Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 816
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000–2003
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 4 april 2000
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, BijleveldSchouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF/GPV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van BlerckWoerdman (VVD), Passtoors (VVD), EissesTimmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GroenLinks), Kant (SP), Gortzak (PvdA) Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA), Atsma (CDA). Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF/GPV), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Brood (VVD). Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (RPF/ GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD).
KST44963 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 15 maart 2000 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie en staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – de brief van de minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS van 12 mei 1999 ter beantwoording van openstaande vragen van het AO jeugdzorg van 15 april 1999 (VWS-99-782/ Just-99-371); – de brief van de minister van Justitie van 1 juni 1999 inzake plaatsingsproblemen onder toezicht gestelde jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen (VWS-99-872/Just-99-413); – de brieven van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 21 september 1999 en 13 januari 2000 ter aanbieding van de voortgangsrapportage Beleidskader jeugdzorg 2000–2003 respectievelijk de beantwoording van commissievragen terzake (26 816, nrs. 1/2 en 3); – de brieven van de staatssecretaris van VWS van 7 oktober en van 17 november 1999 betreffende het VN-comité inzake de rechten van het kind (VWS-99-1511 en VWS-99-1779); – de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 19 oktober 1999 inzake rapportage provincies/ grootstedelijke regioplannen voor bureaus jeugdzorg/adviesen meldpunten kindermishandeling (VWS-99-1617); – de brief van de staatssecretaris van VWS van 3 december 1999 ten geleide van de met IPO en VNG opgestelde visie op het jeugdbeleid «Jeugdbeleid in ba(la)ns» (VWS-99-1933, zie ook VWS-00-113); – de brief van de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie van 16 december 1999 ter aanbieding van het eindrapport van de adviescommissie wet op de jeugdzorg (VWS-991968) en beantwoording van commissievragen terzake (VWS00-319); – de brief van de staatssecretaris van VWS van 20 december 1999 ter aanbieding van het algemeen jaaroverzicht 1998 voor de jeugdhulpverlening (VWS-99-1964); – de notitie Jeugdparticipatie (VWS-00-325).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
1
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Örgü (VVD) constateerde dat er een jaar is verstreken sinds het vorige AO over de jeugdzorg. Het is positief dat in die tijd een tijdelijke visie in het kader van het bestuursakkoord nieuwe stijl (BANS) is geformuleerd en dat het systeem van meerjarenafspraken wortel begint te schieten. De VVD-fractie is tevreden over deze vorderingen omdat zij altijd heeft gepleit voor het werken met eenduidige meetbare doelen. Bovendien anticipeert het veld op nieuwe succesvolle methoden, zoals Glen Mills en Family First. Er blijven echter problemen op de terreinen van de wachtlijsten, het landelijk programmamanagement, de adviesmeldpunten kindermishandeling en de ouderbijdragen. De VVD-fractie is somber over de voortgang van de verbetering van het jeugdbeleid. Afgelopen zomer zou de adviescommissie inzake de wet op de jeugdzorg advies uitbrengen. Uiteindelijk kwam in december een rapport uit waarmee eigenlijk drie stappen teruggezet werden. In de tussentijd hebben de Verenigde Naties aan de hand van het Verdrag voor de rechten van het kind het Nederlands jeugdbeleid onder de loep genomen. De VN maakten zich samen met het Nederlandse kinderrechtercollectief onder andere zorgen over de achterstand van allochtone kinderen, het beleid ten aanzien van kindermishandeling en de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Een jaar eerder had de Raad van Europa al kritiek op de beperkte doelgroep van het Nederlandse jeugdbeleid en het ontbreken van een fatsoenlijk participatiebeleid. In 1995 beloofde de toenmalige staatssecretaris een programma jeugdparticipatie op te stellen. Het afgelopen jaar werd de Kamer verscheidene malen gemeld dat zij nog even moest wachten. Enkele weken geleden werd dan niet het programma jeugdparticipatie uitgebracht maar wel een overzicht van initiatieven, voorzien van een voorstel om weer een commissie in te stellen. Ook het SCP heeft kritiek. Bijna de helft van de Nederlandse gemeentes heeft geen of slechts een zeer globaal geformuleerd jeugdbeleid. Het is praktisch onmogelijk om regelmatig inzicht te krijgen in de wachtlijstproblematiek van de jeugdzorg. Met het intercultureel werken gaat het ook niet goed. Het aantal allochtonen in het personeelsbestand is zelfs afgenomen. Volgens de werkgeversorganisatie de VOG bevindt het arbeidsmarktbeleid zich in een patstelling. En nog steeds is de nazorg onder de maat: te veel jongeren hebben geen dagbesteding na een traject in de jeugdzorg. Terwijl iedereen doordrongen is van het belang van een sterk jeugdbeleid worden de inspanningen van de rijksoverheid gekenmerkt door stagnatie en stroperigheid. Twee jaar na aanvang van deze kabinetsperiode had mevrouw Örgü de indruk dat beslissingen vooruitgeschoven worden door het instellen van adviescommissies en consultatierondes. Deze geluiden komen ook continu uit het veld. Gelooft de staatssecretaris als coördinerend bewindspersoon voor het jeugdbeleid nog wel in de duidelijke afspraken in het regeerakkoord? Wanneer begint zij knopen door te hakken? De eerste knoop die doorgehakt moet worden, is de wet op de jeugdzorg. Na het eindrapport van de projectgroep leek het moment daar om concrete stappen te zetten. De adviescommissie wil een grote jeugdzorgorganisatie, waar de toegang tot het aanbod wordt samengebracht. De VVD-fractie is hiertegen en pleit voor het behoud van de ingezette lijn, namelijk een onafhankelijk bureau jeugdzorg als toegang tot de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-GGZ, inclusief kinder- en jeugdpsychiatrie. Hierbij dient er sprake te zijn van een eenduidige financiering. In de meerjarenafspraken 2000–2002 wordt een detacherings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
2
constructie voorgesteld. Hoe valt deze te rijmen met de afspraken in het regeerakkoord? Uitgaande van het streven taakgericht te werken, moet het bureau jeugdzorg onafhankelijk van het aanbod zorg kunnen bieden. Het is niet goed dat de bewindslieden niet hebben geantwoord op de vragen omtrent het rapport en de aanbiedingsbrief. Wel merkt de staatssecretaris in de meerjarenafspraken op dat op basis van het rapport van de commissie-Günther het wetgevingstraject bijgesteld kan worden. Welke onderdelen van het advies heeft zij op het oog en wat moet er bijgesteld worden? De VVD-fractie wil dat er nu voortvarend knopen doorgehakt worden omdat er nu sprake lijkt van een eeuwige structuurdiscussie gevoed door sectorbelangen. Het moet juist gaan om een discussie over oplossingen van de problemen van jeugdigen en opvoeders. Het rapport van de commissie-Günther is achterhaald en slecht onderbouwd. Interessant is wel het advies van deze commissie om geen AWBZ-financiering voor de jeugdzorg maar een functiegerichte financiering te hanteren. Dit betekent dat de middelen van het rijk op basis van demografische gegevens met een bepaalde wegingsfactor via de provincies aan de regio’s gegeven moeten worden. De VVD onderschrijft dit op grote lijnen, maar het is jammer dat op dit punt geen nadere toelichting gegeven kan worden omdat de commissie inmiddels niet meer bestaat. Naar aanleiding van het rapport-Günther uitten de bewindslieden bij brief van 16 december 1999 het voornemen een beleidskader en consultatierondes op te stellen. De VVD-fractie wil dat het kabinet het beleidskader achterwege laat en in juni 2000 het wetsvoorstel uitbrengt. Het duurt allemaal te lang. Het is nu wel duidelijk wat Kamer en veld willen. Bovendien zijn er tal van rapporten die gebruikt kunnen worden. De praktijk heeft zo snel mogelijk een wettelijke basis voor de bureaus jeugdzorg nodig. Er is behoefte aan een wet op hoofdlijnen waarin de verantwoordelijkheden van alle partijen geregeld worden. De huidige jeugdzorg heeft nog te veel weg van gedwongen winkelnering. De jeugdzorg moet openstaan voor de vrager. Dit betekent aanpassing van het aanbod aan de vraag, onafhankelijke plaatsing en ondernemerschap. Wat houdt de staatssecretaris tegen om zo snel mogelijk een wetsvoorstel in te dienen? De krapte op de arbeidsmarkt heeft zijn weerslag op de jeugdzorg. Instellingen hebben grote moeite om personeel te vinden. Het wordt dan ook steeds moeilijker om bijvoorbeeld de wachtlijsten weg te werken. De salarissen in de jeugdzorg lopen achter bij die in andere sectoren. Het gevaar bestaat dat het extra geld voor de bestrijding van wachtlijsten wordt ingezet voor salarisverbetering. De VVD-fractie heeft hier al tijdens de begrotingsbehandeling op gewezen, maar er lijkt weinig schot in de zaak te zitten. Wat wil de staatssecretaris aan het slepende probleem van de huidige normprijzen doen? Er wordt in het veld stevig gewerkt aan een vernieuwingstraject in de pleegzorg. Het project Trillium is een goede stimulans. Ook de pleegzorg is absoluut niet ingesteld op intercultureel werken. Uit de voortgangsrapportage Beleidskader jeugdzorg bleek dat een aanzienlijk deel van de doelgroep uit allochtone jongeren bestaat. Volgens de bewindslieden zijn er geen gegevens over het aantal allochtone pleegouders. Ook zonder onderzoek kan gesteld worden dat deze er praktisch niet zijn. Waarom wordt er niet gewerkt aan het werven van allochtone pleegouders? Niet alle allochtone kinderen die uit huis geplaatst moeten worden, behoeven bij allochtone pleegouders terecht te komen, maar in sommige gevallen is dat de enige oplossing. Wil de staatssecretaris een plan terzake opstellen? De Nederlandse overheid is door de Raad van Europa van paternalisme beschuldigd. De belangrijkste organisaties op het terrein van jeugdparticipatie zijn niet tevreden met de nieuwe plannen van de staatssecretaris. Er zou gebrek aan visie zijn en geen helderheid over de werkwijze en het budget van de programmacommissie jeugdparticipatie. Ook wordt getwijfeld aan de inbreng van jongeren zelf bij deze commissie, want het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
3
heeft moeite gekost om de programmacommissie ervan te overtuigen dat het nodig is om jongeren direct bij de plannen te betrekken. Als de jongerenorganisaties hiervoor geen moeite hadden gedaan, waren er helemaal geen jongeren bij betrokken geweest. Wat is het oordeel van de staatssecretaris hierover? Kan zij garanderen dat het plan van aanpak 2001–2004 ook in deze periode gestalte krijgt? In de jeugdhulpverlening komt de jeugdparticipatie ook niet van de grond. Mevrouw Örgü had de indruk dat de directie jeugdbeleid van VWS niet gezien wordt als een partner maar eerder als een obstakel in het jeugdbeleid. Dit is funest voor het functioneren van de rijksoverheid. Wat wil de staatssecretaris daaraan doen? Mevrouw Arib (PvdA) bracht naar voren dat de onderwerpen jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, kindermishandeling en jeugdcriminaliteit met enige regelmaat de pers halen. Met het grootste deel van de jeugd gaat het goed, maar zo’n 15% heeft hulp, bescherming of opvang nodig. Het hulpaanbod is nog versnipperd, de capaciteit te gering, de arbeidsmarkt te krap en de salariëring matig. De overheid heeft een aantal jaren geleden ingezet op de vorming van bureaus voor jeugdzorg, maar de in het regeerakkoord aangekondigde wet, op grond waarvan deze bureaus één breed loket zouden vormen, met een eenduidige aansturing en financiering, laat erg lang op zich wachten. Het veld is het nog lang niet eens. De jeugd-GGZ wil bijvoorbeeld een zelfstandige positie behouden. De recente rapporten van de commissiesLankhorst en -Günther geven niet de gewenste duidelijkheid. De bewindslieden moeten voortvarend knopen doorhakken en zo snel mogelijk een wetsvoorstel op tafel leggen. Er is lang genoeg gepraat, geadviseerd en onderzocht. De tussenstap van het beleidskader kan achterwege worden gelaten. De overheid kan het zich niet permitteren nog langer te wachten. Er is behoefte aan duidelijkheid. Welke afspraken worden in afwachting van de nieuwe wet gemaakt ten aanzien van de samenwerking met de GGZ-sector, de inzet van de instellingen voor gezinsvoogdij en de verhouding van de jeugdreclassering en de bureaus HALT tot de bureaus jeugdzorg? Klopt het dat er met de GGZ-sector is overeengekomen dat er slechts voor 15% in de bureaus jeugdzorg wordt deelgenomen? Zo ja, welke berekeningen liggen hieraan ten grondslag? Zowel bij justitiële als bij vrijwillige plaatsingen vertoont de capaciteit tekorten. Waar doen zich de grootste knelpunten voor? Zijn de extra middelen die in het kader van het regeerakkoord beschikbaar zijn gekomen voldoende om die weg te nemen? Wachtlijsten in de jeugdzorg zijn onacceptabel. De norm van het kabinet van twee maanden na de indicatiestelling wordt in veel gevallen niet gehaald. Zijn de bewindslieden bereid in de discussie over de meevallers een claim te leggen ten behoeve van de capaciteitsuitbreiding van de jeugdzorg? Naast meer geld is er ook een betere organisatie nodig. Hierin speelt het veld een belangrijke rol. Mevrouw Arib achtte een wettelijke acceptatieplicht niet dé oplossing voor de problematiek van de wachtlijsten. Hoe verloopt overigens de werving van pleegouders, met name van allochtone pleegouders? Een punt van aandacht is de nazorg bij het verlaten van een internaat of inrichting. Er zijn goede resultaten geboekt met vertrektrainingsprojecten maar dit gebeurt nog op te kleine schaal. Goede scholings- en werkprogramma’s verdienen zichzelf als het ware terug en daarom is intensivering hiervan gewenst. Waarom is er nog steeds geen duidelijke reactie op de vraag van de Hoenderloogroep om de normprijs te verhogen? De problematiek van de kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen neemt toe. Per jaar worden 50 000 tot 80 000 kinderen mishandeld en jaarlijks overlijden 40 tot 50 kinderen aan de gevolgen ervan. Er is nu een onderzoek gaande naar kinderen met een onnatuurlijke doodsoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
4
zaak. De aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik, beide onder verantwoordelijkheid van Justitie, laat te wensen te over. Van belang hierbij is een ketenaanpak waarbij vroeg ingrijpen centraal dient te staan. In deze keten passen de advies- en meldpunten kindermishandelingen (AMK), de diagnostische centra, de bureaus jeugdzorg, de jeugdgezondheidszorg en de jeugd-GGZ. Komt dit ook in de wet tot uitdrukking? In Engeland, Zweden en Frankrijk is de besnijdenis van meisjes inmiddels bij wet verboden. Volgens de minister van Justitie is meisjesbesnijdenis strafbaar. In het Wetboek van Strafrecht wordt mishandeling als een strafbaar feit beschouwd, maar er is niets specifiek over kindermishandeling in opgenomen. Als kindermishandeling als apart strafbaar feit wordt opgenomen, komt de besnijdenis van meisjes hier automatisch onder te vallen. Alleen met juridische maatregelen is dit probleem niet op te lossen. Hiervoor is een mentaliteitsverandering nodig. Daartoe dient geïnvesteerd te worden in gerichte voorlichting en preventie. De subsidieaanvraag van Pharos voor een project ter voorkoming van meisjesbesnijdenis is helaas afgewezen. Willen de bewindslieden de activiteiten bevorderen die een bijdrage leveren aan de noodzakelijke mentaliteitsverandering? In dat kader dienen juist dergelijke projecten gesteund te worden. Wat is de mening van de minister van Justitie hierover? De AMK’s functioneren niet allemaal goed. Er is wel een forse stijging van het aantal meldingen, namelijk 30% in twee jaar. Bij veel AMK’s zijn er wachtlijsten voor de toegang, voor de vrijwillige hulp en voor het in onderzoek nemen van meldingen. Kunnen de AMK’s de komende jaren met het beschikbare budget uit de voeten, erop gelet dat ook de preventie voldoende aandacht moet krijgen? Zijn de middelen die zijn vrijgemaakt geoormerkt voor de bestrijding van kindermishandeling? Zo neen, op welke wijze wordt dit geld straks verdeeld? Wordt hierbij gebruikgemaakt van de normen van de commissie-Hermans? Hoewel de registratie door de AMK’s gegarandeerd is, wordt dit niet of nauwelijks door de politiek gedaan. Dit is wel nodig om zicht te houden op de omvang van het probleem. Er moeten protocollen en gedragscodes binnen instellingen waar beroepshalve met kinderen gewerkt wordt, worden ingevoerd. De berichten die zo nu en dan opduiken over seksueel misbruik in instellingen voor kinderopvang en gehandicaptenzorg vereisen dat hiervoor regels analoog aan die voor ongewenste intimiteiten worden opgesteld. Er is overigens slechts één centrum voor de diagnostiek van seksueel misbruik. Het is dan ook geen wonder dat dit met forse wachtlijsten kampt. Zijn er niet meer van dergelijke centra nodig? Mevrouw Arib vond de antwoorden op haar vragen inzake de rol van de Raad voor de kinderbescherming bij het thuishouden van kinderen om religieuze redenen onbevredigend. Wanneer grijpt de raad in? Aan de ene kant wordt er naar de mening van ouders onterecht ingegrepen door de Raad voor de kinderbescherming, maar aan de andere kant blijkt de raad niet in te grijpen in situaties waarin kinderen jarenlang worden mishandeld, terwijl hij wel op de hoogte is. De case load van gezinsvoogden is een terugkerend probleem. In 1988 is er op grond van een PvdA-motie ongeveer 18 mln. extra beschikbaar gesteld en is er nader onderzoek aangekondigd. Zeer onlangs is de Kamer geïnformeerd over een nieuw budgetterings- en financieringssysteem, maar bijna tegelijkertijd ontving zij een rapport van Vedivo, waarin een pleidooi voor verlaging van de case load wordt gehouden. Welke consequenties zullen de nieuwe maatregelen hiervoor hebben? Hoeveel geld wordt hiervoor ingezet? Wat doen de bewindslieden met het onlangs verschenen rapport over de omvangrijke problematiek van zwerfjongeren? Er moet op dit punt iets gedaan worden. Het lokaal jeugdbeleid is hierbij van groot belang. Er moet aandacht zijn voor preventie, bijvoorbeeld in de vorm van vertrek-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
5
trainingen. De betrokken jongeren zijn vaak ex-cliënten van de jeugdhulpverlening, maar voor hen ontbreekt een goede opvang en begeleiding. Mevrouw Arib sloot zich ten aanzien van het personeelsbeleid en de salarissen aan bij de vragen van mevrouw Örgü. Op dit moment zijn de rechten van kinderen en ouders die te maken hebben met hulpinstanties onvoldoende gewaarborgd. Weliswaar zijn op het terrein van klachtrecht en medezeggenschap wetswijzigingen tot stand gekomen en is er inmiddels een cliëntenvertrouwenspersoon ingesteld, maar toch is er een kinderombudsman zoals in Noorwegen nodig. Deze ombudsman heeft tot taak de algemene belangenbehartiging van kinderen en het geven van informatie en advies bij individuele juridische problemen. Wil de staatssecretaris dit toezeggen? Wordt er extra beleid ontwikkeld ten aanzien van de groep problematische tienermeisjes, waarvan een aantal zwerft? De homestartprojecten zijn zeer effectief. Er is wat meer tijd nodig om een landelijke ondersteuningsstructuur op te zetten. Kan men wel uit de voeten met de subsidie van f 55 000? Deze projecten passen zeer goed in het jeugdzorgbeleid. Ten aanzien van de jeugdparticipatie is er een inventarisatie uitgebracht. Er is nu vervolgens een plan van aanpak nodig. Het gaat hierbij niet alleen om de visie van VWS, maar ook om de wijze waarop andere departementen hiermee omgaan. De jongeren zijn heel goed in staat om aan te geven wat zij belangrijk vinden. Zij dienen dan ook bij alle beleidsterreinen die hen raken betrokken te worden. Mevrouw Van Vliet (D66) beschouwde de veelheid aan rapporten die de afgelopen tijd is verschenen als nuttige achtergrondinformatie voor de inrichting van de wet op de jeugdzorg. Na een periode waarin vooral gekozen is voor een benadering van onderop, is er nu meer behoefte aan een centrale regie. Een en ander zal vorm krijgen in de wet op de jeugdzorg. Het verbaasde mevrouw Van Vliet dat de regering het na vier jaar experimenteren toch nog nodig vond om de commissie-Günther in te stellen. Er waren nog onduidelijkheden inzake de rol van de gemeentes, de financieringsstructuur en de moeizame discussie met de GGZ. Inmiddels heeft deze commissie gerapporteerd, maar dit biedt weinig helderheid op de genoemde punten. Klopt het dat in de aanbiedingsbrief van de staatssecretaris bij dit rapport dit gevoel ook enigszins naar voren komt? Waarom concludeert de staatssecretaris vervolgens niet dat het nu tijd wordt om knopen door te hakken en dat het wetsvoorstel binnenkort zal worden uitgebracht? Er wordt weer voor een tussenfase gekozen, door een beleidskader voor de wet op de jeugdzorg op te stellen. Overleg met het veld is zeer belangrijk, maar zo langzamerhand zijn de standpunten wel duidelijk. Het is nu aan de politiek om keuzes te maken. Waarom wordt niet gezegd dat het wetsvoorstel er in juni 2000 is? In de meerjarenafspraken is opgenomen dat er per 1 januari 2003 in iedere regio een bureau jeugdzorg moet zijn dat voldoet aan alle criteria. Dit bureau omvat jeugdhulpverlening, -bescherming en -GGZ. Tevens vormt het de verbinding met het lokale jeugdbeleid. Dit wordt dan weliswaar vijf jaar later gerealiseerd dan gepland, maar dat is te begrijpen gezien de complexiteit van de materie. Er valt echter te constateren dat er per provincie een andere invulling aan de bureaus wordt gegeven, met name op het punt van de bestuurlijke verantwoordelijkheid. Mevrouw Van Vliet betreurde het dat er in het rapport-Günther niet meer wordt gekozen voor een strikte scheiding van diagnose en indicatie enerzijds en plaatsing anderzijds. Is de staatssecretaris bereid op dit punt het model van de gezondheidszorg te volgen, hoe moeizaam een en ander daar overigens ook verloopt? In het rapport-Günther wordt de verhouding tussen rijk en gemeentes wel verduidelijkt, maar die tussen provincie en gemeentes niet. De fractie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
6
D66 is van mening dat in ieder geval de eenentwintig grotere gemeentes (G21) niet alleen de advies- en informatiefunctie moeten krijgen, maar ook de kortdurende ambulante hulp moeten regelen. Hiertoe is een wettelijke mandatering nodig. Is de staatssecretaris het daarmee eens of kiest zij voor concentratie in het bureau jeugdzorg, zoals in het rapport-Günther wordt voorgesteld? In het laatste geval is het gevaar van bureaucratisering groot en kunnen de toch al lange wachtlijsten nog verder toenemen. In het regeerakkoord staat duidelijk dat de GGZ ondergebracht moet worden bij de bureaus jeugdzorg. Onder jeugd-GGZ wordt zowel de RIAGG-functie als de psychiatrie verstaan. Er zijn echter geruchten dat dit toch niet helemaal het geval zal zijn. De GGZ zou wel onderdeel van de bureaus jeugdzorg uitmaken, maar qua aansturing en financiering komt zij niet onder de nieuwe wet op de jeugdzorg te vallen. Als dit klopt, wordt hiermee afgeweken van het regeerakkoord. De fractie van D66 is het hier niet mee eens. Kan de staatssecretaris hierover opheldering geven? Overheveling gaat altijd gepaard met problemen, maar hiervoor kunnen zeker oplossingen gevonden worden. De knelpunten moeten in goed overleg weggenomen worden. Een deel van de meevallers kan hiervoor gebruikt worden. Naast financiële problemen moeten ook inhoudelijke problemen opgelost worden. Er moet echter nu een principiële keuze gemaakt worden. Mevrouw Van Vliet was teleurgesteld over het advies van de commissieGünther inzake de financieringssystematiek. Er wordt of gekozen voor het AWBZ-systeem of voor begrotingsfinanciering, want een tussenoplossing is niet goed mogelijk. Het is lastig om het veld te motiveren om op die basis de organisatie aan te passen. D66 is voorstander van de overstap naar de AWBZ-financiering voor langdurige zorg; langer dan een jaar. In de eerste plaats kunnen hiermee een aantal praktische problemen op het terrein van de GGZ opgelost worden. In de tweede plaats wordt hiermee voorkomen dat licht verstandelijk gehandicapte kinderen met een gedragsstoornis tussen wal en schip vallen. In de derde plaats moet jeugdhulpverlening een vorm van zorg zijn waar men recht op heeft. In het rapport-Günther ontbreekt een cijfermatige onderbouwing. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer inzicht te geven in de financiële gevolgen van een overstap naar AWBZ-financiering? De brief van de staatssecretaris over de instelling van een commissie jeugdparticipatie getuigt van goede bedoelingen, maar hiermee wordt niets opgelost. Het is een lastig onderwerp. De projectgroep nationaal jeugdplatform heeft een heel aardig rapport hierover uitgebracht. Voor er weer een commissie wordt ingesteld, kan wellicht eerst bezien worden of er niet de aan de hand van dit rapport conclusies kunnen worden getrokken. De staatssecretaris heeft erkend dat bij de landelijk werkende residentiële voorzieningen sprake is van een verschil in normprijs. Deze materie is lastig te beoordelen omdat inzicht in de financiën ontbreekt. Mevrouw Van Vliet meende dat de staatssecretaris dit punt aan de orde kan stellen in het kader van de besteding van de meevallers, dus bij de voorjaarsnota. In dat geval kan zij rekenen op de steun van de fractie van D66. De heer Eurlings (CDA) constateerde dat de zorgen over de jeugdzorg sinds het vorige algemeen overleg zeker niet kleiner zijn geworden. De termijnen zijn verder opgerekt en over de in het regeerakkoord zo helder geformuleerde doelen is onduidelijkheid ontstaan, met name door de verschillen tussen het regeerakkoord en het rapport-Günther. Het lijkt er sterk op dat deze commissie niet zozeer is ingegaan op de opdracht van uitwerking van de in het regeerakkoord opgenomen afspraken als wel dat zij een parallelle visie heeft uitgebracht. Hoewel de bewindspersonen in de aanbiedingsbrief enige afstand lijken te nemen van het rapport, is het een gemiste kans dat dit bijvoorbeeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen over het rapport niet gedaan wordt. Op zeer korte termijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
7
moet er duidelijkheid komen over de hoofdlijnen van de nieuwe wet. In het belang van de jongere en zijn omgeving moeten er knopen worden doorgehakt. In de visie van het CDA zal in de jeugdzorg het accent veel meer op alle jeugdigen moeten worden gelegd. Als het toch dreigt mis te gaan, moet dit zo vroeg mogelijk worden opgemerkt om verder afglijden te voorkomen en om de betrokkene een snelle herstart te bieden. Preventie en zorg moeten naadloos op elkaar aansluiten, evenals de jeugdzorg op het justitiële kader voor jongeren. In deze benadering wordt ook zorg als preventie gezien. Om de samenhangende jeugdzorg tot een succes te maken, zal zij veel meer moeten vermaatschappelijken. Meer mensen in de jeugdzorg zullen achter hun bureaus vandaan moeten komen om in de samenleving te functioneren. Die geweldige omslag kan alleen door een sterk stimulerende overheid bereikt worden. Bij dit alles zal niet alleen de jongere zelf maar ook de rol van het gezin waar hij of zij deel van uitmaakt en die van de rest van de omgeving, zoals de school, meer nadruk moeten krijgen. Goede preventie begint bij bewuste opvoeding. Preventief beleid zal zich dan ook sterker moeten richten op bewustmaking van ouders en school. Ook als er dingen misgaan, zijn de ouders van belang. De problemen vinden immers niet zelden hun oorsprong in de situatie thuis. Het herstel van een sterk en harmonieus thuisfront is vaak het beste. In plaats van «uw kind heeft een probleem en wij lossen het wel op» zal het credo moeten worden «uw kind heeft een probleem en hoe kunnen wij u helpen het op te lossen?». Op grond van deze visie moet er dringend in een aantal nieuwe vormen van jeugdzorg worden geïnvesteerd. Het preventief jeugdbeleid zal nu echt op gemeentelijk niveau vorm moeten krijgen. Reeds bij de begrotingsbehandeling in 1998 heeft de CDA-fractie ervoor gewaarschuwd dat na opheffing van de projectgroep OLPJ het proces tot stilstand zou komen. Deze vrees lijkt helaas bewaarheid te worden. Intussen is er gelukkig een vervolg gekomen door het project preventief jeugdbeleid van de VNG. Wat is de mening van de staatssecretaris over het preventief jeugdbeleid? Is zij bereid resultaatsafspraken over het project van de VNG te maken, bijvoorbeeld dat over vier jaar in elke gemeente aan bepaalde randvoorwaarden moet zijn voldaan? Ook op het snijvlak tussen preventie en jeugdzorg is er heel wat te winnen als mensen uit de zorg naar de jongeren toekomen. In het onderwijs kunnen zij als een soort jeugdadviesdienst bijdragen aan een betere preventie. Zij kunnen ervoor zorgen dat er op scholen een snelle signalering en doorverwijzing plaatsvindt. De CDA-fractie is sterk voorstander van de onderwijsexperimenten die door VOG en het lager en middelbaar beroepsonderwijs zijn opgezet. De CDA-fractie ziet graag meer van deze experimenten. Het landelijk expertisecentrum voor jeugdzorgonderwijsprojecten is toe te juichen, maar helaas zijn hiervoor geen extra middelen uitgetrokken. Is de staatssecretaris alsnog bereid een deel van het budget voor jeugdzorg voor deze vernieuwende experimenten te reserveren, zoals eind 1998 bij motie al door de CDA-fractie is bepleit? Wil de staatssecretaris een duidelijke doelstelling voor de toename van dit soort belangrijke projecten formuleren? Om werkelijk voortgang te boeken moeten er concrete doelen gesteld worden. Een hechte samenwerking tussen jeugdzorg en de consultatiebureaus is ook van belang vanwege de vele ouder-kindzorgcontacten. Is het mogelijk op dit terrein gelijksoortige projecten als in het onderwijs te ontwikkelen? Welke initiatieven wil de staatssecretaris hiertoe ontplooien? Ook op het snijvlak tussen jeugdzorg en justitie zijn extra initiatieven nodig. Het duurt nu vaak lang voordat er actie wordt ondernomen ten aanzien van het gezin waar dingen ontsporen. Als er dan iets gebeurt, wordt een en ander direct in een juridisch kader geplaatst waarbij ouders hun positie wordt ontnomen. Gezinnen moeten veel sneller hulp krijgen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
8
bij het zelf oplossen van problemen, zodat ouders een deel van de oplossing zijn. Hiertoe dienen de family-firstprojecten, waarbij mensen uit de jeugdzorg actief de desbetreffende gezinnen opzoeken, sterk uitgebreid te worden. Is de staatssecretaris bereid dit te bevorderen en zo ja, op welke wijze? Zelfs in gevallen waarin een juridische maatregel noodzakelijk is, blijft het de vraag of het verstandig is om ouders geheel van hun verantwoordelijkheid te ontheffen. Vaak beseffen zij best dat een tijdelijke maatregel nodig is, maar omdat zij zich langs de kant gezet voelen, is de maatregel voor ouders moeilijk verteerbaar. Dit brengt vaak extra moeilijkheden voor het kind met zich. In veel gevallen verdient het aanbeveling om bij een tijdelijk uithuisplaatsing de ouders medeverantwoordelijk te houden voor de uiteindelijke oplossing van het probleem. Wat vindt de minister van Justitie van deze visie? Is hij bereid te bezien of «care orders» zoals in het Verenigd Koninkrijk worden toegepast, ook in Nederland nuttig kunnen zijn? In plaats van een wetsvoorstel mag de Kamer in juni a.s. een beleidskader verwachten. Dit kan niet weer een nieuwe variantenstudie zijn, maar hierin moet duidelijkheid worden geboden. Als wordt gewacht op consensus in het veld, zal er nooit een keuze gemaakt kunnen worden. Voor een goede zorg is één stelstel, met één sturing en één financiering een vereiste. Een AWBZ-systeem lijkt het nadeel te hebben dat de overheid te veel buitenspel komt te staan om de noodzakelijke maatschappelijke verwevenheid te kunnen afdwingen. Juist vanwege het belang van maatschappelijke sturing dicht bij de regionale bureaus jeugdzorg zijn de provincies aangewezen om de sturing op zich te nemen. Daartoe is het vereist dat zij de beschikking hebben over middelen. In dit systeem moeten overigens wel extra stimulansen worden ingebouwd. Instellingen krijgen nu vaak subsidie ongeacht de prestatie. Er zijn dan ook duidelijke resultaatsafspraken met provincies nodig, ook op het punt van samenwerking tussen provincies en gemeentes. Daarnaast moet er een flexbudget geïntroduceerd worden. Nu gaat bijna al het provinciale geld naar investeringen in voorzieningen en het niet gebruikte geld vloeit terug naar de algemene middelen. Een flexbudget kan een goede stimulans zijn voor zorgvernieuwingsprojecten vanaf de basis. Wat is de reactie van de staatssecretaris op deze punten? Voor een goed functioneren van het bureau jeugdzorg moet het een begrip worden. De wijkverpleegkundige, de leraar, de huisarts, de ouders en de kinderen moeten weten wat zij aan dit bureau hebben. Dit vereist een gelijke basisuitvoering van alle bureaus, met slechts daar bovenop enige ruimte voor regionale accenten. Onderschrijft de staatssecretaris dit? Is zij nog steeds van mening dat de bureaus jeugdzorg onafhankelijke rechtspersonen moeten zijn met één financiering en zonder een combinatie van indicatiestelling en uitvoering van de zorg? Bij de AMK’s is aangetoond wat er met samenwerking en integratie te bereiken is. De bureaus jeugdzorg kunnen daar een voorbeeld aan nemen. Ook ten aanzien van de jeugd-GGZ moet gestuurd worden in de richting van daadwerkelijke samenwerking. Heeft de staatssecretaris kennisgenomen van het compromisvoorstel van de GS De zorgverzekeraars zijn van mening dat een deelname van 15% niets voorstelt. Een dergelijke beperking van deelname en daarmee van de middelen, leidt ertoe dat er van de beoogde synergie en flexibiliteit aan de basis heel weinig terechtkomt. Wat vindt de staatssecretaris van dit compromis? Doet zij haar toezegging inzake de verdeling van middelen gestand? Concluderend merkte de heer Eurlings op dat het van het grootste belang is dat er nu duidelijkheid wordt geboden. Als die nog langer uitblijft, zullen wellicht partijen die bereid waren tot volledige integratie, zich bedenken. In juni a.s. moeten alle inhoudelijke knopen zijn doorgehakt. De heer Eurlings sloot zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Vliet over de landelijk werkende residentiële voorzieningen. Hij had overigens de indruk dat normbedragen in de jeugdzorg sterk achterlopen bij andere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
9
sectoren van de zorg. Heeft de staatssecretaris al succes gehad bij haar pogingen om in het kader van de voorjaarsnota het verschil in salariëring weg te werken? De heer Van der Vlies (SGP) wees erop dat er in de jeugdzorg een sterke behoefte is aan toereikende budgettaire kaders en aan toereikende, vernieuwde of herijkte bestuurlijke kaders, zodat de verantwoordelijkheden volstrekt helder zijn. Er kan nooit over jeugdzorg gesproken worden zonder de preventie in de beschouwing te betrekken. Met gezinsvriendelijk beleid moet bevorderd worden dat de gezinnen een veilige haven voor jongeren zijn: de plaats waar geborgenheid is, waar normen en waarden worden overgedragen en waar men weerbaar wordt gemaakt. De harde werkelijkheid is echter dat er veel gebroken gezinnen voorkomen en dat er veel probleemjongeren zijn. Er is sprake van een breed gebrek aan sociale cohesie in de samenleving. De waarden van sociale verbanden zouden herijkt moeten worden, maar dit verdraagt zich niet altijd met andere processen die door de overheid worden gestimuleerd, zoals de nieuwe belastingwetgeving en de 24-uurseconomie. Het nieuwe fiscale stelsel biedt weliswaar mogelijkheden voor een combinatie van arbeid en zorg en er worden accenten gelegd ten behoeve van onder andere mantelzorg en vrijwilligerswerk, maar de bewindslieden hebben echter ook moeten erkennen dat er reden is tot zorg. Om die reden hebben zij de Kamer een nadere notitie terzake toegezegd op grond waarvan eventueel bijstelling mogelijk is. De SGP-fractie pleit voor een integrale benadering van de problematiek. Het vorige kabinet heeft een beleidsstuk uitgebracht over de maatschappelijke positie en functie van het gezin. Zijn deze staatssecretaris en minister bereid die draad weer op te pakken en verdere stappen op deze weg te zetten? De geagendeerde stukken bieden een caleidoscopisch overzicht van de huidige ontwikkelingen in de jeugdzorg. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er momenteel veel in gang is gezet, maar dat er nog veel meer moet gebeuren. Er is behoefte aan een overzicht dat duidelijk maakt in hoeverre de planning op alle onderdelen wordt gehaald. Hoewel alle betrokkenen overtuigd zijn van de urgentie van een en ander, hebben veel processen een autonome neiging tot vertraging. Een van de oorzaken kan zijn dat de einddoelen nog niet duidelijk zijn. Er kan niet gewacht worden totdat iedereen het met iedereen eens is, want dat zal nooit gebeuren. Daarom is het nu tijd dat de regering knopen doorhakt. In het regeerakkoord is afgesproken dat er middelen ter intensivering van de zorg beschikbaar komen, dat de bureaus jeugdzorg verder geïmplementeerd worden, dat de AMK’s worden gerealiseerd en dat wachtlijsten in de jeugdhulpverlening worden bestreden. De middelen daarvoor worden aangevuld met de revenuen van de fiscalisering van de omroepbijdragen. Aangenomen wordt dat de verwachte 60 mln. gehaald wordt. Daarnaast ligt er nog een pakket aangenomen moties in het kader van de begrotingsbehandeling van afgelopen najaar. Tijdens het debat over de voorjaarsnota moeten er spijkers met koppen geslagen worden. Het is schrijnend dat er nog altijd wachtlijsten zijn. Hoewel deze niet van de ene op de andere dag weggewerkt kunnen worden, is het nu wel tijd dat er perspectief hierop geboden wordt. Het is ongeloofwaardig dat «neen» verkocht moet worden als een schreeuw om hulp en aandacht klinkt. Van de intensiveringsgelden voor 1999 is een bedrag van 3,3 mln. voor de knelpunten van de provincie Flevoland beschikbaar gekomen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie waarin wordt gevraagd de verdeelsleutel van de gelden over de provincies tegen het licht te houden? De commissie-Lankhorst stelt in haar eindadvies dat de levensbeschouwelijke en culturele inkleuring van de zorgverlening een expliciet aandachtspunt moet zijn bij de inrichting van de nieuwe toegang tot de jeugdzorg. De in dit kader benodigde specifieke diagnostische arrangementen dienen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
10
volgens de projectgroep in protocollen te worden verankerd. Wat doet de regering met dit advies? Tijdens het vorige AO over de jeugdzorg heeft de staatssecretaris gezegd ervan uit te gaan dat de bureaus jeugdzorg bij de analyse van de vraag om hulp alle functies in ogenschouw nemen. Als het levensbeschouwelijke element daarbij essentieel is, moet hulp in die zin worden verleend. De vormgeving zal bij de verdere uitwerking aan de orde moeten komen, aldus de staatssecretaris. Kan de staatssecretaris aangeven welke positie zij ziet voor de huidige instellingen op levensbeschouwelijke grondslag bij de toegang tot de jeugdzorg? Conform de opvattingen van de projectgroep is het case-management een essentiële functie in het traject naar toewijzing en plaatsing in de niet vrij toegankelijke zorg. Is het mogelijk dat cliënten hun eigen case-manager meenemen, die vanuit zijn eigen levenssfeer alle levensbeschouwelijke facetten in de zorgverlening die voor de zorgvrager van belang zijn, kent? Betrokken instellingen zijn momenteel bezig een concreet plan op te stellen om één herkenbare toegang tot die zorgsoort te creëren die 1 oktober a.s. operationeel moet worden. Erkent de staatssecretaris dat hieraan behoefte is en wil zij hiervoor in haar beleid ruimte bieden? De wet op de jeugdzorg heeft helaas vertraging opgelopen. Eén stelsel van jeugdzorg met één aansturing en één financiering is zeer hard nodig; een transparant stelsel met een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Leidt de reële besluitvorming op grond van het beleidskader tot een kortere periode dan het wetstraject zonder de voorbereiding in de vorm van het beleidskader? Alleen als de staatssecretaris kan aantonen dat de optelsom van beide trajecten uiteindelijk tot een snellere procedure en tot een breder draagvlak leidt, wilde de heer Van der Vlies instemmen met het plan eerst een beleidskader op te stellen. Een duidelijke conclusie uit het rapport-Günther is de interactie tussen jeugd en onderwijs. Op provinciaal niveau wordt een incentive ontwikkeld om scholen te voorzien van een consulent maatschappelijk werk. Daarbij is van belang dat de autonome school de benoeming van zo’n functionaris zelf regelt. De overheid dient uiteraard de kwaliteit te bewaken. De heer Van der Vlies sloot zich aan bij de eerder gestelde vragen over een AWBZ-achtig systeem van financiering. De SGP-fractie is enthousiast over de persoonsgerichte financiering. Op dat punt is nog een slag te maken. Tot slot sloot de heer Van der Vlies zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Arib over zwerfjongeren. De heer Rouvoet (RPF/GPV) hanteerde het uitgangspunt «wie de jeugd heeft, heeft de toekomst». Uiteindelijk gaat het om de aangekondigde wet, maar ook de inmiddels uitgebrachte rapporten geven aanleiding tot nadere vragen. Een goede opvoeding is de beste preventie. In het rapportGünther staan behartigenswaardige opmerkingen over de binding met de ouders die cruciaal is voor de persoonlijkheidsontwikkeling van een kind. In het rapport Pedagogische criteria jeugdbescherming staat dat een duurzame effectieve relatie tussen kind en ouders de basis is voor het leren van ontwikkelingstaken, het omgaan met emoties, normen en waarden, verantwoordelijkheidsgevoel et cetera. Aandacht voor het gezin is daarom essentieel. Als er toch hulp nodig is, moet deze zoveel mogelijk binnen het gezin gegeven worden. Dit is echter niet altijd mogelijk en daarom is een adequaat, gedifferentieerd en toegankelijk aanbod van hulp noodzakelijk. De heer Rouvoet onderschreef het streven naar vraaggestuurde zorg. Ten aanzien van de wachtlijsten en het personeelsbeleid wachtte hij met belangstelling het debat over de voorjaarsnota af. Een aparte discussie over het beleidskader kan vertragend werken op toekomstige wetgeving. Alleen als het beleidskader voor het aanstaande zomerreces in de Kamer besproken kan worden, is het nuttig dit af te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
11
wachten. Lukt dit niet, dan moet de voorkeur aan het wetgevingstraject gegeven worden. Uitgangspunt bij de nieuwe wet is het belang van de jeugdigen en hun opvoeders. Daaraan moeten de verschillende sectorbelangen ondergeschikt worden gemaakt. Dit belang is het meest gediend met een betere afstemming tussen de sectoren jeugdbescherming, jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen in brede zin en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Dit mag echter niet leiden tot een vervlakking van het huidige gevarieerde aanbod. Een monopolisering van de jeugdzorg binnen het bureau jeugdzorg dat tevens de uitvoering grotendeels in handen heeft, houdt een verschraling van het huidige aanbod in. De mogelijkheden voor cliënten worden dan kleiner, hetgeen indruist tegen de vraaggerichte benadering. De lijn in de zorgfasering is duidelijk: eerst hulp thuis, dan een pleeggezin en dan residentiële opvang, zo nodig met tussenvormen. Krijgt in de nieuwe wet adoptie in de zin van gezinsvorming of hulpverlening een plaats in de zorgfasering? Los van de vormgeving van de bureaus jeugdzorg mag er geen knip in de jeugd-GGZ plaatsvinden. Dit betekent dat ook de kinder- en jeugdpsychiatrie erbij betrokken moeten worden. In dit verband zijn er ook consequenties voor het functioneren van schoolartsen of delen van psychiatrische poliklinieken. Juist op het snijvlak van de verschillende voorzieningen valt veel winst te boeken. Wat is overigens de rol van de huisarts in de jeugdzorg? De bureaus jeugdzorg moeten zich vooral bezighouden met de indicatiestelling. Het aanbod kan beperkt worden tot de eerste drie fasen, namelijk advies, informatie en consultatie: de aanmelding, de screening en de prediagnostiek. Op die wijze wordt voorkomen dat indicatiestelling en toewijzing enerzijds en zorgverlening anderzijds door elkaar lopen. Voorkomen moet worden dat de case manager modules inkoopt bij hetzelfde bureau jeugdzorg. Afhankelijk van de keuzen in het beleidskader of in het wetsvoorstel, kan besloten worden de gehele jeugd-GGZ al dan niet naar de bureaus jeugdzorg over te hevelen. Krijgt de jeugdverslavingszorg een plaats in het geheel? Functiegerichte financiering kan een uitkomst zijn. Kunnen de bewindslieden daar nader op ingaan? Wat vindt de staatssecretaris van het idee de leeftijdsgrens aan te passen? De heer Rouvoet sloot zich aan bij de woorden van de heer Van der Vlies inzake het in stand houden van een pluriform aanbod. Er dient recht gedaan te worden aan de vraagsturing, zeker bij identiteitsgebonden hulpverlening. Wat denkt de staatssecretaris van het initiatief om één toegang voor de levensbeschouwelijke instellingen te creëren? Is er een relatie denkbaar met de specifieke diagnostische arrangementen die de commissie-Lankhorst heeft beschreven? Het is jammer dat er in het rapport-Günther slechts beperkt aandacht wordt besteed aan de levensbeschouwelijke instellingen. De staatssecretaris is het kennelijk eens met de aparte positie van de geïndiceerde hulp, maar vindt dat vrij toegankelijke hulp en de gezinsvoogdij wel onder de bureaus jeugdzorg moeten vallen. Dat kan leiden tot de ongewenste ontkleuring van de gezinsvoogdij. Bijkomend probleem is dat een substantieel deel van de taken van landelijke instellingen de vrij toegankelijke hulp betreft. De AMK’s kennen nog geen landelijke dekking. Bij een kwart van deze instellingen is de intake nog niet geïntegreerd. Moeten deze meldpunten aangehaakt worden aan de bureaus jeugdzorg? Het totale aantal zwerfjongeren lijkt stabiel, maar daarbinnen is het aantal allochtone jongeren en jongeren met psychische klachten toegenomen. Het gebruik van harddrugs onder deze groep blijkt ook te stijgen. De zwerfjongeren geven zelf aan dat het grote gat in de hulpverlening de steun bij contacten met de familie betreft. Dringt de hulpverlening wel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
12
voldoende door tot de kern van de zaak, namelijk de verstoorde relaties in veel gezinnen? Het is goed als hier eens apart over gesproken wordt. Het is verontrustend dat 40% van de Turkse en Marokkaanse ouders geen gesprek met leerkrachten in het basisonderwijs wenst aan te gaan, terwijl de overheid juist het belang onderstreept van participatie van ouders in het onderwijs aan hun kinderen. Op welke wijze wil de staatssecretaris in samenwerking met lagere overheden, de allochtone ouders beter bij het basisonderwijs betrekken? Mevrouw Kant (SP) sloot zich aan bij de opmerkingen over de vertraging die is opgetreden. Het is van het allergrootste belang dat er nu tempo wordt gemaakt. Op korte termijn moet een aantal essentiële keuzes worden gemaakt om ervoor te zorgen dat de zaak niet vastloopt. Denkt de staatssecretaris aan een financiering analoog aan de AWBZ? Hoe staat zij tegenover een acceptatieplicht of een zorgplicht in de jeugdzorg? Er is nog steeds sprake van ongelijke kansen voor kinderen. Het is de hoogste tijd dat het offensief tegen de tweedeling ten aanzien van kinderen gestart wordt. Elke vorm van tweedeling is onrechtvaardig, maar kinderen kunnen er helemaal niets aan doen als zij veel minder kansen hebben dan anderen. In het Bansrapport wordt geconstateerd dat wanneer achterstanden voor bepaalde groepen zich opstapelen, tweedeling dreigt. Verder wordt gesteld dat armoede een van de belangrijkste risicofactoren voor de jeugd is. Zij treft een aanzienlijk deel van de jeugd uit minderheidsgroepen. Ongelijke kansen zijn er in de zorg voor kinderen, in het onderwijs en in de toegang tot voorzieningen en sport, dus is er sprake van ongelijke kansen op een goede toekomst. Het jeugdbeleid moet getoetst worden op de mate waarin kinderen gelijke kansen krijgen. Als het dan toch mis gaat, moet er hulp geboden worden, maar bijna 7000 kinderen staan op een wachtlijst. Moet de rechter zich hier ook eerst over uitspreken? Het is onacceptabel dat kinderen die hulp nodig hebben tussen wal en schip terechtkomen. Het staat vast dat er meer geld nodig is om de problemen op te lossen. Het is eigenlijk gênant dat afgewacht moet worden hoeveel geld er in het kader van de discussie over de voorjaarsnota overblijft om de wachtlijsten in de jeugdzorg weg te werken. Daarnaast is extra geld nodig voor de opvang van kinderen met zeer grote problemen. De desbetreffende instellingen krijgen slechts het vaste normbedrag en dat is onvoldoende. Ook voor de arbeidsvoorwaarden zijn meer middelen nodig. Een fatsoenlijk salaris is een voorwaarde voor het kunnen aantrekken van voldoende personeel. Uit onderzoek blijkt dat werknemers in de jeugdzorg 10% minder verdienen dan mensen in de zorg, terwijl het in de zorg al heel moeilijk is om aan personeel te komen omdat de salarissen daar niet best zijn. Wat vindt de staatssecretaris van de opmerking van de VOG dat er structureel 70 mln. extra nodig is voor de arbeidsvoorwaarden? Kindermishandeling is nog steeds een groot probleem. In vergelijking met andere landen is de situatie in Nederland zorgelijk. De houding van beroepsgroepen moet veranderen en er moet een meldcode worden ingesteld. Ook de VN hebben veel kritiek op de Nederlandse aanpak. Hoe wil de staatssecretaris een en ander verbeteren? Klopt het dat in de wet op de jeugdzorg een soort meldrecht wordt opgenomen? Een dergelijk recht mag overigens geen vrijblijvend karakter hebben. Het is buitengewoon verontrustend dat aan sommige meldingen, terwijl lang niet alle gevallen van kindermishandeling worden gemeld, geen vervolg wordt gegeven vanwege capaciteitsgebrek. Preventie is het beste middel tegen kindermishandeling. Hierbij kunnen opvoedbureaus in de wijken een belangrijke rol spelen. Wat zijn de vorderingen op dat terrein? De commissie-Günther concludeert dat de zorg voor een kind zoveel mogelijk in een gezin of in een gezinsvervangende constructie dient plaats te vinden. Dit komt overeen met het VN-verdrag inzake de rechten van het kind. Er is echter een groot tekort aan pleeggezinnen. Op welke wijze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
13
kunnen pleegouders beter ondersteund worden? Wat wordt er gedaan aan het werven van pleegouders? Veel pleegouders hebben het gevoel dat zij een ongelijkwaardige positie innemen in het geheel van de zorg. De ervaring van pleegouders moet een grotere rol spelen in de behandeling van het betrokken kind. De werkdruk van gezinsvoogden is al jaren te hoog. Wordt overwogen een maximum te stellen aan het aantal kinderen dat één voogd onder zich mag hebben? De contactfrequentie moet aanzienlijk verhoogd worden om aan de kwaliteitsnormen te voldoen. Jongeren komen in een verkeerde instelling of gaan zwerven vanwege een gebrek aan capaciteit. Kinderrechters grijpen soms naar te zware middelen om ervan verzekerd te zijn dat het kind geplaatst kan worden, want bij detentie moet er opname plaatsvinden. De minister van Justitie heeft aangegeven dat hiertegen geen juridische bezwaren bestaan. Het gaat er echter om dat de rechter hiertoe niet had besloten als er een andere oplossing was. De beste oplossing is natuurlijk uitbreiding van de capaciteit. Wordt er op dat terrein voldoende gedaan? Het ministerie van Justitie heeft vanwege deze problematiek extra criteria opgesteld om de urgentie van plaatsing te kunnen bepalen. Het gevolg is dat kinderen die wel geplaatst moeten worden, maar niet aan de criteria voldoen, tussen wal en schip terechtkomen en in sommige gevallen gaan zwerven. De reactie van de staatssecretaris ten aanzien van zwerfjongeren is onvoldoende. Er is aanleiding voor een apart overleg over deze problematiek. Wat is de mening van de staatssecretaris over het gebruik van Retaline bij ADHD-kinderen? Zijn er niet vooral andere maatregelen nodig, zoals logeerhuizen? Specifieke zorg kan het medicijngebruik verminderen. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) constateerde met zorg dat de vragen die tijdens dit AO worden gesteld voor een groot deel overeenkomen met de vragen die tijdens het vorige AO over de jeugdzorg zijn gesteld. Er worden wel veel rapporten uitgebracht, maar daaruit worden geen conclusies getrokken. Er is inderdaad dringend behoefte aan de wet op de jeugdzorg, maar de vraag is of er wel overeenstemming is over het beleidskader. Voordat de wet behandeld kan worden, moeten eerst de uitgangspunten helder zijn. In de nieuwe wet moeten alle aspecten van de jeugdzorg een plaats krijgen. Wat is overigens de mening van de staatssecretaris over het aanstellen van mentoren bij de bureaus van jeugdzorg? Er ontbreken concrete cijfers over de wachtlijsten, terwijl die absoluut noodzakelijk zijn om de problematiek op te lossen. Mevrouw Van Gent zag met belangstelling uit naar de behandeling van de voorjaarsnota, waarna duidelijk zal zijn hoeveel extra geld er beschikbaar komt. Kan de staatssecretaris een actueel overzicht geven van de wachtlijsten per sector? Op welke termijn moeten de wachtlijsten weggewerkt zijn? Alleen met extra geld kunnen de problemen niet opgelost worden, want er zijn ook organisatorische knelpunten. Er is weliswaar een landelijk netwerk van AMK’s gerealiseerd, maar de budgetten en de werkwijzen van deze meldpunten onderling verschillen sterk. Er is behoefte aan een uniforme kwaliteitsstandaard. Daarnaast moet de positionering van de AMK’s in het veld nader bezien worden. Uiteraard is het essentieel dat er adequaat wordt gereageerd op meldingen. De lonen in de jeugdhulpverlening blijven ruim achter bij die in andere sectoren. Op welke wijze wil de staatssecretaris het personeelstekort in de jeugdzorg aanpakken? De leeftijdsgrens van achttien jaar wordt ook door betrokken jongeren als een probleem ervaren. De staatssecretaris heeft aangekondigd deze grens nader te bezien. Kan zij daar al nadere informatie over geven? De betrokkenheid van cliënten in de jeugdhulpverlening blijft een lastig punt. De vorming van cliëntraden verkeert nog in een embryonaal stadium. Is het nodig om hier extra aandacht aan te besteden? Bij het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
14
beter laten aansluiten van het aanbod op de vraag speelt onder andere het persoonsgebonden budget een rol. Er moet voldoende aandacht zijn voor concrete, praktische punten waar cliënten mee te maken krijgen. Er is het afgelopen jaar een aantal belangwekkende rapporten verschenen, maar hoeveel zijn de cliënten en de medewerkers daar beter van geworden? Op een gegeven moment moeten de theoretische discussies worden afgerond en moet er doortastend worden opgetreden. Mevrouw Van Gent bepleitte afschaffing van de eigen bijdragen in de jeugdzorg voor degenen die financieel gezien op het absolute minimum zitten. Het aantal allochtone kinderen met hulpvragen neemt toe, terwijl de zorg daar nog te weinig op is ingericht. Wat wil de staatssecretaris hieraan doen? Mevrouw Van Gent sloot zich aan bij het verzoek apart te spreken over de zwerfjongeren. Het is toe te juichen dat er een programmacommissie jeugdparticipatie wordt ingesteld. Hoe verhoudt deze commissie zich tot de Nationale jeugdraad? Voorkomen moet worden dat er weer nieuwe vergadercircuits ontstaan, waar de jongeren vermoedelijk geen deel van uit zullen maken. Jongeren moeten op laagdrempelige wijze bij het beleid betrokken worden. Uitgangspunt daarbij dient te zijn dat er geen politieke spelletjes worden gespeeld, maar dat er heldere doelen worden gesteld. Tot slot gaf mevrouw uiting aan haar wens dieper op de zaken te kunnen ingaan dan tijdens een AO in deze vorm mogelijk is. Het gaat erom dat de cliënt er wat mee opschiet en het is de vraag of er op deze wijze enige voortgang wordt geboekt. Het antwoord van de regering De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bracht naar voren dat de feitelijke vragen zoveel mogelijk schriftelijk zullen worden beantwoord. Daarop kan in de later te houden tweede termijn teruggekomen worden. Het afgelopen jaar is er zeer hard gewerkt met als belangrijkste resultaat de gemeenschappelijk richtinggevende, alle partijen bindende visie op het jeugdbeleid van rijk, gemeenten en provincies. Omdat er overeenstemming is over de uitgangspunten kan het beleid van de onderscheiden overheden veel beter afgestemd worden. Daarnaast zijn er in het kader van «Jeugdbeleid in ba(la)ns» afspraken over de resultaten gemaakt. Bij jeugdparticipatie gaat het niet om het uitbrengen van omvangrijke nota’s, maar om het in praktijk brengen van dit uitgangspunt, vooral op lokaal niveau. De staatssecretaris wees erop dat jongeren betrokken zijn bij de totstandkoming van de brief over de jeugdparticipatie. De in te stellen commissie, waarin ook jongeren zijn opgenomen, zal een aanjaagfunctie hebben. De komende tijd zal erop worden toegezien dat het door iedereen onderschreven uitgangspunt van jeugdparticipatie in daden wordt vertaald. Ten aanzien van preventie moet er geïnvesteerd worden in het algemeen niveau van voorzieningen. Ook op dit punt hebben gemeentes, die verantwoordelijk zijn voor het jeugd- en jongerenwerk, een belangrijke taak. Daarnaast moet ingespeeld worden op situaties waarin jongeren extra risico lopen. Het algemeen lokaal jeugdbeleid moet naadloos overgaan in de jeugdzorg en de preventieve jeugdzorg. Daartoe moeten de verschillende voorzieningen op wijkniveau veel beter met elkaar samenwerken. Uiteindelijk moet er een geïntegreerd aanbod zijn, zodat betrokkenen op een adequate manier geholpen kunnen worden. De gemeenten zijn bereid om dit beleid tot stand te brengen en het rijk zal een en ander faciliëren. Samen met het VNG is hiertoe het project Ondersteuning lokaal jeugdbeleid opgezet. Er zijn wel veel voorzieningen, maar het gaat vaak mis bij de schakeling daartussen. De afspraak is dat een sluitend aanbod voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
15
kinderen van nul tot zes jaar tot stand gebracht wordt. Er wordt gezamenlijk voor zorggedragen dat de instellingen een samenhangend aanbod realiseren. Veel jongeren kunnen namelijk door het bos van instellingen de bomen van het aanbod niet meer zien. Enkele jaren geleden had slechts 10% van de gemeentes een jeugdbeleid en nu is dat percentage gestegen tot 60. De afspraken in het kader van BANS moeten ertoe leiden dat alle gemeentes op voortvarende wijze het jeugdbeleid aanpakken, dat wil zeggen dat men systematisch aandacht moet besteden aan de ontwikkeling van het lokaal jeugdbeleid. De inspanningen terzake zullen door het rijk gesteund worden. Met de andere overheden is afgesproken dat op basis van de gemeenschappelijke uitgangspunten de vernieuwing wordt ingezet. Dit zal minder versnipperd gefacilieerd worden dan in het verleden bij dergelijke projecten gebruikelijk was. Om ervoor te zorgen dat dit goed verloopt, moet er afstemming zijn tussen de betrokken departementen en de lagere overheden. Het is goed dat er nu een richtinggevend kader is waarop de onderscheiden overheden aangesproken kunnen worden. «Jeugdbeleid in ba(la)ns» is een historisch document, een mijlpaal. De onderscheiden overheden hebben ieder een autonome taak en er is sprake van een gemeenschappelijk commitment, namelijk een zodanige versterking van het jeugdbeleid dat het rendement van alle inspanningen veel groter wordt. Ten aanzien van de wet op de jeugdzorg was de verwachting dat het adviestraject dat vorig is ingezet, breed gedragen oplossingen voor een aantal knelpunten zou opleveren. Geconstateerd kan worden dat in het advies op hoofdlijnen de algemeen levende visie op de jeugdzorg wordt verwoord, maar dat voorgestelde oplossingen voor de knelpunten bepaald niet breed onderschreven worden. Overigens passen de voorgestelde oplossingen binnen het regeerakkoord. Helaas ontbreekt de verwachte basis voor de wet gedeeltelijk nog steeds. De regie in de jeugdzorg is de afgelopen jaren vooral gebaseerd op ontwikkelingen van onderaf. Er is dan ook een grote diversiteit ontstaan, waarbij iedereen ervan overtuigd is dat het eigen model het beste is. Dit kan overigens voor de plaatselijke omstandigheden ook heel goed het geval zijn. Hier staat echter tegenover dat men moeilijk te overtuigen is dat met het oog op de samenhang soms een andere aanpak beter is. Naast het opstellen van de wet, waarin de verantwoordelijkheden en de financieringsstructuur worden geregeld, moet ook nagedacht worden over de wijze waarop het veranderingsproces in de praktijk tot stand komt. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de bureaus jeugdzorg op de voorgestelde wijze functioneren. Dat is niet alleen een kwestie van geld – dankzij de fiscalisering van de omroepbijdrage is daar een toereikend budget voor – maar ook van de wil om te veranderen. Als iedereen, inclusief het veld, zat te wachten tot de regering knopen doorhakt, was de staatssecretaris onmiddellijk bereid om dit te doen. De beslissingen zullen echter ingrijpende gevolgen hebben voor bestaande structuren en daarvoor is nodig dat voldoende draagvlak aanwezig is. Alle partijen moeten ervan overtuigd zijn dat de nieuwe wet, de instelling van de bureaus en de meer vraaggerichte inrichting van de jeugdzorg, uiteindelijk leiden tot kwaliteitsverbetering voor de betrokken jongeren en hun ouders. Om die reden is besloten eerst een beleidskader op te stellen. Wellicht heeft dit begrip tot verwarring geleid. Het gaat er vooral om de uitgangspunten van de wetgeving duidelijk te formuleren. Met het oog daarop had er beter van een wetgevingsnotitie gesproken kunnen worden. Er wordt op dit moment hard aan de wet op de jeugdzorg gewerkt. Er ontstaat een bouwwerk waarin niemand volledig zijn zin zal kunnen krijgen. Uiteraard moet voorkomen worden dat om die reden het draagvlak voor de wet vervalt. De nadere consultaties hebben het doel onderbouwde keuzes te kunnen maken die op draagvlak kunnen rekenen. Uiteindelijk zal deze werkwijze niet leiden tot een vertraging maar juist tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
16
een versnelling van het proces. Als er op hoofdpunten overeenstemming is, kan het wetgevingstraject voortvarend doorlopen worden. Op dat moment ligt namelijk het raamwerk van de wet al op tafel. Overigens is een dergelijke werkwijze gebruikelijk bij gecompliceerde wetgeving. De komende maanden zullen op grond van het beleidskader – de wetgevingsnotitie – knopen doorgehakt kunnen worden. De uitgangspunten van de wet zijn duidelijk, maar er moet nog overeenstemming ontstaan over de vormgeving, de invulling van de verantwoordelijkheden van provincie en gemeentes, de reikwijdte van de wet, de betrokkenheid van de jeugd-GGZ, de functies van het bureau jeugdzorg en de organisatie van de toegang. Er wordt permanent getracht in te spelen op ontwikkelingen in de praktijk. Via de meerjarenafspraken is overeengekomen dat op 1 januari 2003 de bureaus jeugdzorg aan de systeemeisen moeten voldoen. De heer Lankhorst is bereid gevonden om leiding te geven aan het traject via het landelijk programmamanagement jeugdzorg. De hoofdkeuzes ten aanzien van de wet, die de komende maanden helder worden, zullen dat proces bespoedigen. Als de tussenfase niet wordt ingelast, is er het risico dat tijdens de implementatie van de bureaus allerlei discussies ontstaan. Gelet op alle verplichte adviezen die ten aanzien van het wetsvoorstel ingewonnen moeten worden, is het niet mogelijk het wetsvoorstel a.s. juni bij de Kamer in te dienen. Wel is dan het raamwerk duidelijk en dat kan uitgebreid in de commissie behandeld worden. Op die manier kan ervoor gezorgd worden dat het wetsvoorstel aansluit op hetgeen in de Kamer leeft. De staatssecretaris wees erop dat de definitieve standpuntbepaling aan de hand van de wetgevingsnotitie in het kabinet zal plaatsvinden en dat er derhalve een zekere terughoudendheid moet worden betracht. In de aanbiedingsbrief is echter wel getracht aan te geven in welke richting de gedachten gaan. Het eindadvies van de projectgroep-Lankhorst is in dat verband een belangrijk document. De staatssecretaris onderschreef alle inhoudelijke noties uit het rapport-Günther. Alleen ten aanzien van de uitwerking leven er nog enkele vragen. In het rapport-Lankhorst wordt duidelijk aangegeven dat de bureaus jeugdzorg vooral laagdrempelige, vrij toegankelijke kortdurende hulp moeten verlenen. Er moet zoveel mogelijk geprobeerd worden de problemen zo snel mogelijk en liefst ambulant op te lossen. Dit betekent dat de instellingen voor jeugdzorg hun kortdurende trajecten in die bureaus onder moeten brengen. Het algemeen maatschappelijk werk is overigens een verantwoordelijkheid van de gemeente. Het bureau jeugdzorg moet meer zijn dan een indicatieen verwijsorgaan. Het advies van de commissie-Günther om alle jeugdhulpverlening met uitzondering van de residentiële zorg onder de bureaus jeugdzorg te laten vallen, ging ook de staatssecretaris te ver, zoals ook in de begeleidende brief is aangegeven. Er zal nog een diepgaande discussie gevoerd moeten worden over de vraag welke functies bij het bureau jeugdzorg ondergebracht moeten worden. Daarmee hangt de vraag welke positie het bureau in het veld krijgt nauw samen. De provincie heeft een belangrijke verantwoordelijkheid in de aansturing van de bureaus, maar dit wil niet zeggen dat er per provincie maar één bureau jeugdzorg zal zijn. Een goede verbinding met het lokale niveau is essentieel. Dit betreft een buitengewoon complexe bestuurlijk discussie, die snel in een competentiestrijd kan ontaarden. De burger dient echter centraal te staan. Hij moet snel en adequaat geholpen worden, bijvoorbeeld in de vorm van opvoedingsondersteuning. Er moet een balans gevonden worden tussen verantwoordelijkheidsverdeling en inhoudelijke samenhang. De ontwikkelingen op dit terrein in een aantal provincies stemmen hoopvol. Daar staat tegenover dat sommige gemeenten de zaak op eigen houtje willen regelen. In de notitie wordt aangegeven op welke wijze een en ander vorm zal krijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
17
Het regeerakkoord is helder over de inhoudelijke samenhang van de bureaus jeugdzorg. Het is echter minder helder over de reikwijdte van de wet op de jeugdzorg. De afbakening heeft consequenties voor de betrokken organisaties. Niet alleen de principes spelen een rol, maar ook de vraag of een en ander in de praktijk zal werken. De regering hecht zeer aan een goede inbreng vanuit de jeugd-GGZ in de bureaus jeugdzorg. Binnen de huidige wettelijke kaders kan die niet afgedwongen worden. Daarop gelet was de staatssecretaris verheugd dat GGZ-Nederland bereid is om minimaal 15% van de middelen in te zetten voor de bureaus jeugdzorg. Overigens zijn er al voorbeelden waarbij jeugd-RIAGG’s met succes voor een groter deel in de bureaus participeren. Wellicht is er sprake van koudwatervrees. Men moet het gevoel krijgen dat participatie in een bureau jeugdzorg leidt tot een kwalitatief betere zorg, zowel qua diagnostiek en doorverwijzing als qua kortdurende hulp. De toezegging van GGZ-Nederland moet gezien worden als een eerste stap. Uiteindelijk is het doel dat de jeugd-GGZ onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van een bureau jeugdzorg. Om dit doel te bereiken, moet echter zeer zorgvuldig gehandeld worden. Wellicht is er een soort overgangstraject nodig. In de wetgevingsnotitie zal hierop teruggekomen worden. Ten aanzien van de AMK’s is er de afgelopen tijd behoorlijk vooruitgang geboekt. Per 1 januari 2000 is het landelijk dekkend netwerk gerealiseerd. Deze vooruitgang is mede te danken aan de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld om deze meldpunten te laten voldoen aan de normen van de commissie-Hermans. Uitgaande van de situatie per provincie, wordt men in de gelegenheid gesteld om maatwerk te leveren. Dit moet ertoe leiden dat de bureaus jeugdzorg op tijd en volgens de systeemeisen kunnen functioneren. Sommige provincies hebben zelf veel in deze bureaus geïnvesteerd en daardoor hebben zij een voorsprong op andere provincies. De provincies die al verder zijn met het realiseren van de bureaus jeugdzorg kunnen de middelen vervolgens inzetten om de wachtlijsten aan te pakken. De andere provincies hebben een groter deel van het budget nodig om de bureaus toe te rusten. Het overleg met de VOG over de arbeidsvoorwaarden wordt voortgezet. De hoofdvraag is of er sprake is van zodanige specifieke knelpunten dat extra maatregelen gerechtvaardigd zijn. De arbeidsvoorwaarden zijn de verantwoordelijkheid van de werkgevers. Zij krijgen daarvoor een bijdrage van de overheid. De wijze waarop die middelen worden besteed, is aan de werkgevers. De arbeidsvoorwaarden omvatten trouwens naast het salaris, bijvoorbeeld ook regelingen voor arbeidsduurverkorting, kinderopvang, zorgverlof en dergelijke. Bij een vergelijking moet dan ook altijd het volledige pakket arbeidsvoorwaarden in ogenschouw worden genomen. Duidelijk is echter wel dat versterking van de ambulante zorg leidt tot een verhoudingsgewijs «zwaardere» populatie in de instellingen. Ook dit is onderwerp van gesprek met de werkgevers. Op basis van de gegevens die de VOG heeft overgelegd, is een specifieke ondersteuning niet gerechtvaardigd. Het is de vraag of de extra middelen altijd gebruikt moeten worden om meer personeel aan te trekken. Wellicht is in een aantal gevallen hoger gekwalificeerd personeel nodig. De staatssecretaris was bereid het overleg met de VOG met een positieve instelling te vervolgen. Daarbij moet echter worden aangetekend dat bij specifieke maatregelen ook gekeken moet worden naar de consequenties voor de andere sectoren. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal een pakket generieke arbeidsmarktmaatregelen aankondigen. Wellicht kunnen langs die lijn de sectoren welzijn, jeugd en zorg extra ondersteund worden. De minister van Justitie stipuleerde dat het om praktische redenen niet mogelijk is om het wetsvoorstel inzake de jeugdzorg voor het zomerreces bij de Kamer in te dienen. Wel zou het goed zijn nog voor het zomerreces
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
18
over het beleidskader voor de wet op de jeugdzorg met de Kamer van gedachten te wisselen. Daarna kan met het wetsvoorstel een vliegende start worden gemaakt. Het zal in deze regeerperiode door de Tweede en Eerste Kamer heen geloodst moeten worden, zoals ook in het regeerakkoord staat. Het huidige beleid inzake jeugdbescherming wordt gehandhaafd. Op basis van de verwachting dat de behoefte aan plaatsen in justitiële jeugdinrichtingen met 10% stijgt, zal er in 2000 sprake zijn van een tekort van 185 plaatsen en in 2001 van 205. Ondertussen wordt door intensivering een inhaalslag gepleegd die leidt tot 120 plaatsen in 2000 en 175 plaatsen in 2001. Het resterende tekort kan opgevangen worden door aanpassing van geschikte onderdelen die door de overcapaciteit in het gevangeniswezen vrijkomen. In dit verband wordt gedacht aan Veenhuizen, Vught en Zeeland. De nieuwbouw in Den Helder loopt enige vertraging op, waardoor het capaciteitstekort in 2001 nog niet helemaal zal zijn opgelost. In de tweede helft van dit jaar zal ten behoeve van de AMK’s een wijziging op de Wet op de jeugdhulpverlening worden ingediend. Er mag geen misverstand over bestaan dat vrouwenbesnijdenis in Nederland strafbaar is. Als meisjes naar landen worden gestuurd waar dit wel mogelijk is, kunnen ingevolge de leer van de deelneming ouders of degenen die dit bevorderen ook strafbaar gesteld worden. Dit is echter niet altijd gemakkelijk te bewijzen. Binnenkort wordt over de problematiek van vrouwenbesnijdenis een expert meeting gehouden. Kindermishandeling is een strafbaar feit. De opsporing en de vervolging moeten verbeterd worden. De minister zegde toe de resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Essers De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, Van Heemst De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 5
19