Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 152
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 december 2005 1. Inleiding Uw Kamer verzocht vrijdagmiddag 2 december 2005 om een brief over de gevolgen van het besluit van de gemeente Haarlemmermeer om de gebruiksvergunningen van het detentiecentrum Schiphol-Oost in te trekken en het centrum te sluiten, te ontvangen op maandag 5 december 2005. Bij deze voldoe ik aan dit verzoek. Het gevraagde moment van toezending van de brief brengt met zich dat nog geen sluitend beeld kan worden gegeven van de situatie rondom de mogelijke sluiting van het detentiecentrum. Ik licht dit nader toe. De brand in het detentiecentrum Schiphol-Oost die aan elf personen het leven kostte was een bijzonder aangrijpende gebeurtenis, niet alleen voor degenen die ten tijde van de brand in het detentiecentrum verbleven, maar voor eenieder die zich direct of indirect betrokken voelt bij het detentiecentrum. De onrust over de brandveiligheid van het centrum, die is ontstaan binnen de gemeente Haarlemmermeer waarbinnen het detentiecentrum is gelegen, is dan ook alleszins begrijpelijk. Ook ik was geschokt door de tragische gevolgen van de brand; de brandveiligheid van het detentiecentrum, maar ook van alle andere justitiële inrichtingen, is voor mij dan ook van groot belang. Dat ik ten aanzien van het detentiecentrum al het nodige heb gedaan om die brandveiligheid te waarborgen, wil ik in deze brief uiteenzetten. 2. De vestiging van het detentiecentrum op Schiphol-Oost De problematiek van de bolletjesslikkers is in 2001 ontstaan en nam in korte tijd ernstige vormen aan. In reactie hierop werd in 2002 tijdelijk een faciliteit voor bolletjesslikkers ingericht in Bloemendaal, onder leiding van de Koninklijke marechaussee (KMar) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Het vervoeren van personen die bolletjes in hun lichaam hebben, is zeer risicovol. Het was daarom van groot belang om in de onmiddellijke nabij-
KST92806 0506tkkst24587-152 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
1
heid van de luchthaven Schiphol een faciliteit in te richten om bolletjesslikkers verantwoord te kunnen opvangen. Daarbij was er, in relatie tot deze problematiek, de behoefte aan een dependance van het OM en de rechtbank aldaar. Hier kon ook tegemoet worden gekomen aan de behoefte van een politiebureau met celcapaciteit ten behoeve van de KMar. Om het detentiecentrum op het luchthaventerrein te kunnen realiseren, diende door de Rijksgebouwendienst een ontheffing te worden aangevraagd van het vigerende bestemmingenplan. Deze ontheffing werd begin 2002 bij de gemeente Haarlemmermeer aangevraagd ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het ging om de aanvraag voor een tijdelijke ontheffing voor de duur van vier jaar (tot 24 april 2006). Gekozen werd voor een tijdelijke ontheffing omdat de verwachting was dat de problematiek van de drugskoeriers in de omvang die deze destijds had, als gevolg van de intensieve controles op risicovluchten, in een aantal jaren substantieel zou zijn verminderd. Een tweede meer pragmatische overweging was dat een procedure ex art. 17 WRO een kortere doorlooptijd heeft dan die voor de aanvraag van een permanente ontheffing (ex art. 19 WRO). Nadat ontheffing van het bestemmingenplan was verkregen voor een periode van vier jaar, zijn voor het detentiecentrum in de periode maart 2002 tot maart 2005 in totaal vier bouwvergunningen aangevraagd voor de onderscheiden delen van het detentiecentrum en door de gemeente Haarlemmermeer verleend. Vanaf november 2002 tot april 2004 zijn drie gebruiksvergunningen aangevraagd en door de gemeente verleend. Overigens is in deze periode de functie van het complex ook uitgebreid met vreemdelingenbewaring en grenshospitium. Bij inspecties door de brandweer in 2004 en 2005 werden enkele overtredingen geconstateerd. Hierbij was geen sprake van tekortkomingen in de bouwkundige voorzieningen maar ging het om organisatorische aspecten van de brandveiligheid, in het bijzonder om het openstaan van zgn. branddeuren. Alle geconstateerde overtredingen waren beëindigd bij hercontrole door de brandweer, meest recent in september 2005. In maart 2005 is overleg gestart tussen de Rijksgebouwendienst, het ministerie van Justitie en de gemeente Haarlemmermeer over langere vestiging van het detentiecentrum op Schiphol-Oost dan aanvankelijk beoogd, nu de problematiek van de bolletjesslikkers nog altijd omvangrijk is. Ook de overige functies van het complex zijn nauw verweven met de functie van de luchthaven Schiphol en maken voortzetting van vestiging op of nabij de luchthaven wenselijk. Daartoe is ook in maart een aanvraag ingediend voor een permanente ontheffing van het bestemmingenplan ex art. 19 WRO. Van de zijde van de gemeente Haarlemmermeer is in maart aangegeven dat een eventuele permanente ontheffing afhankelijk gesteld werd van de uitkomsten van een te verrichten locatiestudie voor wat betreft de meest wenselijke vestigingplaats van het detentiecentrum. Inmiddels is deze studie verricht; de huidige locatie kwam daaruit als tweede meest wenselijke optie naar voren. De meest wenselijke locatie is inmiddels echter niet meer beschikbaar. Daarmee is de huidige locatie van het detentiecentrum feitelijk de meest wenselijke geworden. In de berichtgeving rondom het detentiecentrum is wel de indruk gewekt dat het – aanvankelijke – tijdelijke karakter van het centrum zijn weerslag zou vinden in een lager niveau van brandveiligheidsvoorzieningen dan wanneer op voorhand van een permanent karakter was uitgegaan. Dit is niet juist. In de regelgeving met betrekking tot brandveiligheid wordt geen onderscheid gemaakt tussen tijdelijke en permanente vestiging. De brandveiligheidsvoorzieningen van het detentiecentrum voldeden en voldoen aan alle relevante eisen zoals die werden gesteld in het kader van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
2
verlening van de bouw- en gebruiksvergunningen alsmede op grond van de brandweerinspecties. Ook een duurzame vestiging, eventueel op een andere locatie, zal moeten voldoen aan dezelfde veiligheidseisen. Derhalve moet de discussie over een duurzame vestiging van het complex onderscheiden worden van de discussie over de veiligheid en de gebruiksvergunningen van het huidige tijdelijke complex.
3. Controles en handhaving na de brand Na het uitbreken van de brand in het detentiecentrum Schiphol-Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, zijn alle daar verblijvende gedetineerde vreemdelingen overgeplaatst, met uitzondering van de drugskoeriers (zgn. bolletjesslikkers). Voor hen was het met het oog op hun lichamelijke gezondheid niet verantwoord dat zij zouden worden verplaatst. Wel zijn zij binnen het complex overgebracht naar de nieuwbouwvleugels L en M. Deze zijn van een geheel andere constructie dan de vleugels J en K waar de brand plaatsvond. Momenteel verblijven er nog altijd drugskoeriers in het detentiecentrum, zij het andere personen dan ten tijde van de brand. Gezien de achtergrond van de vrijheidsbeneming gaat het immers om een vlottende populatie. Sedert de brand is er regelmatig overleg gevoerd op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau tussen de gemeente Haarlemmermeer en het ministerie van Justitie. Meest recent heb ik op 28 november 2005 overleg gevoerd met de burgemeester van Haarlemmermeer. Naar aanleiding van dit overleg heb ik een tweetal brieven aan de burgemeester gezonden op respectievelijk 29 en 30 november 2005. In deze brieven heb ik de burgemeester geïnformeerd over de specifieke karakteristieken van het detineren van drugskoeriers in het detentiecentrum in afwijking van de reguliere regimevoering in huizen van bewaring. Daarnaast heb ik het proces geschetst inzake de verlening van de bouw- en gebruiksvergunningen voor het detentiecentrum, alsmede de recente inspecties door de brandweer van de gemeente Haarlemmermeer en de acties die hierop zijn ondernomen. Op basis hiervan ben ik tot de conclusie gekomen dat het detentiecentrum altijd heeft beschikt over geldige gebruiksvergunningen, en voor zover bekend steeds heeft voldaan aan de voorwaarden die hierbij werden gesteld door de brandweer van de gemeente Haarlemmermeer ten aanzien van de brandveiligheid (met uitzondering van de overtredingen met betrekking tot de branddeuren). Dat geldt onverkort voor de inspecties van de brandweer na de brand in het detentiecentrum. Justitie is hierbij steeds voortvarend opgetreden en heeft gevraagde maatregelen onverwijld getroffen. De bewering dat Justitie bij de uitvoering van brandveiligheidsmaatregelen dan ook traag of onwillig zou zijn, berust mijns inziens niet op feiten. Wat dat laatste betreft hecht ik eraan meer en detail aan te geven wat de gang van zaken is geweest, nadat de brandweer van Haarlemmermeer op 16 november 2005 voor het eerst na de brand een spoedcontrole in het centrum uitvoerde. Op 16 november vond voor het eerst sinds de brand een spoedcontrole plaats van de brandweer. Later op deze dag kondigde de brandweer de plaatsing aan van twee brandwachten in het detentiecentrum. Op 17 november vond een uitgebreide inspectie plaats. De conclusie van de brandweer was dat er geen acuut gevaarlijke situatie bestond. Wel waren beperkte aanpassingen op korte termijn noodzakelijk. Later op die dag stelde de brandweer per ommegaande de aanvullende eis dat tot de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
3
realisatie van deze aanpassingen 10 extra BHV-opgeleide personen aanwezig moesten zijn in de nachtdienst. Op 18 november zond de gemeente een fax aan het detentiecentrum met de aanschrijving en een termijn van vier weken voor RGD om aanpassingen te realiseren. Tevens legt zij een boete op van 2000,– euro omdat de brandweer bij de inspectie twee openstaande deuren had aangetroffen. Ter toelichting: het ging hierbij om deuren van een bewaarderswacht die tevens als branddeur zijn aangewezen. Deze deuren worden gedurende de dag veelvuldig geopend vanwege het binnentreden en verlaten van de bewaarderswacht. Op 19 november vond overleg plaats tussen de gemeente, de brandweer, de RGD en justitie. De brandweer lichtte de laatste controle toe en er werd een vervolgoverleg afgesproken voor 21 november. Gelijktijdig met dit overleg bleek de brandweer opnieuw een controle uit te voeren in het detentiecentrum. Er werd een openstaande deur geconstateerd en er zouden te weinig BHV-opgeleide personen aanwezig zijn. In telefonisch overleg tussen de afdeling Handhaving van de gemeente Haarlemmermeer en de directie van het detentiecentrum bleek de brandweer, zonder dat dit Justitie bekend was, de BHV-eis te hebben uitgebreid naar de nacht- én dagdienst. De gewijzigde eis was Justitie op vrijdag 18 november zonder aankondiging per fax meegedeeld op een tijdstip dat niemand meer aanwezig was op de bureaus waar de fax binnenkwam. De brandweer besloot hierop een blusauto op het terrein te plaatsen. Deze vertrok om 18.00 u toen alsnog was voldaan aan de nieuwe BHV-eis. De BHV-eis van de gemeente Haarlemmermeer resulteerde in een totale bezetting van 21 (nacht) c.q. 27 (dag) personeelsleden op gemiddeld 25 bolletjesslikkers. Deze verhouding overtreft meermalen de personeelsinzet in een reguliere penitentiaire inrichting. Gelet evenwel op het feit dat deze aanvullende eis slechts zou gelden hangende de realisatie van de gevraagde verbeteringen is Justitie hiermee akkoord gegaan. Op 20 november voerde de brandweer opnieuw een spoedcontrole uit. Aan alle eisen was voldaan. Op 21 november vond wederom overleg plaats tussen de gemeente, de brandweer, de RGD en justitie. De discussie richtte zich op drie aspecten van de brandveiligheidsvoorzieningen: • De situering van de brandwerende afscheidingen. De oorspronkelijke situering (inspringend boven de cellen t.o.v. de celdeuren) was conform de door de gemeente goedgekeurde bouwtekeningen. Niettemin stelde de brandweer na controle de eis dat de brandwerende scheidingen op gelijke hoogte met de celdeuren moesten worden geplaatst. • Rookmelders in technische schachten naast de cellen. De brandweer eiste tevens het aanbrengen van deze rookmelders terwijl deze in het goedgekeurde programma van eisen voor het gebouw expliciet niet zijn geëist. • De afdichting van de doorvoeropeningen van de leidingen. Bij de inspectie op 17 november constateerde de brandweer dat de afdichtingen moesten worden verbeterd. De brandweer eiste vervolgens deze verbetering, alsmede het overleggen van certificaten van het afdichtingmateriaal. In deze discussie heeft de brandweer aangegeven geen reden tot sluiting van het detentiecentrum te zien. De Rijksgebouwendienst heeft vervolgens binnen een week alle nieuw geëiste aanpassingen aan het gebouw gerealiseerd, terwijl in de aanschrijving van het college van B&W van 18 november 2005 als gezegd een termijn van vier weken was gesteld. Op 23 november werd aan de brandweer een cel gepresenteerd die aan alle eisen was aangepast. De brandweer gaf aan akkoord te gaan met de getoonde uitvoering, waarna de voorzieningen op dezelfde wijze voor het gehele centrum werden gerealiseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
4
Op 26 november waren deze werkzaamheden afgerond. Op 28 november vond een controle door de brandweer plaats. Toen bleek dat de brandweer zijn eindoordeel moest aanhouden, omdat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer besloten had TNO een oordeel te laten geven over de eerder door de brandweer geaccordeerde maatregelen. Het ministerie van Justitie heeft tot op heden niet de beschikking gehad over het TNO-rapport. Op dezelfde dag vond op verzoek van de minister van Justitie overleg plaats met de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer over de verdere voortgang met betrekking tot het complex. In dit overleg kwam de gemeente Haarlemmermeer met de wens om nog slechts te praten over een sluitingsscenario, op het moment waarop de tijdelijke vergunning afloopt. Tegelijk vroeg de gemeente om de 10 BHV-ers te handhaven tot dat tijdstip. Door mij is daarop aangegeven dat deze laatste eis na de verwezenlijking van de gevraagde verbeteringen niet meer gerechtvaardigd zou zijn uit een oogpunt van veiligheid, zoals voortvloeide uit de oorspronkelijke eis van de gemeente. Ook zou de extra voorziening gelet op de mogelijke uitstraling daarvan naar andere inrichtingen niet verantwoord zijn. Wat betreft de wens van de gemeente om nog slechts over sluiting van het complex te spreken, heb ik mijnerzijds gesteld dat dit nog niet aan de orde is, zeker niet zo lang de resultaten van het onderzoek door de Raad voor de Veiligheid naar de oorzaken van de brand nog niet bekend is. Daarbij heb ik gewezen op het sinds maart 2005 gevoerde overleg over een permanente vergunning en gesteld dat de discussie over de voortzetting van het centrum, op deze of een andere plaats, zo spoedig mogelijk op ambtelijk niveau zou moeten worden voortgezet. 4. Aangekondigde sluiting van het detentiecentrum Op 1 december 2005 nam ik kennis van de brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer aan de gemeenteraad, waarin het besluit werd medegedeeld om de gebruiksvergunningen voor het detentiecentrum in te trekken en het aanzeggen van bestuursdwang teneinde binnen 36 uur alle afdelingen van het centrum te sluiten. Hieruit begreep ik dat het door het college zelf gevraagde oordeel van TNO over de eindsituatie blijkbaar niet langer werd afgewacht, noch de termijn die door de gemeente was gesteld voor de realisatie van de inmiddels gerealiseerde verbeteringen. Nadat het besluit van het college van B&W aan de gemeenteraad was voorgelegd en de gemeenteraad met dit besluit instemde, heeft het college mij later op dezelfde dag schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van het detentiecentrum. Conform de vigerende procedure in deze situatie, heeft de Landsadvocaat mijn zienswijze op het besluit van de gemeente op 2 december per brief kenbaar gemaakt aan het college. Ik voeg deze brief ter kennisneming bij1.
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Kort samengevat ben ik van oordeel dat de gronden voor intrekking van de gebruiksvergunningen zich niet voordoen. Zo kan niet worden gesteld dat aannemelijk is dat opnieuw overtreding zal plaatsvinden en dat als gevolg van deze verwachte overtredingen ernstige risico’s zullen kunnen ontstaan. Zo vindt het onderzoek naar de oorzaak van de brand in het detentiecentrum door de Onderzoeksraad voor veiligheid nog plaats en kan dus niet nu reeds worden gesteld dat de minister van Justitie als houder van de gebruiksvergunning niet zou hebben voldaan aan de voorwaarden van de vergunning. Ook ontbreken concrete aanwijzingen dat het – veronderstelde – niet naleven van de vergunning de brand of de gevolgen daarvan heeft veroorzaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
5
Ten aanzien van de mogelijke intrekkingsgronden voor de gebruiksvergunning dat een verandering van inzichten of omstandigheden heeft plaatsgevonden, gelegen buiten het bouwwerk, waaraan door nieuwe of gewijzigde voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen, herhaal ik dat het ministerie van Justitie steeds bereid is geweest om direct aan nieuwe, aanvullend gestelde brandveiligheidsvoorschriften te voldoen. Ook deze intrekkingsgrond kan zich dan naar mijn oordeel niet voordoen. Los van de bezwaren van de gegrondheid van het besluit heb ik voorts steeds duidelijk gemaakt dat sluiting op korte termijn niet wenselijk is in verband met de specifieke voorzieningen voor de bewaring van bolletjesslikkers. Naar aanleiding van enerzijds het besluit van het college van B&W van de gemeente Haarlemmermeer en anderzijds de door mij benadrukte behoefte om aldaar bolletjesslikkers op te vangen en gelet op de nevenvestiging van de rechtbank heb ik samen met de ministers van VROM, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op zaterdag 3 december besloten dat de inspecties van VROM en Openbare Orde en Veiligheid met spoed gezamenlijk een onderzoek dienen uit te voeren naar de brandveiligheid van het detentiecentrum. Dit onderzoek is verricht op zondag 4 december. Op 5 december hebben de inspecties gezamenlijk advies uitgebracht aan de betrokken bewindslieden. Naar het oordeel van de inspecties is de materiële onderbouwing voor het intrekken van de gebruiksvergunningen zwak. De eerste indruk van de brandveiligheidssituatie van de afdelingen L en M, waarin de bolletjesslikkers zijn ondergebracht, is positief met uitzondering van de brandveiligheidsinstructie van het personeel. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor knelpunten die niet op korte termijn kunnen worden opgelost. Ook de brandweer van de gemeente Haarlemmermeer komt, aldus de inspecties, niet met dergelijke knelpunten. De inspecties geven aan dat uit de TNO-rapportage mogelijk nieuwe knelpunten naar voren kunnen komen. Het ministerie van Justitie beschikt echter op dit moment nog niet over het TNO-rapport. 5. Tot slot Gelet op het voorgaande bestond, noch bestaat enige aanleiding om aan te nemen dat de Rijksgebouwendienst of het ministerie van Justitie in de toekomst de geldende brandveiligheidsvoorschriften niet onmiddellijk zal naleven. Er is dus geen sprake van een situatie waarin met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat door het ministerie van Justitie de aan de gebruiksvergunningen verbonden (en nog te verbinden) voorwaarden zal gaan overtreden. Op die grond bestaat dan ook geen aanleiding tot onmiddellijke staking van het gebruik van het detentiecentrum. Op verzoek van de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland vindt heden een overleg onder zijn voorzitterschap plaats met de ministeries van Justitie en BZK en de gemeente Haarlemmermeer, teneinde te bezien of bemiddeling in deze mogelijk is. Afhankelijk van de uitkomst hiervan, en het vervolgens door de gemeente Haarlemmermeer te nemen definitieve besluit inzake de eventuele intrekking van de gebruiksvergunningen voor het detentiecentrum, zal ik mij beraden over de dan te nemen vervolgstappen, teneinde de voortzetting van het gebruik van het detentiecentrum zeker te stellen. Ik zal u over de voortgang op de hoogte houden. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 152
6