Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21076
Nr. 3
Aanvulüng van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf met bepalingen omtrent rechtsbijstandverzekering
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG
Ontvangen 2 januari 1990 Bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten
De leden van de P.v.d.A.-fractie begrepen uit de memorie van antwoord dat sprake is van een «juridisch zelfstandig schaderegelings– kantoor» zodra een twee vereisten wordt voldaan: (a) een eigen rechts– persoon en (b) de werkzaamheden betreffen uitsluitend schaderegeling. De memorie van antwoord stelt, in antwoord op een vraag van een lid van de C.D.A.-fractie, dat een «een zekere invloed» van multibranche verzekeraars op het algemeen beleid van het schaderegelingskantoor denkbaar is. Deze invloed kan, zo oordeelden de leden van de P.v.d.A.-fractie, vrij ver gaan. Zij trokken uit het voorgaande de conclusie dat de optie van het «juridisch zelfstandig schaderegelingskantoor» meer suggereert dan zo waarmaakt. Er is naar hun mening nauwelijks verschil tussen deze optie en de uitvoering van de rechtsbijstand door de verze– keraar zelf. Deze leden vroegen de regering of de twee gegeven criteria niet in aanmerking komen voor aanscherping en aanvulling. Naar de mening van de ondergetekenden is er geen reden om de twee vereisten voor het juridisch zelfstandig schaderegelingskantoor aan te scherpen of aan te vullen. Met het begrip «juridisch zelfstandig schade– regelingskantoor» wordt slechts de juridisch zelfstandigheid aangegeven. Daarmee wordt niet gesuggereerd dat elke invloed van verzekeraars op het algemene beleid afwezig is, hetgeen overigens ook niet de bedoeling van deze constructie is. Met het schaderegelingskantoor is beoogd het voorkomen van belangenconflicten tussen een verzekerde en een verze– keraar die voortvloeien uit het feit dat de verzekeraar meer dan één branche uitoefent. Hierbij kan worden gedacht aan een verzekeraar die zowel de kosten van rechtsbijstand van de éne partij moet dragen, als de kosten die kunnen voortvloeien uit de eventuele aansprakelijkheid van de andere partij. Een dergelijke verzekeraar heeft de mogelijkheid zijn totale kosten te beperken door zich niet adequaat in te spannen voor zijn rechtsbijstandverzekerde. Door middel van het juridisch zelfstandig schaderegelingskantoor wordt een dergelijke handelswijze voorkomen, waardoor wordt bereikt dat multibranche verzekeraars in dit opzicht dezelfde waarborgen kunnen bieden als gespecialiseerde rechtsbijstand– verzekeraars. De rechtsbijstandschaderegeling door een gespecialiseerde
011535F ISSN0921 - 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
rechtsbijstandverzekeraar of door een juridisch zelfstandig schaderege– lingskantoor, biedt dan ook een vergelijkbare bescherming aan verze– kerden. Deze leden hadden voorts behoefte aan verduidelijking van de in artikel 26a gestelde regels ten aanzien van nevenwerkzaamheden van personeelsleden van een schaderegelingskantoor. In de situatie dat een verzekeraar uitsluitend de branche Rechtsbijstand uitoefent richt zich deze bepaling op «de personeelsleden die zich bezig houden met de schaderegeling of met het geven van juridische adviezen met betrekking tot deze regeling». De polissen stellen veelal dat de rechtsbijstand wordt verleend door «deskundigen in dienst van de maatschappij of door andere deskundigen indien de maatschappij dit wenselijk en/of noodza– kelijk acht». De wettekst lijkt dus slechts te verwijzen naar diegenen die in dienst zijn van de verzekeraar en niet de andere deskundigen die rechtsbijstand verlenen. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen of dit juist is, en wat de reden van die beperking is. In overeenstemming met artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn verwijst artikel 26a, eerste lid, inderdaad alleen naar de perso– neelsleden in dienst van de rechtsbijstandverzekeraar. Het is naar de mening van de ondergetekenden niet noodzakelijk deze beperking ook op te leggen aan andere deskundigen die geen werknemer zijn van de verze– keraar. Allereerst wordt er op gewezen dat het optreden van een externe deskundige voor beide partijen in een geschil in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt. Een rechtsbijstandverzekeraar zal zo'n situatie ook willen vermijden om zijn geloofwaardigheid niet op het spel te zetten. Bovendien heeft een externe deskundige geen directe financiële betrok– kenheid bij de uitkomst van de zaak, zulks in tegenstelling tot een deskundige in dienst van de verzekeraar. Tenslotte mogen advocaten in het algemeen niet beide partijen vertegenwoordigen. Verwezen wordt naar de gedragsregel voor advocaten 1980, hoofdstuk I, regel 6 e.v. (opgenomen in deel 39 van de editie Schuurman en Jordens). Indien de belangen van partijen die de advocaat vertegenwoordigt niet tegen– strijdig zijn, kan evenwel een uitzondering worden gemaakt. In de praktijk komt deze situatie voor en de ondergetekenden zien geen redenen om deze mogelijkheid te verbieden. Dit zou de vrijheid van deskundigen om hun beroep uit te oefenen nodeloos beperken. Voor het opleggen van een verbod tot het optreden voor beide partijen is naar de mening van de ondergetekenden dan ook onvoldoende aanleiding. Dezelfde leden vroegen of de wettelijke formulering «bezig houden met de schaderegeling of met het geven van juridische adviezen met betrekking tot deze regeling» geheel met de polisomschrijving «rechtsbij– stand verlenen» strookt. De polisomschrijvingen lijken te zijn ontleend aan de huidige branche– omschrijving in artikel 3, nr. 17, van de WTV. De uitbreiding van deze omschrijving in het wetsvoorstel houdt inhoudelijk geen wijziging in, zodat naar de mening van de ondergetekenden de polisomschrijvingen van rechtsbijstand ook stroken met de wettelijke formulering in het wetsvoorstel. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen wat het «terzelfdertijd dezelfde of soortgelijke werkzaamheden» uitoefenen, in artikel 26a, eerste lid, precies betekent. Betekent dit als deskundige rechtsbijstand verlenen, of de afhandeling van schadegevallen onder een bij die verze– keraar afgesloten schadeverzekering (niet zijnde een rechtsbijstandverze– kering)? Met deze omschrijving wordt gedoeld op de werkzaamheden op het terrein van de schaderegeling en het geven van juridische adviezen met betrekking tot de schaderegeling ten aanzien van bij een multibranche
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
verzekeraar afgesloten verzekeringen, ongeacht tot welke branche deze behoren. Zij vroegen voorts of die werkzaamheden niet mogen worden uitge– oefend in dienst van die andere verzekeraar, of als een andere - externe - deskundige Een personeelslid van een rechtsbijstandverzekeraar mag in dergelijke gevallen niet terzelfder tijd dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichten in dienst van die andere verzekeraar noch als externe deskun– digen optreden ten behoeve van die andere verzekeraar. Vervolgens vroegen deze leden naar de ratio van de in artikel 26a gestelde voorwaarde omtrent financiële, commerciële en administratieve banden met een multibranche verzekeraar, en op welke financiële, commerciële en administratieve banden wordt gedoeld. De jurist die voor de rechtsbijstandverzekeraar een rechtsgeschil behandelt waarin een autoschade op een andere verzekeraar moet worden verhaald en terzelfder tijd die andere verzekeraar adviseert over ontvangen schade– claims, kan naar de mening van deze leden altijd in een ongewenste positie van belangenverstrengeling terecht komen. Het maakt naar het oordeel van deze leden in die situatie weinig verschil of die verzekeraars bijvoorbeeld een wederzijds belang in elkaar hebben. Voorts achtten deze leden het wenselijk dat in artikel 26a wordt uitgesloten dat één persoon rechtsbijstand verleent via twee verzekeraars, omdat ook dat het risico aanwezig is dat bij het rechtsverschil van twee kanten leert kennen. Deze leden oordeelden dat het reeds ongewenst is dat eenzelfde persoon in twee keukens kan kijken ongeacht zijn formele positie in die beide keukens. Artikel 26a, eerste, tweede en vierde lid, vormt een uitwerking van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn. Laatstgenoemde artikel heeft ten doel voorwaarden te scheppen waardoor belangenconflicten die uit de structuur van de rechtsbijstandverzekeraar kunnen voortvloeien zoveel mogelijk worden voorkomen. Hierbij wordt vooral gedoeld op multi– branche verzekeraars die door de uitoefening van meer dan èén branche voor het ontstaan van belangenconflicten bijzonder vatbaar zijn. Zij kunnen immers informatie, verkregen bij de uitoefening van de rechtsbij– standbranche, gebruiken ten nadele van de verzekerde voor een andere branche (zie ook het antwoord op de eerste vraag van deze paragraaf). Dergelijke belangenconflicten kunnen evenwel ook ontstaan indien gespecialiseerde rechtsbijstandverzekeraars en juridisch zelfstandige schaderegelingskantoren financiële, commerciële en administratieve banden hebben met een multibranche verzekeraar. De voorgestelde clausule beoogt zulks te voorkomen. Zoals op bladzijde 4, laatste alinea, van de memorie van antwoord is opgemerkt, wordt de kwestie welke financiële, commerciële of administratieve banden mogen bestaan, in de richtlijn op geen enkele wijze mgevuld of geclausuleerd. Artikel 3 van de richtlijn beoogt belangenconflicten binnen de rechts– bijstandverzekeraar zoveel mogelijk te voorkomen hetgeen niet dezelfde is als het voorkomen van elk belangenconflict dat zich kan voordoen bij de persoon die rechtsbijstand verleent (ongeacht of deze in dienst is van de verzekeraar of niet). Een belangenverstrengeling zal zich echter ook bij de persoon die rechtsbijstand verleent niet snel voordoen. De richtlijn bepaalt dat personen die zich bezighouden met de schaderegeling of met het geven van juridische adviezen met betrekking tot deze regeling niet terzelfder tijd dezelfde of soortgelijke werkzaamheden mogen uitoe– fenen voor een andere verzekeraar die met de verzekeraar waarvoor zij werken financiële, commerciële of administratieve banden heeft. Voorts moet worden bedacht dat indien er geen banden bestaan tussen de betrokken verzekeraars, deze verzekeraars het juist dan niet op prijs stellen indien een personeelslid van hen ook voor een concurrent soort–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
gelijke werkzaamheden uitoefent. Om deze reden is het uiterst onaanne– melijk dat het door de leden van de P.v.d.A.-fractie genoemde voorbeeld van een jurist die voor een rechtsbijstandverzekeraar een autoschade op een andere verzekeraar moet verhalen en tevens die laatste verzekeraar adviseert over ontvangen schadeclaims, zich zal voordoen. Voor de gevallen waarin de persoon die rechtsbijstand verleent niet in dienst is van de rechtsbijstandverzekeraar, wordt gewezen naar het antwoord op de tweede vraag van deze paragraaf. Op grond van het bovenstaande zijn de ondergetekenden dan ook van mening dat er geen reden is om artikel 26a, eerste lid, aan te scherpen. Deze leden merkten op dat de exclusieve rechtsbijstandverzekeraar de schaderegeling geheel of gedeeltelijk kan toevertrouwen aan een juridisch zelfstandig schaderegelingskantoor. Voor het schaderegelings– kantoor worden aan de nevenwerkzaamheden van personeelsleden en leidinggevende eisen gesteld die bij de gespecialiseerde rechtsbijstand– verzekeraar alleen gelden voor de personeelsleden. Een evenwichtige wettekst zou volgens deze leden vereisen dat ook in het eerste lid van artikel 26a de leidinggevenden worden genoemd, dan wel dat deze groep in het tweede lid van artikel 26a wordt geschrapt. Zij vonden de argumentatie in de memorie van antwoord op een vraag van een lid van de C.D.A.-fractie in dit licht onvoldoende en zij vroegen de regering hier nader op in te gaan. De bepaling in het tweede lid met betrekking tot de leden van het leidinggevend orgaan van het schaderegelingskantoor is gebaseerd op de laatste volzin van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn. Een overeenkomstige bepaling komt niet voor in onderdeel a van het tweede lid van artikel 3 van de richtlijn. Artikel 26a, eerste lid, van het wetsvoorstel dat van laatstgenoemde bepaling de uitwerking vormt, kent een dergelijke bepaling dan ook niet. De reden voor het noemen van de leidinggevenden bij het schaderegelingskantoor is dat zij in dienst kunnen zijn van een multibranche verzekeraar en dat het denkbaar is dat zij zich bezig houden met de individuele schaderegeling. Daardoor bestaat kans op het hiervoor genoemde belangenconflict. Aangezien deze kans bij een gespecialiseerde rechtsbijstandverzekeraar zeer onwaarschijnlijk moet worden geacht, is afgezien van de opname van een dergelijke bepaling voor gespecialiseerde verzekeraars in de richtlijn. Vervolgens rezen bij deze leden dezelfde vragen als bij artikel 26a, eerste lid, over de relaties van dat kantoor met een andere verzekeraar. Voor een antwoord op deze vraag zij verwezen naar de beantwoording van die vragen. Deze leden vroegen waarom in artikel 26a, vierde lid, wordt gesproken over het «geheel of gedeeltelijk» toevertrouwen van een schaderegeling aan een schaderegelingskantoor. Indien zou worden gekozen voor het gedeeltelijk toevertrouwen resteren naar de mening van deze leden immers geen bepalingen die de werkzaamheden van de verzekeraar zelf omlijnen. De EG-richtlijn spreekt ook slechts over «toevertrouwen». Met de woorden «geheel of gedeeltelijk» wordt aangegeven dat een multibranche verzekeraar die gebruik maakt van een schaderegelings– kantoor zich daartoe niet hoeft te beperken. Hij kan daarnaast tevens gebruik maken van de andere hem openstaande optie, te weten het inschakelen van een door de verzekerde te kiezen advocaat of andere deskundige (artikel 26a, vijfde lid, van het wetsvoorstel en artikel 3, tweede lid, van de richtlijn). Anders dan de vragenstellers blijkbaar veronderstelden, staan de multibranche verzekeraars geen andere wijzen van schaderegeling open. Het vorenstaande is overigens geheel in overeenstemming met de aanhef in artikel 3, tweede lid. van de richtlijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
waar wordt gesproken over het «tenminste één van de volgende alterna– tieve oplossingen aannemen». Voorts rezen dezelfde vragen als hiervoor reeds gesteld over de regeling van nevenwerkzaamheden. De leden van de P.v.d.A.-fractie vonden de formulering van het vierde lid, tweede onderdeel, bijzonder onduidelijk. Aan de aanhef «indien het schaderegelingskantoor finan– ciële, commerciële of administratieve banden heeft met een verzekeraar die één of meer branches dan de branche rechtsbijstand uitoefent» is immers automatisch voldaan: die banden bestaan immers met de (eerste) verzekeraar, zoals genoemd in het begin van het vierde lid. Vervolgens wordt verderop gesproken over «niet terzelfder tijd voor deze verzekeraar dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uitoefenen», en dan wordt kennelijk een andere verzekeraar bedoeld. Dit punt komt, zo vonden deze leden, voor herformulering in aanmerking. Met de aan het woord zijnde leden zijn de ondergetekenden van mening dat in het vierde lid, tweede onderdeel, aan het hebben van banden automatisch zal zijn voldaan. Dat artikel 26a, vierde lid, voor herformulering in aanmerking komt wordt door de ondergetekenden echter niet onderschreven. In het tweede onderdeel wordt in eerste instantie bepaald dat er banden kunnen zijn met een multibranche verze– keraar. Hiermee wordt bedoeld dat dit de eerdergenoemde multibranche verzekeraar doch evenzeer een andere multibranche verzekeraar kan zijn. Personeelsleden en de leden van het leidinggevend orgaan van het schaderegelingskantoor die zich bezig houden met de schaderegeling mogen niet terzelfder tijd voor deze verzekeraar, de multibranche verze– keraar uit de aanhef van het vierde lid noch eventueel voor die andere multibranche verzekeraar, dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uitoe– fenen. Tenslotte vroegen de leden van de P.v.d.A.-fractie of het in Nederland voorkomt dat een schaderegelingskantoor voor meer dan één verzekeraar werkt en in welke mate, en of dergelijke kantoren uitsluitend rechtsbij– stand verlenen of ook «schaderegelende» werkzaamheden uitoefenen binnen andere branches. Het komt voor dat een schaderegelingskantoor voor meer dan één verzekeraar werkt. Als voorbeeld kan alleen de Stichting Schaderege– lingskantoor (SRK) worden genoemd die op 1 januari 1990 voor 20 aangesloten multibranche verzekeraars de rechtsbijstandschaderegeling zal uitvoeren. De aangesloten maatschappijen hebben de gehele schade– regeling overgedragen aan deze stichting. De andere schaderegelings– kantoren werken ieder slechts voor één multibranche verzekeraar. Gespecialiseerde rechtsbijstandverzekeraars maken geen gebruik van schaderegelingskantoren. Schaderegelingskantoren verrichten uitsluitend «schaderegelende» werkzaamheden binnen de branche rechtsbijstand, en omvatten 15 % tot 20 % van de gehele rechtsbijstandverzekerings– markt, gemeten naar het premie-inkomen binnen de branche Rechtsbij– stand. Bepalingen inzake de inhoud van de overeenkomst De leden van de P.v.d.A.-fractie lazen de aanduiding «het geschil» in artikel 26d tot nu toe als «het verschil van mening tussen verzekeraar en verzekerde», terwijl de memorie van antwoord dit interpreteert als «het geschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan». Indien de interpretatie van de regering gevolgd moet worden, is naar de mening van deze leden een aanvulling van artikel 26d bij nota van wijziging wenselijk. Zij konden een dergelijke beperkte interpretatie echter nog steeds niet uit de tekst van de EG-richtlijn afleiden, noch uit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
de voorlaatste overweging, noch uit artikel 6. Zij vroegen de regering derhalve nader aan te duiden hoe uit hetzij de tekst, hetzij de voorge– schiedenis van de richtlijn, kan worden afgeleid dat de EG-wetgever de beperkte uitleg heeft bedoeld die de regering aangeeft. Zoals reeds is opgemerkt op bladzijde 7, laatste alinea, van de memorie van antwoord, zou een ruime interpretatie ertoe leiden dat ook bijvoorbeeld een verschil van mening over de uitleg van polisvoor– waarden onder de geschillenregeling moet worden begrepen. Niet valt in te zien waarom uitsluitend voor de rechtsbijstandverzekering een derge– lijke regeling zou moeten gelden, terwijl deze verzekering zich op dit punt in geen enkel opzicht onderscheidt van andere verzekeringsovereen– komsten. Uit dien hoofde zou een interpretatie in de zin van deze leden niet voor de hand liggen. Daarnaast is ook tijdens de onderhandelingen over de richtlijn gebleken dat aan artikel 6 van de richtlijn niet een zo ruime interpretatie moet worden gegeven. Ter voorkoming van een extensieve interpretatie zijn destijds de woorden «voor de regeüng van het geschil» toegevoegd. Aangezien de voorgestelde wettekst blijkbaar tot misverstanden aanleiding geeft, zal overeenkomstig de suggestie van deze leden bij nota van wijziging een verduidelijking van artikel 26d worden voorgesteld. Deze leden vroegen de regering om een nadere omschrijving van de reikwijdte van de geschillenregeling - binnen haar beperkte interpretatie - in het licht van de volgende formuleringen: a. het aanwenden van enig rechtsmiddel c.q. het nemen van rechts– maatregelen; b. de procesvoering; c. het accepteren van enig in der minne verkregen aanbod; d. of de maatschappij de zaak in of buiten rechte op de juiste wijze behandelt c.q. over de wijze van behandeling. Zij vroegen daarbij in het bijzonder of bijvoorbeeld mag worden aange– nomen, dat elk van de hiervoor genoemde verschillen van mening genoemd onder a tot en met d, binnen de geschillenregeling dient te vallen, ongeacht de precieze formulering van de polis. In het ontken– nende geval zouden zij willen weten welke van de geschillen onder a tot en met d uitgaan boven het wettelijk vereiste. Voor de geschillenregeling in de zin van de richtlijn dient het verschil van mening de door de verzekeraar dan wel het schaderegelingskantoor te volgen gedragslijn te betreffen bij de regeling van het geschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan. In het algemeen zullen de onder a en c genoemde verschillen van mening vaker deze gedragslijn betreffen dan de onder b en d genoemde verschillen van mening. De onder b genoemde procesvoering zal veelal zijn overgedragen aan een advocaat. Mocht er in een dergelijk geval een verschil van mening ontstaan over die procesvoering, dan is er geen sprake van een meningsverschil tussen verzekeraar en verzekerde. Het onder d genoemde voorbeeld met betrekking tot het in rechte juist behandelen van de zaak kan daarmee op een lijn worden gesteld. Indien over de wijze van behandeling door de verzekeraar van de zaak buiten rechte twijfels bestaan, bijvoorbeeld in verband met zijn deskundigheid, zal de geschillenregeling in principe evenmin toepassing kunnen vinden (zie ook de memorie van antwoord, bladzijde 5, laatste alinea). Betreft de twijfel evenwel het al of niet uitbrengen van een dagvaarding, hetgeen neerkomt op het voorbeeld genoemd onder a, dan zal de geschillenre– geling wel toepassing kunnen vinden. Dit geldt evenzeer voor het accep– teren van enig in der minne verkregen aanbod omdat hierbij wordt besloten of de zaak al dan niet wordt voortgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
Dezelfde leden vroegen de regering aan te geven of de in sommige polissen gestelde randvoorwaarde dat slechts één keer in dezelfde zaak de geschillenprocedure kan worden toegepast, verenigbaar is met de EG-richtlijn c.q. wettekst. Noch uit de richtlijn, noch uit de voorgestelde wettekst kan een beperking in die zin worden afgeleid, zodat een dergelijke voorwaarde daarmee in strijd zal komen. Deze leden begrepen uit de memorie van antwoord dat de vrije advocatenkeuze niet beperkt is tot advocaten. De overgelegde polissen spreken echter slechts van «indien een advocaat wordt ingeschakeld...... De aan het woord zijnde leden vroegen de regering te bevestigen dat op zich zelf genomen de overgelegde polisteksten in strijd met de wettekst zijn. De overgelegde polisteksten zijn inderdaad in strijd met de voorge– stelde wetteksten. Op dit moment is dit toelaatbaar, doch zodra het wetsvoorstel in werking treedt, zullen de polisteksten moeten worden aangepast. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen de regering of het in strijd met de geest van het wetsvoorstel moet worden beschouwd, indien de bovengrens aan de in totaal te vergoeden kosten van externe rechtshulp zodanig laag is, dat het recht dat artikel 26c geeft daardoor materieel sterk wordt beperkt. In het extreme geval dat de bovengrens aan de in totaal te vergoeden kosten van externe rechtshulp zodanig laag wordt gesteld, dat het recht op het inschakelen van externe rechtshulp materieel sterk wordt beperkt, zou er sprake kunnen zijn van strijd met de geest van het wetsvoorstel. Het is echter niet waarschijnlijk dat een dergelijk produkt, waarvan bij voorbaat duidelijk is dat het aan de behoeften van de potentiële verzeke– ringnemers tot vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand niet kan voldoen, door een verzekeraar zal worden aangeboden of door een potentiële verzekeringnemer zal worden afgenomen. Voorts wordt er op gewezen dat in de praktijk verschillende bovengrenzen worden gehan– teerd voor externe rechtshulp, waarbij de premie mede afhankelijk is van de hoogte van die grens. De verzekerde kan dus zelf kiezen aan welke grens hij de voorkeur geeft waarbij hij naast de premiehoogte de aard en omvang van het risico dat hij loopt kan laten meespelen bij zijn keuze. Een veel voorkomende grens is f 50.000,- per gebeurtenis. Bij lagere grenzen bestaat recht op premiereductie. Artikelen Artikel I, onderdeel A De leden van de P.v.d.A.-fractie merkten op dat volgens Van Dale onder risico moet worden verstaan: «gevaar voor schade of verlies». Een goede formulering zou daarom dienen te beginnen met woorden als «schade», «aansprakelijkheid», «ongeval», of in elk geval de oorzaak waaruit schade of verlies valt te duchten. De voorgestelde wettekst geeft echter als omschrijving aan het middel waarin de verzekering voorziet om het risico te verkleinen. Deze leden gaven graag toe dat hier geen sprake is van een gewichtige kwestie en dat in de omschrijving van andere branches óók soms het middel wordt aangegeven in plaats van het risico. Taalkundig klopt dit volgens hen echter niet en zij vroegen de regering dit alsnog toe te geven. De ondergetekenden delen de mening van deze leden dat het hier niet om een gewichtige kwestie gaat en geven toe dat men verschillend kan denken over de vraag of de omschrijving van de branche Rechtsbijstand taalkundig naadloos aansluit bij de aanhef van artikel 3 van de WTV. Er is echter aansluiting gezocht bij de in de praktijk gehanteerde terminologie. Overigens zij er op gewezen dat in de verzekeringswereld aan het begrip
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
risico verschillende betekenissen worden toegekend. Ook Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, elfde, herziene druk, kent verschillende omschrijvingen van dit begrip. Naast de door de vragen– stellers genoemde omschrijving «gevaar voor schade of verlies» worden nog diverse andere omschrijvingen genoemd, onder andere: «het gevaar waartegen is verzekerd». In het geval van rechtsbijstandverzekering kan als risico worden beschouwd het gevaar dat iemands vermogen wordt aangetast als gevolg van het gebruik (moeten) maken van rechtsbijstand. De rechtsbijstandverzekeraar voorziet dan in de dekking van dat risico. Artikel I, onderdeel B Dezelfde leden begrepen uit de memorie van antwoord in antwoord op hun gestelde vragen bij artikel 26f, dat het verzekeren van een bepaald risico dat tot een branche A behoort als bijkomend risico binnen een andere branche B, gelijk staat met het uitoefenen van branche A. Zij begrepen dus nog niet waarom in de voorgestelde wettekst de aanduiding «branche Hulpverlening» niet kan worden gelezen als «hulpverlening als bijkomend risico», maar uitsluitend als «hulpverlening als hoofdrisico», zoals de EG-richtlijn stipuleert. Zij vroegen of de wettekst sowieso met zich meebrengt dat nooit sprake kan zijn van het verzekeren van bijkomende risico's op bijkomende risico's. Door onderdeel B, betreffende artikel 11, derde lid, van de WWte lezen in de door de leden van de P.v.d.A.-fractie bedoelde zin, wordt de samenhang tussen het tweede en derde lid van artikel 11 miskend. Het tweede lid bepaalt dat naast risico's die behoren tot de branche waarvoor vergunning is verleend (hoofdrisico) onder voorwaarden tevens bijkomende risico's mogen worden verzekerd die behoren tot een of meer andere branches. Het derde lid geeft op de hoofdregel van het tweede lid uitzonderingen en, na verwerking van de voorgestelde aanvulling, nadere preciseringen. Uit de samenhang tussen genoemde leden vloeit voort dat de branche Hulpverlening de branche is waarvoor een verzekeraar vergunning heeft en dat derhalve de hulpverlening als hoofdrisico wordt uitgeoefend. In het kader van het tweede en derde lid is dan ook geen ruimte om te spreken over «het verzekeren van bijko– mende risico's op bijkomende risico's». Artikel I, onderdeel C Artikel 26a De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen of het niet beter is om in het derde en vijfde lid de woorden «van zijn keuze» ook toe te voegen aan «een andere deskundige». De ondergetekenden zijn van mening dat uit de wettekst voldoende duidelijk blijkt dat de woorden «van zijn keuze» ook betrekking hebben op «een andere deskundige». Daar de door deze leden voorgestelde toevoeging evenwel elk mogelijk misverstand uitsluit, is de door hen voorgestelde toevoeging in de nota van wijziging opgenomen. Artikel 26c de leden van de P.v.d.A.-fractie wilden graag een toelichting op het begrip belangenconflict. Voorts stelden zij prijs op een nader inzicht in de gebruikelijke omschrijvingen van dit begrip in de polissen. Voor een toelichting op het begrip belangenconflict zij verwezen naar het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting onder punt 3, eerste alinea. Aangezien het in het wetsvoorstel geïntroduceerde begrip belangenconflict in de polissen slechts in een enkel geval voorkomt, kunnen de ondergetekenden geen inzicht in de gebruikelijke omschrij– vingen geven. Verwezen wordt naar bladzijde 19, zevende alinea, van de memorie van antwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8
Tenslotte merkten deze leden op dat in geen van de in de memorie van antwoord overgelegde polisbepalingen is geregeld dat de verzekeraar zelf actie dient te ondernemen, bijvoorbeeld de verzekerde op de hoogte dient te stellen, indien en zodra zich naar zijn mening een belangencon– flict voordoet. Deze opmerking is juist. Hierbij zij nogmaals opgemerkt dat het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden. Zodra dit wel het geval is, zullen de polisvoorwaarden van de rechtsbijstandverzekeraars uiteraard moeten zijn aangepast. De Minister van Financiën, W. Kok De Staatssecretaris van Justitie, A. Kosto
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 076, nr. 8