijk voelt voor de verwijdering van afgewerkte olie. De BOVAG voorziet ook problemen in de uitvoering van de in de brief van 5 juli 1990 voorgestelde statiegeldregeling. Mede gelet op het feit dat ik mij in bovengenoemde UCV heb uitgelaten in de zin dat ook een financiering via een vrijwillige prijsverhoging door de bedrijfstak zelf bespreekbaar is, heeft nader overleg met de BOVAG en de VSN plaatsgevonden. In deze brief zal ik achtereenvolgens ingaan op de bestaande en gewenste verwijderingsstructuur voor afgewerkte olie en afvalolie, de resultaten van het gevoerde overleg met de branche om te komen tot een financieringsbasis voor de exploitatie van de cbe, het beleid dat ik voorsta ten aanzien van de verwijdering van afgewerkte olie en de vervolgstappen die nodig zijn om de cbe tot stand te brengen. Bestaande verwijderingsstructuur Afgewerkte olie in de zin van de Wet chemische afvalstoffen wordt gedefinieerd als een minerale smeer– en systeemolie die hetzij door vermenging met andere stoffen, hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd. Daarnaast zijn voorwaarden gesteld aan het gehalte van de zeven meest voorkomende PCB cogeneren, het gehalte aan halogeenkoolwater– stoffen, het vlampunt en de stoffen waarmee vermenging is opgetreden. Voor afgewerkte olie kan voor wat betreft het vrijkomen het volgende onderscheid worden gemaakt: a. afgewerkte olie die ontstaat bij bedrijfsmatige activiteiten (profes– sionele circuit) b. afgewerkte olie die ontstaat bij automobilisten die de smeerolie van hun auto zelf verversen (particuliere circuit). In het professionele circuit komt afgewerkte olie vrij bij: - transportondernemingen en overige industrie met eigen faciliteiten om olie te verversen; - het verversen van olie in garages; - bedrijfsmatig slopen van auto's, transformatoren e.d.. Op de verwijdering van afgewerkte olie die ontstaat bij bedrijfsmatige activiteiten is de Wet chemische afvalstoffen van toepassing. Dit houdt in dat afgewerkte olie alleen mag worden afgegeven aan tot ontvangst bevoegde vergunninghouders, te weten de inzamelaars voor afgewerkte olie. Op de verwijdering van afgewerkte olie afkomstig van particulieren die zelf olie verversen is de Wet chemische afvalstoffen niet van toepassing. Particulieren kunnen de afgewerkte olie afgeven aan garages die daartoe bereid zijn, aan de KCA-depots, KCA-inzamelaars of deponeren in zogenaamde oliebollen. De bewerking van afgewerkte olie uit het professionele circuit wordt momenteel uitgevoerd door vijf bedrijven. De bewerking vindt plaats door middel van bezinken en afschenken van de olielaag gevolgd door, filtreren en centrifugeren van de olie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10
Afgewerkte olie uit het particuliere circuit wordt vanwege mogelijke verontreinigingen verwerkt bij de AVR. Afgewerkte olie uit het professionele circuit, die niet voldoet aan de definitie van afgewerkte olie dient te worden aangemerkt als chemisch afval en mag alleen worden afgegeven aan tot ontvangst bevoegde vergunninghouders, zoals de AVR. Thans wordt ca. 60.000 ton afgewerkte olie uit het professionele circuit ingezameld. Daarnaast wordt ca. 10.000 ton afgewerkte olie door bedrijven gebruikt voor de eigen energiebehoefte en wordt ca. 7.000 ton verontreinigde afgewerkte olie als chemisch afval afgegeven. Het is niet bekend hoeveel afgewerkte olie bij particulieren vrijkomt. Berekeningen waarbij gebruik is gemaakt van een opinieonderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de VSN, wijzen uit, dat de hoeveelheid ca. 6.000 ton afgewerkte olie bedraagt. De door particulieren afgegeven olie wordt, vanwege mogelijke verontreinigingen, als KCA verwerkt. Het blijkt niet goed mogelijk aan te geven hoeveel afgewerkte olie in Nederland vrijkomt. Schattingen daaromtrent lopen uiteen. In mijn brief van 5 juli 1990 wordt een hoeveelheid van ca. 100.000 ton genoemd, gebaseerd op een onderzoek van het RIVM. Volgens de laatste gegevens, rekening houdend met verschillen in definities van begrippen, lijkt een hoeveelheid afgewerkte olie van ca. 83.000 ton meer in de rede te liggen. De hoeveelheid afgewerkte olie afkomstig van de scheepvaart is in deze beschouwing niet opgenomen. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van VSN, BOVAG en VROM zal voor het eind van het jaar een nieuwe marktstudie naar de hoeveelheden, aard en samenstelling van de afvalstromen afronden. Gewenste verwijderingsstructuur Mijn ambtsvoorganger heeft bij brief d.d. 1 juni 1989 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 877, nr. 6), waarmee de beleidsnotitie afgewerkte olie werd aangeboden, aangegeven dat een herziening van de inzamelstructuur dient plaats te vinden. De herziening heeft betrekking op een verminderïng van het aantal inzamelgebieden van 40 naar 6, waarbij één inzamelaar één gebied krijgt toegewezen waar hij een inzamelplicht krijgt en één gebied waar hij mag inzamelen en op een daarmee verband houdende vermindering van het aantal inzamelaars van 18 naar 6. Deze herziening is thans gerealiseerd. In genoemde brief is eveneens uiteengezet dat de verwerking van afgewerkte olie verbetering behoeft en dat derhalve de realisatie van een cbe voor afgewerkte olie wordt nagestreefd. Financiering exploitatie cbe Gelet op de in het voorgaande genoemde hoeveelheden afgewerkte olie, dient een gezonde financieringsbasis voor de exploitatie van de cbe betrekkmg te hebben op de ontvangst en derhalve op de bewerking van afgewerkte olie, die ontstaat bij bedrijfsactiviteiten (ca. 90% van de totale hoeveelheid afgegeven afgewerkte olie). Als financieringsbasis voor de cbe zijn in het overleg met de branche de volgende financieringssystemen verkend: - Directe financiering Onder directe financiering wordt verstaan een financieringssysteem voor - in dit geval - de verwijdering van afgewerkte olie waarbij diegene die afgewerkte olie afgeeft, direct de kosten van verwijdering betaalt aan de ontvanger. Directe financiering vindt feitelijk plaats in de huidige structuur voor de verwijdering van afgewerkte olie uit het professionele circuit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10
- Heffing Hieronder wordt verstaan een van rijkswege ingestelde heffing op smeerolie. De opbrengst daarvan wordt aangewend om de verwijdering van afgewerkte olie te bekostigen, waardoor er derhalve kan worden gesproken van een specifieke bestemmingsheffing. Hiermede wordt bereikt dat in tegenstelling tot het systeem van directe financiering de ontdoener de afgewerkte olie om-niet kan afgeven. - Brandstofheffing Hieronder wordt verstaan een algemene bestemmingsheffing op brandstoffen op grond van het hoofdstuk Financiële bepalingen van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne. - Vrijwillige prijsopslag Hierbij wordt door de producent bij de verkoop van smeerolie op vrijwillige basis een bedrag in rekening gebracht om de verwijdering te bekostigen - Statiegeld Na het inleveren van de afgewerkte olie ontvangt de ontdoener het bij de aankoop betaalde bedrag aan statiegeld terug. De ingeleverde hoeveelheid afgewerkte olie zal, vanwege de verbruikscomponent, ± 75% van de aangeschafte hoeveelheid olie zijn. Voor de beoordeling van financiële instrumenten worden in het NMP-plus de volgende algemene criteria genoemd: - doeltreffendheid en doelmatigheid van de te kiezen instrumenten. - legitimiteit van de te kiezen instrumenten, dat wil zeggen een beoor– deling in hoeverre instrumenten al dan niet strijdig zijn met bestaande beleidskaders. Ten aanzien van de beoordeling van de financiële instrumenten ten behoeve van de verwijdering van afgewerkte olie die ontstaat bij bedrijfs– activiteiten, is aan de in het NMP-plus genoemde criteria verder invulling gegeven en zijn, rekening houdend met het specifieke karakter van afgewerkte olie en het doel van de financiering, in overleg met de branche de volgende criteria vastgesteld: - uitvoerbaarheid - fraudegevoeligheid - stimulans lekvrije verwijderingsstructuur - de verenigbaarheid met budgettaire kaders - effecten op de concurrentiepositie - betrouwbaarheid van de financieringsbasis van de cbe. Uit de confrontatie van de criteria en de financieringssystemen blijkt dat - gelet op de specifieke kenmerken - directe financiering van afgewerkte olie die ontstaat bij bedrijfsactiviteiten in vergelijking met andere financieringssystemen vrijwel over de gehele linie het hoogst scoort. Beleid inzake de verwijdering van afgewerkte olie afkomstig van bedrijven Zoals mijn ambtsvoorganger in de eerder genoemde brief van 1 juni 1989 heeft kenbaar gemaakt, is medio 1986 geconstateerd dat een aantal oorzaken er toe heeft geleid dat er economische problemen optraden bij de verwijdering van afgewerkte olie. Hierdoor waren de inzamelaars van afgewerkte olie genoodzaakt een tarief in rekening te brengen voor de verwijdering van afgewerkte olie. De verwachting was dat hierdoor een drempel zou worden opgeworpen waardoor afgewerkte olie niet lekvrij zou worden verwijderd. Deze verwachting heeft ertoe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10
geleid een beleid te formuleren zodat de afgewerkte olie weer om-niet kon worden ingezameld. Uit de meldingsgegevens is echter gebleken dat door de jaren heen een toename van de hoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie heeft plaats gevonden en deze hoeveelheid in 1990 is gestabiliseerd. Thans wordt ca. 60.000 ton afgewerkte olie ingezameld. Uit resultaten van handhavingsacties blijkt dat door bedrijven nagenoeg alle afgewerkte olie wordt afgegeven aan de tot ontvangst bevoegde inzamelaars. De garages berekenen de kosten voor verwijdering van afgewerkte olie en chemische afvalstoffen door aan hun klanten. De conclusie is derhalve dat nagenoeg alle afgewerkte olie, die ontstaat bij bedrijfsmatige activiteiten wordt ingezameld of wordt gebruikt voor eigen energiebehoefte dan dat het betalen van een bedrag voor de verwijderingskosten tot een drempelverhoging blijkt te leiden. Gelet op deze conclusie acht ik voor de verwijdering van afgewerkte olie, die ontstaat bij bedrijfsmatige activiteiten, een direct financierings– systeem toepasbaar. Dit systeem biedt naar mijn mening een betrouwbare financieringsbasis voor de cbe. Beleid inzake de verwijdering van afgewerkte olie afkomstig van particulieren Zoals eerder aangegeven bedraagt de totale stroom uit het particuliere circuit 6.000 ton. Deze afvalstroom kan los gezien worden van de discussie omtrent de financiering van de exploitatie van de cbe. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of deze stroom in een cbe verwerkt kan worden. Berekeningen, waarbij gebruik is gemaakt van het eerder genoemde opinie-onderzoek van VSN, geven er blijk van dat particulieren zich op mogelijk onzorgvuldige manier ontdoen van een hoeveelheid afgewerkte olie van 500 tot 800 ton per jaar. Voor de particuliere ontdoener is het hiervoor beschreven beleid inzake de verwijdering van afgewerkte olie afkomstig van bedrijven niet wenselijk. De prikkel om af te geven is voor de particuliere ontdoener onvoldoende aanwezig. Om de afgifte van afgewerkte olie afkomstig van particulieren te bevorderen, zijn andere maatregelen gewenst. In lijn met de brief van 19 oktober 1990 (Tweede Kamer vergaderjaar 1990-1991, 21 137, nr. 49) is een voor de hand liggende optie een regeling bestaande uit retourpremie voor de verpakking van smeerolie die aan particulieren in verkoop wordt aangeboden en uit een terugna– meplicht van afgewerkte olie door de verkopers van verse smeerolie. Daarnaast zijn echter andere opties mogelijk. Om tijdverlies te voorkomen zal in overleg met de branche de uitwerking van de eerste optie in de vorm van een Amvb ter hand worden genomen. Tegelijk zullen ook andere opties in beschouwing worden genomen. Het voortouw hiervoor ligt bij de branche. Op basis van een afweging van de voor– en nadelen van de verschil– lende opties zal een definitieve beslissing genomen worden over de te treffen regeling. Naar verwachting zal dit binnen een tijdsbestek van twee jaar het geval zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10
Vervolgtraject Nu over de uitgangspunten van de financieringsbasis van de cbe duidelijkheid bestaat, zal in de tweede heift van 1991 het overleg met de branche worden voortgezet over een aantal zaken: - De hoeveelheden, aard en samenstelling van de afvalstromen die in de cbe uiteindelijk zullen worden verwerkt. Daartoe zal gezamenlijk met de branche een marktstudie worden verricht. - De realisatie van de cbe. Er zullen afspraken moeten worden gemaakt over de rechtspersoon die uiteindelijk de cbe zal bedrijven c.q. zal laten bedrijven en over de uitein– delijke keuze van de technologie. Ook zullen er met betrokkenen die deelnemen aan de infrastructuur voor de verwijdering van afvalstromen die door de cbe uiteindelijk zullen worden verwerkt, afspraken moeten worden gemaakt. Bovengenoemde aspecten alsmede een tijdsplanning voor de realisatie van de cbe zullen deel uitmaken van een plan van aanpak, dat naar ik verwacht voor medio 1992 gereed kan zijn. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. G. M. Alders
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 20 877, nr. 10