Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 933
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren
Nr. 7
VERSLAG Vastgesteld 19 februari 2007 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid. Inhoudsopgave
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Hamer (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aptroot (VVD), Fng voorzitter, Smeets (PvdA), Fng ondervoorzitter, Leerdam (PvdA), Van Dam (PvdA), Donner (CDA), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Schinkelshoek (CDA), Verdonk (VVD), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Wolbert (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Weekers (VVD), Kalma (PvdA), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Van Bochove (CDA), Ten Broeke (VVD), Eijsink (PvdA), Besselink (PvdA), Roefs (PvdA), Hessels (CDA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GL).
KST105328 0607tkkst30933-7 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Inleiding Vormgeving uitbreiding studiefinanciering buitenland Uitbreiding van studiefinanciering in het buitenland Kwaliteit van het onderwijs Aanspraak op studiefinanciering Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid Dubbele aanspraak voorkomen Financiële gevolgen Inwerkingtreding Monitoring en evaluatie Overig
1. Inleiding De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot uitbreiding van de mogelijkheden om met studiefinanciering in het buitenland te studeren. Deze leden vinden het een goede zaak dat wordt afgestapt van het beperkte aantal aangewezen buitenlandse opleidingen waar studenten nu nog voor studiefinanciering in aanmerking kunnen komen. Zij verwachten dat de mobiliteit van Nederlandse studenten zal toenemen, wat bijdraagt aan hun ontplooiing. Deze leden verwachten dat het wetsvoorstel de samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse hoger onderwijsinstellingen kan stimuleren. Zij pleiten voor een voortvarende en zorgvuldige invoering van de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Voor deze leden is het met name
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
1
relevant dat het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zij hebben daartoe nog een aantal vragen. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, zoals het luidt na de laatste nota van wijziging. Zij hechten eraan dat de mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland te studeren zo spoedig mogelijk wordt uitgebreid, omdat daarmee de internationale mobiliteit van Nederlandse studenten die in internationaal perspectief achterblijft, wordt vergroot. Wel hebben de leden van deze fractie nog enkele vragen bij het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ingediende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat de wijzigingen een verbetering zijn van de huidige studiefinancieringpraktijk voor studenten die in het buitenland een opleiding volgen. De leden zijn van mening dat de invoering van de wijziging versneld behandeld kan worden, maar zij hebben enige zorg omtrent de uitvoering. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt de meeneembaarheid van studiefinanciering naar het buitenland uit te breiden. 2. Vormgeving uitbreiding studiefinanciering buitenland De leden van de CDA-fractie vragen of de eis van drie jaar legaal in Nederland hebben gewoond, bovenop het recht op volledige Nederlandse studiefinanciering, voldoende waarborgen biedt om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zij vragen of deze norm in de praktijk ook goed toepasbaar is en of zich toch nog niet allerlei uitzonderingssituaties voor zullen doen waarin recht op studiefinanciering wenselijk is. Deze leden hebben al eerder aangegeven dat het niet zo kan zijn dat regelmatig een beroep moet worden gedaan op de zogenaamde «noodrem»-procedure als gevolg van veranderingen in het Europees recht. Graag horen zij van de regering hoe nagegaan wordt dat de doelstelling van het wetsvoorstel wordt gerealiseerd zonder dat het leidt tot ongewenste neveneffecten of ongewenste aanspraken op Nederlandse studiefinanciering. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom gekozen is voor de regel dat een student drie jaar uit de zes jaar voorafgaand aan de studie in Nederland moet hebben gewoond. Waarom heeft de regering niet gekozen voor de soepeler variant zoals in Finland en Zweden wordt gehanteerd? Zou dit immers niet juist een stimulerende werking kunnen hebben om de achterstand in te halen, zo vragen zij. De leden van deze fractie vinden het een goede zaak dat men nu al in de grensstreken hbo- en wo-studies kan volgen over de grens, met behoud van studiefinanciering. In euregio’s is het echter ook waardevol als Nederlandse jongeren een middelbare beroepsopleiding kunnen volgen over de grens. Het komt ook vaak genoeg voor dat zo’n middelbare beroepsopleiding even over de grens met openbaar vervoer beter bereikbaar is dan de dichtstbijzijnde vergelijkbare opleiding in Nederland. Zij vragen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat het mbo vooralsnog is uitgesloten van deze regeling. Wat zou het kosten om de meeneembare studiefinanciering uit te breiden naar het middelbaar beroepsonderwijs, zo vragen zij. 3. Uitbreiding van studiefinanciering in het buitenland De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het Bologna Proces afstemming plaatsvindt over de gewenste niveaus van kwaliteitszorg aan de hand van standaarden en richtlijnen die gezamenlijk worden ontwik-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
2
keld en aangenomen. De leden van deze fractie vragen de regering binnen welke termijnen dit wordt gerealiseerd en wat daarbij de inzet is van de Nederlandse regering. De bovengenoemde leden hechten eraan dat de middelen voor studiefinanciering doelmatig worden ingezet. In dat verband hebben zij enige aarzelingen bij de uitbreiding van de meeneembaarheid van studiefinanciering naar alle landen. Volgens de regering moet in landen waar nog geen kwaliteitszorg- en of accreditatiesysteem functioneert op andere wijze zekerheid worden verkregen omtrent het niveau van de opleiding. De leden vragen de regering of de aanwezigheid van een kwaliteitszorgen/of accreditatiesysteem als zodanig als criterium zou kunnen gelden. Zo neen, waarom niet? 4. Kwaliteit van het onderwijs De leden van de CDA-fractie willen graag weten of bij de meeneembaarheid van de studiefinanciering naar buitenlandse opleidingen rekening wordt gehouden met de wijze waarop de buitenlandse opleiding wordt bekostigd en welke consequenties dat heeft voor Nederlandse, niet publiek bekostigde opleidingen. Bij het gebruik mogen maken van studiefinanciering in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen publiek bekostigde opleidingen en commerciële opleidingen. In Nederland krijgen studenten enkel studiefinanciering voor publiek bekostigde opleidingen en een aantal aangewezen opleidingen. Voor overige private en commerciële opleidingen mogen zij geen beroep doen op de studiefinanciering. Wanneer deze Nederlandse commerciële opleiding in het buitenland zou zijn gevestigd, zou de student dan wel zijn studiefinanciering mogen meenemen naar deze opleiding? Deze leden vinden dat een ongewenste situatie. De memorie van toelichting maakt duidelijk dat bij het mogelijk maken van het meenemen van de studiefinanciering naar een buitenlandse opleiding vooral zal worden gekeken naar de vergelijkbaarheid met een Nederlandse opleiding. De leden vragen of die vergelijkbaarheid van de opleiding behalve het niveau van de opleiding ook de wijze betreft waarop deze wordt bekostigd. Zijn deze buitenlandse opleidingen dan ook geaccrediteerd? Is het mogelijk dat de Nuffic1 bij het toepassen van de wet een overzicht geeft van opleidingen waar in ieder geval de studiefinanciering zonder enig probleem mee mag worden genomen, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie hebben vragen omtrent de beoordeling van de opleidingkwaliteit door Nuffic en het bindend advies dat zij geeft aan de Informatie Beheer Groep (IB-groep). Geschieden de beoordelingen van Nuffic per aanvraag of wordt er met positieve en negatieve lijsten gewerkt, zo vragen deze leden. Hoe wordt de werkwijze inzichtelijk gemaakt voor de studenten? Is het mogelijk dat studenten die studeren aan een buitenlandse onderwijsinstelling hun studiefinanciering verliezen bij een herindicatie van de kwaliteit van de instelling, zo vragen zij. De leden vragen de regering tevens of de IB-groep de verwerking van extra aanvragen wel aankan.
1
Netherlands University Foundation For International Cooperation.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen ten aanzien van de reikwijdte en uitvoerbaarheid van het criterium waarin de aanspraak op studiefinanciering wordt gebaseerd op een vergelijkbare Nederlandse opleiding. In hoeverre zijn opleidingen buiten de landen van het Bologna Proces qua duur en opbouw vergelijkbaar aan die in Nederland? Deze leden vragen de regering inzicht te geven in welke mate afwijkingen zullen worden geaccepteerd om al dan niet te kunnen spreken van vergelijkbaarheid van opleidingen. Op welke wijze wordt getoetst of een opleiding in Nederland zou worden aangeduid als een hbo- dan wel een wo-opleiding c.q. als een bachelor- of een masteropleiding dan wel een associate
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
3
degreeopleiding, zo vragen zij. Aanvullend vragen deze leden of de regering het wenselijk vindt dat het Nuffic een oordeel geeft over de vergelijkbaarheid van de opleiding, zoals dat gaat gelden voor studenten die nu in het buitenland studeren, met de bestaande mogelijkheden. Zij vragen dit mede in verband met het gegeven dat aan de hand van het diploma dat de student uiteindelijk overlegt zal moeten worden beoordeeld hoeveel jaren prestatiebeurs kunnen worden omgezet in een gift. De leden van deze fractie zien graag dat de student voorafgaande aan de aanvang van een opleiding in het buitenland, hierover zoveel mogelijk duidelijkheid verkrijgt. 5. Aanspraak op studiefinanciering De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de gekozen systematiek bijdraagt aan het stimuleren van studenten uit minder draagkrachtige milieus om te studeren in het buitenland? Betekent de gekozen systematiek niet een drempel omdat deze systematiek vasthoudt aan de Nederlandse situatie en zich niet aanpast aan de studieomstandigheden zoals die in het buitenland plaatsvinden? In het ene geval zal dat een voordeel voor de Nederlandse staat opleveren een andere keer een nadeel, maar uiteindelijk gaat het erom de mobiliteit van Nederlandse studenten meer met het buitenland in de pas te laten lopen. 6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid De leden van de CDA-fractie vragen of door deze loskoppeling ook het risico op oneigenlijk gebruik van de meeneembare studiefinanciering toeneemt. Destijds was de veronderstelling dat het regelen van de meeneembaarheid van studiefinanciering pas mogelijk is wanneer leerrechten en collegegeldkrediet zijn ingevoerd. Door het invoeren van leerrechten en het collegegeldkrediet in de studiefinanciering ontstaat immers de voor Europa relevante knip tussen de vergoeding van kosten voor levensonderhoud en het collegegeld. Die knip maakt het mogelijk te voorkomen dat buitenlandse studenten aanspraak maken op Nederlandse studiefinanciering. In het bestaande studiefinancieringssysteem bestaat er geen knip tussen vergoeding voor levensonderhoud en overige studiekosten. Levert dat een extra risico op voor het oneigenlijk gebruik van de meeneembare studiefinanciering, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie achten het niet wenselijk dat fraude kan plaatsvinden met studiefinanciering in het buitenland, maar zij vinden het tegelijkertijd een slechte zaak als studenten de dupe ervan worden dat buitenlandse instanties niet of onvoldoende meewerken aan de informatieverstrekking. Kan de bewijslast voor studenten in het buitenland beperkt blijven tot het overleggen van een bewijs van inschrijving bij de betrokken buitenlandse instelling voor hoger onderwijs en het bewijs van het woonadres, of kan de bewijslast voor studenten in het buitenland onderling gaan verschillen? De leden van deze fractie vragen hoe de regering voorkomt dat een student de dupe zal worden van ingewikkelde bureaucratie. 7. Dubbele aanspraak voorkomen In het kader van het voorkomen van dubbele aanspraken op studiefinanciering vragen de leden van de SP-fractie of de IB-groep al nader heeft onderzocht hoe is samen te werken met de autoriteiten van andere landen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzicht te geven in de mate waarin nu al dubbele aanspraken kunnen worden voorkomen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
4
door voldoende gegevensverstrekking uit andere landen. In eerdere brieven over internationalisering bleek namelijk dat er nog geen duidelijkheid bestond over de concrete mogelijkheden om dubbele aanspraken te voorkomen. Het systeem van gegevensuitwisseling dat daarvoor cruciaal was nog niet werkzaam. Zij vragen de regering naar de laatste stand van zaken daaromtrent. 8. Financiële gevolgen De leden van de CDA-fractie willen graag meer inzicht in de extra kosten van de meeneembaarheid van de studiefinanciering en de wijze waarop deze worden gefinancierd. Deze leden veronderstellen dat de meerkosten gering zijn als gevolg van het feit dat studenten die anders in Nederland een beroep zouden hebben gedaan op de studiefinanciering deze nu meenemen naar het buitenland. De meerkosten komen dan vooral voort uit studenten die al in het buitenland studeren en nu nog niet voor studiefinanciering in aanmerking komen. Kan de regering dan nog eens specificeren waar de hoge extra uitgaven vandaan komen? In hoeverre komen deze extra uitgaven overeen met of wijken zij af van de uitgaven die eerder in de beleidsnotitie uit 2005 waren geraamd? Graag willen deze leden ook weten hoe deze extra uitgaven worden bekostigd. Destijds is verondersteld dat de Raulinvergoeding zou verdwijnen en dat deze middelen zouden worden ingezet voor de extra uitgaven van de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Nu het collegegeldkrediet nog niet is ingevoerd, verwachten zij dat de Raulinvergoeding voorlopig zal blijven bestaan. Op welke wijze zullen de extra uitgaven dan worden bekostigd, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor studenten in Nederland en studenten in het buitenland dezelfde financiële rechten gelden. De tabellen voor de hoogte van de beurs zijn echter mede gebaseerd op de geschatte lasten, maar de kosten van het levensonderhoud in het buitenland kunnen sterk verschillen ten opzichte van die in Nederland en ook onderling sterk verschillen. In hoeverre zal de omstandigheid dat de studiefinanciering niet wordt gedifferentieerd naar de kosten van het levensonderhoud in het land waar de studie plaatsvindt, afbreuk doen aan de beoogde internationale mobiliteit van studenten? In hoeverre valt te verwachten dat aanvullende leenmogelijkheden in de vorm van collegegeldkrediet de nadelen van hogere kosten van het levensonderhoud zozeer zullen compenseren, dat het mogelijk en aantrekkelijk blijft om te studeren in zulke landen, zo vragen deze leden. 9. Inwerkingtreding De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat de regering de eerdere belofte gestand doet dat meeneembaarheid van studiefinanciering per 1 september 2007 mogelijk wordt. Zij waarderen het daarom dat de regering het verzoek van deze fractie heeft ingewilligd om dit wetsvoorstel los te koppelen van de invoering van het collegegeldkrediet en een nieuw aflossingssysteem. Dat maakt een voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel mogelijk. De inwerkingtreding van de regeling voor meeneembare studiefinanciering zal te maken krijgen met verschillende deadlines. De leden van de PvdA-fractie vragen een specificatie op welke data respectievelijk de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel moeten hebben aangenomen, opdat de regeling met ingang van 1 augustus 2007 in werking kan treden. Deze leden hechten hier veel belang aan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
5
10. Monitoring en evaluatie Ten aanzien van de landen die deelnemen aan het Bologna Proces wordt gemonitord in welke mate deze landen meeneembaarheid van de studiefinanciering realiseren. Het belang daarvan wordt klaarblijkelijk door de deelnemers ingezien. Voor overige landen is dat veel lastiger vast te stellen. Op welke wijze denkt de Nederlandse regering te kunnen voorkomen dat hierin een onevenwichtigheid ontstaat? Wordt dit eveneens gemonitord, zo vragen deze leden. 11. Overig De leden van de CDA-fractie vinden het ongewenst als de mobiliteit van Nederlandse studenten min of meer gedwongen zou toenemen doordat de mogelijkheden voor studeren in Nederland afnemen. In dit verband hebben zij zich verbaasd over het bericht dat Arabische studenten in Nederland medicijnen kunnen studeren, terwijl Nederlandse studenten nog steeds grote moeite hebben om een opleidingsplaats in Nederland te verwerven voor medicijnen. Als meer Nederlandse studenten in het buitenland proberen medicijnen te studeren omdat de plaatsen in Nederland zijn vergeven aan buitenlandse studenten dan vinden deze leden dat een ongewenste ontwikkeling. Het hoger onderwijs in Nederland moet op peil blijven en zich internationaal kunnen meten. De fungerend voorzitter van de commissie, Aptroot Adjunct-griffier van de commissie, Jaspers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933, nr. 7
6