Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1979-1980
16 208
Huisvesting van buitenlandse werknemers
Nr. 2
RAPPORT HOOFDSTUK 1. INLEIDING Considerans Eind 1976 werd ingesteld de Interdepartementale Commissie Beleid Buitenlandse Werknemers onder voorzitterschap van de directeur-generaal voor de Arbeidsvoorziening van het Ministerie van Sociale Zaken. Deze commissie heeft tot taak gekregen te bevorderen dat beleidsvoorstellen met betrekking tot buitenlandse werknemers en hun gezinnen binnen de betrokken ministeries tijdig en in onderlinge samenhang worden voorbereid opdat een consistent beleid kan worden gevoerd. De commissie is bevoegd daartoe werkgroepen in te stellen en ambtelijke en niet-ambtelijke deskundigen in deze werkgroepen te benoemen. In haar vergadering van 26 april 1978 heeft de commissie de huisvestingssituatie van buitenlandse werknemers en hun gezinnen besproken en zij kwam tot de conclusie dat het gewenst zou zijn een Werkgroep Huisvesting Buitenlandse Werknemers in te stellen. De werkgroep kreeg haar beslag in de vergadering van 14 juni 1978 krachtens onderstaand mandaat. Mandaat A. Met het instellen van de Werkgroep Huisvesting Buitenlandse Werknemers door de Interdepartementale Commissie Beleid Buitenlandse Werknemers wordt beoogd een kader voor advies en overleg tot stand te brengen voor: 1. enerzijds de meer algemene problemen die met betrekking tot het wonen voortvloeien uit de aanwezigheid van een aanzienlijk aantal buitenlandse werknemers en een - naar verwachting - nog toenemend aantal gezinsleden. De huisvestingssituatie ten gevolge van de gezinshereniging zal hierbij met name de aandacht moeten hebben; 2. anderzijds het leveren van een bijdrage tot oplossing van concrete problemen die de werkgroep ter beoordeling worden voorgelegd of anderszins ter kennis komen. B. De werkgroep betrekt bij haar werk resultaten van relevante studies, van overleg, alsmede beleidsvoornemens die elders tot stand zijn gekomen.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
3
C. Aan het werk van de werkgroep kan worden deelgenomen door: - de ministeries die vertegenwoordigd zijn in de Interdepartementale Commissie Beleid Buitenlandse Werknemers; - intergemeentelijke, gewestelijke en provinciale overlegorganen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; - de organisaties van werknemers en werkgevers; - individuele gemeenten - voor zover de aan de orde zijnde problematiek zich meer in het bijzonder op deze gemeenten richt; - non-gouvernementele organisaties - indien en voor zover hiervan naar het oordeel van de werkgroep bij de behandeling van één of meerdere agendapunten een positieve invloed op het werk van de werkgroep verwacht mag worden. D. De werkgroep rapporteert regelmatig over haar werkzaamheden aan de Interdepartementale Commissie Beleid Buitenlandse Werknemers en brengt een (interim-)advies uit vóór eind 1978. Samenstelling van de Werkgroep Huisvesting Buitenlandse Werknemers Voorzitter: drs. A. Vesseur, Hoofdafdeling Internationale Arbeidsmarktzaken en Emigratie, Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening, Volmerlaan 1, Rijswijk. Plv. voorzitter: drs. H. K. Vos, Hoofdafdeling Internationale Arbeidsmarktzaken en Emigratie, Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening, Volmerlaan 1, Rijswijk. Leden: 1. drs. J. H. M. L. D. van IJzeren, Afdeling Welzijn Buitenlanders, Ministeries van CRM, Steenvoordelaan 370, Rijswijk; 2. mr. H. D. A. Duyvelaar, Afd. Woonvoorziening Bijzondere Groepen, Directie Woningbouw, Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Boerhaavelaan 5, Zoermeer; 3. de heer P. Visser, Directie Zuid-Holland, Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Bezuidenhoutseweg 6, 's-Gravenhage; 4. de heer Th. H. A. Booms, Plv. Hoofd van de Hoofdafdeling Toezicht Vreemdelingen en Grensbewaking, Directie Vreemdelingenzaken, Ministerie van Justitie, Raamweg 47, 's-Gravenhage; 5. de heer J. W. J. Roelands (namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Hoofd Onderafdeling Categoriaal Welzijn, Afdeling Maatschappelijk Welzijn en Volksgezondheid, Gemeente 's-Gravenhage, Javastraat 40a, 's-Gravenhage; 6. drs. E. van Beusekom, Hoofdinspecteur-Directeur voor de Arbeidsvoorziening. Districtsbureau voor de Arbeidsvoorziening, Willem Dreeslaan 115, Utrecht; 7. drs. J. A. P. Grevers, VNO, Postbus 93093, 's-Gravenhage; 8. de heer L. Calle Garcia, FNV, Postbus 8456, Amsterdam-Slotervaart; 9. de heer K. van der Meer, CNV, Postbus 2475, Utrecht. Secretariaatsdiensten werden verleend door: drs. E. van Voskuijlen, mevrouw M. Appel, de heerT. Wagemans, de heer B. Muijderman, Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening, Volmerlaan 1, Rijswijk.
Tweede Kamerzitting 1979-1980, 16 208, nrs. 1-2
4
Redactiecommissie: De werkgroep heeft uit haar midden voor het formuleren van daarvoor in aanmerking komende passages de volgende redactiecommissie aangewezen: mr. H. D. A. Duyvelaar, drs. H. K. Vos en drs. J. H. M. L D. van IJzeren.
HOOFDSTUK II. UITGANGSPUNTEN Uitgangspunten voor het werk van de Werkgroep Huisvesting Buitenlandse Werknemers 1. Het overheidsbeleid dient er rekening mee te houden dat thans reeds een groot aantal gezinnen van buitenlandse werknemers langdurig of permanent in Nederland verblijft en dat in de toekomst dit aantal nog zal toenemen als gevolg van verdere gezinshereniging. 2. Een daadwerkelijke oplossing van de huisvestingsproblemen van de buitenlandse werknemers en hun gezinnen kan slechts worden bereikt als ook andere aspecten van hun maatschappelijke achterstand - waaronder mede begrepen scholing, opleiding en inkomen - erbij betrokken worden. Aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om die achterstand weg te werken. 3. Van geen enkele maatregel of beleid valt veel effect te verwachten, zolang de personen van de betrokken groepen zich er niet positief tegenover stellen en de instanties, waarmee zij te maken krijgen er niet actief op inspelen. Het te voeren beleid moet er dan ook op gericht zijn, dat vanuit eigen waarden en identiteit een zodanig niveau van maatschappelijke aanpassing wordt bereikt, dat men zich hier te lande kan thuis voelen en ook wordt aanvaard. 4. In de Vreemdelingenwet (Stb. 1965,40) worden onder andere regels gegeven met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen in Nederland. Indien aan de bij of krachtens deze wet gestelde criteria is voldaan, kan aan de vreemdeling, die hierom heeft verzocht, een vergunning tot verblijf worden verleend. Blijkens het gestelde in artikel 11, vijfde lid, van genoemde wet kan het verlenen van een vergunning tot verblijf worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Tot deze gronden behoort onder andere het niet beschikken over passende woonruimte. In de gemeenten waar de bepalingen van de Woonruimtewet 1947 van toepassing zijn, dient voor de beoordeling van de vraag of over passende woonruimte wordt beschikt door de bevoegde gemeentelijke overheid ten behoeve van de vreemdeling een vergunning tot het in gebruik nemen van woonruimte te zijn verleend. In de overige - zogenaamde geliberaliseerde - gemeenten moet men beschikken over woonruimte welke naar het oordeel van de bevoegde gemeentelijke autoriteiten voldoet aan in redelijkheid daaraan te stellen eisen. Bij gezinshereniging worden vergunningen tot verblijf afgegeven indien onder meer voldaan wordt aan de eis dat de buitenlandse werknemers gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden in Nederland hebben gewerkt, beschikken over een feitelijk aanbod van werk voor nog ten minste 12 maanden en voorts dat passende woonruimte aanwezig is voorde vreemdeling zelf en zijn overkomende gezinsleden. Indien het hoofd van de plaatselijke politie na daartoe ingewonnen inlichtingen van oordeel is, dat de woonruimte onvoldoende is zal hij - alvorens een beslissing te nemen - een bijzondere aanwijzing aan de Minister van Justitie vragen.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
5
HOOFDSTUK III. WETGEVING Woningwet De Woningwet beperkt zich, in het kader van huisvesting, tot woningen en woongebouwen (artikel 1, lid 2). Hierdoor worden bij voorbeeld tehuizen voor bejaarden in de term woning inbegrepen en pensions, logementen e.d. uitgesloten. In de woningbehoefte wordt voorzien door de toegelaten instellingen c.q. de gemeenten. De rijksoverheid stelt de financiële middelen beschikbaar en geeft het kader aan waarbinnen de woningbouw geschiedt (artikel 57 t/m 73). Reeds bij de totstandkoming van de Woningwet in 1901 werd dat ook gesteld. De volkshuisvesting is rijkszaak maar gemeentelijke taak: dit kan ook thans nog volledig worden onderschreven. Het zijn van «rijkszaak» en «gemeentelijke taak» komt, zoals in de «Nota buitenlandse werknemers» dd. 14januari 1970terecht op blz. 8 wordt gesteld, onder andere in het volgende tot uiting. Krachtens artikel 79 van de Woningwet (1976) wordt staatstoezicht op de volkshuisvesting uitgeoefend door de inspecteur-generaal en de inspecteur van de volkshuisvesting. Dit toezicht omvat de naleving van de bepalingen, die in wetten en verordeningen omtrent bouwen en wonen zijn neergelegd. Tevens heeft dit staatstoezicht onder meer tot taak: «het onderzoek naar de staat der volkshuisvesting en waar nodig het aanwijzen en bevorderen van middelen tot verbetering» (artikel 78 sub a). De feitelijke zorg voor een goede situatie van de huisvesting, de toepassing van de wet, het vaststellen van plannen en verordeningen en het toezicht op de feitelijke huisvesting zijn echter primair een taak van de gemeenten. Bouw en woningtoezicht dient conform artikel 85 van de Woningwet «de staat van de volkshuisvesting in de gemeenten te onderzoeken en middelen ter verbetering aan te wijzen», alsmede «het toezicht op de naleving van deze wet en van de krachtens deze wet uitgevaardigde voorschriften (onder andere bouwverordening) binnen de gemeente uit te oefenen». In artikel 24 van de Woningwet wordt onder meer bepaald: «Burgemeester en Wethouders zijn verplicht na te gaan welke woningen op een bij de bouwverordening verboden wijze worden bewoond...». Dit betekent doelmatige controle en hercontrole. De werkgroep ontkomt niet aan de indruk dat aan het gestelde in de bovengenoemde artikelen 24, 78 en 85 - uit hoofde van welke omstandigheden dan ook - door de gemeentelijke autoriteiten en door het staatstoezicht op de volkshuisvesting nog onvoldoende aandacht wordt besteed. Woonruimtewet 1947 Uit hoofde van art. 1 juncto art. 31 van de wet, welke in vele gemeenten nog/weer - op verzoek van de gemeenteraad (artikel 31, lid2)-vantoepassing is, en met name in gebieden waar het grootste deel der buitenlanders woonachtig is, is het niet toegestaan een zelfstandige (artikel 31, lid 1) woongelegenheid met een huur- of koopprijs, die onder een bepaalde grens ligt in gebruik te geven of te nemen zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders. In die gevallen waarin een vergunning is vereist mag een gemeente ook eisen, dat de aanvrager economisch aan de gemeente is gebonden. Dit wil in het algemeen zeggen, dat de aanvrager in de desbetreffende gemeente moet werken. Deze eis mag evenwel nooit worden gesteld aan degenen, die hun werk niet of niet meer kunnen verrichten. De vergunning wordt verleend met het oog op een doelmatige verdeling van woongelegenheid, aldus de wet. In artikel 4 is aan de gemeenteraad de plicht opgelegd om regels vast te stellen omtrent het verlenen van deze woonvergunningen. Hieruit blijkt duidelijk - eens te m e e r - welke verantwoordelijke taken de gemeenten hebben op het stuk van de huisvesting en dat de gemeenten moeten beschikken over een inzicht in de mogelijkheden tot huisvesting.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16208, nrs. 1-2
6
Bij de toepassing van de Woonruimtewet dienen de colleges van burgemeester en wethouders alle van belang zijnde omstandigheden in de beschouwing te betrekken en dus in dit kader de bijzondere situatie van de buitenlandse werknemers met name in het oog te houden. Koninklijk besluit dd. 1 juni 1976, Stcrt. 1976, nr. 113 houdende verplichting van gemeentebesturen tot het instellen van een bijzonder onderzoek naar de staat van de volkshuisvesting Dit besluit verplicht, op grond van artikel 58, lid 4, Woningwet, 111 gemeenten, ten behoeve van voorziening in de woningbehoefte, om volgens een bepaald onderzoeksmodel een bijzonder onderzoek in te stellen naar de staat van de volkshuisvesting met betrekking tot alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens. Bouwverordeningen De bouwverordeningen zoals deze in Nederland van toepassing zijn, zijn met name tot stand gekomen om criteria te scheppen waaraan de volkshuisvesting in Nederland in elk geval dient te voldoen. Het zou onjuist zijn als deze minimumeisen voor de huisvesting discriminatoir zouden worden gehanteerd. De werkgroep is dan ook van mening dat de huisvesting van buitenlanders moet voldoen aan de in Nederland geldende bouwverordeningen. Ook ten aanzien van de wettelijke vereisten met betrekking tot het onderhoud van in gebruik genomen woningen moet er evenzeer van worden uitgegaan dat zowel Nederlanders als buitenlanders hieraan onverkort dienen te voldoen. Procedure programmering woningbouw 1. 1970-1974 Uitgangspunten voor het nieuwe systeem van programmering vormden de plaatselijke regionale behoeften op het gebied van de woningvoorziening. De gemeenten dienden te komen tot een meerjarenprogrammering van de woningbouw. De voeding voor een dergelijke meerjarenprogrammering diende te bestaan uit de resultaten van een regionaal woningmarktonderzoek. Aangezien de resultaten van het te houden woningmarktonderzoek niet snel genoeg beschikbaar zouden zijn, werd een overgangsperiode ingesteld. De gemeenten die voor rijkssteun ten behoeve van de woningvoorziening in aanmerking wilden komen moesten een vragenlijst invullen. Het doel van deze vragenlijst was en is een zo goed mogelijk inzicht verkrijgen in enerzijds de reële woningaanvraag en anderzijds de beschikbare bouwcapaciteit in de gemeenten. De door de gemeenten ingevulde vragenlijsten vormen de basis voor de werkzaamheden voor de Adviescommissie voor de Verdeling Rijkssteun Woningbouw in de onderscheiden provincies en in Rijnmond. In deze commissies vindt overleg plaats tussen een vertegenwoordiger van gedeputeerde staten, een vertegenwoordiger van de gemeentebesturen, de inspecteur van de Volkshuisvesting, de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening en de hoofdinspecteur-directeur van de Arbeidsvoorziening. De commissies brengen advies uit aan de Minister ten aanzien van de gemeentelijke woningbouwprogramma's. Deze programma's betreffen alle gesubsidieerde woningcategorieën. De woningverbetering blijfen echter buiten beschouwing. In een circulaire van 5 oktober 1973 aan de Adviescommissie dringt de Minister aan op een enquêtering van alle gemeenten. Gemeenten met minder dan 5000 inwoners mogen echter volstaan met een gedeeltelijke beantwoording van de vragenlijst. Ze kunnen volstaan met een aanduiding van de omvang van het bouwprogramma. Ook dienen ze aan te geven waar de woningen gebouwd moeten worden.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
7
De Adviescommissies dienen naar het oordeel van de Minister vooral te letten op de volgende criteria: - natuurlijke bevolkingsgroei, - migratie, - onttrekking aan de woningvoorraad, - leegstand, - tekorten. Daarnaast vergt het realiteitsgehalte van de adviezen de nodige zorg. Hierbij spelen vooral de volgende factoren een rol: - stedebouwkundige procedures, - grondkostenoverleg, - tempo van het bouwrijp maken. 2. De huidige gang van zaken bij de nieuwbouw Op het ogenblik is de gang van zaken als volgt. In april verzendt de CentraIe Directie Volkshuisvesting een concept-vragenformulier voor de gemeenten aan de directies voor de volkshuisvesting in de provincies. Nadat de hoofdinspecteurs-directeuren (HID's) voorstellen tot wijziging hebben kunnen indienen, wordteen definitieve vragenlijst vastgesteld. In juni of juli worden deze vragenlijsten aan alle gemeenten toegestuurd. Voor 1 oktober moeten de gemeenten deze invullen en bij het secretariaat van de betrokken Adviescommissie (HID) indienen. De door de gemeenten ingevulde vragenlijsten bevatten informatie over het gewenste woningbouwprogramma voor de komende drie jaren. Tevens wordt informatie verschaft over de beschikbare ruimte in bestemmingsplannen, het aantal woningen dat aan de bewoning zal worden onttrokken e.d. Nadat de gemeentelijke informatie binnen is, stellen de Adviescommissies gemeentelijke of gewestelijke driejarige woningbouwprogramma's vast. De programma's schuiven jaarlijks op. Het programmadeel voor het eerste jaar kan als vrij «hard» worden beschouwd, de programma's voor het tweede en derde jaar zijn «zacht» van aard. Zij zijn vooral van belang om de continuïteit in de woningbouw veilig te stellen. De gemeentelijke aanvragen worden voor - globaal - 80% gehonoreerd. De oorzaken van de vermindering zijn o.a.: - planologisch niet haalbaar, - financieel niet haalbaar, - niet haalbaar vanwege het feit, dat er niet voldoende aannemers zijn om het gevraagde te bouwen, - veel gemeenten «overvragen». De wijze waarop de adviescommissies tot hun programma's komen verschilt per provincie. De provinciale programma's gaan in de vorm van een advies naar de Minister. Deze ontvangt de adviezen rond 1 december. Vrij snel daarna beslist de Minister. In januari worden de gemeenten van het programma op de hoogte gesteld. De Minister toetst de programma's vooral aan de budgettaire ruimte. Meestal is het aantal goedgekeurde woningen groter dan volgens de budgettaire ruimte mogelijk zou zijn. Bij de uitvoering van de programma's, is evenwel steeds gebleken dat er gemiddeld slechts 80% (of minder) van het aantal goedgekeurde woningen wordt gerealiseerd. In vergelijking met de oorspronkelijke aanvragen is dit derhalve slechts 65% (of zelfs minder). Dit is een structureel gegeven.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
8
HOOFDSTUK IV. SUBSIDIEREGELINGEN A 1. Objectsubsidies A. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET VERWERVEN VAN NIEUWE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN 1. Huurwoningenen woongebouwen Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 Op grond van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 kunnen voor te verhuren woningen, voor bejaardenwoningen, voor verzorgingstehuizen voor bejaarden en voor te verhuren woningen en woongebouwen met een bijzonder karakter jaarlijkse bijdragen en bijdragen ineens worden verstrekt. 2. Eigen woningen en huurwoningen/woongebouwen a. Beschikking geldelijke steun warmte-isolatie te bouwen
woningen
Onder bepaalde voorwaarden, kan een bijdrage ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten, die voortvloeien uit het bij het bouwen van woningen aanbrengen van vloerisolatie en dubbele beglazing. b. Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1975 Jaarlijkse bijdrage Ten behoeve van het verkrijgen in eigendom van een door de begunstigde te bewonen nieuwe woning kan door het Rijk een jaarlijkse bijdrage worden verstrekt. c. Regeling voor het verstrekken van lokatiesubsidie Krachtens deze regeling wordt het verschil in door de Minister aanvaarde grondkosten en het door de Minister vastgestelde normbedrag aan grondkosten door een bijdrage ineens weggesubsidieerd. d. Regeling «goede en goedkope woningen» De Adviescommissie voor goede en goedkope woningen volgt het planvoorbereidingsproces voor woningbouwplannen en adviseert de Minister. Uitgangspunt is dat een woning het predikaat «goed en goedkoop» verdient als de gebruikers die kwalificatie daaraan kunnen geven. Twee bijdragen kunnen worden toegekend: a. ten behoeve van planvoorbereiding, als de doelstellingen de veronderstelling wettigen dat een plan wordt opgesteld voor woningen, die als goed en goedkoop kunnen worden aangemerkt; b. als het definitieve plan voldoet aan de criteria van de tweede fase volgt een bijdrage ineens. e. Regeling voor het verstrekken van bijdragen ineens voor woningen gebouwd volgens een experimenteel bouwplan Op advies van de Adviescommissie Experimentele Woningbouw kan de Minister extra financiële steun verlenen aan eigenaren van experimentele woningen, welke gerealiseerd worden tegen kosten welke vallen binnen de grenzen van de gesubsidieerde woningbouw.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16 208, nrs. 1-2
9
B. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET VERWERVEN VAN REEDS EERDER BEWOONDE WONINGEN Huurwoningen Regeling voor het aankopen van bestaande woningen door toegelaten instellingen en gemeenten in het kader van de stadsvernieuwing Aan gemeenten en toegelaten instellingen kan jaarlijks een bijdrage van f 350 worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van aangekochte woningen - de kosten van verbetering daarbij buiten beschouwing gelaten in stadsvernieuwingsgebieden, indien die woningen binnen een niette lange termijn ingrijpend worden verbeterd. In de jaarlijkse kosten die voortvloeien uit het verbeteren van de woningen, kan een bijdrage worden verstrekt voor het eerste jaar gelijk aan de annuïteit van de verbeteringskosten verminderd met het op jaarbasis berekende bedrag van de huurverhoging wegens de woningverbetering.
C. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN REEDS EERDER BEWOONDE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN 1. Woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen en gemeenten. Regeling voor het verstrekken van jaarlijkse bijdragen en bijdragen ineens ten behoeve van het treffen van voorzieningen aan woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen en gemeenten Indien in samenhang met de verbetering van vooroorlogse woningen een exploitatietekort mocht optreden, kan een jaarlijkse bijdrage worden verstrekt, welke voor vooroorlogse woningen gelijk is aan het exploitatietekort dat na de verbetering ontstaat verminderd met het bedrag van de jaarlijkse storting voor het complex in de reserve voor buitengewoon onderhoud en woningverbetering. 2. Woningen en woongebouwen van particuliere eigenaren. Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere
woningen
Onder bepaalde voorwaarden kunnen voor woningverbetering of verbouwing bijdragen ineens of jaarlijkse bijdragen worden verstrekt aan niet toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 52 van de Woningwet. 3. Woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen van gemeenten en van particuliere eigenaren. a. Beschikking geldelijke steun warmte-isolatie bestaande woningen Onder bepaalde voorwaarden kan een bijdrage ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten, die voortvloeien uit het aanbrengen van vloerisolatie en dubbele beglazing aan bestaande woningen. b. Beschikking geldelijke steun huisvesting
gehandicapten
Aan gemeenten kunnen jaarlijkse bijdragen en bijdragen ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten die naar het oordeel van de Minister noodzakelijk zijn voor het treffen van voorzieningen die noodzakelijk zijn om een woning geschikt te maken voor bewoning door een gehandicapte.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
10
D. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET AFBREKEN VAN KROTTEN a. Besluit bijdragen reconstructie- en saneringsplannen
(80%-regeling)
Onder bepaalde voorwaarden kunnen ten behoeve van de uitvoering door de gemeente van een reconstructie- of saneringsplan bijdragen uit 's Rijks kas worden verstrekt in de kosten van verwerving van terreinen, bestaande bouwwerken en van bijzonder openbare werken. b. Beschikking geldelijke steun afbraak van krotten Uit 's Rijks kas kunnen onder bepaalde voorwaarden ter bevordering van de afbraak van krotten bijdragen ineens worden verstrekt. De bijdrage (f 4000 per krot) wordt uitbetaald nadat het krot is afgebroken.
E. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR VERBETERING VAN DE STEDEBOUWKUNDIGE STRUCTUUR VAN DE BEBOUWDE KOM a. Besluit bijdragen en reconstructie- en saneringsplannen Zie sub D.a. b. Regeling voor het verstrekken van bijdragen ineens ten behoeve van de verbetering van de woonomgeving in het kader van de woningverbetering Onder bepaalde voorwaarden kan voor de verbetering - binnen een rehabilitatieplan van meer technische aard: het ontruimen van binnenterreinen, het verbeteren van straatprofielen en het aanleggen van open ruimten en parkeermogelijkheden voor buurtbewoners - geldelijke steun uit 's Rijks kas worden verleend. c. Beschikking geldelijke steun stadsvernieuwing
1977 interimsaldoregeling
Onder bepaalde voorwaarden kan aan bepaalde gemeenten ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van verbeterings- en herindelingsplannen geldelijke steun worden verstrekt. De geldelijke steun wordt verleend ter overbrugging van het gehele verschil tussen kosten en opbrengsten. De voorbereidingskosten zijn aan bepaalde maxima gebonden. Onder stadsvernieuwing wordt verstaan de stelselmatige inspanning zowel op stedebouwkundig als op sociaal-economisch en cultureel gebied, gericht op behoud, herstel en verbetering - zomede, indien nodig, op herindeling en sanering - van stadskernen en daarbij aansluitende stedelijke gebieden, alsmede van andere door dichte bebouwing gekenmerkte centra van maatschappelijk leven. A 2 . Subjectsubsidies A. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET VERWERVEN VAN NIEUWE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN 1. Door de eigenaar te bewonen woning (eigen woning). Regeling voor het verwerven van een eigen woning in de beschutte sfeer Beschikking aanvullende jaarlijkse bijdragen eigen woningen Aan de eigenaar van een woning, aan wie een jaarlijkse bijdrage op voet van de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1975 is verstrekt, kan een aanvullende jaarlijkse bijdrage worden verstrekt. De hoogte van de jaarlijkse bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de eigenaar en vervalt als dat inkomen een bepaalde grens overschrijdt.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16 208, nrs. 1-2
11
B. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN REEDS EERDER BEWOONDE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN 1. Woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen van gemeenten en van particuliere eigenaren. Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten, MG 78-14 De Regering voorziet in vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten.
C. HET VERSTREKKEN VAN INDIVIDUELE HUURSUBSIDIE EN VAN BIJDRAGEN INEENS VOOR VERHUIS- EN HERINRICHTINGSKOSTEN a. Beschikking individuele
huursubsidie
1. Jaarlijkse bijdrage Uit 's Rijks kas wordt aan de huurder van een woning jaarlijks een bijdrage verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van die woning. 2. Huurgewenningsbijdrage bij verzwaring van de huurlasten na de verhuizing Uit 's Rijks kas wordt aan degene, die huurder van een woning wordt, voor drie achtereenvolgende jaren een bijdrage verstrekt ter tegemoetkoming in het verschil tussen de kosten verbonden aan het genot van die woning, en de kosten, verbonden aan het genot van de woning, die wordt verlaten om die woning in gebruikte nemen. 3. Huurgewenning bij woningverbetering Uit 's Rijks kas wordt aan degenen die, van een woning waaraan ingrijpende voorzieningen tot verbetering van de indeling of van het woongerief of tot opheffing van technische gebreken zijn getroffen en waarvan de huurprijs deswege is verhoogd, huurder is op het tijdstip, waarop aan die woning de voorzieningen worden getroffen, voor 3 of 5 achtereenvolgende jaren (afhankelijk van de hoogte van de huursprong) een bijdrage verstrekt ter tegemoetkoming in het verschil tussen de huurprijs voor en na het treffen van de voorzieningen. b. Beschikking geldelijke steun bejaarden bij verhuizing 1975 Aan gemeenten kunnen bijdragen ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, die een huurder, die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft in geval hij de door hem bewoonde woning, niet zijnde een krot, verlaat om andere woonruimte in gebruikte nemen. c. Beschikking geldelijke steun bewoners bij woningverbetering ontruiming 1975
en krot-
1. Woningverbetering Aan gemeenten kunnen bijdragen ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, die een huurder of een eigenaar, die zijn woning zelf bewoont, heeft in geval aan de door hem bewoonde woning ingrijpende voorzieningen worden getroffen tot verbetering van de indeling of van het woongerief of tot opheffing van technische gebreken. 2. Krotontruiming Aan gemeenten kunnen bijdragen ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de verhuis-en herinrichtingskosten, die een bewoner van een krot heeft in geval hij het krot ontruimt.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
12
A3. Leningen A. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET VERWERVEN VAN NIEUWE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN 1. Door eigenaar te bewonen woning (eigen woning) Beschikking leningen eigen woningen Ten behoeve van het verkrijgen in eigendom van een door de begunstigde te bewonen woning kunnen aan de gemeenten leningen worden verstrekt, onder de voorwaarde dat de ontvangende gemeente de bedragen van die leningen aanwendt ter verstrekking van leningen aan eigenaren van woningen wier belastbaar inkomen een bepaalde grens niet te boven gaat. 2. Huurwoningen en woongebouwen Beschikking leningen toegelaten
instellingen
Deze beschikking bevat de algemene voorwaarden en bepalingen voor het verstrekken van geldleningen aan toegelaten instellingen (zie artikel 3, eerste lid, van het Besluit Geldelijke Steun Volkshuisvesting jo. artikel 60, Woningwet). De lening wordt normaliter door de gemeente aan de toegelaten instelling verstrekt, al dan niet onder voorwaarde dat geldelijke steun uit 's Rijks kas is verleend (artikel 65 jo. 67 Woningwet). In bepaalde gevallen (artikel 68, Woningwet) wordt uit 's Rijks kas rechtstreeks geldelijke steun verstrekt aan de toegelaten instellingen.
B. HET VERSTREKKEN VAN GELDELIJKE STEUN VOOR HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN REEDS EERDER BEWOONDE WONINGEN EN WOONGEBOUWEN Woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen en gemeenten. a. Regeling voor het verstrekken van jaarlijkse bijdragen en bijdragen ineens t.b.v. hettreffen van voorzieningen aan woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen en gemeenten Voor het verbeteren van vooroorlogse woningen en naoorlogse woningwetwoningen kan het Rijk aan gemeenten en toegelaten instellingen leningen verstrekken ter financiering van de verbeteringskosten. b. Beschikking leningen toegelaten
instellingen
ZieA.2. A4. Garanties a. Garanties Onder bepaalde voorwaarden neemt het Rijk deel in het verlies dat voor een gemeente voortvloeit uit het garanderen van rente en aflossing van een lening welke: 1. door de begunstigde is aangegaan voor het verkrijgen van een nieuwe of bestaande, door hem te bewonen woning (voor 50%). Zie onder andere a.1.A.2sub b.; 2. de eigenaar van een gebouwd onroerend goed voor het treffen van voorzieningen aan dat onroerend goed heeft gesloten (voor 100%). Zie a.1.C.2; 3. toegelaten instellingen voor de koop van bestaande woningen of voor het treffen van voorzieningen aan een gebouwd onroerend goed hebben gesloten (voor 100%). Zie a.1.B, a.1.C.1, a.3.B.a en a.3.B.b;
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
13
4. toegelaten instellingen en andere rechtspersonen die geen winst beogen voor de bouw van woningen en woongebouwen hebben gesloten (voor 100%). Zie a.3.A.2. b. Voorzieningen lagere overheden 1. Subsidies Door de gemeenten kunnen bijdragen worden verstrekt in de verhuis- en herinrichtingskosten: a. aan bejaarde huurders: zie boven sub a.2.C.b; b. in geval van woningverbetering: zie boven suba.2.C.c.1; c. in geval van krotopruiming: zie boven sub a.2.C.c.2. Door het Rijk worden deze bedragen tot bepaalde maxima vergoed. 2. Garanties Door de gemeenten worden aan particulieren en toegelaten instellingen garanties gegeven voor het aangaan van leningen. Het Rijk neemt daarin onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk deel. Zie boven sub a.4. 3. Leningen Door de gemeenten worden leningen verstrekt voor het verkrijgen in eigendom van, het bouwen vanen het treffen van voorzieningen aan woningen en woongebouwen. Zie sub a.3.
HOOFDSTUK V. KNELPUNTEN Knelpunten inzake de huisvestingssituatie van de buitenlandse werk nemers De zestiger jaren In de zestiger jaren gaf de aanwezigheid van buitenlandse werknemers in ons land geen grote huisvestingsproblemen: - De toen nog betrekkelijk geringe aantallen buitenlandse werknemers werden ondergebracht in particuliere kosthuizen en/of contractpensions. - Medeverantwoordelijkheid voor deze huisvesting werd gedragen door de werkgevers. - Controle van rijkswege op de (aanwezigheid van) huisvesting was onderdeel van de afhandeling van een wervingsaanvraag. - De overkomst van de gezinnen was toen nog nauwelijks aan de orde. - De geringe aantallen buitenlanders riepen nog geen sociale discriminatieop. In het jaar 1970 heefteen interdepartementale werkgroep huisvesting buitenlandse arbeidskrachten (ingesteld door de toenmalige interdepartementale commissie inzake buitenlandse arbeidskrachten) over de destijds bestaande woonsituatie een rapport uitgebracht. De zeventiger jaren De bovengeschetste situatie is in de zeventiger jaren langzamerhand gewijzigd. De gevestigde samenleving werd steeds sterker geconfronteerd met problemen rond de buitenlandse werknemers: - Het voortgezette verblijf leidde tot een grote verschuiving in de woonbehoeften der buitenlandse werknemers, hetgeen zich met name uitte in: a. een hang naar meer comfort en zelfstandigheid; b. een sterk stijgende behoefte aan gezinshereniging. - Het toezicht van rijkswege op de (veelal door de werkgevers verschafte) huisvesting verminderde ten gevolge van de afneming van de wervingsactiviteiten en de toeneming van het zich zelfstandig huisvesten der buitenlandse werknemers.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,16 208, nrs. 1-2
14
- De sterke groei van het aantal hier aanwezige buitenlanders (zie bijlage) heeft de sociale discriminatie mede doen toenemen. - Door de toegenomen werkloosheid en de nog steeds voortdurende woningnood (de generatie van de naoorlogse geboortegolf komt in de zeventiger jaren op de woningmarkt) wordt de aanwezigheid van de buitenlandse gezinnen door de autochtone bevolking sterker gevoeld als een bedreiging voor hun eigen belangen. Dit geldt het meest voor diegenen in de Nederlandse samenleving, wier belangen het sterkst parallel lopen met die van de buitenlandse werknemers. - De toestroming van concurrerende minderheidsgroepen naar Nederland, met name uit Suriname, maakte de woonsituatie verder bepaald niet overzichtelijker. Concentratie
verschijnselen
Er valt een concentratie te constateren van buitenlandse werknemers in de kwalitatief slechte delen der steden. De oorzaken hiervan zijn: - Woningcorporaties en gemeenten waren aanvankelijk weinig geneigd om buitenlandse werknemers in hun woningbezit onder te brengen. Voor zover de bereidheid wel aanwezig was om directe medeverantwoordelijkheid voor de huisvesting van deze groep mensen te dragen, is veelal toch wel gebleken dat de buitenlandse werknemers en hun gezinnen vooral in het oudere woningbestand terecht kwamen. - Voor lage prijzen worden in de oude wijken (waar gezien de huurprijzen ook de Nederlandse economisch zwakkeren op aangewezen waren en veelal nog steeds zijn) woningen opgekocht en als pension of voor zelfstandige bewoning door buitenlandse werknemers bestemd. - De oorspronkelijke bewoners wijten de achteruitgang van hun wijk nog al eens aan de komst en concentratie van niet-autochtonen en verlaten deze buurten in aanmerkelijke getalen. - Leegkomende woningen worden weer verkocht of verhuurd aan nietautochtonen, waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat en de concentraties alleen maar groter worden. - Buitenlandse werknemers hebben vaak voorkeur voor buurten waar bekenden wonen en dit zijn meestal juist de oudere buurten. - De eisen, die de buitenlandse werknemers stellen, worden vooral in het begin, mede bepaald door hun woonsituatie in het land van herkomst, die naar Nederlandse normen gerekend - nog al eens onder de maat is. - De buitenlandse werknemers hebben een geringe kennis van hun mogelijkheden om een woning te verwerven (lid worden van een woningbouwvereniging, inschrijving als woningzoekende) en accepteren de eerste de beste woning, die ze voor een betaalbare prijs kunnen bemachtigen. - De geringe kennis van hun mogelijkheden doet hen vaak in handen van onroerendgoed-speculanten vallen, welke veelal te hoge prijzen vragen voor kwalitatief slechte woningen. - De huizenhandelaars in de oudere wijken spreken vaak een taal, die voor de buitenlandse werknemers «begrijpelijker» is dan die van de woningbouwverenigingen en gemeentelijke instanties. - De grotere woningen, die buitenlandse werknemers veelal nodig hebben voor hun gezin - en die naar hun mening betaalbaar zijn - liggen dikwijls in de oudere buurten. Daadwerkelijke
huisvestingsproblemen
De problemen rond de daadwerkelijke huisvesting van de buitenlanders komen als volgt naar voren: - Hoewel het gebrek aan woningen en bouwgrond niet alleen de buitenlandse werknemers treft maar ook de autochtonen, constateert men in vergelijking met deze laatsten een relatief hoog percentage woningzoekenden onder de buitenlandse werknemers. Dit wordt met name veroorzaakt door de instelling en de zwakkere positie van de buitenlandse werknemers als gevolg van:
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
15
a. het vanwege de taalbarrière niet goed overkomen van voorlichting over de huisvestingsmogelijkheden via de daartoe bestaande kanalen. b. De onbekendheid met de ambtelijke wereld, hetgeen onder andere blijkt uit het feit, dat het aantal ingeschreven woningzoekenden onder de buitenlandse werknemers aanmerkelijk lager is dan op grond van hun huisvestingssituatie verwacht zou mogen worden. c. Het tegengaan van concentratie door een aantal gemeenten/woningbouwverenigingen door het hanteren van restricties in de vorm van maximumpercentages woningen (per wijk, portiek, trappenhuis e.d.), dat aan buitenlandse werknemers wordt toegewezen. d. Het bestaan van eisen om gedurende een bepaalde periode ingeschreven te zijn geweest. e. Het ontbreken van een regionaal/intergemeentelijk huisvestingsbeleid, hetgeen met name moeilijkheden oplevert voor zover de eis van economische gebondenheid gesteld wordt. f. Het deel uitmaken van de lagere inkomensgroepen. Hierbij kan worden opgemerkt dat buitenlandse werknemers nog al eens een deel van hun verdiensten afstaan aan familieleden in het land van herkomst, waardoor zij soms in een relatief slechtere positie verkeren dan de talrijke Nederlandse gezinnen, die over overeenkomstige financiële middelen beschikken. Bij een en ander wordt overigens opgemerkt dat lang niet alle buitenlandse gezinnen tot de groep van de laagste inkomenstrekkers te rekenen vallen. g. Het feit dat buitenlandse werknemers er niet aan gewend zijn de in Nederland gangbare prijzen te betalen voor een woning, noch voor het onderhoud daarvan. Daarnaast heeft men een zekere achterdocht of tenminste weinig vertrouwen met betrekking tot het verkrijgen van huursubsidies. h. De angst voor de kwaliteits- en waardedaling van de woning bij bewoning door buitenlandse werknemers werkt een discriminerende behandeling door de verhuurder in de hand. (Dit blijkt bij voorbeeld uit het aantal bezwaren dat van eigenaarszijde naar voren komt als de gemeenten van hun bevoegdheden gebruik maken om buitenlandse werknemers voor een woning voor te dragen). i. Na toewijzing van een woning in het kader van gezinshereniging zijn in een aantal gevallen onregelmatigheden geconstateerd bij betrekking van woningen door buitenlandse werknemers (bewoning door méér of andere personen dan bij inschrijving opgegeven). Dit heeft tot een zekere terughoudendheid bij de toewijzing geleid. j . Het feit, dat de buitenlandse werknemers geen lokaal kiesrecht hebben, kan ertoe leiden dat een optimale belangenbehartiging door de politieke partijen, geïnspireerd door het gewicht van de stemmen der buitenlandse potentiële kiezers, niet verzekerd is. - De grote toestroom van buitenlanders in het kader van de gezinshereniging kwam met name voor de gemeentelijke huisvestingsinstanties soms toch nog tamelijk onverwachts. Men was en is dan ook in dergelijke gevallen niet altijd in staat om op passende wijze aan deze nieuwe situatie het hoofd te bieden. - Door de grootte der gezinnen der buitenlandse werknemers trad een wijziging op van de structuur van de lokale woonbehoefte. Vooral te dien aanzien bleek men niet steeds bij machte om op korte termijn de bakens te verzetten. - De problemen bij de uitvoering van de woningbouwprogramma's, waardoor slechts 65% of minder van de oorspronkelijke aanvragen wordt gerealiseerd. Factoren die hierbij een rol spelen zijn o.a.: • planologische problemen (beroepsprocedures door belanghebbenden, onder wie veel (milieu-)actiegroepen; te laat starten van procedures ex artikel19WRO). • veel tijd vergen de inspraakprocedures waardoor de planning niet gehaald kan worden. • tekort aan vakbekwame bouwvakkers (o.a. door overloop naar stadsvernieuwing en vrije sector).
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
16
• moeilijke bouwplannen (architectonisch gezien). De opzet is vaak te ingewikkeld, de woningtypen vaak te zeer gedifferentieerd. • de differentiatie in woningtypen, naast langere bouwtijd en het ontbreken van gespecialiseerde bouwvakkers, betekent tevens een aanzienlijke toename van de ambtelijke verwerkingsactiviteiten. • de gemeenten dienen onvoldoende plannen in. • de ingediende plandossiers zijn vaak onvolledig. • onvoldoende bestemmingsplancapaciteit. Alleenstaande buitenlandse
werknemers
Betreffende de alleenstaanden onder de buitenlandse werknemers komen meer specifiek nog de volgende zaken naar voren: - De buitenlandse werknemer is gezien zijn spaarzin niet bereid een voor Nederlandse begrippen passende prijs te betalen voor een verblijf in een pension. Dit heeft tot gevolg, dat er in de exploitatie weinig financiële ruimte overblijft om de pensions te verbeteren. Voorts leidt dit ertoe dat er grote exploitatietekorten ontstaan bij de bedrijfspensions, waardoor de animo bij het bedrijfsleven om voor de huisvesting van hun buitenlandse werknemers zorg te dragen bepaald niet wordt gestimuleerd. - Bedrijven gaan meer en meer over op wooneenheden, gebaseerd op zelfverzorging, maar vaak weigeren de buitenlandse werknemers de hier aan verbonden meerprijs te betalen. - Het gebrek aan geschikte panden voor vervangende woonruimte maakt het vaak moeilijk de slechte pensions te sluiten. In deze gevallen staat de gemeente immers voor de taak voor vervangende woonruimte zorg te dragen. Daardoor biedt de modelverordening met betrekking tot huisvesting in pensions te weinig mogelijkheden voor relevante oplossingen. - De woningwet geeft geen mogelijkheden tot actie in relatie tot pensions. - In het kader van het gemeentelijke huisvestingsbeleid is nog te weinig ruimte overgelaten ten behoeve van woningen voor alleenstaanden in het algemeen en de buitenlandse werknemers in het bijzonder. - Gemeenten en woningbouwverenigingen hebben een weinig positieve houding ten opzichte van groepsgewijze bewoning van woningen door buitenlandse werknemers (vrees voor uitwoning). - Enquêtes op het gebied van woningonderzoek worden door de buitenlandse werknemers veelal verkeerd begrepen en geven zo vertekende beelden.
HOOFDSTUK VI. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Conclusies De werkgroep stelt op grond van de knelpunten zoals hij die geconstateerd heeft vast, dat op vele punten verbeteringen in de huidige huisvestingssituatie van de buitenlandse werknemers en hun gezinnen in Nederland gewenst zijn. Deze vaststelling heeft tot het formuleren van een aantal aanbevelingen geleid. De werkgroep is daarbij van mening dat - medegegeven het tijdsverloop sinds het formuleren van het mandaat - het thans minder zinvol is zijn bevindingen in de vorm van een interimrapport te presenteren. Deze conclusie is mede ingegeven door de grote mate van overeenstemming die al in dit stadium over de aan het rapport ten grondslag liggende materie kan worden bereikt. Aanbevelingen De
woonruimteverdeling
Voor zover, om voor een woning in aanmerking te komen, de eis gesteld wordt een bepaalde periode ingeschreven te zijn geweest, dient deze norm door de gemeenten met een zodanige souplesse en gevoel voor rechtvaar-
Tweede Kamerzitting 1979-1980, 16208, nrs. 1-2
17
I
digheid gehanteerd te worden, dat de buitenlandse werknemers en hun gezinnen niet het slachtoffer worden van onbekendheid met formele procedurevoorschriften of van andere beletselen, die uit hun bijzondere positie (bij voorbeeld gezin nog in het land van herkomst) voortvloeien. Het gemeentelijke woningtoewijzingsbeleid moet gericht zijn op een zeer nauwgezette afweging van belangen van de onderscheiden categorieën woningzoekenden, die in het geding zijn. De toewijzing ten behoeve van de categorie buitenlandse werknemers en hun gezinnen dient hierbij ten minste gebaseerd te zijn op een evenredig aandeel in de aan de gemeenten ter verdeling ter beschikking komende woonruimte. Met bijzondere noden, die uit het langdurig gesepareerd wonen van de buitenlandse werknemer en zijn gezinsleden kunnen voortvloeien, dient door de gemeenten in belangrijke mate rekening te worden gehouden bij het vaststellen van de urgentie inzake toewijzing van huisvesting. Er dient ten behoeve van de buitenlandse werknemers in daarvoor in aanmerking komende gebieden een regionaal/intergemeentelijk beleid met betrekking tot woonruimteverdeling ontwikkeld te worden, waarbij o.a. de eis van economische gebondenheid niet per gemeente, maar per regio of per groep van bij elkaar gelegen gemeenten gesteld wordt. Voor zover in bepaalde gemeenten een relatieve achterstand van de buitenlandse werknemers, die daar werkzaam of woonachtig zijn, is ontstaan ten opzichte van de andere woningzoekenden, dienen deze gemeenten passende voorzieningen te treffen om deze achterstand in te lopen, bij voorbeeld via een zekere mate van bevoorrechting. De mogelijkheden om de woningnood onder de buitenlandse werknemers en hun gezinnen te lenigen door de zogenaamde 5%-regeling ook voor hen te laten gelden, dienen aan een nauwgezet onderzoek te worden onderworpen. De gemeenten dienen periodiek openbaar te maken hoe de ter beschikking komende woonruimte over de onderscheiden categorieën woningzoekenden - waaronder met name de buitenlandse werknemers en hun gezinnen - wordt verdeeld. De grotere behoefte aan relatief grotere woningen bij de buitenlandse werknemers, dan bij de autochtone bevolking (uit hoofde van de verschillen in samenstelling van de gezinnen) dient door middel van onderzoek gekwantificeerd te worden. Hierdoor kan bij de te treffen woningbouwvoorzieningen met de toekomstige structuur van de behoefte beter rekening worden gehouden, terwijl tevens van de mogelijkheden in het kader van samenvoeging van woningwetwoningen bij nieuwbouw- of verbeteringsplannen een optimaal gebruik kan worden gemaakt. Ter vermijding van grote verscheidenheid in de onderscheiden gemeentelijke verordeningen en het hanteren van verschillende normen, dienen de gemeenten zich zoveel mogelijk te baseren op een VNG-toewijzingsverordening. Terwijl enerzijds de gemeenten terecht ghettovorming tegen willen gaan, dient anderzijds in het gemeentelijk beleid in aanmerking te worden genomen, dat door de, door mevrouw dr. v.d. Berg-Eldering, voorgestane gedecentreerde concentratie (huisvesting verspreid tussen de Nederlandse gezinnen met toch een zekere mate van concentratie van gezinnen van buitenlandse werknemers) wordt voorkomen, dat met name de vrouwen der buitenlandse werknemers van contacten met landgenoten verstoken blijven. Doorstroming naar nieuwere wijken dient gestimuleerd te worden door de ter beschikking staande subsidiemogelijkheden zo efficiënt mogelijk te benutten. Ten behoeve van de categorie woningzoekenden waartoe de buitenlandse werknemers en hun gezinnen behoren, dienen - met name op basis van de door de gemeenten op grond van die behoefte in te dienen claims - de mogelijkheden om woonruimte te creëren optimaal te worden benut. Met name dienen de problemen, welke zich voordoen bij de voorbereiding en de uitvoering zo gering mogelijk gemaakt te worden. Te denken valt hierbij aan de gesignaleerde knelpunten waaronder die op planologisch en financieel gebied, alsmede voorts ook aan de beschikbaarheid van voldoende vakbekwame bouwvakkers.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16 208, nrs. 1-2
18
Aan de buitenlandse werknemers dienen op een voor hen zo duidelijk mogelijke wijze de voordelen onder ogen te worden gebracht, die het lid worden van een woningbouwcorporatie biedt om zo passend mogelijke huisvesting te verwerven. De woningbouwverenigingen mogen in principe geen beletselen opwerpen bij het lid worden of het zich laten inschrijven van buitenlandse werknemers. Problemen van alleenstaande buitenlandse
werknemers
Een beleid, gericht op de uitbreiding van het aantal woningen voor alleenstaanden, dient toenemende aandacht te krijgen. Indien de gemeenten niet bereid zijn woningen voor alleenstaanden te doen bouwen, dient er vanwege de rijksoverheid zo nodig een pressiemiddel geschapen te worden, zodat de gemeenten op passende wijze in de bestaande nood voorzien. De gemeenten en woningbouwverenigingen dienen reële wensen ten opzichte van groepsgewijze bewoning door buitenlandse werknemers zo positief mogelijk te benaderen. Voor zover buitenlandse werknemers in pensions verblijven kan hieromtrent meer in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Door intensieve controle op de pensions dient de naleving van de minimaal te stellen criteria, bij voorbeeld wat betreft brandbeveiliging, te worden gewaarborgd. Voorzover niet voldaan wordt aan de minimumeisen, dient tot sluiting van de gevaarlijke en kwalitatief slechte pensions te worden overgegaan. In geval zich onverhoeds een noodsituatie in een pension voordoet, waardoor verdere bewoning onmogelijk wordt, alswel in die overige gevallen, waarin bij alle betrokken instanties de overtuiging bestaat, dat terstond en met gebruikmaking van alleten dienste staande mogelijkheden een einde aan de bewoning van een pension moet worden gemaakt, dient voor de herhuisvesting van de betrokkenen zo ruim mogelijk gebruik te worden gemaakt van alle daartoe dienstige regelingen en middelen. Zo kan de gemeenten worden gevraagd dat zij, ter verzorging van - tijdelijke - vervangende woonruimte van de betrokken pensionbewoners er op toezien, dat de initiatiefnemers" waar zulks mogelijk is - van alle in dit kader ten dienste staande VRO-regelingen een passend gebruik maken. De stringente eisen van de model-bouwverordeningen en de voorschriften en wenken e.d. moeten hierbij zodanig worden gehanteerd, dat hierdoor geen onnodige belemmeringen in de weg worden gelegd. Sociale implicaties Voor het scheppen van optimale voorwaarden voor het samenleven van onderscheiden culturele minderheden, zoals buitenlandse werknemers, migranten uit Suriname en autochtonen, dienen - voor zover aan voorzieningen behoefte bestaat - samenwerkingsstructuren tot stand te worden gebracht. Op deze wijze kunnen op gemeentelijk niveau (en zo nodig buurtsgewijze) voor dreigende moeilijkheden zodanige oplossingen worden gezocht dat: - de aspiraties van de onderscheiden groeperingen door de overige buurtbewoners in mindere mate als een bedreiging van hun eigen belangen worden ervaren; - de achteruitgang van de oude wijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan; - het vertrek van de autochtonen uit bepaalde wijken geen zodanige vormen aanneemt, dat ghettovorming van allochtonen in de hand wordt gewerkt; - de autochtone buurtbewoners de achtergronden leren kennen van de leefwijze van de buitenlandse gezinnen in hun midden; - de allochtonen begrip krijgen voor de verschillen ten opzichte van hun land van herkomst en ten aanzien van hun mogelijkheden in de Nederlandse samenleving hun bewustwordingsproces zoveel mogelijk bevorderd wordt;
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16208, nrs. 1-2
19
- de buitenlandse werknemers zich zodanig met de andere buurtgenoten verbonden gaan voelen, dat de weerstand tegen een verdere integratie in de Nederlandse samenleving zo gering mogelijk wordt; - een zodanige wens tot participatie in de Nederlandse samenleving ontstaat met het hierbij behorende begrip voor de waarden die de Nederlandse samenleving impliciet in zich draagt, dat ook drempels als naturalisatie, gemakkelijker te overwinnen zijn. In dit verband zouden de met naturalisatie verbonden moeilijkheden en kosten zo gering mogelijk dienen te worden gemaakt. Voorlichting Aangezien de huidige voorzieningen niet toereikend zijn, dient in het volgende te worden voorzien: a. De voorlichting door de gemeenten ten behoeve van de buitenlandse werknemers en hun gezinnen over de volgende punten dient bij voorkeur in de taal van de buitenlandse werknemer te worden gegeven 1 : - de mogelijkheden om voor een woning in aanmerking te komen via huur of koop; - de wijze, waarop buitenlandse werknemers het beste voor hun huisvestingsbelangen kunnen opkomen, zowel bij overheidsdiensten, woningcorporaties als andere verhuurders; - de (achtergronden van de) normen gehanteerd bij de toewijzing van woningen door de bij de woningdistributie betrokken instanties; - de (voor zover van toepassing) bestaande specifieke voorzieningen met betrekking tot buitenlandse werknemers en hun gezinnen; - de betekenis en de concrete mogelijkheden met betrekking tot huursubsidies; - de in Nederland in acht te nemen normen ten aanzien van bewoning en de verhouding tot de omwonenden alsmede de bestaande rechten en verplichtingen van respectievelijk eigenaar en huurder met betrekking tot het onderhoud. Vooral voor zover de bovenstaande voorlichtingsvoorzieningen niet in de talen van alle ter plaatse werkzame en woonachtige buitenlandse werknemers beschikbaar kunnen worden gemaakt, dienen overheids- en andere betrokken instanties hun taalgebruik zó te kiezen, dat de strekking van de tekst ook voor die buitenlandse werknemers, die over een zeer summiere kennis van het Nederlands beschikken, begrijpelijk is. b. Omtrent voor de buitenlandse werknemers en hun gezinnen van belang zijnde regelingen etc. dienen gemeentelijke en andere instanties voor zover mogelijk ook van de in Nederland verschijnende dagbladen in de taal van de buitenlandse werknemers gebruikte maken. c. Aan de autochtone bewoners der gemeente dient voorlichting te worden gegeven over de achtergronden, leefgewoonten etc. van de buitenlandse werknemers, ten einde begrip bij te brengen voor het andere gedragspatroon van de buitenlandse werknemer en de specifieke moeilijkheden waarmee de buitenlandse werknemer worstelt. Deze voorlichting moet er met name op gericht worden een onvrijwillig isolement waarin de buitenlandse werknemer en hun gezinnen zich bevinden zoveel mogelijk te doorbreken. Bij een en ander moet voor zover nodig tevens begrip worden bijgebracht voor de (specifieke) wijze waarop de buitenlandse werknemer en hun gezinnen worden behandeld, zulks ten einde naijver zoveel mogelijk tegen te gaan. ' Dit betreft dan met name de talen van die wervingslanden, waarvan een aanmerkelijk aantal buitenlandse werknemers ter plaatse werkzaam of woonachtig is.
d. Gemeenten en andere instanties dienen de nodige voorzieningen te treffen om hun apparaat zoveel mogelijk toegankelijk te maken voor de buitenlandse werknemer, die informatie behoeft, zijn belangen wil bepleiten of
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
20
daadwerkelijke steun nodig heeft. Hiertoe kan het tot stand brengen van een centraal voorlichtingspunt, waartoe buitenlanders zich kunnen wenden, een van de mogelijkheden zijn. e. De rijksoverheid, de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten kunnen de gemeenten de nodige bijstand verlenen bij de voorlichting door het ontwerpen en ter beschikking stellen van voorlichtingsteksten in het Nederlandsen de talen der wervingslanden, voor zover daarin niet door derden wordt voorzien. Hierbij valt niet alleen te denken aan de voorlichting aan de buitenlandse werknemers en hun gezinnen, maar ook aan de voorlichting aan de autochtone bevolking.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
21
Bijlage
Overzicht van het dantal geldige arbeidsvergunningen verstrekt aan buitenlandse werknemers aan het eind van het jaar 1969 en aan het eind van het jaar 1978 1969
1978
Tijdelijke vergunningen
(Korter dan 5 jaar werkzaam)
Wervingslanden Overige nationaliteiten
50 663 9 506
23 727 10 972
Totaal
60 169
34 699
Permanente vergunningen
(Langer dan 5 jaar werkzaam)
Wervingslanden Overige nationaliteiten
2 705 2 179
86 712 12 020
Totaal
4 886
98 732
Totaal geldige vergunningen Wervingslanden Overige nationaliteiten
53 368 11 685
110 439 22 992
Totaal
65 053
133 431
NB: Exclusief niet-vergunningplichtige EEG-onderdanen.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16208, nrs. 1-2
22