Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22482
Invoering van de mogelijkheid van ontbinding van rechtspersonen door de Kamer van Koophandel en Fabrieken, vervanging in een aantal artikelen van Boek 2 Burgerlijk Wetboek van beroep op de Kroon door beroep op het College van Beroep voor het bedrijfsleven, alsmede enige andere wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN
1. Inleiding Dit wetsvoorstel heeft in de eerste plaats ten doel de ontbinding van rechtspersonen die hun werkzaamheden hebben beëindigd of die nooit actief zijn geweest, te vereenvoudigen. Voorgesteld wordt het mogelijk te maken dat deze rechtspersonen zonder rechterlijke tussenkomst worden ontbonden door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken indien bepaalde omstandigheden zich voordoen. Voorts worden nog enkele andere onderwerpen behandeld, waarvan de voornaamste hier worden genoemd: In verband met de expiratie van de Tijdelijke wet Kroongeschillen (Wet van 18 mei 1987, Stb. 317) per 1 januari 1993 wordt een definitieve regeling gegeven voor de vervanging van het Kroonberoep tegen de weigering van de verklaring van geen bezwaar bij oprichting en statuten– wijziging van naamloze en besloten vennootschappen door beroep op het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In verband met de nieuwe ontbindingsmogelijkheid worden enige wijzi– gingen aangebracht in de bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw B.W. (zesde gedeelte) vereenvoudigde vereffeningsprocedure. Het wetsvoorstel is opgesteld in overleg met de Adviescommissie Vennootschapsrecht. Voorts zijn bij de voorbereiding geraadpleegd het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen, de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO), de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. 2. Lege vennootschappen Lege vennootschappen zijn vennootschappen die geen activiteiten (meer) verrichten en waarin zich dan ook in de regel geen of zeer weinig activa meer bevinden. Dergelijke vennootschappen kunnen op verschil– lende wijzen ontstaan. In de eerste plaats zij hier gewezen op naamloze of besloten vennootschappen waarvan de enig aandeelhouder/directeur
211519F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
1 Mr. H. Doelder, Ontbinding BV's op vordering van het Openbaar Ministerie, Ars Aequi 1982. 3, blzz 129-131. 2 Art 185 is gewijzigd bij de Wet van 12 december 1985, Stb 656 3 ISMO 1985, Kamerstukken II 1984/85, 17050, nr. 36, blz 43.
met pensioen is gegaan of overleden is. Het komt nogal eens voor dat in zo'n geval wel de onderneming wordt opgeheven, maar de vennootschap niet ontbonden wordt. Er vindt dan geen vereffening op de door de wet voorgeschreven wijze plaats. Wel worden de schulden betaald en de baten feitelijk ter beschikking van de aandeelhouders gesteld. De vennootschap blijft evenwel voortbestaan. Het komt ook wel voor dat vennootschappen wel in het handelsregister worden ingeschreven, maar in feite nooit zaken gaan doen, omdat de plannen die men met de vennootschap had om een of andere reden niet doorgaan. Er zijn gevallen waarin het voortbestaan van een lege vennootschap een bepaalde functie heeft, namelijk wanneer het de bedoeling is dat in die vennootschap (weer) activiteiten worden ontplooid of wanneer de vennootschap nog rechten heeft die men niet verloren wil laten gaan, zoals industriële eigendomsrechten. Voor het merendeel der vennoot– schappen geldt dat echter niet. Wij achten het dan ook gewenst dat deze rechtspersonen op eenvoudige wijze kunnen worden ontbonden, enerzijds om te voorkomen dat daarvan misbruik wordt gemaakt, ander– zijds om de registers, waarin deze rechtspersonen staan ingeschreven, te ontlasten. Deze argumenten worden hieronder nader toegelicht. Lege vennootschappen kunnen gemakkelijk in handen komen van lieden die de voor oprichting van een vennootschap vereiste ministeriële verklaring van geen bezwaar niet zouden hebben gekregen. Ook kan door het overnemen van een lege vennootschap het vereiste van storting van het minimumkapitaal worden ontgaan. Het is voorts niet uitgesloten dat crediteuren worden misleid door het in de statuten opgenomen geplaatste kapitaal waar tegenover geen of onvoldoende waarden staan. Malafide praktijken door middel van opgekochte lege vennoot– schappen worden reeds thans zoveel mogelijk tegengegaan De laatste jaren heeft het openbaar ministerie in toenemende mate vorderingen ingesteld tot ontbinding door de rechter op grond van de artikelen 74 lid 1 en 185 lid 1 Boek 2 Burgerlijk Wetboek, welke ontbinding mogelijk maken wanneer door een gebrek aan baten het doel niet kan worden bereikt of wanneer de vennootschap de werkzaamheden tot verwezen– lijking van haar doel heeft gestaakt.1 De gegevens voor het instellen van een vordering als hier bedoeld worden aan het openbaar ministerie verstrekt door de Kamers van Koophandel, de Economische Controle– dienst en de belastingdienst. Voorts moet sinds 20 januari 1986 op grond van artikel 185 lid 2 een besloten vennootschap waarvan het eigen vermogen geringer is dan het minimumkapitaal, worden ontbonden, indien zij bepaalde voorschriften niet heeft nageleefd.2 Een naamloze vennootschap moet op grond van artikel 74 lid 2 worden ontbonden wanneer het geplaatste kapitaal of het gestorte deel daarvan geringer is dan het minimumkapitaal. In een aantal gevallen is in de praktijk na ontbinding de Kamer van Koophandel als vereffenaar opgetreden. Hoewel de acties van het openbaar ministerie als succesvol mogen worden beschouwd, betekenen zij een extra inspanning van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht in een tijd dat deze toch al zwaar belast zijn. Een eenvoudiger procedure is dan ook gewenst. Het wetsvoorstel is een uitwerking van een suggestie welke is gedaan in het Rapport van de Interdeparte– mentale Stuurgroep Misbruik en Oneigenlijk gebruik (ISMO).3 Een tweede argument voor het creëren van een eenvoudige procedure voor de ontbinding van lege vennootschappen is de opschoning van het handelsregister. Zolang geen ontbindingsbesluit is genomen en de veref– fening niet op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, is uitschrijving uit het handelsregister van naamloze en besloten vennoot– schappen, ook al hebben die geen onderneming meer, niet mogelijk. Uit artikel 1 lid 7 van de Handelsregisterwet (Stb. 1984, 353) volgt immers dat deze, als zij eenmaal ingeschreven zijn, ingeschreven moeten blijven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991 -1 992, 22 482, nr. 3
totdat zij geliquideerd zijn. Vaak is het moeilijk na te gaan wie nog bevoegd is een ontbindingsbesluit te nemen, bijvoorbeeld in geval van overlijden van de enig aandeelhouder/directeur. De erfgenamen zijn niet altijd meer te achterhalen Het in de registratie opgenomen blijven van rechtspersonen brengt kosten met zich mee, maar de jaarlijkse bijdrage aan het handelsregister wordt in dergelijke gevallen niet betaald. Vermeld zij nog, dat de problemen die zich voor het handelsregister met de registratie van lege vennootschappen voordoen, na 1976 zijn ontstaan. In dat jaar is bij de invoering van Boek 2 Burgerlijk Wetboek bepaald, dat zowel de onderneming als de rechtspersoon ingeschreven moet zijn. Vóór 1976 had opgave aan het handelsregister van de opheffing van een onderneming tot gevolg, dat ook de inschrijving van de rechtspersoon verviel. Opgaaf aan het handelsregister van de opheffing van de onderneming houdt nu dus niet meer in dat ook de inschrijving van de rechtspersoon vervalt. Deze rechtspersoon blijft ingeschreven, ook al is hij in feite leeg. Ook bij coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen en stichtingen gebeurt het dat de activiteiten gestaakt worden zonder dat een ontbindingsbesluit wordt genomen en dit besluit in het handels–, verenigingen of stichtingenregister wordt ingeschreven. Dat is om de hierboven uiteengezette redenen eveneens een belasting voor deze registers. Wat coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen betreft wijzen wij er volledigheidshalve op, dat ook voor deze rechtsper– sonen (evenals voor naamloze en besloten vennootschappen) geldt dat op grond van artikel 1 lid 7 van de Handelsregisterwet de rechtspersoon ingeschreven moet blijven totdat hij geliquideerd is. Het wetsvoorstel bepaalt dat de Kamers van Koophandel lege rechts– personen moeten ontbinden, indien een aantal duidelijk omschreven, voor de Karner eenvoudig vast te stellen, omstandigheden zich voordoet. Het betreft het met betalen van de jaarlijkse bijdragen aan het handelsre– gister, het niet-ingeschreven zijn van bestuurders, het niet-publiceren van de jaarrekening en het niet-doen van aangifte voor de heffing van de vennootschapsbelasting. Voor het laatste gegeven is de Kamer van Koophandel afhankelijk van opgave van de inspecteur der vennoot– schapsbelasting. Deze omstandigheden zijn zodanig gekozen, dat een rechtspersoon die belang hecht aan zijn voortbestaan en bepaalde wette– lijke verplichtingen nakomt, niet door de Kamer ontbonden kan worden. Zo komt het bij concerns voor dat in een lege vennootschap te gelegener tijd nieuwe activiteiten of bestaande activiteiten in het kader van een reorganisatie worden ondergebracht. Deze «slapende» vennootschappen zullen niet door de Kamer ontbonden kunnen worden als de wettelijke verplichtingen worden nageleefd. Het kan evenwel ook voorkomen dat lege vennootschappen op deze wijze slapende worden gehouden, zonder dat daar goede redenen voor zijn. Ook kan het zijn dat, zoals is opgemerkt door het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen, personen die, al dan niet «beroepsmatig», in lege vennootschappen handelen, ontbinding door de Kamer zullen willen voorkomen door te voldoen aan (drie van) de vier vereisten van artikel 22a, lid 1, terwijl de vennootschap de facto even leeg en inactief blijft als voorheen. In zulke gevallen zou er vanuit het oogpunt van misbruikbestrijding aanleiding kunnen zijn tot ontbinding. Een standpunt daarover vergt een inhoude– lijke beoordeling van wat met de rechtspersoon wordt beoogd. Dit is bij uitstek de taak voor het openbaar ministerie en de rechter. De mogelijkheid van ontbinding door de rechter van een naamloze of besloten vennootschap (artikelen 74 lid 1 en 185 lid 1 Boek 2 B.W.) dient dan ook, naast de in dit wetsontwerp voorgestelde ontbindingsmo– gelijkheid, te worden gehandhaafd. Ter vermijding van misverstand wordt erop gewezen dat beide wijzen van ontbinding elkaar niet uitsluiten. Ontbinding door de rechter op grond van deze artikelen blijft
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
ook mogelijk in de gevallen waarin deze ook zou kunnen geschieden door een beschikking van de Kamer van Koophandel. Voor de hand ligt evenwel, dat de Kamer in zo'n geval actie zal ondernemen. 3. De bestrijding van lege vennootschappen
4
Ministeriële beschikking van 30 november 1927, nr. 939, de Naamlooze Vennootschap VI, blz. 308-309 en de beschikking t.a.v. N.V. Vereenigd Industrieel Bezit, Hof 's-Gravenhage 13 februarï 1939, NJ 1939, 542 en Hoge Raad 15 december 1939, NJ 1940, 206. s Adres van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel over «leege» Naamlooze Vennootschappen aan de Minister van Justitie, de Naamlooze Vennootschap jrg. XIV (1935/1936), blz 89-91 6 Ph.A N Houwing, De leege vennootschap, de Naamlooze Vennootschap, jrg. XX (1941/1942), blz. 135 en 153 e.v. 1 Adres van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel over «leege» Naamlooze Vennootschappen aan de Minister van Justitie, de Naamlooze Vennootschap jrg. XIV (1935/1936), blz 89-91
Tot 1959 werd het gebruik van lege vennootschappen tegengegaan door het weigeren van de verklaring van geen bezwaar op de statutenwij– ziging van naam en doel van lege vennootschappen, welke statutenwij– ziging veelal in verband met de aandelenoverdracht plaatsvindt. Het departement van Justitie stelde zich op het standpunt dat dergelijke vennootschappen zich in de toestand van ontbinding bevinden, omdat «de handeling(en) die het onderwerp der vennootschap uitmaakte(n), volbracht en beëindigd is (zijn)».4 De opsomming van ontbindings– gronden in artikel 55 Wetboek van Koophandel (thans de artikelen 166 en 276 Boek 2 Burgerlijk Wetboek) werd niet als limitatief beschouwd. Op de naamloze vennootschap als vennootschap zou artikel 1683, onder 2 B.W. van toepassing zijn, dat de maatschap doet eindigen door de vernietiging der zaak of de volbrenging der handeling, die haar onderwerp uitmaakt. De Kamers van Koophandel zonden in verband met de beoordeling van verzoeken om statutenwijziging aan het Ministerie van Justitie informatie over lege vennootschappen.5 Aan deze praktijk moest een einde komen na het arrest van de Hoge Raad van 31 december 1958, NJ 1959, 92. Daarin besliste de Hoge Raad, dat de oorzaken van ontbinding van een naamloze vennootschap in artikel 55 Wetboek van Koophandel limitatief zijn opgesomd. Omdat in die opsomming een verwijzing naar artikel 1683, onder 2 Burgerlijk Wetboek ontbreekt, konden dus voortaan geen verklaringen van geen bezwaar voor statutenwijzigingen geweigerd worden op grond dat de vennootschap geëindigd is. Reeds in 1941 was Mr. Ph.A.N. Houwing in een voor de Notarieele Vereeniging te Amsterdam gehouden lezing tot de conclusie gekomen dat wetswijziging noodzakelijk zou zijn om te bereiken dat de lege vennootschap tenietgaat.6 Hij dacht daarbij aan een stelsel waarbij de vennootschap eindigt wanneer haar inschrijving in het handelsregister vervalt. De vennootschap die haar bedrijf staakt zou verplicht moeten worden haar inschrijving door te laten halen. Een dergelijk stelsel werd ook in 1935 door de Amsterdamse Kamer van Koophandel in haar rekest aan de Minister van Justitie in overweging gegeven.7 In het kader van de misbruikbestrijding heeft de vraag of het verschijnsel van de lege vennootschap ook met wettelijke middelen bestreden dient te worden, opnieuw aandacht gekregen. Het onder– havige wetsvoorstel voldoet in ieder geval aan de eisen die Houwing terecht aan een wettelijke regeling wilde stellen, t.w. dat een rechts– persoon slechts voor ontbinding langs administratiefrechtelijke weg in aanmerking komt als aan enige duidelijk omschreven, naar buiten blijkende voorwaarden is voldaan. 4. De striking-off procedure in het Verenigd Koninkrijk Voor de opzet van de regeling van ontbinding van lege rechtspersonen heeft mede model gestaan het Engelse voorbeeld van de striking-off procedure, die is opgenomen in par. 652 van de Companies Act 1985. Deze regeling houdt in, dat als aan bepaalde procedure-voorschriften in de vorm van aanschrijvingen en de publikatie van bekendmakingen is voldaan, de «Registrar of Companies» bevoegd is eigener beweging, dus zonder rechterlijke tussenkomst, een vennootschap waarvan hij reden heeft om aan te nemen dat deze geen bedrijf meer uitoefent, uit het register te schrappen, waardoor deze is ontbonden. Het vermogen van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
de ontbonden vennootschappen vervalt dan aan de Staat (par. 654 en 655 van de Companies Act 1985). De meeste vennootschappen die voor de striking-off procedure in aanmerking komen worden gesignaleerd doordat uit computergegevens blijkt dat zij in gebreke zijn met het voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot de indiening van een afschrift van de jaarrekening bij de Registrar, hetgeen een overtreding is op grond van par. 365 van de Companies Act 1985. Het komt ook voor dat de vennootschap of de vereffenaar de Registrar zelf verzoekt de striking-off procedure toe te passen, een methode die beschreven wordt als de «poor man's winding up». Tegen het voornemen een vennootschap uit het register te schrappen kan bezwaar worden gemaakt door crediteuren. In de praktijk blijken de meeste bezwaren van de kant van de fiscus te komen in verband met bestaande en/of nog niet vastgestelde belastingschulden. Daardoor heeft zich in het Verenigd Koninkrijk de praktijk ontwikkeld dat de Registrar de fiscus van de voorgenomen schrapping op de hoogte stelt en hem een periode van drie maanden toestaat om bezwaar te maken vóórdat de officiële aankondiging daarvan plaatsvindt. Als een vennootschap op grond van par. 652 uit het handelsregister geschrapt is, kan de vennootschap of een aandeelhouder of crediteur de rechtbank verzoeken de inschrijving van de vennootschap te herstellen (art. 653 Companies Act 1985). Een dergelijk verzoek wordt meestal gedaan door vennootschappen die niet alleen in gebreke zijn geweest met het indienen van de jaarrekening, maar die ook nooit wijzigingen in het adres van de vennootschap hebben doorgegeven, zodat alle officiële mededelingen over de voorgenomen schrapping hen niet hebben bereikt. Als in zo'n geval de vennootschap de rechtbank verzoekt weer in het handelsregister te worden opgenomen, pleegt de Registrar geen formeel bezwaar daartegen te maken. Wel moet de vennootschap in dat geval de toezegging doen dat bij het opnieuw inschrijven in het register de ontbrekende jaarstukken zullen worden gedeponeerd. Naast deze gevallen zijn er de verzoeken van vennootschappen om opnieuw in het register te worden opgenomen omdat naderhand gebleken is dat er nog onbekende baten zijn. Ook hier pleegt de Registrar tegen het herstel van de inschrijving geen bezwaar te maken. In dat geval wil hij wel de toezegging krijgen, dat als de bezittingen te gelde zijn gemaakt, de vennootschap formeel zal worden ontbonden. In het Verenigd Koninkrijk wordt ervan uitgegaan dat ongeveer 10% van de in het handelsregister ingeschreven vennootschappen in feite niet meer bestaat, zodat door toepassing van de striking-off procedure de omvang van het register met 10% zou kunnen worden teruggebracht. Vaak wordt dat aantal in de praktijk niet gehaald, omdat er bij de handelsregisters niet voldoende personeel is om die taak uit te voeren. 5. De inhoud van de voorgestelde regeling In het wetsvoorstel wordt aan artikel 19 Boek 2 B.W. als wijze van ontbinding toegevoegd de ontbinding door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. De ontbinding door een beschikking van de Kamer van Koophandel is uitgewerkt in artikel 19a. Daarin is bepaald dat een n.v., b.v., coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij door de Kamer van Koophandel wordt ontbonden indien gebleken is dat ten minste twee van de vier volgende door de Kamer gemakkelijk te constateren omstandigheden zich voordoen: - gedurende ten minste een jaar zijn de handelsregisterbijdragen niet betaald, - gedurende ten minste een jaar staan er geen bestuurders
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
• Ph.A.N. Houwmg, üe leege vennootscnap.
de Naamiooze Vennootschap, jrg xx (1941/1942) biz 157
ingeschreven, terwijl er ook geen opgave tot inschrijving is gedaan; - gedurende ten minste een jaar is niet aan de verplichting tot publi– katie van de jaarrekening of de balans met toelichting voldaan; - gedurende ten minste een jaar is geen aangifte voor de heffing van de vennootschapsbelasting gedaan. Anders dan in de Engelse regeling, waar het criterium is «that a company is not carrying on business or in operation», is hier gekozen voor ondubbelzinnige, duidelijk naar buiten blijkende kenmerken, zoals indertijd reeds door Houwing was aanbevolen.8 Overigens blijkt ook voor de toepassing van het Engelse criterium het aanknopingspunt in de praktijk te zijn of tijdig de jaarrekening bij het handelsregister is gedepo– neerd. Voor de vereniging en stichting kan niet de voorwaarde worden gesteld van het in gebreke zijn met de publikatieverplichting. Voorts is een vereniging of stichting die geen onderneming drijft niet aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. De desbetreffende voorwaarden kunnen dan uiteraard geen toepassing vinden. De omstandigheden zijn zodanig gekozen, dat aannemelijk is dat de rechtspersoon, die eraan voldoet, geen activiteiten (meer) verricht en geen activa meer bezit. De Kamer van Koophandel kan volstaan met te constateren dat twee of meer van de hier bedoelde omstandigheden zich voordoen. Mocht in een enkel geval een ontbindingsprocedure gestart worden terwijl de rechtspersoon toch nog actief is, dan heeft deze nog twee maanden de gelegenheid om aan ontbinding te ontkomen door ervoor zorg te dragen alsnog aan de verplichtingen, waarmee hij in gebreke was, te voldoen. De procedure die de Kamer moet toepassen komt op het volgende neer. Als de Kamer gebleken is dat een rechtspersoon voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij dit met de redenen bij aangetekende brief aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders mee aan het laatst bekende adres. Deze mededeling wordt ingeschreven in het register. Als de bestuurders ontbreken, moet van het voornemen tot ontbinding ook een mededeling worden opgenomen in de Staatscourant. De bestuurders hebben twee maanden na de dagtekening van de aangetekende brief de tijd om aan te tonen dat belang wordt gehecht aan het voortbestaan van de rechtspersoon door alsnog ervoor zorg te dragen dat de omstandig– heden die in de brief van de Kamer waren vermeld zich niet meer voordoen. De grond waarop ontbinding kan geschieden is dan komen te vervallen. Als na verloop van die twee maanden aan die verplichtingen niet blijkt te zijn voldaan, moet de Kamer de rechtspersoon bij beschikking ontbinden. Na de ontbinding wordt een afschrift van de beschikking gezonden aan de ingeschreven bestuurders of indien zij ontbreken, aan het laatst bekende adres van de rechtspersoon. Tevens wordt van de ontbinding een mededeling opgenomen in de Nederlandse Staats– courant. Als er geen andere vereffenaars kunnen worden aangewezen, zal de Kamer van Koophandel als vereffenaar optreden, tenzij er niets meer te vereffenen valt. Voor die situatie is in het nieuwe artikel 19 lid 4 bepaald dat, als de rechtspersoon reeds op het tijdstip van ontbinding geen baten meer heeft, hij op dat tijdstip ophoudt te bestaan. Alsdan zal er geen vereffenaar hoeven te worden benoemd. Omdat in de vereffeningsfase crediteuren hun vordering nog kunnen indienen en bovendien in die fase de vereffenaar ook nog aangifte tot faillietverklaring kan doen als de schulden de baten vermoedelijk zullen overtreffen, is niet, zoals in de Engelse regeling, bepaald dat de credi– teuren tegen de voorgenomen ontbinding bezwaar kunnen maken. In het Engelse recht is een dergelijke bepaling wel nodig omdat daar na de ontbinding geen vereffening meer plaatsvindt. In de striking off-procedure kan dan ook een vennootschap alleen worden ontbonden als er geen crediteuren zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
Het kan zijn dat na de ontbinding blijkt dat de wet niet goed is toegepast en een rechtspersoon ten onrechte is ontbonden. Voor die situatie kent de wet de mogelijkheid voor rechtstreeks belanghebbenden om in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het beroep heeft geen schorsende werking. Anders dan in het Engelse recht is het niet nodig de ontbinding ongedaan te maken als achteraf nog van een bate of schuld blijkt. In zo'n geval kan de vereffening heropend of, indien er geen vereffening heeft plaatsgevonden, bevolen worden. De rechtspersoon herleeft dan, maar uitsluitend voor het doel van de veref– fening. In dit wetsvoorstel wordt ook de regeling van duurverlengmg van rechtspersonen herzien (artikel 17, onderdeel A van artikel I). Een vereenvoudiging van deze regeling, die meebrengt dat de bemoeienis van de Minister van Justitie kan worden afgeschaft, is gewenst. Bepaald wordt daarom dat een rechtspersoon alleen voor onbepaalde tijd kan worden opgericht. Een overgangsbepaling geeft een regeling voor de rechtspersonen die voor een bepaalde duur zijn opgericht vóór het tijdstip van in werking treden van deze wet. Tevens worden nog enige wijzigingen aangebracht in de bij de Invoe– ringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw B.W. (zesde gedeelte) herziene regeling van de vereffening van rechtspersonen. De meeste wijzigingen houden verband met de nieuwe mogelijkheid van ontbinding van rechtspersonen door de Kamer van Koophandel. Ook wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt nog enige verbeteringen aan te brengen die niet rechtstreeks verband houden met de nieuwe ontbindingsmogelijkheid. In dit wetsvoorstel wordt ook iets toegevoegd aan de regeling van ontbinding van vennootschappen op vordering van het openbaar minis– terie. Het blijkt dat het in de praktijk voorkomt dat aandeelhouders hun aandelen verkopen nadat de vordering tot ontbinding is ingesteld.9 De nieuwe aandeelhouder zal dan trachten de ontbinding te voorkomen door aan te tonen dat hij nieuwe activiteiten is gaan ontplooien. Daarom wordt voorgesteld dat voor of bij het instellen van een vordering tot ontbinding door het openbaar ministerie bij rechterlijke beschikking de aandeel– houders de bevoegdheid tot o.a. het vervreemden van hun aandelen kan worden ontzegd. Ten slotte wordt in dit wetsvoorstel een definitieve voorziening getroffen voor geschillen in Boek 2 B.W. waarvan de beslissing aan de Kroon is opgedragen (beroep tegen weigering van de ministeriële verklaring van geen bezwaar bij oprichting en statutenwijzigmg van naamloze en besloten vennootschappen). Op die geschillen is thans de Tijdelijke wet Kroongeschillen (Wet van 18 mei 1987, Stb. 317) van toepassing. Daarin is bepaald dat de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State belast is met de beslissing van deze geschillen. Op grond van de aard van de materie is gekozen voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). Dit sluit ook aan bij de regeling van beroep tegen een beschikking tot ontbinding van rechtsper– sonen van de Kamer van Koophandel, waarin eveneens het CBB bevoegd is. Tevens is nog in een aantal artikelen van Boek 2 B.W. (64, 175, 156 en 266) het Arob-beroep vervangen door beroep op het CBB, zodat er thans één administratieve rechter is voor beroepszaken op grond van Boek 2 B.W. 6. Adviezen
9
Mr H de Doelder, Ontbmdmq BV s op
vordering van het Openbaar Ministerie. AA 1982. blzz 129-131.
In paragraaf 1 is reeds vermeld dat bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn betrokken de Adviescommissie Vennootschapsrecht, ,-, _,..... /..„„. het . ., Nederlands Genootschap van Bednjfsjunsten (NGB), de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO), de Vereniging van Kamers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
van Koophandel en Fabrieken in Nederland en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). De Kamer van Koophandel stemden met het wetsvoorstel in. Ook de Adviescommissie Vennootschapsrecht kon zich na uitvoerig overleg met de voorgestelde bevoegdheid voor de Kamers van Koophandel verenigen. Hetzelfde geldt voor het CBB. Dit College vroeg nog de aandacht voor afstemming van de competentie van de rechtbank en van de Kamer van Koophandel met betrekking tot ontbindingsprocedures. Hiervoor zijn in dit wetsvoorstel thans voorzie– ningen getroffen (zie het in artikel I voorgestelde artikel 19a, derde lid, en onderdeel L van dat artikel). Het NGB en het RCO hadden prlncipiële bezwaren tegen de bevoegdheid van de Kamers van Koophandel om rechtspersonen te ontbinden. De trage afhandelingen door het openbaar ministerie en de rechtbank vormde voor het NGB onvoldoende argumenten om de waarborgen die deze rechtsgang biedt terzijde te schuiven. Het RCO achtte de deskundigheid en onpartijdigheid van de rechter bij vragen die bij de ontbinding kunnen rijzen van veel belang. Beide instanties bepleitten in plaats daarvan vereenvoudiging van de ontbindingspro– cedure bij de rechter, met name door de Kamer van Koophandel de bevoegdheid te geven zich zonder tussenkomst van het openbaar minis– terie tot de rechter te wenden. Wij zien niet in waarom de bevoegdheid tot ontbinding in de in het wetsvoorstel aangegeven gevallen, waarbij het gaat om een aantal duidelijk omschreven, eenvoudig vast te stellen omstandigheden, niet aan de Kamers van Koophandel kan worden overgelaten. Integendeel, juist de Kamer kan het beste vaststellen of aan de gestelde, eenduidige criteria is voldaan. Het wetsvoorstel is mede bedoeld om het openbaar ministerie en de rechterlijke macht te ontlasten. Ook als de procedure in de hiervoor aangeduide zin vereenvoudigd zou worden, blijft de rechter nog met deze zaken belast. Deze belasting bestaat niet alleen uit werklast voor de rechters zelf, doch ook voor de griffie (administratie, dossiervorming en dergelijke). 7. Deregulering Zoals hiervoor al in deze memorie is uiteengezet, beoogt dit wetsvoorstel de ontbinding van lege rechtspersonen te vergemakkelijken. Op deze wijze kan een opschoning van het handels–, verenigingen– en stichtingenregister worden bewerkstelligd. Door ontbinding kan voorts worden voorkomen dat deze rechtspersonen voor misbruikdoeleinden worden gebruikt. Door het kopen van een lege vennootschap kan het antecedentenonderzoek voor de oprichting van n.v.'s en b.v.'s en het minimumkapitaal-vereiste worden ontgaan. De bestrijding van lege vennootschappen vindt de laatste jaren in toenemende mate plaats door acties van het openbaar ministerie tot ontbinding door de rechter op grond van de artt. 74 en 185 Boek 2 B.W. Deze acties betekenen evenwel een extra inspanning van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht, die al zwaar zijn belast. In de periode tussen 1 september 1983 en 1 mei 1987 zijn er verdeeld over alle arron– dissementen 5707 vorderingen tot ontbinding ter zitting gekomen. Dit heeft geleid tot de daadwerkelijke ontbinding van 3970 vennoot– schappen (67%). In de grote meerderheid van de overige 1737 zaken heeft de vordering tot ontbinding geleid tot reactivering van de vennoot– schap, nadat de betrokkenen daartoe ter zitting in de gelegenheid waren gesteld. In die gevallen werd de vordering ingetrokken. Slechts in een gering aantal gevallen is de vordering afgewezen (Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies, Kamerstukken II 1986/1987, nr. 79.) Door dit wetsvoorstel zullen de meeste lege vennootschappen op een veel eenvoudiger wijze ontbonden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 482, nr. 3
kunnen worden, nl. door een beschikking van de Kamers van Koophandel. Het ontbinden van rechtspersonen door middel van een beschikking van de Kamers van Koophandel zal minder tijd en moeite kosten dan het geval zou zijn indien die rechtspersonen door het openbaar ministerie voor ontbinding aan de rechter moeten worden voordragen. Bovendien levert de nieuwe ontbindingsprocedure de Kamers een besparing op (computerruimte, dossierverzorging e.d.). Een ander voordeel voor de Kamer van Koophandel is ten slotte dat het bestand wordt geschoond, wat vooral van belang is voor de informa– tieve functie van het handelsregister. Ook voor de eenheden van de belastingdienst die belast zijn met het uitvoeren van de vennootschapsbelasting zal de nieuwe ontbindingspro– cedure geen extra lasten met zich meebrengen. De inspecteurs dragen immers al vennootschappen die geen vennootschapsbelasting betalen ter ontbinding voor aan het openbaar ministerie. Voor het bedrijfsleven zelf biedt de regeling eerder voor– dan nadelen. Vennootschappen die niet meer gebruikt worden, kunnen nu kosteloos ontbonden worden. Het volgens de wet ontbinden en vereffenen van rechtspersonen geschiedt thans meestal met hulp van deskundigen, zoals de notaris. Bespaard worden derhalve de kosten van deskundigen en de kosten van de jaarlijkse bijdrage aan het handelsregister. Rechts– personen die tijdelijk niet actief zijn zullen niet ontbonden worden mits de omstandigheden op grond waarvan ontbinding mogelijk is, zich niet voordoen. Het voorkomen dat een rechtspersoon voor ontbinding in aanmerking komt is geen extra last. Het betekent dat men aan reeds bestaande wettelijke verplichtingen moet voldoen. De vereffening door de Kamers van Koophandel in de gevallen dat er geen andere vereffenaar kan worden aangewezen is geen geheel nieuwe taak voor de Kamers. Ook bij de rechterlijke ontbindingen wordt de Kamer van Koophandel in een aantal gevallen tot vereffenaar benoemd. Door het wetsvoorstel zullen meer rechtspersonen ontbonden worden. Dit betekent niet dat de Kamers van Koophandel in meer gevallen als vereffenaar zullen moeten optreden. In het wetsvoorstel is namelijk uitdrukkelijk bepaald, dat als de rechtspersoon reeds op het tijdstip van ontbinding geen baten meer heeft, hij op dat tijdstip ophoudt te bestaan, zodat geen vereffening en geen aanwijzing van vereffenaars meer hoeft plaats te vinden. Alleen in de gevallen dat er nog iets te vereffenen valt, zal in de toekomst een vereffenaar moeten worden benoemd. In die gevallen kan de Kamer de rechtbank verzoeken in haar plaats een of meer andere vereffenaars te benoemen. De Kamer zal daartoe overgaan indien verwacht mag worden dat de vereffening bewerkelijk zal zijn. De wijziging van de regeling voor duurverlenging van rechtspersonen ontheft het Ministerie van Justitie van een taak. De invoering van de mogelijkheid om bij beschikking de aandeel– houders de bevoegdheid tot het vervreemden of belasten van aandelen te ontzeggen, zal geen extra belasting voor de rechter betekenen, omdat een dergelijke beschikking alleen voor of bij het instellen van een ontbin– dingsprocedure kan worden gevraagd. De vervanging van het Kroon– en Arob-beroep door beroep op het College van Beroep voor het bedrijfsleven is geen extra belasting voor de administratieve rechter. Het concentreert de beroepszaken bij één administratieve rechterlijke instantie die daarvoor vanwege haar deskun– digheid het meest geschikt is. Voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven zal de lastenver– zwaring gering zijn. Beroep tegen het weigeren van de verklaring van geen bezwaar bij oprichting of statutenwijziging van naamloze en besloten vennootschappen (artt. 68 en 179 en 125 en 235 Boek 2 B.W.) komt niet vaker dan 5-10 maal per jaar voor. Beroep tegen weigering van de verlenging van de duur van drie maanden van de verklaring van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
geen bezwaar (artt. 64 en 175 Boek 2 B.W.) bij oprichting van naamloze en besloten vennootschappen zal zich waarschijnlijk nimmer voordoen. Dergelijke kwesties lossen zich in de praktijk meestal op in het aanvragen van een nieuwe verklaring van geen bezwaar. Ook komt beroep tegen de beschikking tot weigering, wijziging of intrekking van de ontheffing van een of meer der artikelen 158-164 Boek 2 B.W. (structuurregeling) nauwelijks voor (art. 156 en 266 Boek 2 B.W.). Op grond van artikel 31 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 is tegen de in artikel 19a Boek 2 B.W. ingevoerde mogelijkheid van ontbinding van rechtspersonen door een beschikking van de Kamers van Koophandel en Fabrieken eveneens beroep mogelijk bij het CBB. Het voorgestelde artikel 19a is zodanig geformuleerd, dat de Kamers van Koophandel tot ontbinding moeten overgaan als aan bepaalde eenvoudig vast te stellen voorwaarden is voldaan. Er is dus geen ruimte voor het voeren van eigen beleid. Wij verwachten dat het beroep tegen deze gebonden beschikkingen niet vaak doel zal treffen
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I
Boek 2 Burgerlijk Wetboek Onderdeel A Artikel 17 Volgens het huidige recht kan de Minister van Justitie op grond van een daartoe strekkend verzoek de duur verlengen van een rechtspersoon die voor een bepaalde duur is opgericht en waarvan de duur verstreken is zonder dat tot vereffening is overgegaan. Tegen het al dan niet verlenen van de beschikking kan beroep worden ingesteld. Wijziging van de statuten betreffende de duur, nadat de duur verstreken is, is alleen mogelijk als de Minister van Justitie een beschikking tot duurverlenging heeft gegeven. In het voorgestelde artikel 17 is bepaald dat rechtspersonen moeten worden opgericht voor onbepaalde tijd. Voor de praktijk zal dit geen grote verandering betekenen. Het blijkt dat slechts een zeer gering aantal rechtspersonen nog voor een bepaalde duur worden opgericht. Voor de rechtspersonen die behoefte zouden hebben aan een beperkte bestaansduur wijzigt de situatie slechts in die zin, dat zij nu na verloop van die tijd een ontbindingsbesluit moeten nemen. Dit is beter dan het laten voortbestaan van de huidige situatie die ertoe kan leiden dat een automatische ontbinding plaatsvindt die niet werd onderkend en die niet werd beoogd. Wat het overgangsrecht betreft, moge worden verwezen naar artikel III waarin een regelmg wordt gegeven voor rechtspersonen die voor een bepaalde duur zijn opgericht, maar waarvan die duur nog niet verstreken is vóór het tijdstip van in werking treden van deze wet, of waarvan de duur wel verstreken is, maar nog niet met de vereffening is begonnen vóór dat tijdstip. Deze rechtspersonen worden geacht voor onbepaalde duur te zijn opgericht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
10
Onderdeel B Artikel 19 a. In lid 1 is de ontbinding door middel van een beschikking van de Kamer van Koophandel als nieuwe ontbindingsmogelijkheid opgenomen (onderdeel f). Deze wordt nader uitgewerkt in artikel 19a. b. In lid 2 is het woord «openbaar» in «openbaar register» geschrapt. Bij openbare registers wordt vooral gedacht aan die welke in de Kadas– terwet zullen worden geregeld. Het woord «register» zonder meer komt ook reeds voor in artikel 6 lid 3 van de Invoeringswet. c. In lid 3 is rekening gehouden met het feit dat in sommige gevallen geen vereffenaar behoeft te worden benoemd (zie lid 4, eerste zin), zodat in dat geval het bestuur de opgaaf moet doen. d. Lid 4 bevat een regeling voor de rechtspersoon die reeds op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. Alsdan zal men aan een vereffening niet toekomen en zal de rechtspersoon reeds bij de ontbinding hebben opgehouden te bestaan. Bepaald is dat in dat geval door het bestuur, of de Kamer van Koophandel bij toepassing van artikel 19a, bij de opgave van ontbinding aan het handelsregister tevens opgave wordt gedaan van het feit dat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Zie in dit verband ook lid 3. Het feit dat de rechtspersoon in geval van ontbinding ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop geen aan hem bekende baten meer aanwezig zijn blijkt thans uit lid 5. In dit onderdeel wordt voorgesteld de volgorde van de bepalingen te wijzigen en is in een nieuw lid 4 het geval geregeld dat de rechtspersoon op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. De leden 5 (4 oud) en 6 (dat in plaats van lid 5 oud komt) hebben dan betrekking op de situatie dat er na de ontbinding een vereffening moet plaatsvinden, omdat de ontbonden rechtspersoon vermogen heeft. Een bate is er nog wel, indien de rechtspersoon bijvoorbeeld nog een vordering heeft tegen bestuurders of commissarissen wegens wanbeleid. Alsdan is de vereffening pas geëindigd indien deze vordering is geïnd en het bedrag daarvan onder de rechthebbenden is verdeeld. e. In lid 6 wordt als tijdstip van het ophouden van het bestaan van de rechtspersoon in geval van vereffening gepreciseerd het tijdstip waarop de vereffening eindigt. Op grond van artikel 23b lid 9 eindigt de veref– fening op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn. Artikel 23c, dat een regeling omtrent de heropening van de vereffening bevat, sluit bij deze bepaling aan. Is ook die heropende vereffening beëindigd omdat de teruggevorderde of opgekomen bate is uitgekeerd, dan eindigt het bestaan van de herleefde rechtspersoon overeenkomstig artikel 19 lid 6. Onderdeel C Artikel 19a In dit artikel is de ontbindingsmogelijkheid door middel van een beschikking van de Kamer van Koophandel (artikel 19 lid 1, onder f) nader uitgewerkt. Lid 1 bepaalt in welke gevallen een in het handelsregister ingeschreven n.v., b.v., coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij door de Kamer van Koophandel moet worden ontbonden. Hierbij zij aangetekend dat uit de bepaling geen verplichting voor de Kamer van Koophandel voortvloeit om actief en systematisch na te gaan of een rechtspersoon wellicht voor ontbinding in aanmerking komt. Heeft een rechtspersoon bij voorbeeld zijn bijdrage voor inschrijving in het handelsregister niet voldaan, dan behoeft de Kamer niet bij de belastingdienst te informeren naar het al
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
11
dan niet gedaan hebben van aangifte voor de vennootschapsbelasting. Is de Kamer echter uit verschillende gegevens uit haar eigen register, dan wel een uit eigen wetenschap bekend gegeven en al of niet spontaan door de belastingdienst verstrekte informatie, bekend dat twee of meer van de vereiste omstandigheden zich voordoen, dan dient zij wel de ontbindingsprocedure te starten. De Kamer kan zelf beslissen wat het bevoegde beslissingsorgaan wordt. Het ligt het meest voor de hand dat de secretaris voor de uitvoering van deze nieuwe taak wordt aangewezen. De wet schrijft voor dat de rechtspersoon ontbonden wordt als ten minste twee van de vier nauwkeurig omschreven omstandigheden zich voordoen. Het is daarbij niet van belang welke combinatie van omstan– digheden het betreft; iedere combinatie is mogelijk. Aan dit stelsel ligt de opvatting ten grondslag dat het zich voordoen van één omstandigheid nog niet een voldoende aanwijzing geeft dat de rechtspersoon zijn activi– teiten daadwerkelijk heeft gestaakt. Als gedurende een jaar aan twee verplichtingen niet wordt voldaan, mag worden aangenomen dat ook alle andere activiteiten zijn gestaakt. Slapende vennootschappen, d.w.z. vennootschappen die hun activiteiten slechts tot nader order hebben opgeschort, zullen niet ontbonden worden. Deze vennootschappen hebben bij hun eigen voortbestaan belang en zullen dus zoveel mogelijk zorgen dat zij niet in de situatie belanden dat de omstandigheden voor ontbinding zich voordoen. Hetzelfde zal doorgaans voor andere inactieve vennootschappen gelden. Wat de verschillende onderdelen betreft, kan nog het volgende worden opgemerkt. In onderdeel a is bepaald dat, als de rechtspersoon en de haar toebe– horende onderneming bij verschillende Kamers van Koophandel staan ingeschreven omdat de statutaire vestigingsplaats afwijkt van de plaats van werkelijke vestiging en derhalve aan twee Kamers een bijdrage voor de inschrijving is verschuldigd, die rechtspersoon reeds in gebreke is als één van deze bijdragen niet wordt betaald. Overigens zij erop gewezen dat de rechtspersoon in de gevallen waar het hier om gaat doorgaans geen onderneming meer zal hebben. Indien dit de betrokken Kamer bekend is, zal deze op grond van artikel 20, tweede lid, Handelsregis– terwet de inschrijving van de onderneming reeds hebben doorgehaald. In onderdeel a is bepaald dat niet-betaling tot ontbinding kan leiden als de rechtspersoon ten minste een jaar na de datum waarvoor hij het voor zijn inschrijving in het handelsregister of voor de inschrijving van een aan hem toebehorende onderneming verschuldigde bedrag had moeten voldoen, niet heeft betaald. De betalingstermijnen zijn geregeld in artikel 15 Handelsregisterbesluit (Stb. 1984, 578). De situatie dat geen bestuurders in het register staan ingeschreven (onderdeel b) kan zich voordoen als de laatste bestuurders overleden zijn of zich uit het register hebben laten uitschrijven. Ook komt het voor dat bestuurders «zoek» zijn, d.w.z. dat ze niet meer op hun laatst bekende adres wonen en hun nieuwe adres niet te achterhalen is. In dat geval staan die bestuurders nog wel ingeschreven, zodat niet aan de voorwaarde onder b is voldaan. Het is ook mogelijk dat gedurende een jaar geen bestuurders staan ingeschreven, maar dat wel opgave tot inschrijving is gedaan. In dat geval doet omstandigheid b zich niet voor. Dit geldt zowel voor de situatie dat opgave tot inschrijving wordt gedaan voordat dan wel nadat het jaar waarin geen bestuurders staan ingeschreven, is verstreken. De rechtspersonen waarop dit artikel betrekking heeft zijn verplicht hun jaarrekening - of voor wat betreft kleine n.v.'s en b.v.'s, de balans met toelichting - openbaar te maken door middel van deponering ten kantore van het handelsregister (onderdeel c). Niet-nakoming daarvan is een economisch delict. De rechtspersoon is met de nakoming van zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
12
verplichting tot openbaarmaking in gebreke nadat de termijn is verstreken waarbinnen de publikatie had dienen te geschieden. Indien de openbaarmakingsplicht van de jaarrekening of de balans niet rust op een n.v. of b.v. die tot een concern behoort, kan die rechts– persoon ook niet in gebreke zijn met de nakoming van die verplichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 en 397. Dat op een rechtspersoon geen openbaarmakingsplicht rust, kan de Kamer van Koophandel afleiden uit het feit dat op grond van artikel 403 lid 1 onder g de daarin genoemde verklaring en stukken bij het handelsregister zijn neergelegd. Een aanwijzing dat de rechtspersoon niet meer actief is, kan ook zijn dat geen aangifte wordt gedaan voor de heffing van de vennootschaps– belasting (onderdeel d). Veelal blijven daarna opgelegde ambtshalve aanslagen onbetaald. De rechtspersoon is met het doen van aangifte in gebreke nadat aan een aanmaning van de inspecteur om binnen de door hem gestelde termijn aangifte te doen, geen gevolg is gegeven (artikel 9, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen). Voor de beantwoording van de vraag of aan dit criterium wordt voldaan zal de Kamer van Koophandel afhankelijk zijn van gegevens die door de inspecteur van de vennootschapsbelasting spontaan of op verzoek van de Kamer van Koophandel worden verstrekt. Of aan de andere criteria is voldaan kan de Kamer zelf gemakkelijk nagaan door controle van de administratie (onderdeel a) of door raadpleging van haar dossiers (onderdelen b en c). De grondslag voor de bedoelde gegevensverstrekking door de inspecteur van de vennootschapsbelasting is gelegen in artikel 67, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De daarin vervatte ontheffingsmogelijkheid van het geheimdhoudingsgebod is uitgewerkt in de Beschikking van de Staatssecretaris van Financiën van 16 december 1982, nr. 582 - 26 319, zoals deze nader is gewijzigd, waarbij een instructie voor het verstrekken van inlichtingen inzake de rijksbelastingen (met uitzondering van invoerrechten en accijnzen) is vastgesteld (de zogenaamde Instructie Informatieverstrekking). De Instructie, zoals deze thans luidt, laat geen ruimte voor verstrekking van gegevens inzake de aangifte vennootschapsbelasting aan de Kamer van Koophandel. De Staatssecretaris van Financiën stelt zich evenwel voor om uiterlijk bij het in werking treden van de wet een algemene ontheffing voor dit doel in die Instructie Informatieverstrekking op te nemen. Tot ontbinding bevoegd is de Kamer van Koophandel in welker gebied de rechtspersoon zijn woonplaats heeft. Op grond van artikel 10 lid 2 Boek 1 Burgerlijk Wetboek is de woonplaats van een rechtspersoon de statutaire plaats van vestiging. Als de statutaire vestiging afwijkt van de werkelijke plaats van vestiging, is dus alleen de Kamer van Koophandel van de plaats van de statutaire vestiging tot ontbinding bevoegd. Lid 2 heeft betrekking op een vereniging of stichting die in het vereni– gingen– of stichtingenregister staat ingeschreven en die niet een onder– neming drijft die in het handelsregister staat ingeschreven. Deze rechts– personen zijn niet publikatieplichtig en ook niet onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting. Bepaald is derhalve dat zij ontbonden worden als er ten minste een jaar geen bestuurders in het register staan ingeschreven en zij ten minste een jaar in gebreke zijn het voor inschrijving in het verenigingen– of stichtingenregister verschul– digde bedrag te voldoen. Op grond van deze bepaling kunnen dus ook verenigingen, waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte en die van de facultatieve mogelijkheid tot inschrijving in het register gebruik hebben gemaakt, worden ontbonden. Opgemerkt zij nog dat er geen regeling is opgenomen voor vereni– gingen en stichtingen die een onderneming drijven die in het handelsre– gister staat ingeschreven. In dat geval zou de Kamer van Koophandel toch niet tot ontbinding van de rechtspersoon kunnen overgaan. Indien geen bedrijf meer wordt uitgeoefend en daarvan geen opgaaf wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
13
gedaan, kan de Kamer van Koophandel op grond van artikel 20, tweede lid, Handelsregisterwet tot ambtshalve inschrijving van de opheffing van de onderneming overgaan en daarmee de inschrijving in het handelsre– gister beëindigen. Vervolgens kan ontbinding van de rechtspersoon door een beschikking van de Kamer van Koophandel op grond van het voorge– stelde artikel 19a lid 2 Boek 2 B.W. plaatsvinden. De procedure die aan de beschikking tot ontbinding voorafgaat, is geregeld in lid 3. Daarin is bepaald dat de Kamer van het voornemen tot ontbinding de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aange– tekende brief aan hun laatst bekende adres moet kennis geven, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. Tevens doet zij opgaaf van deze mededeling in het register. Als er geen bestuurders meer staan ingeschreven dient van het voornemen tot ontbinding ook een mededeling in de Staatscourant te worden opgenomen. De reden dat is bepaald dat ook de bestuurders moeten worden aangeschreven, is dat in de gevallen waar het hier om gaat, de rechtspersoon doorgaans onbereikbaar is, omdat deze zijn activiteiten heeft gestaakt. Als de Kamer op de voorgeschreven wijze haar voornemen tot ontbinding heeft kenbaar gemaakt, heeft de rechts– persoon twee maanden na de dagtekening van de aangetekende brief de tijd om aan te tonen dat de omstandigheden waarop het voornemen tot ontbinding is gegrond, zich niet of niet meer voordoen. Ook als de Kamer in die twee maanden op andere wijze gebleken is dat die omstandig– heden zich niet meer voordoen, zal zij niet tot ontbinding overgaan (lid 4)In lid 5 is bepaald dat een afschrift van de beschikking aan de rechts– persoon en de ingeschreven bestuurders wordt gezonden, dat de beschikking gemotiveerd moet zijn en dat daarin wordt aangegeven op welke wijze daartegen beroep kan worden ingesteld. Tegen besluiten van de Kamer van Koophandel staat in het algemeen beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (artikel 31 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963). Ook tegen het besluit tot ontbinding kan dus door iedere rechtstreeks belanghebbende bij het College beroep worden ingesteld. Onder rechtstreeks belanghebbende zou in dit verband bijvoorbeeld kunnen worden verstaan een aandeel– houder of een bestuurder. Door de toepasselijkheid van artikel 33 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet Arbo) moet het beroep worden ingesteld binnen 30 dagen na de dag, waarop de beschikking tot ontbinding verzonden is. In artikel 5 van de Wet Arbo is aangegeven op welke gronden beroep tegen de beschikking kan worden ingesteld. Omdat het voorgestelde artikel 19a zodanig is geformuleerd, dat de Kamers van Koophandel tot ontbinding moeten overgaan als bepaalde omstandigheden zich voordoen en de procedure-voorschriften in acht zijn genomen (lid 4), is er geen ruimte voor het voeren van een eigen beleid. Verondersteld mag derhalve worden dat in de meeste gevallen alleen de in artikel 5, onderdeel a, van de Wet Arbo vermelde beroeps– grond - dat het besluit of de handeling met een algemeen verbindend voorschrift strijdt - toepassing zal vinden. Voor de situatie dat achteraf nog van een bate of schuld blijkt, bestaat de mogelijkheid van een verzoek tot (her)opening van de vereffening (artikel 23c). In artikel 33, vierde lid, Wet Arbo is bepaald dat het beroep geen schorsende kracht heeft. Het feit of al dan niet beroep tegen de beschikking is ingesteld of kan worden ingesteld heeft op de datum van ontbinding geen invloed. In de situatie dat het beroep tot vernietiging leidt, wordt de rechts– persoon geacht nooit ontbonden te zijn geweest. Op grond van artikel 58, eerste lid, Wet Arbo kan het College bij de uitspraak de gevolgen van de vernietiging van de beschikking regelen. Het kan nodig zijn dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
14
speciale voorzieningen worden getroffen. Voor het geval een verjarings– termijn zou aflopen in de periode dat de rechtspersoon was opgehouden te bestaan, geeft lid 8, tweede zin, een speciale regeling. Er is dan een verlengingsgrond als bedoeld in artikel 320 Boek 3 Burgerlijk Wetboek. Van de ontbinding wordt tevens, nadat deze onherroepelijk is geworden, een mededeling opgenomen in de Staatscourant (lid 6). Voor n.v.'s en b.v.'s valt deze mededeling samen met de mededeling op grond van artikel 30a, eerste lid, Handelsregisterwet. In lid 7is bepaald dat als op grond van artikel 23 lid 1 geen vereffe– naars kunnen worden aangewezen, de Kamer als vereffenaar zal optreden. Lid 7 geldt alleen als er iets te vereffenen valt. Volgens de voorgestelde regeling van artikel 19 lid 4, eerste zin, houdt immers een rechtspersoon van rechtswege op te bestaan als de rechtspersoon reeds op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. Uit de tweede zin van lid 7 blijkt, dat als de Kamer de vereffeningstaak niet op zich wil nemen, bijvoorbeeld omdat verwacht mag worden dat de vereffening bewerkelijk zal zijn, zij de rechtbank kan verzoeken in haar plaats een of meer andere vereffenaars aan te wijzen. In lid 8, eerste zin, is bepaald dat de inschrijving van de ontbinding in het handelsregister (artikel 19 lid 3) moet worden doorgehaald als door een uitspraak van het College de beschikking wordt vernietigd. Evenals bij de inschrijving van de ontbinding moet de Kamer de opgave van de doorhaling aan het handelsregister doen. Zij draagt er tevens zorg voor dat een mededeling daarvan wordt opgenomen in de Nederlandse Staatscourant. Voor de toelichting op de tweede zin van lid 8 wordt verwezen naar de toelichting op lid 5. Onderdeel D Artikel 22a In een geding waarin het uitspreken van de ontbinding van een rechts– persoon verzocht of gevorderd wordt, kan aan de rechter op grond van artikel 21 een beschikking worden gevraagd om het bestuur van de rechtspersoon de bevoegdheid tot het verrichten van rechtshandelingen bij voorraad geheel of ten dele te ontzeggen. Deze beschikking kan zich niet uitstrekken tot aandeelhouders voor wat betreft het vervreemden van hun aandelen. Ook als bestuurders tevens aandeelhouder zijn, staat het hun vrij om in hun hoedanigheid van aandeelhouder aandelen over te dragen. Per 1 januari 1992 wordt artikel 21 (de ontzegging) vervangen door artikel 22 (bewind), dat evenmin een verbod tot overdracht van aandelen kan dragen. Het blijkt dat juist aan die mogelijkheid behoefte bestaat. Als na het instellen doch voor de behandeling van de vordering tot ontbinding de aandelen worden overgedragen en de nieuwe aandeel– houder met de vennootschap nieuwe activiteiten gaat ontplooien, zal ontbinding van die vennootschap veelal niet meer mogelijk zijn. De inspanningen van het openbaar ministerie leiden dan niet tot enig resultaat. Meer dan eens bestaat er een nauwe relatie tussen de oude en de nieuwe aandeelhouder. Het is uit het oogpunt van doelmatigheid niet wenselijk dat zo gemakkelijk ontbinding kan worden voorkomen nadat een vordering door het openbaar ministerie is ingesteld. Bovendien is het de bedoeling dat het overnemen van lege vennootschappen wordt tegen– gegaan. Door het overnemen van een lege vennootschap wordt het preventief toezicht bij oprichting van een vennootschap ontgaan. Wil men in een vennootschap nieuwe activiteiten ontplooien, dan ligt het meer voor de hand voor dat doel een nieuwe vennootschap op te richten. Daarom wordt in het eerste lid van artikel 22a voorgesteld het mogelijk te maken aandelenoverdracht voor of bij een ontbindingsprocedure bij rechterlijke beschikking te verbieden. Ook is het wenselijk het verpanden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 482, nr. 3
15
en met vruchtgebruik belasten van aandelen in deze fase te voorkomen. Er kan daarbij een met de overdracht van aandelen op een lijn te stellen situatie ontstaan omdat daarbij ook het stemrecht kan worden overge– dragen. De beschikking van de rechter kan zich ook daartoe uitstrekken. Als in strijd met de beschikking toch aandelen worden overgedragen, met vruchtgebruik belast of verpand, dan is die transactie nietig. De vervreemder of de verlener van het beperkte recht is immers onbevoegd. Om te voorkomen dat het instellen van de ontbindingsvordering aandeelhouders aanleiding geeft de aandelen over te dragen, is de mogelijkheid opgenomen om reeds vóór het instellen van de ontbin– dingsvordering aan de rechter het verbod te vragen. Het bevel dat tot de uitspraak op de ontbindingsvordering in kracht van gewijsde gaat, aan de aandeelhouders de bevoegdheid wordt ontzegd tot vervreemding, verpanding, etc., moet dan wel gegeven worden onder de voorwaarde dat de vordering tot ontbinding binnen een door de rechter te bepalen termijn wordt ingesteld (lid 2). Tegen deze beschikking kan geen beroep worden ingesteld. Omdat het openbaar ministerie hier als materiële partij optreedt, geeft het openbaar ministerie de opdracht aan de deurwaarder tot de betekening van exploiten aan aandeelhouders. Voor de betekening van exploiten aan aandeelhouders van wie de naam en woonplaats niet bekend zijn, is artikel 4, onder 7, tweede en derde volzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. Alsdan zal de betekening moeten geschieden in het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waarvoor de zaak moet dienen en moet een uittreksel van het exploit ten spoedigste bekend worden gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar het gerecht zitting houdt onder vermelding van naam en adres van de deurwaarder van wie een afschrift van het exploit verkregen kan worden. Op die wijze kunnen ook potentiële kopers van de aandelen van het vervreemdingsverbod kennis nemen. De beschikking moet eveneens in het handelsregister worden ingeschreven, zodat derden ook op deze wijze van het verbod op de hoogte kunnen zijn (lid 3). De aandeelhouders kunnen binnen acht dagen na de betekening tegen de beschikking in verzet komen (lid 4). Het verzet schorst het bevel niet, behoudens de bevoegdheid van de aandeelhouders om daarop in kort geding voor de president van de rechtbank te doen beslissen. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de aandeelhouder zijn aandelen wil overdragen. Het bevel waarbij de bevoegdheid tot aandelenover– dracht wordt ontzegd, is immers gegeven om te voorkomen dat de aandeelhouder zijn aandelen overdraagt en dat de rechtspersoon nieuw leven wordt ingeblazen, waarna ontbinding niet meer mogelijk is. De aandeelhouder is onbevoegd vanaf het moment dat de beschikking aan hem is betekend. Derden kunnen van die onbevoegdheid pas op de hoogte zijn nadat de beschikking in het handelsregister is ingeschreven. Op grond van artikel 31, eerste lid, Handelsregisterwet kan op de onbevoegdheid van de aandeelhouder tot het vervreemden, verpanden of met vruchtgebruik belasten van aandelen jegens derden die daarvan onkundig waren pas een beroep kan worden gedaan nadat die inschrijving in het handelsregister heeft plaatsgevonden en is openbaar gemaakt. Onderdeel E Artikel 23 a. Artikel 23 wordt in die zin gewijzigd dat de bestuurders niet slechts als vereffenaar optreden voor zover de rechtergeen andere vereffenaars heeft benoemd. Ook als de statuten andere vereffenaars aanwijzen, worden de bestuurders geen vereffenaars. Dit stemt overeen met artikel 23 lid 2 (oud).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
16
Ook is bepaald, dat de bestuurders vereffenaars worden in plaats van dat de bestuurders als zodanig optreden. Hierdoor is duidelijker tot uitdrukking gebracht dat zij ook vereffenaars zijn en niet slechts als zodanig optreden. In verband hiermee kan ook in de tweede zin worden bepaald dat op de bestuurders die vereffenaars zijn geworden de bepalingen omtrent de benoeming, de schorsing, het ontslag en het toezicht op bestuurders van toepassing blijven. Om in dit lid een volledige regeling te geven over wie vereffenaars worden, is de eerste zin van lid 2 verplaatst naar het slot van dit lid. b. Om duidelijker tot uitdrukkmg te laten komen dat de rechtbank, ook als het niet een door de rechter ontbonden rechtspersoon betreft, bij het ontbreken van vereffenaars kan benoemen, is lid 2, dat op dit punt niet duidelijk was, gesplitst. De eerste zin is toegevoegd aan lid 1, terwijl dan lid 2 voor alle vereffenaars gaat gelden. c. In lid 3 is niet de opvolging als eis gesteld. Als een medevereffenaar alleen verder gaat, moet aan deze ook rekening en verantwoording worden afgelegd. Onderdeel F Artikel 23b De leden 9 en 10, die overeenstemmen met artikel 23c, leden 1 en 3, zijn aan dit artikel toegevoegd, omdat deze daarin uit systematisch oogpunt beter passen. Het einde der vereffening is volgens lid 9 het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn na de ontbinding, omdat die door de voldoening der schulden en de vereffening van het saldo zijn betaald of uitgekeerd. In artikel 19 lid 6 is bepaald dat de rechtspersoon in geval van veref– fening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. Op grond van artikel 236 lid 9 eindigt de vereffening dus op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn na ontbinding, zodat op dat tijdstip de rechtspersoon ophoudt te bestaan. Als de rechtspersoon reeds op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, zal hij reeds bij de ontbinding hebben opgehouden te bestaan (artikel 19 lid 4). Onderdeel G Artikel 23c Lid 1 stemt overeen met artikel 23c lid 4. In de memorie van antwoord van wetsvoorstel 17 725, blz. 24, (Invoe– ringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw B.W. (zesde gedeelte), bevattende aanpassing van de Boeken 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek) is gesteld dat toepassing van de bepalmg denkbaar is in het geval dat er na de ontbinding geen eigenlijke vereffening heeft plaatsgevonden, omdat de rechtspersoon bij de ontbinding (ogenschijnlijk) geen activa (meer) had. In dit wetsvoorstel is voor de duidelijkheid uitdrukkelijk bepaald dat als geen vereffening had plaatsgevonden, alsnog de vereffening bevolen kan worden. Dit volgt uit de wijziging van het woord «achteraf» in na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Dit laatste verwijst naar artikel 19 lid 4. De in artikel 23c lid 2 opgenomen bepaling omtrent de bevoegde rechter in zaken die de vereffening betreffen is overgebracht naar artikel 995, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel II). Zoals vermeld in de toelichting op onderdeel F, zijn de artikelen 23c
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 482, nr. 3
17
leden 1 en 3 uit systematisch oogpunt verplaatst naar artikel 23b, leden 9 e n 10. In lid 2 is overeenkomstig artikel 19a, lid 8, tweede zin, bepaald dat in geval van «heropening» van de vereffening er een verlengingsgrond is als bedoeld in artike! 320 van Boek 3 ten aanzien van de verjaring van rechtsvorderingen (van of) tegen de rechtspersoon gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon had opgehouden te bestaan. Onderdeel H Artikel 24 In lid 1 is de zinsnede «na afloop der vereffening» vervangen door «nadat de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan.» Hierdoor wordt duideiijker tot uitdrukking gebracht wanneer de termijn gaat lopen in het geval dat er geen vereffening hoeft plaats te vinden. Onderdeel I Artikel 42 Deze wijziging houdt verband met het vervallen van de mogelijkheid van duurverlenging van rechtspersonen (zie onderdeel A, artikel 17). Onderdelen J, K, M, N, O en P
11
zie ook mr A J Hagen in Tvo 14 februari 1980, biz 67
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 23 oktober 198510 beslist dat het Kroonberoep bij toepasselijkheid van artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in strijd is met deze bepaling. Hierin is onder meer bepaald dat iedereen recht heeft op een onafhanke– lijke rechter inzake het vaststellen van burgerlijke rechten en verplich– tingen. Hierdoor is o.a. in Boek 2 Burgerlijk Wetboek vervanging van het Kroonberoep door een andere beroepsprocedure noodzakelijk. Zo mag er bijvoorbeeld van worden uitgegaan dat er bij het beroep op de Kroon ten aanzien van weigering van de verklaring van geen bezwaar bij de oprichting of statutenwijziging van een n.v. of b.v. sprake is van burger– lijke rechten en verplichtingen.11 In de Tijdelijke Wet Kroongeschillen (Wet van 18 juni 1987, Stb. 317) die op 1 januari 1988 in werking is getreden en op 1 januari 1993 vervalt, is een oplossing gegeven in afwachting van definitieve wettelijke maatregelen. Daarin is bepaald dat de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State belast is met de afdoening van deze geschillen. In dit wetsvoorstel wordt een definitieve regeling voor het Kroon– beroep opgenomen. Daarbij is het uitgangspunt geweest de beroepsmo– gelijkheden in Boek 2 zoveel mogelijk bij één instantie onder te brengen. Op grond van artikel 31 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 kan reeds tegen besluiten van de Kamers van Koophandel beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). In verband met een behoorlijke taakverdeling tussen de verschillende administratieve rechters onderling, verdient inschakeling van een gespe– cialiseerde administratieve rechter, zoals het CBB, ook de voorkeur bij beroepen tegen weigering van de verklaring van geen bezwaar bij oprichting en statutenwijziging van vennootschappen. Het gaat hier eveneens om een materie waarbij economische belangen in het geding z n 'J Inschakeling van dit college bij de rechtsbescherming sluit goed aan bij de overige taken van het college.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 482, nr. 3
18
12
Van der Heijden-Van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap. 1989, nr 151.1. 13 IK.B van 7 september 1970. NV 49. blz. 75, K B van 16 september 1976, NV 1977, blz 14 en K B van 8 september 1987, AB 1987, nr 532 14 Van der Heijden Van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, 1989, nr 347. blzz 655-656
Ook is in een aantal gevallen in Boek 2 B.W. Arob-beroep mogelijk (artt. 64, 175, 156 en 266). Om te zorgen dat er in alle beroepszaken één administratieve rechter is, zijn ook de Arob-beroepen vervangen door beroep op het CBB (onderdelen 0 en P, artt. 174a en 284a). De rechtsgang voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven is omschreven in de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet Arbo). De belangen van de rechtzoekende zijn daarin voldoende gewaarborgd. Er vindt een rechtmatigheidstoetsing plaats en het eindoordeel wordt gegeven door een onafhankelijke rechter. Een bezwaarschriftprocedure kan daaraan nog vooraf gaan (artikel 36a Wet Arbo). Uit systematisch oogpunt is het beroep in een apart artikel geregeld (onderdelen 0 en P, artt. 174a en 284a). In onderdeel K (artikelen 68 en 179) kunnen, in verband met de regeling van het beroep in de artikelen 174a en 284a, de leden 4 tot en met 7 van de artikelen 68 en 179 vervallen, omdat het een en ander ook geregeld is in de Wet Arbo en de desbetreffende artikelen van overeen– komstige toepassing worden verklaard (artikelen 3, 33 en 35). In lid 3 is tot uitdrukking gebracht tot alleen tegen een beschikking tot weigering van de verklaring van geen bezwaar bij oprichting van een vennootschap beroep kan worden ingesteld. Dat niet tegen verlening van een verklaring beroep kan worden ingesteld is omwille van de rechtsze– kerheid wenselijk. Het bestaan van een met een ministeriële verklaring opgerichte vennootschap moet immers niet kunnen worden aangetast door de vernietiging van de ministeriële verklaring. In lid 3 van de artikelen 174a en 284a (onderdelen 0 en P) is bepaald dat de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen niet van toepassing is op toewijzende beschikkingen. Hiermee is zeker gesteld dat ook niet op grond van die wet tegen de verlening van een verklaring van geen bezwaar beroep kan worden ingesteld. In het eerste lld van de artikelen 174a en 284a is bepaald dat voor degene die door de beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, beroep openstaat op het CBB. In de literatuur wordt wel aangenomen dat slechts oprichters rechtstreeks in hun belang zouden kunnen worden getroffen. Bij anderen zou misschien wel van belang, maar niet van rechtstreeks belang sprake zijn.12 In onderdeel M (artikelen 125 en 235) kan, in verband met de regeling van het beroep in de artikelen 174aen 284a, lid 5 van de artikelen 125 en 235 vervallen. Uit lid 4 volgt dat slechts tegen de weigering en niet tegen de verlening van de verklaring van geen bezwaar beroep kan worden ingesteld (zie ook de artikelen 174a lid 2 en 284a lid 2). Volgens voormeld Handboek, nr. 347, meent Van der Grinten dat dit thans reeds het geval is. Volgens de Kroonjurisprudentie kan echter wél tegen de verlening van een verklaring van geen bezwaar beroep worden ingesteld, bijvoorbeeld door een aandeelhouder die daarbij belang heeft.13 Een bezwaar daartegen is dat het beroep formeel wordt ingesteld tegen de ministeriële verklaring, maar dat het in feite gaat om de geldigheid van het besluit tot statutenwijziging. De belanghebbende die een besluit tot statutenwijziging wil aantasten kan ook een vordering instellen bij de burgerlijke rechter op grond van de artikelen 11 tot 13 Boek 2 B.W. (artikel 15 nieuw). Daar het niet nodig en niet wenselijk is dat zowel voor de burgerlijke rechter als de administratieve rechter de verbindendheid van een besluit tot statutenwijziging kan worden bestreden, wordt thans voorgesteld uitdrukkelijk te bepalen dat alleen tegen de weigering van een verklaring beroep kan worden ingesteld. Het beroep tegen de weigering van de beschikking zal moeten worden ingesteld door de vennootschap, omdat alleen de vennootschap recht– streeks belanghebbende is. De beslissing of beroep wordt ingesteld zal in beginsel bij de algemene vergadering berusten.14
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
19
Onderdeel L Artikelen 74 en 185 In dit onderdeel is bepaald dat het openbaar ministerie de Kamer van Koophandel in wier handelsregister de vennootschap is ingeschreven, meedeelt dat het voornemens is een vordering tot ontbinding in te stellen. Hierdoor wordt voorkomen dat de Kamer van Koophandel tegelij– kertijd de procedure tot ontbinding op grond van artikel 19a Boek 2 B.W. start, waardoor een ongewenste samenloop van ontbindingsprocedures zou ontstaan. De mededeling wordt niet in het handelsregister ingeschreven. Zie in dit verband ook hetgeen is gesteld in het nader rapport onder punt 3.
ARTIKEL II
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Artikel 995, eerste lid Deze bepaling geeft een voorziening waaraan vooral in het geval van heropening van de vereffening (art. 23c Boek 2 B.W.) behoefte kan bestaan. De regeling is thans opgenomen in artikel 23c lid 2. Omdat de bepaling meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering thuis– hoort, is deze daarnaar overgeplaatst.
ARTIKELIII
Overgangsbepaling De overgangsbepaling betreft de opheffing van de regeling van de duurverlenging van rechtspersonen (onderdeel A, artikel 17). De nieuwe bepaling luidt dat rechtspersonen voor onbepaalde tijd worden opgericht. Het systeem van het overgangsrecht is als volgt. Als de duur verstreken is vóór het tijdstip van in werking treden van deze wet, maar er nog niet tot vereffening is overgegaan, dan wordt de rechtspersoon geacht voor onbepaalde tijd te zijn opgericht. Deze rechtspersoon was immers nog niet opgehouden te bestaan (artikel 19 lid 5 Boek 2 B.W.). Als men wel met de vereffening is begonnen, moet deze worden voort– gezet. Een weg terug is niet mogelijk. Aangenomen mag worden, dat er in die situatie geen behoefte bestaat aan het blijven voortbestaan van de vennootschap, omdat men anders wel duurverlenging had gevraagd. Als de duur nog niet is verstreken vóór het tijdstip van in werking treden van de wet, wordt de rechtspersoon eveneens geacht voor onbepaalde tijd te zijn opgericht. Als het de bedoeling is dat de rechtspersoon na het verstrijken van de oorspronkelijke duur ontbonden wordt, moet nog een ontbindingsbesluit worden genomen. Een wijziging van de bepaling van de duur in de statuten om deze in overeenstemming te brengen met de wet is niet nodig, maar wel wenselijk om misverstanden bij betrokken te voorkomen. Het zou echter te ver gaan statutenwijziging verplicht te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22482, nr. 3
20
ARTIKEL IV
Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel in werking treedt vóór 1 januari 1993, het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (wetsvoorstel 21 221). Dit is ook wenselijk in verband met de expiratie van de Tijdelijke wet Kroongeschillen (Wet van 18 mei 1987, Stb. 317) per 1 januari 1993. De Staatssecretaris van Justitie, A. Kosto De Minister van Economische Zaken, J. E. Andriessen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 482, nr. 3
21